2001/308

Rapport

De klacht zoals deze uiteindelijk door de Nationale ombudsman in onderzoek is genomen luidt - samengevat - als volgt:

Verzoekers, S. en NN, klagen over het optreden van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid tijdens de ontruiming van kraakpanden te Nijmegen op 5 november 1999. Zij klagen er met name over dat de politie:

- geen medewerking heeft verleend, toen S. te kennen had gegeven terstond bij inspecteur N. een klacht te willen indienen over het politieoptreden jegens NN en desgevraagd heeft geweigerd een naam of dienstnummer op te geven;

- die klacht niet ter plaatse heeft willen opnemen, maar daarvoor heeft verwezen naar het hoofdbureau.

Verder klagen verzoekers over de wijze waarop de korpsbeheerder hun klacht van 15 november 1999 over gemeld politietreden heeft afgedaan. In dit verband klagen zij er met name over dat:

- de klacht, met inbegrip van een verzoek om schadevergoeding in verband met het politieoptreden, niet in behandeling werd genomen tenzij NN alsnog zijn identiteit bekend maakte;

- niet is beslist binnen de daarvoor gestelde termijn.

Beoordeling

A. Ten aanzien van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid

1.1. Verzoekers klagen er in de eerste plaats over dat politieambtenaar M. van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid geen medewerking heeft verleend toen S. te kennen had gegeven terstond een klacht te willen indienen bij inspecteur N. en desgevraagd heeft geweigerd een naam of dienstnummer op te geven.

1.2. Volgens S. kreeg hij in het geheel geen antwoord op zijn - herhaalde - verzoek om ervoor zorg te dragen dat hij bij N. een klacht kon indienen. Volgens twee betrokken ambtenaren gaf de desbetreffende politieambtenaar te kennen dat M. op dat moment niet weg kon respectievelijk verwees hij S. naar het vlakbij gelegen politiebureau. De lezingen staan hiermee tegenover elkaar, terwijl niet is gebleken van feiten en omstandigheden waarvan aan de ene lezing meer betekenis moet worden toegekend dan aan de andere. De Nationale ombudsman onthoudt zich dan ook van een oordeel over dit punt.

1.3. Vast staat dat politieambtenaar M. desgevraagd niet zijn naam of dienstnummer heeft gegeven aan S. Volgens de korpsbeheerder was dit, hoewel in strijd met de letter van de Ambtsinstructie (zie Achtergrond, onder 5.) niet onbehoorlijk, nu er sprake was van ME-inzet bij ordeverstoringen.

1.4. De korpsbeheerder kan niet worden gevolgd in zijn standpunt. Zowel volgens verzoeker als volgens betrokken ambtenaren was de ontruiming rustig verlopen. Niet valt in te zien waarom M. desondanks niet kon voldoen aan zijn verplichting ingevolge de Ambtsinstructie.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

2.1. Verzoekers klagen er verder over dat inspecteur N. de klacht niet ter plaatse wilde opnemen, maar heeft verwezen naar het hoofdbureau.

2.2. Ingevolge artikel 16 (oud) van de klachtenregeling politie Gelderland-Zuid, kan een klacht onder meer mondeling op straat worden ingediend. Indien de klacht niet direct naar tevredenheid van klager kan worden afgedaan, wordt hij, aldus het tweede lid, naar de coördinator van dienst van het dichtstbijzijnde bureau verwezen.

2.3. Volgens de korpsbeheerder heeft N., onder verwijzing naar dienstafspraken, verwezen naar de hulpofficier van justitie op het hoofdbureau voor het op schrift stellen van de klacht, alwaar de klacht in een rustiger sfeer zou kunnen worden opgenomen. Een en ander is, aldus de korpsbeheerder, niet aan te merken als een weigering een klacht op te nemen.

2.4. De (oude) klachtenregeling van de politie Gelderland-Zuid brengt niet zonder meer mee dat een politieambtenaar aan wie op straat een mondelinge klacht wordt geuit, te allen tijde is gehouden deze direct in behandeling te nemen, te meer niet indien het gaat om een op zichzelf ernstige beschuldiging van mishandeling door een agent tijdens een ontruiming en er redelijkerwijze van kan worden uitgegaan dat de klacht niet direct opgelost kan worden. N. kon oordelen dat in dit geval een zogenaamde informele behandeling van de klacht ter plaatse niet wenselijk was. Hij kon derhalve verwijzen naar het politiebureau, alwaar de klacht geregistreerd kon worden, wat er ook zij van de verwijzing naar dienstvoorschriften zonder de inhoud daarvan mee te delen.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

B. Ten aanzien van de korpsbeheerder

1.1.Verzoekers klagen er ook over dat de korpsbeheerder heeft besloten de klacht van NN betreffende het politieoptreden jegens hem niet in behandeling te nemen, tenzij NN zijn identiteit bekend maakt.

1.2. Het is in beginsel juist dat overheidsinstanties geen klachten in behandeling nemen van klagers die weigeren hun naam en adres bekend te maken (zie Achtergrond, onder 1 en 2.). Uit een oogpunt van fair play mag in het algemeen van een klager - die in de regel een grief uit die een verwijt jegens een ander inhoudt - worden verlangd dat deze zich niet hult in anonimiteit.

Het is voorts voor een behoorlijk klachtonderzoek in beginsel noodzakelijk dat de klager voldoende identificeerbaar is, en bovendien bereikbaar en aanspreekbaar is voor degene die dat onderzoek uitvoert.

1.3. Van het uitgangspunt dat anonieme klachten niet in behandeling worden genomen, moet echter kunnen worden afgeweken indien de klager een zwaarwegend belang heeft om zijn naam en adres niet bekend te maken. Voorwaarde is dan echter wel dat hij dit belang voldoende duidelijk maakt, en verder dat hij op zodanige wijze kenbaar en bereikbaar is dat zijn klacht naar behoren kan worden onderzocht.

1.4. Onder een zwaarwegend belang dient in ieder geval te worden verstaan het belang van een verzoeker bij handhaving van zijn positie als anonieme verdachte van een (mogelijk) strafbaar feit dat verband houdt met het politieoptreden waarop de klacht betrekking heeft. Immers, in het straf(proces)recht geldt het beginsel dat een verdachte niet actief behoeft mee te werken aan zijn veroordeling (nemo tenetur-beginsel). Een uitvloeisel van dit beginsel is dat de verdachte niet verplicht is te antwoorden op vragen die hem worden gesteld. Vragen naar de personalia van de verdachte zijn daarvan niet uitgezonderd. Het nemo tenetur-beginsel is in principe gebonden aan een strafvervolging. Zolang daarvan geen sprake is, behoeft een beroep op zwijgrecht en anonimiteit niet zonder meer te worden gehonoreerd (zie Achtergrond, onder 2.).

1.5. Verzoekers voerden bij het indienen van hun klacht bij de korpsbeheerder als reden voor het verzoek om anonimiteit in de eerste plaats aan dat NN vreesde voor vervolging ter zake van overtreding van artikel 429sexies Wetboek van Strafrecht (Sr.). Tevens was hij bang dat de politie zijn gegevens zou doorgeven aan de RID of BVD, waarbij hij wees op artikel 22 van de Wet op de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (WIVD, zie Achtergrond, onder 3.).

De korpsbeheerder honoreerde het verzoek om anonimiteit niet, omdat - samengevat - verzoeker niet zou worden vervolgd ter zake van overtreding van 429sexies Sr. en er geen gegevensuitwisseling plaatsvond tussen de registratie ten behoeve van de klachtbehandeling en andere onderdelen van de politie. Ook overigens zag de korpsbeheerder geen zwaarwegende belangen om een anonieme klachtbehandeling toe te staan.

1.6. Verzoekers voerden vervolgens bij de Nationale ombudsman onder meer aan dat het recht van een verdachte om niet zijn identiteit prijs te geven illusoir wordt als in het kader van een klachtonderzoek de naam van een klager bekend wordt en dit gegeven later, in een eventuele nieuwe strafzaak kan worden gebruikt. Voorts gaven zij aan te betwijfelen of gegevens werkelijk niet zouden worden doorgegeven, waarbij zij nogmaals wezen op artikel 22 WIVD en aangaven dat het bekend was dat de RID/BVD in Nijmegen belangstelling heeft voor de kraakbeweging, in het bijzonder voor zover deze heeft geprotesteerd tegen het project waartegen de kraakactie in kwestie was gericht.

1.7. Uit het hiervoor onder 1.4. bedoelde beginsel vloeit niet voort dat een beroep op anonimiteit bij klachtbehandeling ook moet worden gehonoreerd in een geval waarin geen sprake is van een concrete verdenking van (mogelijk) strafbare feiten. Dat een verzoeker in de toekomst zich wellicht schuldig zal maken aan strafbare feiten is dermate speculatief en onbepaald dat die omstandigheid op zichzelf geen uitzondering rechtvaardigt op het uitgangspunt dat anonieme klachten niet in behandeling worden genomen.

1.8. Wat betreft het eventueel doorgeven van gegevens aan de RID/BVD wordt het volgende overwogen. In artikel 22 WID is onder meer bepaald dat politieambtenaren aan hun korpschef mededeling doen van de te hunner kennis gekomen gegevens, die zij voor een dienst van belang achten. De korpschef zendt de gegevens door aan de desbetreffende dienst, indien hij dat van belang acht. Niet uitgesloten moet worden geacht dat de naam van NN, indien bekend, wordt doorgegeven aan de BVD. Verzoeker heeft gemotiveerd aangegeven dat er van die zijde belangstelling is voor krakers. Echter, indien de politie van mening is dat zij bepaalde gegevens, zoals onder meer de naam van NN, van belang kunnen zijn voor de BVD en besluit die gegevens door te geven aan genoemde dienst, dan is sprake van een in de wet geregelde wijze van gegevensverstrekking. Dat een persoon het onaangenaam vindt om bij de BVD bekend te zijn is voorstelbaar, maar vormt niet een aanvaardbare reden om hem te ontslaan van de verplichting zijn naam op te geven indien hij een klacht wenst in te dienen.

Verzoeker heeft in dit verband nog gewezen op het feit dat onderzoek door de BVD vaak gepaard gaat met schending van de privacy, waarbij hij heeft gewezen op de zaak "Rotaru versus Roemenië", waarin het Europese Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak heeft gedaan (zie Achtergrond, onder 4.). Het feit dat mogelijk verzoekers naam aan de BVD zou kunnen worden doorgegeven, hetgeen mogelijk tot het opslaan van zijn gegevens bij de BVD en mogelijk tot nader onderzoek door de BVD zou kunnen leiden noch het feit dat het EHRM heeft geoordeeld dat er in het geval van Rotaru sprake was van schending van artikel 8 EVRM, kan worden aangemerkt als een zwaarwegend belang op grond waarvan anonieme klachtbehandeling mogelijk dient te zijn.

De korpsbeheerder kon derhalve besluiten de klacht van NN niet in behandeling te nemen.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

2.1. Verzoekers klagen er verder over dat hun klacht niet binnen de daarvoor gestelde termijn is afgedaan.

2.2. Bij brief van 15 november 2000 dienden verzoekers een klacht in. In die brief zijn de redenen voor anonimiteit al aangegeven. Er heeft vervolgens enige correspondentie plaatsgevonden over de (formulering van de) klachtsamenvatting en aan verzoekers is meegedeeld dat de vraag of NN anoniem kon klagen zou worden voorgelegd aan de korpsbeheerder. Bij op 11 februari 2000 gedateerde brief is een beslissing op de klacht gegeven. Volgens verzoeker heeft hij die brief pas op 22 februari 2000 ontvangen. Wat daarvan ook zij, ingevolge artikel 9 van de klachtenregeling politie Gelderland-Zuid moet een klacht binnen zes weken worden afgedaan (zie Achtergrond, onder 6.). De klacht van verzoekers is met overschrijding van die termijn afgedaan, zelfs indien de datum van 11 februari 2000 zou worden aangehouden. Dat verzoekers bij brief van 2 februari 2000 rappelleerden en aangaven dat zij de klacht zouden doorgeleiden naar de Nationale ombudsman indien niet voor 10 februari 2000 een beslissing op de klacht zou zijn genomen, doet daaraan niet af.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen), is gegrond ten aanzien van het legitimeren en niet gegrond wat betreft de verwijzing naar het hoofdbureau; ten aanzien van het verlenen van medewerking aan het indienen van een klacht wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid is gegrond.

Onderzoek

Op 8 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Nijmegen en NN, ingediend door eerstgenoemde, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid jegens NN en een gedraging van dat korps jegens S. alsmede over een gedraging van de beheerder van genoemd politiekorps. Op 21 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een nadere toelichting op het verzoek van NN om anoniem te kunnen klagen. De Nationale ombudsman besloot na ampele overweging de klacht betreffende de gedraging van de politie jegens NN buiten beschouwing te laten en de klacht zoals deze hiervoor is samengevat in onderzoek te nemen. De gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (de burgemeester van Nijmegen).

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Een aantal maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van verzoekers gaf aanleiding het verslag op een enkel punt aan te vullen. De korpsbeheerder en één betrokken ambtenaar deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 5 november 1999 ontruimde het regionale politiekorps Gelderland-Zuid (hierna ook: de politie) een aantal gekraakte panden te Nijmegen. Mede namens NN diende verzoeker S. over dit politieoptreden bij brief van 15 november 1999 een klacht in bij de burgemeester van Nijmegen. Die brief houdt omtrent de klacht van S. onder meer het volgende in:

"Buiten heeft NN meteen kenbaar gemaakt dat hij geslagen was en ook de ME-er die hem geslagen heeft aangewezen. (…) Het betreft zeer waarschijnlijk M. (…) Op mijn vraag of hij een klacht wilde indienen antwoordde NN bevestigend.

Ik heb toen aan een van de (bevelvoerende) ME-ers gevraagd of ik de heer N. (de uitvoerende inspecteur ter plaatse) kon spreken, zodat ik bij hem een klacht kon indienen. Mij werd toegezegd dat de heer N. gehaald zou worden. De mededeling dat er een klacht zou worden ingediend werd, door M. en enkele van zijn mede ME-ers, met spottend gelach onthaald. Geruime tijd gebeurde er niets. De heer N. kwam niet opdagen, terwijl ik en anderen hem toch in de buurt hebben gezien waarbij ik niet de indruk had dat hij met andere (drukke) werkzaamheden bezig was. Daarom heb ik nogmaals aan een ME-er duidelijk gemaakt dat ik namens NN een klacht wilde indienen bij de heer N. en gevraagd of betreffende ME-er ervoor kon zorgen dat ik de heer N. te spreken kon krijgen. De ME-er zei echter geen boe of bah. Ook na herhaling van mijn verzoek kwam geen antwoord. Hierop heb ik hem naar zijn naam of dienstnummer gevraagd omdat ik een klacht tegen hem wilde indienen wegens het niet-meewerken c.q. belemmeren van het indienen van de klacht van NN. Weer geen antwoord. Na hem erop gewezen te hebben dat ik dan genoodzaakt zou zijn een foto van hem te maken ter identificatie in de klachtprocedure, kwam nog geen antwoord. Hierop heb ik bijgevoegde foto gemaakt.

Enige tijd later is de heer N. alsnog komen opdagen. Ik heb hem gezegd dat ik namens NN en mezelf een klacht wilde indienen. De heer N. heeft daarop mijn verhaal wel aangehoord, maar geweigerd de klacht op te nemen. Zich beroepend op gemaakte dienstafspraken verwees hij mij hiervoor naar de hulpofficier van justitie die op het hoofdbureau aanwezig was. Ik heb de heer N. erop gewezen dat het niet-opnemen van de klacht door hem in strijd was met het bepaalde in de Klachtenregeling politie Gelderland-Zuid."

Omtrent de wens van NN om zijn klacht anoniem te kunnen indienen houdt meerbedoelde brief onder meer in:

"Anoniem klagen is, volgens de Klachtenregeling politie Gelderland-Zuid en de Nationale ombudsman enkel mogelijk indien de klager aantoonbare zwaarwegende belangen heeft anoniem te blijven. Verder moet de anonieme klager voldoende identificeerbaar, bereikbaar en aanspreekbaar zijn. Hieronder zal ik op deze punten ingaan.

- Zwaarwegende belangen

Uit de feiten blijkt naar mijn mening dat er sprake is geweest van een strafrechtelijke ontruiming op basis van art. 429sexies WvSr. Nu NN geen gevolg heeft gegeven aan de, aan de feitelijke ontruiming vooraf gegane vorderingen, heeft hij zich mogelijk strafbaar gemaakt aan het in art. 429sexies WvSr bepaalde.

Aan NN is geen mededeling gedaan dat hij niet (alsnog) vervolgd zal worden. NN moet dus gezien worden als een verdachte in de zin van het WvSv. In het strafprocesrecht geldt het beginsel dat een verdachte niet actief hoeft mee te werken aan zijn veroordeling. Verzoeker wenst, zolang hij als verdachte kan worden aangemerkt, anoniem te blijven. Hij mag veronderstellen dat naamsvermelding in het kader van een klachtprocedure ongewenst is en nadelig kan zijn met betrekking tot zijn positie als - anonieme - verdachte in een eventuele terechtzitting. Betrokkene heeft daarmee een zwaarwegend belang om anoniem te blijven. Bekendmaking van identiteit als eis in het kader van een klachtprocedure zou uitholling betekenen van eerdergenoemde straf(proces)rechtelijke beginselen. Met betrekking tot bovenstaande dient ook nog opgemerkt te worden dat de vertrouwelijkheid van de bij de klachtenbehandelingsprocedure verkregen gegevens niet zonder meer gewaarborgd is nu in de Klachtenregeling politie Gelderland-Zuid geen bepaling is opgenomen die stelt dat voor politiemensen een geheimhoudingsplicht geldt met betrekking tot gegevens voortgekomen uit een klachtbehandeling.

Een andere zwaarwegende reden is gelegen in het feit dat meermaals is gebleken dat de Regionale Inlichtingendienst (RID) Gelderland-Zuid, ondermeer binnen haar BVD-taak, grote belangstelling heeft voor kraken in zijn algemeenheid en voor de protesten tegen het Flash Gordon-project in het bijzonder. Bij NN leeft dan ook de angst dat als hij zijn naam prijs geeft, deze bij de RID/BVD zal belanden. Deze vrees wordt nog verder versterkt door het bepaalde in art. 22 Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en het feit dat in de Klachtenregeling politie Gelderland-Zuid geen bepaling is opgenomen die stelt dat voor politiemensen een geheimhoudingsplicht geldt met betrekking tot gegevens voortgekomen uit een klachtbehandeling.

Onderzoek door de RID of BVD gaat gepaard met grote inbreuken op de privacy of het persoonlijk leven in het algemeen. Inbreuken die zelfs veel verder kunnen gaan dan die in het geval van een strafrechtelijk onderzoek.

- Identificeerbaarheid

Met betrekking tot de identificeerbaarheid van NN kan ik u mededelen dat hij te kennen heeft gegeven zijn klacht in persoon nader te willen komen toelichten.

- Bereikbaarheid en aanspreekbaarheid

Zoals al eerder opgemerkt heeft NN mij gemachtigd om tijdens deze klachtbehandeling hem bij te staan of namens hem op te treden. Het is vaste Nationale ombudsmanjurisprudentie dat het voldoende is als een klager via een intermediair (b v. een gemachtigde) bereikbaar is. Ik zal klager van het verloop van de procedure op de hoogte houden. Ook afspraken met NN kunnen via mij verlopen."

2. Op 8 december 1999 bevestigde de regionale klachtencoördinator de ontvangst van de brief van S. en vroeg hem tevens of hij het eens was met de weergegeven klachtsamenvatting.

3. Bij brief van 12 december 1999 vulde S. de klachtsamenvatting aan.

4. De klachtencoördinator berichtte bij brief van 16 december 1999 dat hij de klachtsamenvatting desgevraagd had aangevuld en dat de klacht vervolgens zou worden voorgelegd aan de korpsbeheerder met het verzoek te beslissen of hij kon instemmen met behandeling van de klacht onder handhaving van de anonimiteit van NN.

5. Op 2 februari 2000 rappelleerde S. de klachtencoördinator en verzocht hem om vóór 10 februari 2000 te laten weten of de klacht met behoud van anonimiteit in behandeling zou worden genomen. Indien een reactie zou uitblijven zou hij genoodzaakt zijn de klacht door te leiden naar de Nationale ombudsman, aldus S.

6. De korpschef berichtte aan S. in een op 11 februari 2000 gedateerde brief als volgt:

"…Ingevolge de Klachtenregeling politieoptreden Gelderland-Zuid wordt een anonieme klacht slechts in behandeling genomen indien klager een zwaarwegend belang heeft bij de handhaving van zijn anonimiteit.

Uw verzoek is voorgelegd aan de korpsbeheerder. Op grond van het onderstaande heeft deze beslist dat de klacht namens de anonieme klager niet in behandeling zal worden genomen.

Uw verzoek om anonimiteit is gebaseerd op het feit dat klager zich als verdachte ziet omdat hem bij de ontruiming van het gekraakte pand geen mededeling was gedaan dat hij niet (alsnog) vervolgd zou worden, terwijl hij niet voldaan had aan de feitelijke ontruiming voorafgegane vordering het pand te verlaten. Het beleid tijdens de ontruiming op 5 november 1999 was zodanig dat geen aanhoudingen zouden worden - en zijn - verricht en op die grond geen strafvervolging van eventuele betrokkenen terzake overtreding van art 429sexies van het Wetboek van Strafrecht zou plaatsvinden.

De gegevens van de klager worden geregistreerd ter behandeling en afhandeling van de klachten ingevolge eerdergenoemde klachtenregeling.

Alleen de noodzakelijke gegevens zoals naam, adres en woonplaats worden geregistreerd in verband met het verzenden van brieven e.d. Er vindt geen gegevensuitwisseling plaats tussen deze registratie en andere onderdelen van de politie Gelderland-Zuid anders dan gericht op de be- en afhandeling van de klacht.

Overigens zag de korpsbeheerder geen andere zwaarwegende belangen om een anonieme klachtbehandeling toe te staan.

Graag verneem ik van u of NN nog uit de anonimiteit wenst te treden. Zo niet, dan zal uw klacht niet in behandeling worden genomen..."

B. Standpunt verzoekers

Het standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder Klacht. Het verzoek om met behoud van anonimiteit ook de klacht over het politieoptreden jegens NN te behandelen is als volgt toegelicht:

"…1. de Klachtenregeling politie Gelderland-Zuid (01-01-1995) kent geen enkele geheimhoudingsplicht met betrekking tot gegevens voortgekomen uit een klachtbehandeling (uitgezonderd de leden van de klachtencommissie minus de secretaris). Zoals mij vandaag, door mevr. G. van de afdeling Communicatie van de regiopolitie Gelderland-Zuid, is medegedeeld is vorenstaande klachtenregeling nog steeds van toepassing en wordt er nog gewerkt aan een nieuwe klachtenregeling (Klachtenregeling politieoptreden politieregio Gelderland-Zuid).

2. de korpschef schrijft in zijn brief van 11 februari 2000 dat er geen gegevensuitwisseling plaats zou vinden met betrekking tot in een klachtenprocedure verkregen persoonsgegevens, anders dan in het kader van de be- en afhandeling van de klacht. Hierdoor komen de persoonsgegevens van klager, in het kader van hoor en wederhoor, echter ook terecht bij de politiebeambte waarover geklaagd wordt. De politiebeambte krijgt namelijk een niet-geanonimiseerde versie van de klacht en andere, voor hem relevante, correspondentie.

3. de Nationale ombudsman accepteert als zwaarwegende reden voor het anoniem blijven in een klachtonderzoek het recht dat een verdachte van een (mogelijk) strafbaar feit toekomt om niet zijn identiteit prijs te geven (dit op basis van het feit dat je niet hoeft mee te werken aan je eigen veroordeling).

4. dit recht wordt illusoir als in het kader van een klachtonderzoek de naam van klager bekend wordt en dit gegeven later, in een eventueel nieuwe (straf/politie)zaak, tegen dezelfde persoon, dan (tot dan toe anoniem gebleven) verdachte, wordt gebruikt. Dit doordat de politiebeambte de verdachte, op basis van gegevens die hem bekend zijn geworden uit een eerder tegen hem gevoerde klachtenprocedure, identificeert.

5. bovenstaande identificatie kan ook plaatsvinden door collega's van de politiebeambte waartegen een klacht heeft gelopen, indien deze politiebeambte de bedoelde gegevens aan deze collega's heeft doorgegeven.

6. op welke wijze er door (sommige) politiebeambten met vertrouwelijke gegevens wordt omgegaan mag blijken uit bijgevoegd krantenartikel. In dit artikel is sprake van het op grote schaal doorgeven van gegevens aan mensen buiten het politieapparaat: "Maar als ze iedere politieman moeten ontslaan die ooit van zijn leven voor zijn buurman, een goede kennis of een familielid een kenteken natrok, blijft er denk ik niemand over." Aangenomen mag worden dat het verstrekken van gegevens binnen het politieapparaat nog veel makkelijker gebeurt. Zo is het een bekend gegeven dat politiemensen, onderling, veelvuldig over voor hen 'bekenden' praten en hierbij tenminste namen doorgegeven worden.

7. het feit dat persoonsgegevens niet-geanonimiseerd bij de politiebeambte waarover geklaagd wordt terecht komen staat sowieso in contrast met het feit dat door de politie aan klager alleen geanonimiseerde stukken worden overgelegd.

8. dit leidt tot een verdere vergroting van de bij menig klager al bestaande gevoelen van ongelijkheid van positie in een klachtprocedure (klager die het opneemt tegen het 'machtige' zich vaak onderling dekkende politieapparaat). Ook de mate waarin een klacht geabstraheerd wordt doet aan deze gevoelens geen goed. Als een klager klaagt over het optreden van een bepaalde politieambtenaar wordt dit opgevat als een gedraging van het regionale politiekorps en dit weer als een gedraging van de beheerder van dit korps. Zo komt de persoon waarover oorspronkelijk geklaagd is wel erg ver op de achtergrond te staan. Dat sluit niet aan bij de wensen en verwachtingen van menig klager: men wenst te klagen over een persoon die zijn/haar bevoegdheden al dan niet misbruikt heeft.

9. concluderend stel ik twee zaken vast:

- voor veel potentiële klagers geldt dat, als zij ook in de toekomst - indien zij verdacht worden van het plegen van een strafbaar feit - verzekerd willen zijn van de mogelijkheid hun naam niet te hoeven opgeven, zij niet kunnen klagen.

- het feit dat een klager geacht wordt zijn/haar naam op te geven in schril contrast staat met de - in de wijze van behandelen van klachten ingebakken - mogelijkheid van anonimiteit van de beklaagde politieman of -vrouw.

In onze praktijk blijkt geregeld dat mensen om deze redenen niet overgaan tot het indienen van een klacht over de politie.

II.

10. door de korpsbeheerder wordt in het geheel niet ingegaan op mijn tweede reden voor anonimiteit, namelijk de vrees dat persoonsgegevens zullen worden doorgegeven aan de Regionale Inlichtingendienst Gelderland-Zuid (RID) of de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD).

11. ook hier wreekt zich het ontbreken van een geheimhoudingsplicht, en dan niet alleen met betrekking tot de politiebeambte waartegen een klacht wordt ingediend maar ook met betrekking tot de klachtencoördinatoren, voor zover zij politiebeambte zijn.

12. ingevolge art. 22 lid 2 van de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (Wiv) rust op politiebeambten de verplichting mededeling te doen van de te hunner kennis gekomen gegevens, die zij voor de RID/BVD van belang achten. In het kader van bovenstaande is het de vraag of überhaupt politiebeambten de taak van klachtencoördinator zouden moeten vervullen, of dat dit juist aan burgerpersoneel werkzaam bij de politie zou moeten worden overgelaten.

13. het is bekend dat de RID/BVD, in Nijmegen, belangstelling heeft voor de kraakbeweging in zijn algemeen en voor de protesten tegen het 'Flash Gorden'-project in het bijzonder. Kraken is, gezien antwoorden op daarover door mij gestelde vragen aan de korpsbeheerder Gelderland-Zuid, de laatste jaren (weer) een structureel aandachtsgebied van de RID. Met betrekking tot de protesten tegen het nieuwbouwproject 'Flash Gordon' heeft de RID Gelderland-Zuid, ten behoeve van de BVD, in 1996 ondermeer getracht een 'intermediair' (lees: informant) te werven. Gezien het feit dat bedoelde protesten zich tot op heden voortzetten mag worden aangenomen dat de RID/BVD belangstelling zich ook nog steeds voordoet…"

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Zuid

In reactie op de klacht van verzoekers deelde de korpsbeheerder het volgende mee:

"…Ingevolge artikel 8 van de Klachtenregeling optreden politieregio Gelderland-Zuid is het zo dat anonieme klachten niet in behandeling genomen worden, tenzij de korpsbeheerder beslist dat de klager een zwaarwegend belang heeft bij de handhaving van zijn anonimiteit.

In deze zaak wordt de anonimiteit gevraagd uit angst voor represailles of belangstelling van inlichtingendiensten, hetgeen ik (…) een onacceptabel argument vind.

In dit concrete geval betekent dit dat de klacht en het verzoek om schadevergoeding van NN inderdaad niet behandeld zal worden, indien NN zijn identiteit niet bekend maakt.

Onder verwijzing naar de brief van de Werkgroep Klachten Politieoptreden van 2 februari 2000, waarvan een kopie is bijgevoegd, ben ik van oordeel dat op de klacht binnen een redelijke tijd is gereageerd. Wegens de anonimiteit van één van de klagers heeft er vervolgens correspondentie plaatsgevonden waarbij de Werkgroep uiteindelijk als datum voor uitsluitsel 10 februari 2000 heeft genoemd. Deze gestelde termijn is naar de letter inderdaad niet gehaald nu de korpschef eerst per brief van 11 februari 2000, dus een dag later, aan de Werkgroep heeft laten weten dat de klacht niet in behandeling is genomen.

Ad b):

Naar de letter van de wet is het inderdaad wel zo dat de politieman of -vrouw verplicht is zijn of haar naam of dienstnummer kenbaar te maken. Dit acht ik echter in de gegeven omstandigheden, er was sprake van een ME-inzet bij ordeverstoringen, niet zodanig onbehoorlijk, dat dit moet leiden acht tot gegrondverklaring van de klacht op dit onderdeel. Klager heeft immers, ook blijkens zijn eigen verhaal, de door hem te spreken gevraagde inspecteur N. enige tijd daarna gesproken.

Ingevolge artikel 3 van de Klachtenregeling optreden politieregio Gelderland-Zuid zorgt de politie voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over haar gedragingen.

Volgens eigen verklaring van klager heeft inspecteur N. diens verhaal aangehoord, maar geweigerd de klacht op te nemen. Deze heeft echter, verwijzend naar dienstafspraken, voor het op schrift doen stellen van de klacht, verwezen naar de hulpofficier van justitie op het hoofdbureau. Daar zou de klacht in een rustiger sfeer kunnen worden opgenomen. Mijn inziens dient dit niet gezien te worden als een weigering van inspecteur N. Ik acht het optreden van inspecteur N. daarom niet onbehoorlijk."

D. Reactie verzoekers

Verzoekers handhaafden in reactie op de door de korpsbeheerder verstrekte inlichtingen hun eerder ingenomen standpunt. Voor zover hier van belang deelde S. nog het volgende mee. Hij gaf gemotiveerd aan dat er reden was voor NN te vrezen dat zijn gegevens zouden worden doorgegeven aan de BVD. Hij verzocht voorts om rekening te houden met de jurisprudentie van het Europese Hof van de Rechten van de Mens omtrent veiligheidsdiensten, waarbij concreet de zaak Rotaru versus Roemenië werd genoemd (zie Achtergrond, onder 4.). Voorts wees hij erop dat de korpsbeheerder ten onrechte had verwezen naar artikel 3 van de nieuwe politieklachtenregeling, terwijl deze klacht moest worden afgehandeld volgens de oude klachtenregeling (zie Achtergrond, onder 6.), volgens welke regeling het de klager is die bepaalt of er verwezen wordt naar het politiebureau, aldus S. De dienstafspraken waarnaar de korpsbeheerder verwees waren hem niet bekend. De verwijzing naar de rustige sfeer op het politiebureau was, erg vanuit de politie geredeneerd. Een burger, zeker als hij net een klap in zijn gezicht had gekregen, kon dat wel eens heel anders ervaren. Nu het om verwondingen ging waarvoor niet meteen een arts hoefde te worden ingeschakeld, had het bovendien voor de hand gelegen indien de politieambtenaar ter plaatse in elk geval de (aard van de) verwondingen had vastgesteld, aldus S. Ten slotte merkte S. op dat de op 11 februari 2000 gedateerde brief van de korpsbeheerder pas op 21 februari 2000 was verzonden. Hij verwees naar het poststempel op een overgelegde kopie van een (venster)enveloppe van de politie Gelderland-Zuid, waarop laatstgenoemde datum staat.

E. Reactie betrokken ambtenaren

1. Politieambtenaar W. deelde in reactie op de klacht - voor zover hier van belang - het volgende mee:

"…De ontruiming verliep (…) zeer rustig. Ook toen het verzet van de kraker gebroken was liet deze zich door ons door de ME-linie brengen. Deze was opgesteld om werkruimte te creëren voor de koppels die de krakers uit het pand haalden en zich op straat opgesteld hadden. Echter een persoon, kennelijk van de Werkgroep Klachten Politie-Optreden, vroeg zeer "opgefokt" naar de Hovj (hulpofficier van justie; N.o.) N. bij de collega M. Deze vertelde dat hij in de linie stond en niet weg kon. Met de nodige stemverheffing eiste deze persoon toen de naam en het dienstnummer van M. Deze verwees echter de persoon voor het doen van een klacht. Hiermee nam deze persoon geen genoegen en nam pontificaal op een afstand van, naar mijn schatting een halve meter, een close-up foto van de collega M. Hiermee ontstond bij mij de indruk dat deze persoon zich drukker maakte om de ontruiming, het toegepaste geweld en de antwoorden van collega M. als dat de persoon/kraker in kwestie deed.

Vervolgens liep deze persoon naar de persoon/kraker die geslagen was met de vraag wie hem geslagen had. Terwijl collega J. en ik nog zichtbaar achter de ME-linie stonden wees de geslagen kraker een andere collega aan in de ME-linie, niet zijnde collega J. Deze collega had niet geslagen en was naar mijn weten zelfs niet in het pand geweest."

2. Politieambtenaar J. deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Nadat wij de laatste kraakactivist (de anonieme klager) uit het pand hadden verwijderd, werd deze buiten de politieafzetting gebracht. Deze afzetting werd gevormd door een linie ME-ers, en ik stond duidelijk zichtbaar achter deze linie. Niemand van ons droeg een helm en wij waren goed herkenbaar. Toen de anonieme activist luidkeels riep dat hij was mishandeld door de politie, rende er een man op hem af die zich later uitgaf als voorzitter van de Werkgroep Klachten Politie Optreden. Deze man was zichtbaar opgewonden en wendde zich tot collega M. die eveneens in de ME-linie stond. (…) Ik zag dat de man zichtbaar opgewonden was. Zijn gezicht was rood aangelopen, hij praatte luidkeels, soms met overslaande stem en op een schreeuwerige manier. Ik hoorde dat hij tegen mijn collega M. riep dat hij een klacht wilde doen en dat M. onmiddellijk de inspecteur N. moest gaan halen die zich in de omgeving van het kraakpand bevond. Ik hoorde dat collega M. de man verwees naar het vlakbij gelegen hoofdbureau van politie. De genoemde voorzitter ontplofte bijna, schreeuwde dat hij "nu en onmiddellijk" een klacht wilde doen en eiste op hysterische wijze de naam en het dienstnummer van collega M. omdat deze weigerde om inspecteur N. te halen. Toen collega M. vervolgens geen antwoord gaf schreeuwde de genoemde voorzitter dat hij ook een klacht tegen M. zou doen als deze niet onmiddellijk zijn naam en nummer zou geven. Toen collega M. bleef zwijgen schreeuwde de man: "Geef nu onmiddellijk je naam, anders maak ik een foto van je!!!" Ik zag dat collega M. bleef zwijgen en ik zag dat de man zeer provocerend en triomfantelijk op zeer korte afstand een foto van het gezicht van collega M. maakte met daarbij de woorden "Zo, jij hoort hier nog van!"

F. Nadere reactie verzoekers

In reactie op de door de betrokken ambtenaren weergegeven gang van zaken verwees S. naar de klachtbrief van 15 november 1999 (zie onder A.1.) waarin, aldus S., de werkelijke gang van zaken stond beschreven. S. herkende zich niet in het van hem geschetste beeld.

Achtergrond

1. Wet Nationale ombudsman en anonieme klachten

In artikel 12, derde lid, van de Wet Nationale ombudsman is bepaald dat het verzoekschrift waarbij de Nationale ombudsman wordt verzocht om het instellen van een onderzoek, onder meer de naam en het adres van verzoeker dient te bevatten. Op grond van het bepaalde in artikel 14, aanhef en onder a. van deze wet, is de Nationale ombudsman niet verplicht een onderzoek in te stellen indien het verzoekschrift niet voldoet aan de vereisten, vermeld in artikel 12, derde lid.

In het verslag Voorbereiding en invoering Wet Nationale ombudsman (Tweede Kamer, zitting 1981-1982, 17 364, nr 2, blz. 39) werd met betrekking tot artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman ter zake het volgende opgemerkt:

"Anonieme klachten kunnen formeel worden afgewezen omdat niet voldaan is aan de eisen welke in lid 2 (thans lid 3; N.o.) zijn gesteld en kunnen overeenkomstig artikel 14 (wel bevoegd, niet verplicht) buiten beschouwing blijven. Behandeling kan toch plaats vinden in gevallen waarin vermoed wordt dat betrokkene zodanig onder druk staat of niet vrij is te handelen zoals hij/zij wel zou willen (angst voor informele sancties) dat naamsvermelding ongewenst of nadelig "

2. Zwijgrecht en anonieme verdachte

1. Artikel 29 Wetboek van Strafvordering (Sv.), eerste en tweede lid:

"1. In alle gevallen waarin iemand als verdachte wordt gehoord, onthoudt de verhoorende rechter of ambtenaar zich van alles wat de strekking heeft eene verklaring te verkrijgen, waarvan niet gezegd kan worden dat zij in vrijheid is afgelegd. De verdachte is niet tot antwoorden verplicht.

2. Voor het verhoor wordt de verdachte medegedeeld dat hij niet verplicht is tot antwoorden."

2. Op grond van artikel 52 Sv. is iedere opsporingsambtenaar bevoegd een verdachte naar zijn naam, voornamen en woon- of verblijfplaats te vragen. Geen wettelijke bepaling verplicht echter de verdachte om, desgevraagd zijn personalia op te geven. Volgens een uitspraak van de Hoge Raad verzet de geest van het Wetboek van Strafvordering zich ertegen dat op de in artikel 52 Sv. bedoelde vragen een wettelijke door artikel 184 Wetboek van Strafrecht (niet opvolgen ambtelijk bevel) versterkte antwoordplicht zou worden aanvaard (HR 27 juni 1927, NJ 1927, p. 926).

3. Uit het Saunders-arrest (EHRM 17 december 1996, NJ 1997, 699) wordt onder meer afgeleid dat het nemo tenetur-beginsel in principe is gebonden aan een "criminal charge". Zolang daarvan geen sprake is, is een spreekplicht niet in strijd met het EVRM. Zie Cleiren/Nijboer 1999 (T&C Sv) aant. 2c vóór art. 27 Sv.

3. Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten

Artikel 22, tweede lid:

"De ambtenaren van politie (…) doen mededeling van de te hunner kennis gekomen gegevens, die zij voor een dienst van belang achten, aan hun korpschef (…). Deze zendt de gegevens, indien hij dat van belang acht, aan die dienst."

4. Rotaru versus Roemenië, EHRM 4 mei 2000

Ingevolge artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) heeft een ieder - kort gezegd - recht op privacy. Een inbreuk hierop is slechts toegestaan onder bepaalde voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat de inbreuk "in accordance with te Law" is.

Het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft in de zaak Rotaru versus Roemenië uitgesproken dat artikel 8 EVRM was geschonden. Het bewaren en gebruik maken van bepaalde gegevens door de Roemeense inlichtingendienst betreffende activiteiten van Rotaru (op zichzelf een inbreuk op diens privacy) was namelijk - samengevat - niet "in accordance with the law".

5. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994).

Artikel 2:

"De ambtenaar legitimeert zich met het legitimatiebewijs dat aan hem is verstrekt:

bij optreden in burgerkleding ongevraagd, tenzij bijzondere omstandigheden dit onmogelijk maken, en

bij optreden in uniform, op verzoek daartoe."

6. Klachtenregeling politie Gelderland Zuid (zoals deze gold tot 13 juli 2000)

Artikel 9, tweede en derde lid:

"2. De formele behandeling van de klacht vindt plaats binnen 6 weken en binnen 10 weken bij het inschakelen van de klachtencommissie door de korpsbeheerder.

3. Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijnen kan plaatsvinden, wordt hiervan mededeling aan de indiener van de klacht en de betrokken ambtenaar gedaan met opgaaf van redenen. Daarbij wordt tevens aangegeven binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt."

Artikel 12, tweede lid:

"Anoniem klagen is enkel mogelijk, indien de klager naar het oordeel van de korpsbeheerder aantoonbaar zwaarwegende belangen heeft anoniem te blijven."

Artikel 16:

"1. Een klacht kan mondeling worden ingediend op straat, per telefoon of aan de balie bij de coördinator van dienst.

2. Indien de mondelinge klacht op straat of per telefoon niet direct naar tevredenheid van klager kan worden afgedaan, wordt klager naar de coördinator van dienst aan de balie van het dichtstbijzijnde bureau verwezen."

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

Optreden politie tijdens ontruiming kraakpanden te Nijmegen: geen medewerking verleend toen verzoeker te kennen gaf terstond bij inspecteur klacht te willen indienen, geweigerd naam of dienstnummer op te willen geven en klacht niet ter plaatse opgenomen maar doorverwezen naar hoofdbureau .

Oordeel:

Geen oordeel

Instantie: Beheerder regiopolitie Gelderland-Zuid

Klacht:

Afhandeling klacht: klacht werd niet in behandeling genomen tenzij één van de verzoekers alsnog zijn identiteit bekend zou maken en er is niet beslist binnen de daarvoor gestelde termijn.

Oordeel:

Niet gegrond