2002/098

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Hollands Midden omstreeks mei/juni 2000 zijn toenmalige werkgever telefonisch heeft meegedeeld dat hij was aangenomen als adspirant agent van politie en in augustus 2000 zou kunnen beginnen. Hierdoor is bij betrokkenen de indruk gewekt dat hij bij de politie zou worden aangesteld, als gevolg waarvan zijn toenmalige dienstbetrekking is beëindigd.

Tevens klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Hollands Midden geen gevolg heeft gegeven aan het per brief van 20 juni 2000 meegedeelde voornemen om hem per 7 augustus 2000 aan te stellen als adspirant agent van politie en hem een bruto maandgeld van ƒ 1028,- te verstrekken. Verzoeker stelt dat een politieambtenaar van dat korps uitbetaling van het maandgeld van de maand augustus telefonisch heeft toegezegd.

Beoordeling

I. Algemeen

Verzoeker heeft in het jaar 2000 de selectieprocedure van het regionale politiekorps Hollands Midden doorlopen teneinde te worden toegelaten tot de opleiding tot agent/surveillant bij dit korps. Onderdelen van deze procedure zijn een referentenonderzoek en een medische keuring. Zo heeft de toenmalige werkgever van verzoeker in het kader van het referentenonderzoek informatie verschaft.

Bij brief van 16 juni 2000 heeft het politiekorps verzoeker op de hoogte gesteld van het voornemen hem per 7 augustus 2000 aan te stellen als adspirant agent van politie, tegen een maandvergoeding van ƒ 1028,-. Een rechtspositiegesprek daartoe zou volgen op 30 juni 2000. Verzoeker heeft op 27 juni 2000 echter nog wel de verplichte medische keuring moeten ondergaan. De keuringsarts heeft verzoeker afgekeurd, met de mededeling dat een herkeuring na 3½ maand zou moeten plaatsvinden. De aanstelling als adspirant agent van politie vond als gevolg hiervan geen doorgang.

Op verzoek van verzoeker heeft een andere keuringsarts hem al op 6 juli 2000 herkeurd. Nu werd verzoeker wel goedgekeurd.

Gelet op het feit dat verzoeker binnen een korte periode twee verschillende uitslagen op de medische keuring kreeg, heeft de politie besloten verzoeker nogmaals te laten keuren op het sportcentrum Papendal, en vervolgens om hem in aanmerking te laten komen voor het voorschakeltraject, omdat het erg lang duurde voordat deze keuring kon plaatsvinden. In dit traject ligt het accent op de beoordeling van voor de opleiding vereiste fysieke vermogens. Het korps heeft verzoeker in een brief van 28 augustus 2000 bericht over het voornemen hem in aanmerking te laten komen voor het voorschakeltraject. Verzoeker zou per 11 september 2000 worden aangesteld tegen een vergoeding van ƒ 1028,- per maand. Het rechtspositiegesprek waarin dit aan de orde zou komen, zou plaatsvinden op 4 september 2000. Uiteindelijk heeft de politie, om andere dan medische redenen, afgezien van een aanstelling van verzoeker als adspirant agent van politie bij het korps Hollands Midden.

II. Met betrekking tot het meedelen dat verzoeker was aangenomen

1. Verzoeker heeft erover geklaagd dat de selectiepsychologe van het regionale politiekorps Hollands Midden, in een telefoongesprek met zijn toenmalige werkgever, zonder enig voorbehoud heeft meegedeeld dat verzoeker was aangenomen als adspirant agent van politie en dat hij in augustus 2000 zou kunnen beginnen.

Volgens de toenmalige werkgever heeft de selectiepsychologe na het telefonische referentenonderzoek, hem nogmaals opgebeld. Zij wilde spreken met verzoeker, die op dat moment niet aanwezig was. De toenmalige werkgever heeft haar toen gevraagd of verzoeker was aangenomen, waarop zij antwoordde dat 'ze het eigenlijk niet mocht zeggen, maar dat het okay was', of woorden van deze strekking. Verzoeker heeft aangegeven dat de politie de aanstelling een paar dagen daarna ook nog telefonisch en schriftelijk, bij brief van 16 juni 2000, heeft bevestigd.

2. De beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden liet in zijn schriftelijke reacties van 25 april en 7 september 2001 op de klacht weten dat de selectiepsychologe in het kader van het referentenonderzoek heeft gesproken met de toenmalige werkgever van verzoeker. In dit telefoongesprek heeft zij, blijkens het van het gesprek op 15 mei 2000 opgemaakte verslag, aangegeven dat zij een positief advies zou uitbrengen aan de chef Personeelsvoorziening. De selectiepsychologe, mevrouw B., heeft op 17 januari 2002 verklaard zich de inhoud van het gesprek niet meer precies te kunnen herinneren. De mogelijkheid bestaat dat zij in dit gesprek heeft gezegd dat verzoeker in augustus 2000 zou kunnen beginnen met zijn opleiding tot agent van politie, maar dan wel onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de totale selectieprocedure positief zou worden beoordeeld. Uit het van dit gesprek opgemaakte verslag is niet gebleken dat de selectiepsychologe (onder voorbehoud) heeft toegezegd dat verzoeker per augustus 2000 was aangesteld. Bovendien, zo heeft mevrouw B. opgemerkt, kon zij de toenmalige werkgever hierover tijdens het referentenonderzoek geen uitsluitsel geven, aangezien de medische keuring en het rechtspositiegesprek nog moesten plaatsvinden. Daarnaast heeft zij aangegeven dat zij informatie over het al dan niet aanstellen van sollicitanten nooit aan derden verschaft en dat zij dat in dit geval ook niet heeft gedaan.

De korpsbeheerder heeft nog opgemerkt dat het niet gebruikelijk is dat de selectiepsychologe meermalen contact met de referent opneemt. De selectiepsychologe heeft verklaard dat zij zich niet kan herinneren dat zij na het referentenonderzoek nogmaals telefonisch contact heeft gehad met de toenmalige werkgever toen zij verzoeker op zijn werk telefonisch probeerde te benaderen. Uit het politiedossier is niet gebleken dat zij de referent na het referentenonderzoek nogmaals heeft gesproken.

3. Verzoeker heeft gesteld dat de selectiepsychologe in een gesprek met zijn toenmalige werkgever heeft toegezegd dat verzoeker zou worden aangesteld als adspirant agent van politie. Mevrouw B. heeft in haar verklaring aangegeven dat zij zich niet meer precies kan herinneren wat er wel en niet is gezegd tijdens het telefonische referentenonderzoek. Uit het van dit gesprek opgemaakte verslag is evenmin gebleken wat in het gesprek met de referent over een aanstelling van verzoeker is gezegd. De selectiepsychologe heeft aangegeven dat, indien zij al iets over de aanstelling van verzoeker heeft gezegd, zij dit onder voorbehoud heeft gedaan.

Niet kan worden vastgesteld wat mevrouw B. precies tijdens dit telefoongesprek heeft gezegd. De Nationale ombudsman acht het echter niet aannemelijk dat zij, nu zij dagelijks gesprekken voert met sollicitanten en werkgevers, zich in harde bewoordingen heeft uitgelaten over een definitieve aanstelling van verzoeker. Bovendien vond dit gesprek plaats in een stadium van de sollicitatieprocedure waarop hierover nog geen uitspraken konden worden gedaan. Zoals ook verzoeker moet hebben geweten, moest hij nog een medische keuring ondergaan en nog een rechtspositiegesprek voeren. De Nationale ombudsman acht het dan ook niet aannemelijk dat de betrokken ambtenaar in het referentenonderzoek de gewraakte opmerking heeft geplaatst.

De selectiepsychologe heeft vervolgens aangegeven dat zij, zoals uit het dossier dat bij het politiekorps was aangemaakt blijkt, slechts éénmalig met de referent heeft gesproken. De toenmalige werkgever heeft juist aangegeven dat hij wel een tweede gesprek met haar heeft gevoerd. In dit gesprek zou de betrokken ambtenaar zich hebben uitgelaten over het aanstellen van verzoeker. Uit het onderzoek zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan de ene lezing meer aannemelijk is te achten dan de andere.

Indien dit gesprek heeft plaatsgevonden, acht de Nationale ombudsman het niet waarschijnlijk dat de selectiepsychologe de referent heeft toegezegd dat verzoeker per augustus 2000 zou worden aangesteld. Het ligt eerder voor de hand dat zij (nogmaals) de opmerking heeft geplaatst dat zij een positief advies over het referentenonderzoek had gegeven aan de chef Personeelsvoorziening en dat de referent deze opmerking heeft geïnterpreteerd als een toezegging tot definitieve aanstelling. Het is aan verzoeker om dergelijke informatie, die niet aan hem in persoon is verschaft en die voor hem zeer belangrijk is, te verifiëren bij de bron. Verzoeker heeft aangegeven dat hij een aantal dagen later telefonisch en schriftelijk bevestiging van deze mededeling van politiezijde heeft gekregen. In de brief van 16 juni 2000 waarop verzoeker duidt, heeft de politie aangegeven dat het voornemen bestaat hem aan te stellen als adspirant agent van politie. Hoewel in deze brief niet staat vermeld dat nog een medische keuring met goed gevolg moet worden doorlopen, blijkt hieruit wel dat de aanstelling nog niet definitief is. Deze brief is dan ook geen bevestiging van de aanstelling, zoals verzoeker heeft gesteld. De Nationale ombudsman acht het dan ook aannemelijk dat verzoekers voormalig werkgever de gesprekken en verzoeker de brief en het met hem gevoerde gesprek niet juist hebben geïnterpreteerd. Dit kan de politie echter niet worden aangerekend.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Nu de brief, waarmee het politiekorps Hollands Midden een sollicitant op de hoogte stelt van het voornemen hem als adspirant agent van politie aan te stellen reeds wordt verstuurd voordat de verplichte medische keuring heeft plaatsgevonden, de nodige verwarring opwekt, heeft de Nationale ombudsman met instemming kennisgenomen van het feit dat deze brief inmiddels zodanig is aangepast, dat daarin staat vermeld dat aanstelling pas kan plaatsvinden wanneer ook de medische keuring met goed gevolg is doorlopen.

III. Met betrekking tot het uitbetalen van het maandgeld

1. Tevens heeft verzoeker erover geklaagd dat het politiekorps hem het maandgeld van augustus 2000 niet heeft uitbetaald, ondanks dat een politieambtenaar hem dat telefonisch had toegezegd.

2. In zijn schriftelijke reacties van 25 april en 7 september 2001op de klacht gaf de korpsbeheerder aan dat het beter was geweest wanneer in de brief van 16 juni 2000 was vermeld dat een aanstelling alleen zou kunnen plaatsvinden indien het advies bij het medisch onderzoek 'geschikt' zou luiden. Ook in de interne klachtprocedure heeft de korpsbeheerder dit in zijn brief van 26 januari 2001 opgemerkt (zie Bevindingen, onder A.5.).

Een goede psychische en fysieke gesteldheid is een onvoorwaardelijke en in het Besluit algemene rechtspositie politie vastgelegde eis (zie Achtergrond, onder 1. en 2.), zo heeft de korpsbeheerder gesteld. De politie Hollands Midden wijst iedere sollicitant er steeds mondeling en/of schriftelijk op dat elke fase in de selectieprocedure met goed gevolg moet zijn afgelegd, voordat aan de volgende fase kan worden begonnen. Een formele aanstelling met bijbehorende rechten en plichten vindt pas plaats als aan alle voorwaarden is voldaan. Nu verzoeker niet aan de essentiële eis van fysieke geschiktheid voldeed, kon hij in augustus 2000 niet formeel worden aangesteld, en kwam hij daardoor niet in aanmerking voor uitbetaling van het maandgeld over deze periode.

De korpsbeheerder en de eerste medewerkster wervingsadministratie/personeelsadministratie, mevrouw K., hebben aangegeven dat zij telefonisch heeft gesproken met verzoeker. In deze gesprekken heeft zij informatie verschaft over onder meer het maandgeld. Echter, zij heeft in deze gesprekken benadrukt dat een recht op salaris pas ontstaat wanneer er sprake is van een formele aanstelling. Van deze gesprekken heeft zij geen verslag opgemaakt, daar het gebruikelijke en algemene informatieverstrekking betrof. Overigens heeft mevrouw K. opgemerkt dat uitnodigingen voor een rechtspositiegesprek tegenwoordig altijd de zinsnede bevatten dat het medisch worden goedgekeurd een voorwaarde voor aanstelling is.

3. Met betrekking tot dit klachtonderdeel wordt het volgende overwogen.

Verzoeker heeft gesteld dat mevrouw K., medewerkster wervingsadministratie/personeelsadministratie bij het regionale politiekorps Hollands Midden, in een telefoongesprek heeft gezegd dat hij het maandgeld voor de maand augustus 2000 zou krijgen uitbetaald. Mevrouw K. heeft ontkend dat zij zich in dergelijke bewoordingen heeft uitgelaten. Van de gesprekken die zij met verzoeker heeft gevoerd zijn geen aantekeningen op schrift gesteld, zodat achteraf niet meer valt vast te stellen wat tijdens deze gesprekken precies is gezegd. Tijdens het onderzoek door de Nationale ombudsman is dan ook niet komen vast te staan dat mevrouw K. de toezegging heeft gedaan dat het korps verzoeker het maandgeld voor augustus 2000 zou uitkeren.

Echter, gelet op (het overzicht van) de sollicitatieprocedure van het politiekorps, waarin expliciet staat opgenomen dat iedere fase met goed gevolg moet worden doorlopen om uiteindelijk te kunnen worden aangesteld (zie Bevindingen, onder C.4.), en het feit dat de betrokken politieambtenaar regelmatig gesprekken voert met sollicitanten over het verloop van de sollicitatieprocedure en het te zijner tijd eventueel te ontvangen maandgeld, waarbij zij is geïnstrueerd geen harde toezeggingen te doen, acht de Nationale ombudsman het niet aannemelijk dat de betrokken ambtenaar heeft toegezegd dat verzoeker het maandgeld van augustus 2000 zou krijgen uitbetaald.

De onderzochte gedraging is behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden), is niet gegrond.

Onderzoek

Op 19 oktober 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer Z. te Haarlem, ingediend door zijn moeder, mevrouw Z., met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Hollands Midden.

Deze gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden (de burgemeester van Leiden).

Omdat de klacht nog niet bij de korpsbeheerder bekend was, heeft de Nationale ombudsman, in overleg met verzoeker, de klacht doorgestuurd naar de korpsbeheerder.

Verzoeker kon zich niet vinden in de reactie van de korpsbeheerder. Daarom legde zijn moeder de klacht op 20 februari 2001 opnieuw voor aan de Nationale ombudsman.

Naar deze gedraging werd op 27 maart 2001 een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Daarnaast werden twee politieambtenaren en één getuige gehoord.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker, de korpsbeheerder en één betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De andere betrokken ambtenaar gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker nam in het jaar 2000 deel aan de selectieprocedure bij het regionale politiekorps Hollands Midden teneinde te worden toegelaten tot de opleiding tot agent/surveillant bij dit korps. In het kader van deze procedure vond ook een referentenonderzoek plaats bij de toenmalige werkgever van verzoeker. Bij brief van 16 juni 2000 stelde het politiekorps hem op de hoogte van het voornemen hem per 7 augustus 2000 aan te stellen als adspirant agent van politie, met een bruto maandgeld van ƒ 1028,-, met het oog waarop hij werd uitgenodigd voor een rechtspositiegesprek op 30 juni 2000.

2. In deze brief van het regionale politiekorps Hollands Midden van 16 juni 2000 stond onder meer:

"Ik heb het voornemen u per 7 augustus 2000 aan te stellen als adspirant agent van politie Hollands Midden.

U start in augustus 2000 met de basisopleiding aan de Politieopleidingsschool "De Boskamp" te Leusden.

Uw maandgeld is vastgesteld op ƒ 1028.

Hierbij wil ik u uitnodigen voor een rechtspositiegesprek op vrijdag 30 juni 2000 om 13:00 uur op de dependance van het hoofdkantoor van de politie Hollands Midden, (…). Dit gesprek zal worden gehouden door (…) (adspirantenconsulent).

In dit gesprek wordt u geïnformeerd over uw rechtspositie, de basisopleiding en de formele afhandeling van uw aanstelling."

3. Op 27 juni 2000 vond het verplichte medisch onderzoek plaats. De keuringsarts keurde verzoeker af, met het advies om een herkeuring te verrichten na 3½ maand. Het gevolg hiervan was dat de voorgenomen aanstelling uitbleef. De herkeuring vond op verzoek van verzoeker al plaats op 6 juli 2000. Deze keer werd verzoeker goedgekeurd. Nu binnen een korte termijn twee verschillende medische adviezen waren afgegeven, besloot het korps om verzoeker in te delen in een voorschakeltraject, waarin de aandacht wordt gericht op de voor de opleiding benodigde fysieke vermogens. Daartoe schreef het korps hem op 28 augustus 2000 aan met de mededeling dat het voornemens was hem per 11 september 2000 aan te stellen voor de duur van het voorschakeltraject, met een bruto maandgeld van ƒ 1028,- en dat een rechtspositiegesprek op 4 september 2000 zou plaatsvinden. Een aanstelling is uiteindelijk om een andere reden uitgebleven.

4. De moeder van verzoeker heeft op 16 oktober 2000 een klacht over het regionale politiekorps Hollands Midden ingediend bij de Nationale ombudsman. In deze brief schreef zij onder meer het volgende.

"Z. heeft gesolliciteerd bij de politie Hollands Midden. Dit heeft ongeveer ¾ jaar geduurd. Als referentie had hij onder andere zijn werkgever opgegeven. De politie heeft zijn werkgever benaderd en toen gezegd: 'Geef het goede nieuws maar door, want hij is aangenomen.' En inderdaad, een paar dagen later kreeg Z. zelf een telefoontje en later een schriftelijke bevestiging dat hij was aangenomen. Alleen moest hij nog een medische keuring laten doen, maar dat was maar een formaliteit werd er gezegd.

En wat gebeurt er: hij wordt afgekeurd in verband met letsel aan zijn knie. Dat klopt, want een maand daarvoor had hij tijdens een voetbalwedstrijd een trap tegen zijn knie gekregen, maar niet zodanig dat hij daarvoor afgekeurd zou worden. Dus hij vraagt een herkeuring aan en dat is ook gebeurd. En nu wordt hij goedgekeurd. Maar nu ging Hollands Midden niet akkoord, en moest er een derde keuring komen. Nou daar ging ook weer een paar weken mee verloren, maar uiteindelijk Z. toch goedgekeurd.

Inmiddels had Z. een andere werkgever (lees: werknemer; N.o.) ingewerkt, en wilde hij toch ook twee weken vakantie genieten.

Door Hollands Midden was telefonisch toegezegd dat de maand augustus betaald zou worden.

Door omstandigheden is de hele sollicitatie bij de politie uitgesteld tot over een paar jaar. Na een telefoontje met Hollands Midden waar het geld bleef van de maand augustus werd er gezegd dat hij dit niet krijgt omdat hij nooit ontslag had moeten nemen. Wij zijn het er niet mee eens, en vragen u om raad. Als u de briefwisseling leest, en het feit dat ze als eerste zijn werkgever vertellen dat hij kan beginnen, klopt dat natuurlijk niet. Je hebt ook nog een wettelijke opzegging (lees: opzegtermijn; N.o.) bij een werkgever."

5. Het plaatsvervangend hoofd Dienst Personeel stuurde in reactie op de klacht van 16 oktober 2000, die de Nationale ombudsman had doorgestuurd aan de korpsbeheerder, op 12 februari 2001 een brief aan verzoeker en zijn moeder, gedateerd 26 januari 2001. Hierin stond onder meer het volgende vermeld.

"Het is juist dat het selectieproces ten aanzien van Z. tot de medische keuring voorspoedig is verlopen. Op 20 juni 2000 is aan hem een brief verstuurd waarin werd aangegeven dat de regio Hollands Midden het voornemen had om hem als adspirant agent van politie aan te stellen. Voorts werd in dat schrijven de heer Z. voor een rechtspositiegesprek bij de politie Hollands Midden uitgenodigd op 30 juni 2000 te 13.00 uur.

Op 27 juni 2000 vond echter het medisch onderzoek plaats. Het advies van de keuringsarts luidde: ongeschikt, nakeuren na behandeling. Voorts verstrekte de keuringsarts als aanvullend advies: Nakeuren na 3½ maand.

Uit uw brief maak ik op dat bij u de indruk is gewekt dat een medische keuring maar een formaliteit zou zijn. De medische keuring is echter een wezenlijk deel van de selectieprocedure. U kunt zich hierbij wellicht voorstellen dat een goede gezondheid en voldoende fysieke vermogens belangrijke aspecten zijn om het beroep van agent van politie uit te kunnen oefenen. Zo bij u toch een ander indruk is gewekt, spijt mij dat bijzonder.

Het mag u derhalve dan ook duidelijk zijn dat het advies ongeschikt echter wel tot gevolg had dat de voorgenomen aanstelling van Z. niet door kon gaan. Ik besef dat het beter was geweest dat in de brief van 20 juni 2000 Z., vermeld had gestaan dat een aanstelling alleen zou kunnen plaatsvinden wanneer het advies bij het medisch onderzoek geschikt had geluid.

Mede op dringend verzoek van Z. vond al op 6 juli 2000 een nieuw medisch onderzoek plaats. De uitslag hiervan luidde: geschikt voor de functie.

Met deze uitslag werd de politie Hollands Midden - als verantwoordelijke instantie - geconfronteerd met twee sterk van elkaar verschillende medische adviezen. Opmerkelijk is hierbij te noemen dat er tussen beide medische onderzoeken slechts sprake was van een uitermate korte periode.

Om elk risico te vermijden is besloten om Z. voor een voorschakeltraject in aanmerking te brengen, waarbij de aandacht specifiek zou worden gericht op de voor de opleiding benodigde fysieke vermogens. Op basis van de resultaten van dit voorschakeltraject zou de politie Hollands Midden op een verantwoorde wijze kunnen beoordelen of Z. aan de fysieke eisen tijdens de opleiding zou kunnen voldoen. Omtrent dit specifieke traject is Z. middels mijn brief d.d. 28 augustus 2000 geïnformeerd. In deze brief werd voorts aangegeven dat Z. opnieuw werd uitgenodigd voor een rechtspositiegesprek op 4 september 2000. Ook werd in dit schrijven aangegeven dat Z. per 11 september (2000; N.o.) zou worden aangesteld voor de duur van het voorschakeltraject.

Juist om het feit dat er sprake was van twee sterk uiteenlopende adviezen is voordat besloten werd om Z. voor een voorschakeltraject in aanmerking te brengen, ook nog sprake geweest van de mogelijkheid om een medische keuring op het Sportcentrum Papendal te laten verrichten. Door de oplossing van het voorschakeltraject was er echter voldoende garantie om in de aanstellingsperiode een eventueel risico te kunnen beoordelen.

Voor wat betreft het salaris over de maand augustus kan ik u berichten dat er ten aanzien van Z. geen sprake is geweest van een aanstelling binnen het korps Hollands Midden. Er is echter geen mogelijkheid om salaris uit te betalen wanneer er geen aanstelling heeft plaatsgevonden. De reden waarom hij niet per 7 augustus 2000 is aangesteld heb ik hiervoor vermeld.

(…)

Ik kan mij voorstellen dat u en Z. teleurgesteld zijn in het feit dat er geen aanstelling bij de politie Hollands Midden heeft kunnen plaatsvinden. Ik hoop echter ook dat u begrip heeft voor de afwegingen bij de resultaten van de medische onderzoeken."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht, en in de brief van verzoekers moeder van 16 oktober 2000 (zie Bevindingen, onder A. 4.).

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden

1. Bij de schriftelijke opening van het onderzoek op 27 maart 2001 stelde de Nationale ombudsman de korpsbeheerder de volgende vragen.

"1. Is het juist dat door een politieambtenaar een telefoongesprek is gevoerd met de toenmalige werkgever van verzoeker en dat in dit gesprek is toegezegd dat hij was aangenomen en in augustus 2000 zou kunnen beginnen met zijn opleiding? Zo ja, kunt u mij de naam van de ambtenaar meedelen en een verslag van dit gesprek toezenden?

2. Is het juist dat door een politieambtenaar in een telefoongesprek met verzoeker is toegezegd dat het bruto maandgeld over de maand augustus zou worden uitbetaald? Zo ja, kunt u mij de naam van de ambtenaar meedelen en een verslag van dit gesprek toezenden?

3. Wat is de gebruikelijke procedure inzake het aanstellen van adspirant agenten van politie bij het regionale politiekorps Hollands Midden, met name gelet op het belang van de medische keuring? Is het gebruikelijk dat een medische keuring plaatsvindt nadat aan de sollicitant is kenbaar gemaakt dat het voornemen bestaat hem aan te stellen als adspirant agent van politie?

4. Kunt u aangeven of, en zo ja op welke punten, in deze selectieprocedure is afgeweken van de standaardprocedure? Graag ontvang ik een kopie van de standaardprocedure."

2. In zijn reactie van 25 april 2001 op de klacht en in antwoord op de gestelde vragen deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee.

"Aan Z. (sollicitant) werd op 20 juni 2000 een brief verstuurd waarin werd aangegeven dat de regio Hollands Midden het voornemen had om hem als adspirant van politie aan te stellen. Voorts werd Z. in dat schrijven voor een rechtspositiegesprek uitgenodigd bij de politie Hollands Midden op 30 juni 2000 te 13.00 uur.

Op 27 juni vond de medische keuring plaats. Het advies van de keuringsarts luidde: ongeschikt, nakeuren na behandeling (na 3½ maand). Op basis van dit negatieve advies kon de voorgenomen aanstelling niet plaatsvinden. In een eerdere brief van het plaatsvervangend hoofd Dienst Personeel aan de familie Z. d.d. 26 januari 2001, werd reeds aangegeven dat het beter was geweest dat in de brief van 20 juni 2000 aan Z. vermeld had gestaan dat een aanstelling alleen zou kunnen plaatsvinden wanneer het advies bij het medisch onderzoek geschikt zou luiden.

Op uitdrukkelijk verzoek van Z. vond op 6 juli (2000; N.o.) reeds een medische herkeuring plaats. De uitslag van dit onderzoek luidde: geschikt voor de functie. Met deze uitslag werd de politie Hollands Midden geconfronteerd met twee totaal van elkaar verschillende medische adviezen. Opmerkelijk is hierbij te noemen dat er tussen beide medische onderzoeken slechts sprake was van een uitermate korte periode.

Om elk risico te vermijden (Z. had zelf aangegeven dat het om een knieblessure ging) is besloten om Z. voor een voorschakeltraject in aanmerking te brengen, waarbij specifiek de aandacht zou worden gericht op de voor de opleiding benodigde fysieke vermogens. Op basis van de resultaten van dit voorschakeltraject zou de politie Hollands Midden op een verantwoorde wijze kunnen beoordelen of Z. aan de fysieke eisen tijdens de opleiding zou kunnen voldoen. Omtrent dit specifieke traject is Z. middels een brief, d.d. 28 augustus 2000, geïnformeerd. In deze brief was voorts de uitnodiging voor een rechtspositiegesprek opgenomen op 4 september 2000.

Met betrekking tot de gestelde vragen deel ik u het volgende mede.

Er heeft destijds inderdaad een telefonisch gesprek plaatsgevonden met de toenmalige werkgever van betrokkene (de heer H.). Dit gesprek werd gevoerd door mevrouw B., selectiepsychologe bij de politie Hollands Midden. Het gesprek betrof een referentenonderzoek. Mevrouw B. heeft in dat gesprek aan de toenmalige werkgever van betrokkene aangegeven dat zij, op basis van de verkregen informatie, positief advies zou uitbrengen aan haar chef (chef Personeelsvoorziening). Het is mogelijk dat zij in dat gesprek heeft gezegd dat betrokkene in augustus zou kunnen starten met de opleiding, echter onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat de totale selectieprocedure positief zou worden beoordeeld. Het verslag van het betreffende referentenonderzoek is bijgevoegd. Dit verslag beperkt zich echter tot de door de werkgever verstrekte informatie en het aan mij gegeven (positief) advies om de selectieprocedure met Z. voort te zetten.

Mevrouw K., eerste medewerkster wervingsadministratie/medewerkster personeelsadministatie (dubbelfunctie), heeft enkele malen telefonisch contact gehad met Z. Zij heeft in die gesprekken benadrukt dat eerst na een officiële aanstelling er sprake kan zijn van recht op salaris. Een toezegging met betrekking tot uitbetaling van het maandgeld over de maand augustus is - omdat er nog geen sprake was van een formele aanstelling - door haar niet gedaan. Van de gevoerde gesprekken is geen verslag opgemaakt omdat het gebruikelijke en algemene informatieverstrekking betrof.

De gebruikelijke selectieprocedure betreft:

Voorlichtingsbijeenkomst

Twee testdagen bij het Instituut Werving en Selectie Politie (IWSP)

Advies selectiepsychologe Hollands Midden aan chef Personeelsvoorziening op basis van rapportage en advies van het IWSP

Beslissing over vervolg selectieprocedure door chef Personeelsvoorziening

Na positieve beslissing volgt Criterium Gericht Interview (CGI). Dit interview wordt gehouden door de selectiepsychologe (mevrouw B.) samen met een vertegenwoordiger uit de executieve politiedienst.

Beoordeling van de rapportage CGI door chef Personeelsvoorziening en beslissing over vervolg van de procedure

Referentenonderzoek indien er twijfel bestaat of aanvullende gegevens noodzakelijk geacht worden

Beoordeling rapportage referentenonderzoek door chef Personeelsvoorziening en beslissing over vervolg van de procedure

Antecedentenonderzoek. Betreft navraag naar gepleegde strafbare feiten en zonodig nader onderzoek.

Beoordeling rapportage antecedentenonderzoek door chef Personeelsvoorziening en beslissing over vervolgprocedure

Medische keuring. ARBO-Managementgroep (A.M.G.) te Den Haag verstrekt als resultaat: geschikt of ongeschikt voor de functie.

Bij medische goedkeuring volgt een rechtspositiegesprek. Eerst na dit gesprek is er sprake van een formele aanstelling. Ten aanzien van een medische keuring kan het voorkomen dat deze wordt ingepland op een tijdstip dat de uitnodiging voor het aanstellingsgesprek reeds verzonden is. Ondanks dat de medische keuring en het aanstellingsgesprek regelmatig in dezelfde week plaatsvinden, wordt een aanstellingsgesprek alleen maar gehouden wanneer de medische keuring positief is. In het onderhavige geval had de standaardbrief voor het aanstellingsgesprek deze voorwaarde kunnen bevatten, omdat de medische keuring vóór het aanstellingsgesprek was gepland. In de brief aan de familie Z. d.d. 26 januari 2001, is daar reeds op geattendeerd.

In deze selectieprocedure is niet afgeweken van de standaardprocedure. Met betrekking tot het specifieke gedeelte ten aanzien van de medische keuring van betrokkene, verwijs ik u naar hetgeen bij vraag 3 is vermeld.

Door de heer V. is in overleg met de heer D., plaatsvervangend hoofd Dienst Personeel, op 17 april 2001 voldaan aan uw vraag om (desgewenst) telefonisch de namen mee te delen van de bij het optreden betrokken ambtenaren. Het betreft hier mevrouw B., selectiepsychologe, mevrouw K., eerste medewerkster wervingsadministratie/ medewerkster en de heer V."

3. Bij de reactie van de korpsbeheerder was als bijlage gevoegd een verslag van het gesprek dat de selectiepsychologe, mevrouw B., had gevoerd met de voormalig werkgever van verzoeker in het kader van het antecedentenonderzoek. Hierin stond onder meer:

"Naar aanleiding van het CGI is besloten van Z. nog een referent te horen.

Referent: de heer H.

Functie: leidinggevende, (…)

De heer H. is zeer positief over zijn monteur/pompbediende. Hij heeft een lovend getuigschrift geschreven d.d. 2 september 1998 en geeft aan dat deze nu nog net zo van toepassing is.

De volgende punten zijn besproken:

Zelfstandigheid:

Z. heeft zich, ondanks zijn jonge leeftijd, altijd heel zelfstandig opgesteld en heeft in korte tijd het volledige vertrouwen van zijn leidinggevende verworven. Hij is verantwoordelijk en heeft zakelijk inzicht.

Initiatief nemen:

Z. is een harde werker die op zoek gaat naar werk wanneer het hem te rustig is. Hij is sterk probleemoplossend en heeft de vrije hand gekregen als het gaat om extra's voor een klant doen om deze tevreden te houden. De heer H. geeft aan dusdanig vertrouwen in hem te hebben dat hem zelden gevraagd wordt een voorstel eerst te toetsen, hij mag doen wat hij wil op de wijze waarop hij dat wil.

Zelfvertrouwen:

Z. straalt, volgens zijn referent, zo'n rust uit dat ook zijn collega's profiteren van de positieve sfeer. Hij stapt makkelijk op lastige klanten af en handelt eventuele klachten of problemen met zekerheid af.

Assertiviteit:

Z. heeft bij zijn werkgever enkele keren aangeklopt om iets te bespreken wat hem niet beviel. Zijn leidinggevende zegt dan ook dat hij nooit passief is of reageert maar juist direct en actief.

Naar aanleiding van dit referentenonderzoek geef ik een positief advies om de procedure van Z. voort te zetten."

4. Bij de reactie van de korpsbeheerder was eveneens als bijlage gevoegd een overzicht van de sollicitatieprocedure bij het regionale politiekorps Hollands Midden. Hierin staat het volgende vermeld.

"Overzicht sollicitatieprocedure - politie Hollands Midden

Voorlichtingsbijeenkomst

1e testdag Instituut Werving en Selectie Politie te Den Haag, bestaande uit intelligentietests en persoonlijkheidsvragenlijsten.

2e testdag Instituut Werving en Selectie Politie te Den Haag, bestaande uit taalonderzoek, het fysiek motorisch onderzoek (sporttest), een praktijkproef en een gesprek met een psycholoog.

Criterium Gericht Interview (CGI)

Antecedentenonderzoek, indien nodig gevonden bij CGI, referentenonderzoek

Medische keuring

Rechtspositiegesprek

Aanstelling voor de opleiding tot Agent/Surveillant

U dient, met uitzondering van punt 1, voor elk bovenstaand punt een (voorwaardelijk) positief advies te hebben om door te kunnen naar de volgende stap in de procedure.

Voor de definitieve aanstelling wordt het volledige dossier beoordeeld en op basis van alle verzamelde gegevens wordt beslist of u geplaatst wordt in de opleiding.

Indien u bij het IWSP advies heeft gekregen voor extra sporttraining en een herkeuring, zal deze plaatsvinden vóór het Criterium Gericht Interview.

Indien blijkt dat u antecedenten (registratie van het verdacht zijn van en/of veroordeeld zijn voor het plegen van strafbare feiten) heeft, zal beoordeeld worden of deze negatieve gevolgen hebben voor uw sollicitatie bij de politie. Deze beoordeling wordt gemaakt op grond van de aard van het feit(en), uw rol daarin en wanneer deze heeft (hebben) plaatsgevonden."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker handhaafde zijn standpunt in zijn schriftelijke reactie van 28 januari 2001 op hetgeen de korpsbeheerder naar voren had gebracht.

E. Verklaring getuige

In het kader van het onderzoek verzocht de Nationale ombudsman de toenmalige werkgever van verzoeker, de heer H., inlichtingen te verstrekken over het gesprek dat hij voerde met mevrouw B., selectiepsychologe bij het regionale politiekorps Hollands Midden. De heer H. verklaarde op 9 juli 2001 het volgende.

"Ik kan mij het gesprek waarover u wenst te spreken herinneren.

Mevrouw B., selectiepsychologe bij het regionale politiekorps Hollands Midden, heeft mij gebeld in verband met een referentenonderzoek. Zij vroeg in dit gesprek of ik de heer Z. in staat achtte om op straat te kunnen optreden. Ik heb hierop geantwoord dat ik hem hiertoe zeker in staat achtte.

Mevrouw B. heeft hierna, de datum kan ik mij niet meer herinneren, nogmaals gebeld. Zij wilde de heer Z. spreken. Deze was echter op dat moment, in verband met een boodschap, niet aanwezig. Ik heb haar toen gevraagd of zij kon vertellen of de heer Z. was aangenomen. Zij vertelde mij toen dat zij het eigenlijk niet mocht zeggen, maar dat ik Z. kon meedelen dat het okay was. Wellicht heeft zij andere woorden gebruikt, maar de strekking was dezelfde: Z. kon komen werken bij de politie. Zij heeft hierbij geen voorbehouden gemaakt.

Vanwege het feit dat de heer Z. al ongeveer anderhalf jaar in deze procedure liep, hebben we dit bij terugkomst van de heer Z. meteen gevierd.

Volgens mij heeft mevrouw B. later nog naar het huis van de heer Z. gebeld."

F. Reactie beheerder van het regionale politiekorps Hollands Midden

De korpsbeheerder liet in reactie op het standpunt van verzoeker en op de verklaring van de voormalig werkgever van verzoeker bij brief van 11 september 2001 het volgende weten.

"De teleurstelling van de familie de heer Z. inzake het afwijzen van de aanspraak op salaris over augustus 2000 is weliswaar begrijpelijk, maar niet terecht.

In risicovolle beroepen als (adspirant) agent is een goede psychische en fysieke gesteldheid een onvoorwaardelijke, en in het Besluit algemene rechtspositie politie vastgelegde, eis (zie Achtergrond, onder 1. en 2.). De politie Hollands Midden wijst iedere sollicitant er steeds, mondeling en/of schriftelijk, op dat elke fase in de selectieprocedure met goed gevolg moet zijn afgelegd, voordat aan de volgende fase kan worden begonnen (zie ook de procedurewijzer, die ik in mijn vorig schrijven aan u heb meegezonden).

Een formele aanstelling met bijbehorende rechten en plichten vindt dan ook dan pas plaats, indien aan alle voorwaarden is voldaan.

Het gegeven dat de heer Z. aan de essentiële eis van fysieke geschiktheid niet voldeed, maakte hem ongeschikt voor een rechtspositiegesprek, gevolgd door een formele aanstelling per augustus 2000, en doet hem niet in aanmerking komen voor uitbetaling over de desbetreffende periode.

Voor het overige verwijs ik u naar mijn schrijven van 10 mei 2001 (lees: 25 april 2001, zie Bevindingen, onder C.1.; N.o.).

Wat de reactie van de voormalig werkgever van de heer Z., de heer H., betreft verwijs ik u eveneens naar voornoemd schrijven. Ik attendeer u erop dat de selectiepsychologe met de heer H. een gesprek heeft gevoerd in het kader van een referentenonderzoek. De volgende noodzakelijke stap in de selectieprocedure, die met goed gevolg moet worden doorlopen, moest toen nog volgen.

Het is niet gebruikelijk dat de selectiepsychologe meerdere malen contact opneemt met de referent. Wel heeft de heer H. dit verscheidene malen gedaan met de eerste medewerker van de wervingsadministratie.

De wijze waarop de heer H. en de familie Z. de selectieprocedure hebben opgevat en vertaald in handelingen, komt derhalve voor eigen rekening."

G. NADERE REACTIE VERZOEKER

Verzoeker gaf in een telefonische reactie van 2 oktober 2001 op de brief van de korpsbeheerder van 7 september 2001 aan dat hij zijn standpunt handhaafde.

H. VERKLARING POLITIEAMBTENAREN

1.1. In het kader van het onderzoek verzocht de Nationale ombudsman mevrouw K., eerste medewerkster wervingsadministratie/personeelsadministratie bij het regionale politiekorps Hollands Midden, inlichtingen te verstrekken over de gesprekken die zij voerde met verzoeker en de heer H., voormalig werkgever van verzoeker.

Mevrouw K. verklaarde op 14 januari 2002 het volgende.

"Ik heb verzoeker in het kader van de selectieprocedure tot agent/surveillant bij het regionale politiekorps Hollands Midden een aantal keren telefonisch gesproken en één keer in persoon. Dit is als volgt gegaan.

Op 16 juni 2000 heeft de politie verzoeker een brief gezonden met de mededeling dat het voornemen bestond hem aan te stellen als adspirant agent van politie Hollands Midden. Hiertoe werd hij uitgenodigd om op 30 juni 2000 langs te komen voor een rechtspositiegesprek. Op deze dag had ik een gesprek met hem. Hij had de uitslag van de medische keuring bij zich en hieruit bleek dat hij niet was goedgekeurd. Als gevolg hiervan ging het rechtspositiegesprek niet door. Ik heb toen met verzoeker gesproken over een herkeuring bij een andere arts, omdat deze keuring op korte termijn zou kunnen plaatsvinden. Anders moest hij 3½ maand wachten.

Op 6 juli 2000 is verzoeker herkeurd en goedgekeurd. Hierna heeft de politie besloten hem voor een medische sportkeuring naar Papendal te sturen. Hierover heb ik diverse keren telefonisch contact met verzoeker gehad, om hem op de hoogte te stellen van de stand van zaken met betrekking tot deze keuring, omdat het erg lang duurde voordat deze keuring kon plaatsvinden.

In de tussentijd heeft de politie besloten om verzoeker voor het voorschakeltraject in aanmerking te laten komen, zodat zijn knie ongeforceerd zou kunnen herstellen. In dit traject zou worden bekeken of zijn knie inderdaad geen problemen zou opleveren om de functie van agent/surveillant te kunnen uitoefenen. Hiervan werd verzoeker bij brief van 28 augustus 2000 op de hoogte gesteld. Verzoeker zou op 4 september 2000 langs moeten komen voor een tweede rechtspositiegesprek. Dit gesprek heeft, in verband met in de tussentijd ontstane ontwikkelingen, geen doorgang meer gevonden.

In de telefoongesprekken is ook zijn toelating tot het voorschakeltraject naar voren gekomen. Ik heb hem gezegd dat hij er wel vanuit kon gaan dat dit door zou gaan. Ik heb ook gezegd dat, als verzoeker zou beginnen, hij dan het maandgeld zou ontvangen. Ik heb dit allemaal gezegd onder voorbehoud. Altijd als, als, als…

Het is tegenwoordig praktijk om in de brieven die worden verzonden in verband met het rechtspositiegesprek te vermelden dat de sollicitant medisch moet zijn goedgekeurd, wil de sollicitant worden aangesteld.

Ik heb in het kader van deze selectieprocedure geen contact gehad met de voormalig werkgever van verzoeker, de heer H. Dit moet de selectiepsychologe, mevrouw B., zijn geweest. Wat hierover in de brief van de korpsbeheerder van 7 september 2001 staat, is niet juist."

1.2. In het kader van het onderzoek verzocht de Nationale ombudsman mevrouw B., selectiepsychologe bij het regionale politiekorps Hollands Midden, inlichtingen te verstrekken over het gesprek dat zij voerde de heer H., voormalig werkgever van verzoeker. Mevrouw B. verklaarde op 17 januari 2002 het volgende.

"Ik kan mij van het telefoongesprek dat ik in het kader van het referentenonderzoek heb gevoerd met de heer H., de voormalig werkgever van verzoeker, niet veel meer herinneren. Het is al lang geleden.

Bij het voeren van zo'n referentenonderzoek volg ik altijd een vast format. Ik stel de referent een aantal (vastgestelde) vragen die relevant zijn om te beoordelen of een sollicitant als agent goed zal kunnen functioneren. Een aantal van deze vragen gaat over het kunnen werken in teamverband en de mate van zelfstandigheid. Van dit gesprek maak ik vervolgens een verslag waarin deze vragen worden vermeld. Dit heb ik ook naar aanleiding van het gesprek met de heer H. gedaan. Deze verklaring is ook in het kader van het onderzoek bij de Nationale ombudsman naar u toegestuurd. Wanneer er tijdens het gesprek bijzonderheden over de sollicitant naar voren komen, vermeld ik dat ook in het verslag. In dit geval waren er geen bijzonderheden, de voormalig werkgever was erg positief over verzoeker en zou hem zo weer in dienst nemen.

Voor zover ik uit het politiedossier heb kunnen opmaken, heb ik de heer H. één keer telefonisch benaderd. Het is ook niet gebruikelijk om een dubbel referentenonderzoek te doen. Ik kan me niet herinneren dat ik verzoeker bij zijn werkgever heb benaderd. Wanneer ik een sollicitant op zijn werk bel, gebeurt dat altijd met toestemming van de sollicitant. Daar maak ik afspraken met hem over. Bijvoorbeeld om hem alleen maar thuis te benaderen, of om niet te vermelden dat ik vanuit mijn functie bel als ik op zijn werk telefonisch contact met hem zoek. Overigens is het niet gebruikelijk om een sollicitant op zijn werk te bellen.

Informatie over het verloop van de sollicitatieprocedure, of iemand wel of niet wordt aangesteld, geef ik nooit prijs aan derden, ook niet aan de referent. Ik heb dat in dit geval ook niet gedaan. Op het moment dat ik de werkgever in het kader van het referentenonderzoek heb gesproken, kon ik bovendien nog helemaal geen informatie geven over de eventuele uitslag van de procedure, omdat deze nog niet was afgerond. Er moest nog een medische keuring plaatsvinden en een rechtspositiegesprek worden gevoerd. Het kan zijn dat ik verzoeker telefonisch heb benaderd over een datum voor de medische keuring. Het kan zijn dat ik hem heb verteld dat het er gunstig voor hem uitzag als hij alle volgende stappen goed zou doorlopen. Als ik al iets over de uitkomst van de sollicitatieprocedure heb gezegd, heb ik dat zeker onder voorbehoud gedaan. Dat doe ik altijd.

De hele sollicitatieprocedure met verzoeker is zonder problemen verlopen. Pas naderhand heeft verzoeker zich hierover beklaagd."

Achtergrond

1. Besluit algemene rechtspositie politie

Artikel 7, eerste lid, onder c.:

"1. Voor de aanstelling als adspirant-ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak en bijzondere ambtenaar van politie komt uitsluitend in aanmerking degene die:

c. voldoet aan bij regeling van Onze Minister te stellen eisen met betrekking tot het opleidingsniveau, de psychologische keuring en een geneeskundige keuring als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de medische keuringen."

2. Wet op de medische keuringen

Artikel 1, onder a., sub 2.:

"In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

a. keuring: vragen over de gezondheidstoestand van de keurling en het verrichten van medisch onderzoek in verband met het aangaan of wijzigen van:

2°. een aanstelling in openbare dienst."

Instantie: Regiopolitie Hollands Midden

Klacht:

Aan verzoekers toenmalige werkgever meegedeeld dat verzoeker was aangenomen als adspirant agent, waardoor zijn toenmalige dienstbetrekking is beëindigd; geen gevolg gegeven aan voornemen verzoeker aan te stellen als adspirant agent; telefonisch toegezegde maandgeld niet uitbetaald.

Oordeel:

Niet gegrond