2002/076

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid op 30 december 1998:

- hem bij zijn aanhouding tegen de grond hebben gedrukt;

- zijn woning grondig hebben doorzocht en de kabel van zijn videorecorder hebben kapotgemaakt;

- bij zijn insluiting op het politiebureau zijn huissleutels, horloge en medicijnen hebben afgenomen.

Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid in diens beslissing op verzoekers klacht heeft overwogen dat aan verzoeker bij zijn aankomst op het politiebureau mededeling is gedaan van de reden van aanhouding.

Beoordeling

Inleiding

In december 1998 werd door verzoeker stankoverlast veroorzaakt bij zijn benedenburen. Hij had daartoe een apparaatje geconstrueerd, waarmee via de verwarmingsbuizen vislucht in de woning van de benedenburen werd geblazen. Verzoeker deed dit, omdat hij veel geluidsoverlast van deze buren zou hebben ondervonden. Naar aanleiding van een melding van deze benedenburen op 30 december 1998 begaven ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (hierna ook: de politie) zich naar de woning van verzoeker. Zij betraden de woning, hielden verzoeker aan en boeiden hem.

A. Ten aanzien van het regionale politiekorps

I. Het tegen de grond drukken

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politie hem bij zijn aanhouding tegen de grond heeft gedrukt.

2. In de reactie van de korpsbeheerder is aangegeven dat dit klachtonderdeel destijds niet afzonderlijk in ogenschouw is genomen, maar is meegenomen bij de beoordeling van het aanleggen van handboeien. Dit klachtonderdeel is destijds gegrond verklaard, hetgeen, aldus de korpsbeheerder, impliceert dat het tegen de grond drukken teneinde de handboeien aan te leggen eveneens niet terecht heeft plaatsgevonden.

3. De korpsbeheerder kan worden gevolgd in haar standpunt.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. Doorzoeken woning en vernielen kabel

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de politie zijn woning grondig heeft doorzocht en tevens de kabel van zijn videorecorder kapot heeft gemaakt. Eerstgenoemd punt zou volgens verzoeker blijken uit het feit dat het huis vol grind lag, kennelijk door intensief loopwerk.

2. De korpsbeheerder heeft in reactie op dit klachtonderdeel gesteld dat niet is gebleken dat de woning van verzoeker gericht en stelselmatig is onderzocht, noch dat door het politieoptreden schade is ontstaan.

3. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. Het apparaatje waarmee de vislucht werd verspreid stond direct in het zicht en is door de politie meegenomen. Voorts ontdekte de politie dat aan de klep van verzoekers brievenbus een elektriciteitsconstructie was bevestigd. De politie volgde het elektriciteitssnoer dat leidde naar een kamertje naast de gang. Hierop is de technische recherche ter plaatse gekomen.

4. Uit het voorgaande volgt dat in verzoekers woning diverse politieambtenaren aanwezig zijn geweest, waardoor mogelijk grindsporen in de woning terecht zijn gekomen. Echter, uit niets blijkt dat zij méér hebben gedaan dan rondkijken naar hetgeen voor de hand lag, zodat niet kan worden gesproken van een grondige doorzoeking van de woning, waarbij moet worden gedacht aan het openen van kasten en laden en aan verbreking van afgesloten plaatsen. Nu verzoeker een en ander ook niet nader heeft onderbouwd, wordt ervan uitgegaan dat dit klachtonderdeel feitelijke grondslag mist.

5. Wat betreft het kapot maken van de kabel van de videorecorder heeft verzoeker aangegeven dat door het verplaatsen van de televisie en de videorecorder de kabel uit de (vrouwelijke) stekker is losgetrokken.

6. Volgens een rapport van inspecteur D. - aanwezig bij het politieoptreden in kwestie - had de politie geen spullen vernield in verzoekers woning.

7. Mogelijk is inderdaad de kabel uit de stekker los geschoten bij het demonteren van het apparaatje waarmee de vislucht werd verspreid. Echter, niet valt in te zien waarom hierdoor de kabel kapot zou zijn gegaan, nu de kabel weer teruggeplaatst kon worden in de stekker. Verzoeker heeft een en ander ook niet nader toegelicht. Al met al is niet aannemelijk geworden dat er schade aan verzoekers kabel is ontstaan.

De onderzochte gedraging is op deze punten behoorlijk.

III. De insluitingsfouillering

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat bij zijn insluiting op het politiebureau zijn huissleutels, horloge en medicijnen zijn afgenomen.

2. Het betrof hier een zogenoemde huishoudelijke fouillering. Ingevolge artikel 28 van de Ambtsinstructie was de politie bevoegd om deze ordemaatregel toe te passen vóór de insluiting. Uitgangspunt van dit artikel is - kort gezegd - dat slechts gevaarlijke goederen in bewaring worden genomen. Ook volgens de Algemene instructie arrestantenzorg Gelderland-Zuid worden slechts gevaarlijke goederen in bewaring genomen (zie Achtergrond, onder A. en C.).

3. De korpsbeheerder heeft in reactie op dit klachtonderdeel het volgende vermeld.

Van ingeslotenen worden de goederen die zij bij zich hebben altijd bewaard. Dit is vaste procedure met het oog op de veiligheid van de ingeslotene en de politiefunctionarissen tijdens het verblijf op het politiebureau.

4. Deze kennelijke praktijk is niet in overeenstemming met het onder 2. vermelde uitgangspunt van artikel 28 van de Ambtsinstructie. Blijkens de Memorie van Toelichting op gemeld artikel kunnen onder gevaarlijke goederen medicijnen worden gerekend, zodat de politie deze wél in bewaring heeft kunnen nemen. Voorwerpen als huissleutels en een horloge kunnen echter in het algemeen als ongevaarlijk worden beschouwd. Niet is gebleken van omstandigheden (in het bijzonder de geestelijke toestand van verzoeker en diens gedrag) die de inbewaringneming van deze voorwerpen noodzakelijk maakten. Om die reden konden de politieambtenaren niet in redelijkheid tot de beslissing komen om verzoekers horloge en huissleutels in bewaring te nemen.

De onderzochte gedraging is behoorlijk voor wat betreft het in bewaring nemen van de medicijnen en niet behoorlijk voor wat betreft het in bewaring nemen van het horloge en de huissleutels.

B. Ten aanzien van de korpsbeheerder

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de korpsbeheerder in zijn beslissing op verzoekers klacht heeft overwogen dat aan verzoeker bij diens aankomst op het politiebureau mededeling is gedaan van de reden van aanhouding. Volgens verzoeker is een en ander ver van de waarheid.

2. De korpsbeheerder heeft in reactie op dit klachtonderdeel verwezen naar de verklaring van de behandelend ambtenaar, waarbij zij kennelijk doelt op het rapport van hulpofficier van justitie D. die in dat rapport heeft vermeld dat hij de reden van aanhouding op het bureau tijdens het verhoor van verzoeker heeft meegedeeld. De korpsbeheerder deelde verder mee geen reden te hebben om aan deze verklaring te twijfelen.

3. In het proces-verbaal van aanhouding is niet vermeld dat verzoeker is voorgeleid aan D. en derhalve ook niet dat hem bij gelegenheid van die voorgeleiding de reden van aanhouding is meegedeeld. Evenmin is in een proces-verbaal vastgelegd dat verzoeker is verhoord door D. De lezingen van betrokkenen staan aldus tegenover elkaar, terwijl niet is gebleken van feiten en omstandigheden die de ene lezing aannemelijker maken dan de andere. De Nationale ombudsman kan derhalve geen oordeel geven over de vraag of aan verzoeker bij zijn aankomst op het politiebureau de reden van aanhouding is meegedeeld.

4.1.Ten overvloede wordt het volgende overwogen.

4.2. Een zorgvuldige klachtbehandeling dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de instantie die de klacht behandelt. In dit kader is van belang dat een klacht niet wordt behandeld door de ambtenaar over wie wordt geklaagd of door de (leidinggevende) ambtenaar die opdracht heeft gegeven tot de bestreden gedraging dan wel ermee heeft ingestemd.

4.3. Uit de stukken blijkt dat inspecteur D. de klacht (mede) heeft behandeld, nu hij naar aanleiding van de klacht een gesprek heeft gevoerd met verzoeker en diens advocaat en de klachtenrapportage heeft opgemaakt. Hiermee is gehandeld in strijd met de vereisten van een zorgvuldige klachtbehandeling als hiervoor vermeld en bovendien met artikel 7, tweede lid van de Klachtenregeling Gelderland-Zuid (oud) (zie Achtergrond, onder B.).

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond ten aanzien van het in bewaring nemen van verzoekers horloge en huissleutels en voor het overige niet gegrond.

Over de klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid wordt geen oordeel gegeven.

Onderzoek

Op 18 januari 2001 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Tiel, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid. Verzoeker had zich al eerder, bij brief van 2 januari 1999, tot de Nationale ombudsman gewend. Zijn verzoek voldeed toen echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, zodat het niet in onderzoek werd genomen.

Naar aanleiding van verzoekers brief van 15 januari 2001 werd naar genoemde gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Zuid (de burgemeester van Nijmegen), een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland Zuid verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

De korpsbeheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In december 1998 werd door verzoeker stankoverlast veroorzaakt bij zijn benedenburen. Hij had daartoe een apparaatje geconstrueerd, waarmee via de verwarmingsbuizen vislucht in de woning van de benedenburen werd geblazen. Verzoeker deed dit, omdat hij veel geluidsoverlast van deze buren zou hebben ondervonden. Naar aanleiding van een melding van deze benedenburen op 30 december 1998 begaven ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (hierna ook: de politie) zich naar de woning van verzoeker. Zij betraden de woning, hielden verzoeker aan en boeiden hem.

2. Bij brief van 2 januari 1999 wendde verzoeker zich tot de Nationale ombudsman met een klacht over gemeld politieoptreden, welke brief de Nationale ombudsman in het kader van het kenbaarheidsvereiste doorzond naar de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid.

In gemelde brief klaagde hij er - samengevat - met name over dat de politie zonder toestemming zijn huis was binnengekomen, terwijl zij evenmin over een huiszoekingsbevel beschikte. Hij werd plotseling tegen de grond gedrukt en vervolgens geboeid. Na thuiskomst was hem gebleken dat zijn woning grondig was doorzocht, omdat het hele huis vol zat met grind dat van intensief loopwerk afkomstig was. Voorts was hem niet verteld waarom hij werd geboeid en afgevoerd naar het politiebureau. Tevens was zijn televisie en recorder ondeskundig verplaatst om het apparaatje waarmee de vislucht werd verspreid te demonteren. De kabel was toen kapot gegaan doordat deze uit de (vrouwelijke) stekker was los geschoten.

3. Op 9 november 1999 besliste de (toenmalige) korpsbeheerder op verzoekers klacht. Hij achtte de klachtonderdelen betreffende het doorzoeken van de woning en het veroorzaken van schade niet gegrond; de overige klachtonderdelen achtte hij gegrond. Hij overwoog, voor zover hier van belang, het volgende:

"(woning doorzoeken zonder toestemming)

Niet gebleken is dat de woning van klager gericht en stelselmatig is doorzocht.

De aangetroffen installatie die de stank produceerde stond direct in het zicht.

Bij het verlaten van de woning viel het oog op de constructie met aluminiumfolie en elektriciteitsdraad aan de brievenbus.

Nadat een en ander fotografisch was vastgelegd werd tot inbeslagname overgegaan.

(…)

(grond van aanhouding niet terstond meegedeeld)

De politie heeft niet onmiddellijk bij de aanhouding de grond van de aanhouding aan de klager meegedeeld.

Bij aankomst op het politiebureau is deze mededeling alsnog aan klager gedaan.

Klager is hierdoor overigens niet in zijn belangen geschaad.

(…)

(politie heeft schade veroorzaakt in de woning)

Uit het onderzoek is niet gebleken, noch anderszins aannemelijk geworden, dat door het politieoptreden schade is ontstaan."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. Hij merkte op dat het ver van de waarheid was dat hem bij aankomst op het bureau de reden van de aanhouding werd meegedeeld.

C. Standpunt Korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 7 augustus 2001 op de klacht van verzoeker. Zij deelde daarin onder meer het volgende mee:

"Bij de behandeling van de klacht door de politie is het tegen de grond drukken niet als afzonderlijk klachtonderdeel in ogenschouw genomen, maar meegenomen bij de beoordeling van het onderdeel aanleggen van handboeien. Op dit onderdeel heb ik de klacht bij mijn besluit van 9 november 1999 gegrond verklaard, hetgeen impliceert dat het tegen de grond drukken teneinde de handboeien te kunnen aanleggen eveneens niet terecht heeft plaatsgevonden.

(…) In mijn besluit van 9 november 1999 op de klacht (…) heb ik aangegeven dat uit het onderzoek naar aanleiding van de klacht niet is gebleken dat de woning van de heer W. (verzoeker; N.o.) gericht en stelselmatig is onderzocht, noch dat door het politieoptreden schade is ontstaan. Ook anderszins is dit laatste niet aannemelijk geworden. Mij zijn nadien geen feiten en omstandigheden bekend geworden die mij aanleiding geven mijn oordeel op dit punt te herzien.

(…) bij aangehouden personen die worden ingesloten op het politiebureau (worden) altijd de goederen, die zij bij zich hebben, ingenomen en bewaard. Dit is vaste procedure met het oog op de veiligheid van zichzelf en de politiefunctionarissen tijdens het verblijf in het politiebureau. Bij heenzending worden deze goederen ook altijd teruggegeven aan betrokkenen. In de situatie van klager is conform deze procedure gehandeld. Naar mijn mening is uit het onderzoek niet gebleken dat er redenen zijn om aan te nemen dat het politieoptreden op dit punt onbehoorlijk was.

De heer W. is bij zijn aanhouding niet meteen de reden daarvan meegedeeld. Dit vond plaats bij het verhoor door de behandelend ambtenaar na aankomst in het politiebureau te Tiel, zoals blijkt uit diens verklaring. Ik heb geen redenen om aan deze verklaring te twijfelen."

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder was een proces-verbaal van bevindingen gevoegd van 30 december 1998, waarin onder meer het volgende staat. Nadat verzoeker was aangehouden, zag één van de verbalisanten dat aan de klep van de brievenbus een constructie met elektriciteitsdraden was bevestigd. Hij volgde het elektriciteitssnoer dat leidde naar een kamertje naast de gang. De afdeling technische recherche maakte vervolgens foto-opnamen van de aangetroffen situatie, waarna de spanning van de constructie werd gemeten.

3. Bij de reactie van de korpsbeheerder was ook een klachtenrapportage van 25 mei 1999 gevoegd van inspecteur D., als zodanig hulpofficier van justitie, die bij het politieoptreden aanwezig was geweest. Hij relateerde, voor zover hier van belang, het volgende:

"De constatering van het strafbare feit middels genoemde constructie in de woonkamer van klager was duidelijk zichtbaar. De woning is daartoe niet doorzocht en is ook later door ons, verbalisanten, niet doorzocht. Bovendien was daartoe in het geheel geen aanleiding. (…)

De klager is in de woning verteld dat hij was aangehouden. Later is op het bureau tijdens zijn verhoor door mij, rapporteur, verteld dat hij was aangehouden i.v.m. vernieling. (…)

Door de collega's van de politie Tiel zijn geen spullen vernield in de woning. Ik ben gedurende het onderzoek in de woning geweest."

4. Uit de door de korpsbeheerder overgelegde stukken blijkt voorts dat inspecteur D. naar aanleiding van de klacht op 22 maart 1999 een gesprek heeft gevoerd met verzoeker en diens advocaat.

D. Reactie verzoeker

In reactie op de verstrekte inlichtingen bleef verzoeker bij zijn eerder ingenomen standpunt.

Achtergrond

A. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275)

Artikel 28, eerste en tweede lid:

"1. De ambtenaar onderzoekt de ingeslotene direct voorafgaand aan de insluiting op het politie- of brigadebureau, door het aftasten en doorzoeken van diens kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen.

2. Bij het aantreffen van voorwerpen als bedoeld in het eerste lid, neemt de ambtenaar deze in bewaring."

Dit onderzoek aan de kleding, dat voorafgaat aan het insluiten van personen in een politiecel, is gebaseerd op artikel 9, lid 4 van de Politiewet 1993, en wordt ook wel de huishoudelijke fouillering genoemd. Deze fouillering is te beschouwen als een maatregel in het belang van de veiligheid op het politiebureau en ter bescherming van de in te sluiten persoon, en mag standaard worden verricht.

In de Nota van Toelichting bij de artikelen 28-30 van de Ambtsinstructie staat - voor zover hier van belang - het volgende.

Bij voorwerpen die een gevaar kunnen opleveren dient te worden gedacht aan onder andere: aanstekers, lucifers, scherpe voorwerpen zoals messen, priemen en schroevendraaiers, medicijnen of andere verdovende middelen. Daarnaast kunnen ook geld, sieraden en waardepapieren in bewaring worden genomen, omdat deze binnen het cellencomplex aanleiding geven tot onrust, bijvoorbeeld indien deze voorwerpen zoekraken. Bij de kledingstukken die in bewaring kunnen worden genomen, moet worden gedacht aan schoenveters, dassen, sjaals, b.h.'s en broekriemen.

B. Klachtenregeling politie Gelderland-Zuid (zoals deze gold tot 13 juli 2000)

Artikel 7, tweede lid:

"Een klacht wordt niet behandeld door de ambtenaar over wie wordt geklaagd of door een ambtenaar die bij de gedraging waarover wordt geklaagd zodanig was betrokken dat hij daarover dient te worden gehoord."

C. Algemene instructie arrestantenzorg politie Gelderland-Zuid

Artikel 8.3:

"De ambtenaar die een persoon insluit, onderzoekt deze direct voorafgaande aan de insluiting, door het aftasten en doorzoeken van deins kleding op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de insluiting een gevaar voor de veiligheid van de betrokkene of voor anderen kunnen vormen."

Artikel 13.2.1:

"…wordt geen persoon ingesloten, zonder dat de ambtenaar die hem insluit een huishoudelijke fouillering uitvoert zoals bedoeld in artikel 28 van de Ambtsinstructie. (…) Bij het aantreffen van gevaarlijke voorwerpen neemt de ambtenaar deze in bewaring…"

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

Verzoeker bij zijn aanhouding tegen de grond gedrukt, zijn woning grondig doorzocht en kabel van zijn videorecorder kapot gemaakt, bij insluiting op politiebureau zijn medicijnen afgenomen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

Tevens huissleutel en horloge afgenomen.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

In beslissing op verzoekers klacht overwogen dat aan verzoeker op politiebureau mededeling is gedaan van de reden van aanhouding.

Oordeel:

Geen oordeel