Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Utrecht hem tijdens de zogenaamde Megafestatie op 10 juli 2000 hardhandig heeft aangepakt, tengevolge waarvan hij zijn knie zwaar heeft gekneusd.
Beoordeling
1. Al een aantal jaren wordt in en rond de Utrechtse Jaarbeurs de zogenaamde Megafestatie gehouden. Dit is een grote manifestatie die zich richt op jongeren. Bij deze gebeurtenis worden onder meer door het Ministerie van Defensie hallen afgehuurd waarin divers defensie materiaal, zoals tanks, geweren en dergelijke wordt getoond.
In 2000 vond de Megafestatie plaats van 8 tot en met 16 juli.
Op 10 juli 2000 nam verzoeker deel aan een actie tegen de aanwezigheid van Defensie bij de Megafestatie. Ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht (hierna ook: de politie) traden op tegen de actievoerders.
2. Verzoeker klaagt erover dat een politieambtenaar hem toen hardhandig heeft aangepakt, tengevolge waarvan hij zijn knie zwaar heeft gekneusd. Volgens verzoeker heeft hij drie weken op krukken moeten lopen.
3. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. Van tevoren had de actiegroep aangekondigd op gemelde dag de militaire hal te willen bestormen. Een groep van ongeveer 20 personen trachtte daartoe een parkeerterrein, dat ook in gebruik was bij de Megafestatie, te betreden. Dit terrein was duidelijk zichtbaar afgesloten door middel van een dubbele rij hekken die aan elkaar waren vastgemaakt door middel van tie-raps. Op een gegeven moment werden zowel aan de buitenkant als aan de binnenkant van de hekken de tie-raps doorgeknipt. De politie kwam vrijwel onmiddellijk vanaf het parkeerterrein bij de plek waar een gat in het hek was ontstaan. De actievoerders gaven geen gehoor aan het bevel zich te verwijderen en duwden tegen het hek, terwijl politieambtenaren en beveiligingsmedewerkers het hek probeerden terug te duwen. Binnen zeer korte tijd was ook aan de buitenkant van het hek een politieambtenaar ter plaatse. Hij ging er vrijwel onmiddellijk toe over om actievoerders te verwijderen door hen bij de schouders te pakken en met kracht naar achteren te trekken. Kennelijk is ook verzoeker naar achteren getrokken en hierbij ten val gekomen.
4. Duidelijk was dat de actievoerders een afgesloten terrein probeerden te betreden en aangenomen kon worden dat zij vervolgens de hal van het Ministerie van Defensie binnen zouden proberen te komen, alwaar nog enige actie van hun kant te verwachten was. Volgens verzoeker was sprake van een ludieke actie, maar dat neemt niet weg dat de actievoerders middels het plegen van strafbare feiten als vernieling, het betreden van een terrein waarvan hen de toegang was verboden - althans via de door hen gekozen weg - en lokaalvredebreuk hun doel wilden bereiken. Het was alleszins aanvaardbaar dat de politie hiertegen optrad en betreding van het terrein alsmede de Jaarbeurshallen wilde voorkomen. Toen de politie en de beveiligingsmedewerkers vanuit de binnenkant tegen het hek duwden, bleven actievoerders tegen het hek terugduwen. Niet één actievoerder verwijderde zich op dat moment. Onder deze omstandigheden kon de desbetreffende politieambtenaar in redelijkheid overgaan tot het met enige kracht wegtrekken van actievoerders bij het hek. Gezien de snelheid die geboden was, behoefde aan zijn optreden niet een waarschuwing vooraf te gaan (zie Achtergrond). Aangenomen kan worden dat hij ook verzoeker met enige kracht heeft weggetrokken. Dat verzoeker daarbij - in tegenstelling tot drie andere personen die zijn weggetrokken - kennelijk zodanig ongelukkig ten val is gekomen, dat hij niet meer direct kon opstaan en een kneuzing aan zijn knie opliep, brengt niet mee dat het politieoptreden de toets der kritiek niet kan doorstaan.
Hierbij wordt opgemerkt dat verzoeker door mee te doen aan de actie zelf het risico heeft genomen dat de politie (ook) jegens hem zou optreden.
De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht), is niet gegrond.
Onderzoek
1. Op 21 november 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van NN, ingediend door mr. E.Th. Hummels, advocaat te Zeist, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Utrecht.
2. In artikel 14, aanhef en onder a, van de Wet Nationale ombudsman is bepaald dat de Nationale ombudsman niet verplicht is een onderzoek in te stellen indien het verzoekschrift, waarbij de Nationale ombudsman wordt verzocht om het instellen van een onderzoek, niet de naam en het adres van verzoeker bevat.
In beginsel neemt de Nationale ombudsman anonieme klachten niet in behandeling. Onder omstandigheden is de Nationale ombudsman echter bereid de verzoeker toe te zeggen dat hij diens identiteit niet bekend zal maken aan derden, waaronder het bestuursorgaan waartegen de klacht is gericht.
In het geval van deze verzoeker was de Nationale ombudsman bereid een dergelijke toezegging te doen, gelet op de inhoud van de klacht. Daarbij heeft de Nationale ombudsman in aanmerking genomen dat op 10 juli 2000 een aantal actievoerders is aangehouden en is vervolgd. Dat de anderen - onder wie verzoeker - niet waren aangehouden lag volgens verzoekers advocaat aan het feit dat daarvoor onvoldoende politiecapaciteit beschikbaar was. Bekendmaking van verzoekers naam in het kader van het onderzoek van de Nationale ombudsman zou mogelijk nadelig kunnen zijn voor verzoeker in zijn positie als - anonieme - verdachte. Wel diende hij zijn identiteit aan de Nationale ombudsman bekend te maken.
Nadat hij dit had gedaan, werd op 20 februari 2001 naar de gedraging van het regionale politiekorps Utrecht een onderzoek ingesteld. Deze gedraging wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht (de burgemeester van Utrecht).
3. In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
De korpsbeheerder voldeed aan dit verzoek, maar verzocht om de overgelegde stukken niet aan verzoeker over te leggen. Zij baseerde dit verzoek op artikel 20, tweede lid juncto artikel 21 van de Wet Politieregisters. De substituut ombudsman berichtte vervolgens aan de korpsbeheerder dat zij niet zou voldoen aan dit verzoek. Zij motiveerde deze beslissing als volgt:
“Ik stel vast dat verstrekking van gegevens aan anonieme personen geen inhoudelijke weigeringsgrond is, doch artikel 20, tweede lid van de Wet toeziet op de procedurele vereisten waaraan een verzoek moet voldoen en het toezicht op de belangen van de persoon welke de wet dient. Aangezien de Nationale ombudsman de identiteit van verzoeker kent, is er geen belemmering om de door u verstrekte informatie - voor zover relevant voor het onderzoek - te verstrekken aan klager en diens raadsman. Uiteraard zal verstrekking in geanonimiseerde vorm plaatsvinden. Nu u geen inhoudelijke redenen aanvoert om niet te voldoen aan de inlichtingenverplichting zoals vermeld in eerstgenoemd artikel en mij niet is gebleken van mogelijke bezwaren tegen verstrekking van gegevens aan verzoeker, zie ik ook overigens geen redenen om geanonimiseerde stukken, voor zover relevant voor het onderzoek, niet aan verzoeker te sturen in het kader van wederhoor.”
4. Verzoeker werd vervolgens in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De reactie van de korpsbeheerder gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Al een aantal jaren wordt in en rond de Utrechtse Jaarbeurs de zogenaamde Megafestatie gehouden. Dit is een grote manifestatie die zich richt op jongeren. Bij deze gebeurtenis worden onder meer door het Ministerie van Defensie hallen afgehuurd waarin divers defensie materiaal, zoals tanks, geweren en dergelijke wordt getoond.
In 2000 vond de Megafestatie plaats van 8 tot en met 16 juli.
Op 10 juli 2000 nam verzoeker deel aan een actie tegen de aanwezigheid van Defensie bij de Megafestatie. Ambtenaren van het regionale politiekorps Utrecht traden op tegen de actievoerders. Verzoeker is hierbij gekneusd geraakt aan zijn knie.
2. Bij brief van 5 oktober 2000 diende verzoekers advocaat een klacht in tegen bedoeld politieoptreden. In die brief staat - voor zover hier van belang - het volgende. De ludieke actie waaraan verzoeker had deelgenomen was gericht tegen de nogal eenzijdige personeelswerving en presentatie van Defensie, waarbij met name het laten spelen van de jeugd met allerhande wapentuig voor ieder beschaafd mens stuitend is. Verzoeker was tijdens die actie zeer hardhandig aangepakt door een motoragent, terwijl hij geen enkele reden had gegeven voor dergelijk geweld, dat volgens verzoeker disproportioneel was.
3. De chef van het district Marco Polo van het regionale politiekorps Utrecht deed de klacht af bij brief van 15 november 2000. De klacht werd niet ontvankelijk verklaard, omdat verzoeker anoniem wilde blijven.
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Desgevraagd overhandigde verzoekers advocaat een videoband met een televisieopname van SBS, waarop de geweldstoepassing is te zien. Een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman heeft deze videoband bekeken. Daarop is, voor zover hier van belang, het volgende te zien.
Een groep van ongeveer 20 personen beweegt zich rustig richting een dubbele rij hekken. Daar aangekomen knipt één van hen de verbinding tussen de buitenste hekken door, terwijl tegelijkertijd een andere persoon aan de binnenkant de verbinding tussen de hekken doorknipt. Vrijwel onmiddellijk komen vanaf het omheinde terrein politieambtenaren en (kennelijk) beveiligingspersoneel naar de hekken toe. De actievoerders duwen tegen de hekken, terwijl de politie en beveiligingsmedewerkers aan de binnenkant terugduwen. Vervolgens is een agent in motortenue te zien die van de buitenkant van de hekken met kracht één voor één drie actievoerders wegtrekt van de groep. Eén van hen valt, maar staat onmiddellijk weer op. De andere actievoerders blijven ondertussen bij de hekken staan en duwen ertegen. Er zijn tevens beelden van een actievoerder - kennelijk verzoeker - die buiten de hekken neervalt en even later nog steeds op de grond ligt. De aanleiding van zijn val is niet te zien.
3. De advocaat legde desgevraagd een medische verklaring van een huisarts over. Deze houdt in dat verzoeker op 11 juli 2000 op het spreekuur was geweest in verband met pijn aan zijn rechterknie. Bij onderzoek was niet gebleken van uitwendig of inwendig trauma. Als diagnose werd gesteld: een kneuzing aan de knie.
C. Standpunt
1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 22 mei 2001 op de klacht. Zij verwees daarin naar het rapport van inspecteur K. dat op 11 april 2001 was opgemaakt en waarin het optreden van de politie proportioneel werd geacht (zie hierna, onder 3.)
2. Uit de door de korpsbeheerder overgelegde stukken komt onder meer het volgende naar voren.
Tijdens de Megafestatie 2000 was een parkeerterrein van de Jaarbeurs in gebruik voor activiteiten als bungy-jumpen en abseilen. Het kon alleen worden bereikt via de ingang van de Jaarbeurs na het kopen van een toegangskaartje. Het terrein was afgeschermd door middel van hekken die in twee rijen evenwijdig aan elkaar waren opgesteld. Tussen de hekken was een ruimte van ongeveer één meter, waarin de bewakingsdienst surveilleerde. De hekken waren vastgezet door middel van zogenaamde tie-raps.
Net als vorige jaren had de actiegroep “Onkruit Vergaat Niet” aangekondigd om actie te voeren tegen de aanwezigheid van Defensie op de Megafestatie. In 1999 was de actiegroep de door Defensie afgehuurde hallen binnengekomen, nadat één van hen een nooddeur had geopend. De tentoongestelde wapens waren toen besmeurd met een rode vloeistof en het water in een bassin was eveneens rood gekleurd.
Voor 10 juli 2000 had de actiegroep een bestorming van de militaire hallen aangekondigd. Op gemelde datum begaf een groep van 20 actievoerders zich naar het hek bij eerdergemeld parkeerterrein. Een van hen knipte vervolgens de tie-raps aan het buitenste hek kapot, terwijl tegelijkertijd de tie-raps van het hek aan de binnenkant werden doorgeknipt.
Het ambtsedig proces-verbaal van bevindingen van hoofdagent R., gesloten en getekend op 11 juli 2000, houdt onder meer in:
“Op dat moment bestormde de groep activisten het losgeknipte hekwerk. Ik zag dat de genoemde verdachte T. als eerste trachtte middels haar bovenlichaam en armen het hekwerk weg te duwen (…) Gelijk daarop werd zij bijgestaan door de rest van de groep activisten.
Met verscheidene collegae en met behulp van de aldaar aanwezige beveiligingsmannen (…) hebben wij kunnen voorkomen dat het hekwerk door de groep activisten van zijn plaats weggeduwd cq weggetrokken werd.
Ik zag dat de verdachte T. als een van de eersten tegen het hekwerk aanstond. Ik zag dat zij tegen het hekwerk aanduwde en eraan trok.
Terwijl wij het hekwerk op zijn plaats probeerden te houden, sommeerde ik de groep en de verdachte T. dat zij zich moesten verwijderen. Ik zag dat T. en de rest van de groep activisten daar geen gehoor aan gaven en doorgingen met het duwen en trekken van het hekwerk.
Op een gegeven moment zag ik dat de verdachte T. bijna door de afzetting was doorgebroken. Zij stond binnen een afstand van een meter voor mij. Om te voorkomen dat zij het terrein op zou komen (…) werd zij (…) krachtig bij haar arm uit de groep getrokken en aangehouden.
Doordat het duwen en trekken aan het hekwerk door de rest van de groep activisten nog voortgang had, heb ik de verdachte T. losgelaten.”
3. In het rapport van inspecteur K. van 11 april 2001, waarnaar de korpsbeheerder in haar reactie verwees, staat dat K. een gesprek had gevoerd met verzoeker en diens advocaat. Samen met hen had K. de videoband van SBS bekeken, waarbij verzoeker zijn klacht toelichtte. Het rapport houdt hierover onder meer in:
“Reden klacht
Klager gaf aan dat hij zijn klacht had ingediend omdat hij wilde dat de politie bij vreedzame acties ook vreedzaam zou optreden en geen enkele vorm van geweld zou behoeven te gebruiken. (…)
Klager gaf aan dat hij op maandag 10 juli 2000 omstreeks 12.30 uur met een groep demonstranten naar de Megafestatie op de Jaarbeurs was gegaan om actie te voeren tegen de aanwezigheid van Defensie. Na verzameling is de groep naar de hekken gegaan en hebben met een tang ty rips doorgeknipt, zodat beide hekken geopend werden. Op dat moment kwam politie en beveiligingspersoneel ter plaatse en werden de demonstranten ingesloten tussen de hekken en het politie- en beveiligingspersoneel. Ondanks dit werd door de groep actievoerders geduwd richting binnenterrein om toch toegang tot de Megafestatie te kunnen verkrijgen. Hierbij werd geweld gebruikt in de vorm van het door blijven duwen richting binnenterrein.
Vanaf de buitenzijde kwam een in motortenue geklede politieman aanlopen die demonstranten vastpakte en naar achteren trok. Nadat enige demonstranten waren verwijderd is klager vastgepakt en naar achteren getrokken. Hierdoor is klager ten val gekomen en is zijn knie gekneusd. (…) Door de val heeft klager volgens eigen opgave 2 à 3 weken op krukken gelopen.”
Over de zienswijze van de motoragent, die samen met een trainer van het Bureau Integrale Beroeps Training naar de videoband had gekeken, staat in het rapport het volgende vermeld:
“Het bezoekersaantal van deze Megafestatie bedroeg 15.000 à 20.000 mensen per dag. (…) Die dag (10 juli 2000; N.o.) zag ik de groep `Onkruit' op het voorterrein van de Jaarbeurs zitten. (…) De grootte van de groep was circa 20 man. Ik kreeg opdracht van de Algemeen Commandant in de directe nabijheid van deze groep te blijven. (…) Ik zag dat de groep in de richting van deze noodhekken liep. Ik zag dat er 1 persoon vanaf de binnenzijde van het terrein en enkele leden van de groep vanaf de buitenzijde van het terrein de tussenschakels van de noodhekken doorknipten. Hierna werd en masse het hek opzij geschoven (…). Er werd door de hele groep met kracht tegen het hek geduwd. Ik zag dat door het duwen twee hekdelen opzij schoven en er een opening ontstond.
Verwacht werd dat de groep, als deze eenmaal binnengedrongen zou zijn, voor onrust c.q. ongeregeldheden in de hallen zou zorgen. Hierbij is het niet ondenkbaar dat er paniek bij de bezoekers zou kunnen ontstaan. Algemeen bekend is dat paniek in een grote groep mensen in een gesloten ruimte een zeer gevaarlijke situatie kan doen ontstaan.
Door inmiddels ter plaatse gekomen beveiliging en politie, aan de binnenzijde van het terrein, werd getracht de groep buiten te houden. Hierbij werd over en weer flink geduwd. Ik ben van mijn motor afgestapt en naar de groep toe gelopen. De druk bleef op de opening toenemen. Het hele hek bewoog heen en weer. Aan de binnenzijde van het hek stonden enkele politieagenten en beveiligingsmedewerkers. Dezen trachtten door duwen de groep tegen te houden. De druk op het ontstane gat in het hek was erg groot. Door deze druk ging het hek zelfs omhoog. Dit kwam doordat iedereen in de groep `Onkruit' naar het gat in het hek liep. Hierbij werd van achteruit de groep sterk geduwd.
Ik heb diverse mensen van achteren beetgepakt en met kracht naar achteren getrokken. Bij alle mensen die ik beetpakte moest ik kracht gebruiken om ze uit de groep te halen. Hun beweging was naar het gat van het hek gericht. Niemand liep weg van het gat. Men had elkaar vast of men duwde naar voren richting het gat in het hek.
(…) Mijn doel was om te voorkomen dat men zou binnendringen. Doordat ik mensen van de achterzijde van de groep weg trok, werd de druk minder en kon men uiteindelijk het gat dichten. Ik had ook geen mogelijkheid om voor de groep te komen doordat ik vanaf het begin achter de groep was gesitueerd. Later is mij gebleken dat er mensen ten tijde van de actie ten val zijn gekomen. Ik weet niet hoe die mensen ten val zijn gekomen.”
Het rapport houdt voorts nog in:
“Subsidiariteit
De demonstranten hebben getracht zich met geweld toegang te verschaffen tot het besloten terrein van de Jaarbeurs. De politie heeft dit verhinderd door gebruik te maken van vastpakken en wegduwen van demonstranten omdat lichtere vormen van optreden zoals mondeling verbieden en statische afzetting niet zouden leiden tot het beoogde doel (geen toegang tot het terrein). Op de TV beelden is te zien dat de politie geen gebruik maakt van andere vormen van geweld.
Proportionaliteit
De politie was op dat moment niet in de gelegenheid om alle deelnemers van de groep aan te houden. Het belangrijkste doel, het laten verlopen van de Megafestatie zonder verstoring van de openbare orde kon enkel bereikt worden door snel en doortastend optreden van de politie. Verdachten zijn aangehouden en anderen zijn vastgepakt en naar achteren getrokken. Dit geweld staat in dezelfde verhouding als die nodig is om het beoogde doel te bereiken.
Beoordeling klacht
Bij de politie werd pas bij het indienen van de klacht door NN en zijn advocaat bekend, dat er licht letsel was ontstaan bij een lid van de actiegroep `Onkruit'.
Bij de actie van `Onkruit' is door de politie geweld (duwen en trekken) toegepast. Omdat een lichtere vorm van optreden niet zou leiden tot het beoogde doel.
Doordat klager van tevoren wist dat hij zich schuldig zou gaan maken aan een strafbaar feit en daarbij wist dat de toegang tot het terrein voorkomen zou worden, heeft klager zich blootgesteld aan de niet te verwaarlozen kans dat hij hierbij enig letsel op zou kunnen lopen. Desondanks heeft klager zich niet gedistantieerd van de groep. Er is door geen enkele demonstrant vrijwillig teruggetreden, noch heeft een demonstrant zich gedistantieerd van de actie.
De hoeveelheid toegepast geweld is in verhouding tot de hoeveelheid die noodzakelijk was om de actie te beëindigen.
Desondanks betreurt de politie het dat bij klager letsel is ontstaan.”
D. Reactie verzoeker
Verzoekers advocaat deelde in reactie op de verstrekte inlichtingen mee de klacht onverkort te handhaven. Tijdens het gesprek met K. hadden hij en verzoeker begrepen dat ook de politie vond dat verzoeker te ruw was behandeld.
Achtergrond
Art. 8, lid 1 van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:
"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."