2001/236

Rapport

Verzoeker klaagt over de wijze waarop ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord op 31 maart 1998 zijn opgetreden bij een voorval waarbij zij ervan uitgingen dat hij onder meer de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren had overtreden.

Verzoeker klaagt er met name over dat de politie:

onvoldoende omgevingsonderzoek heeft gedaan naar de vermeende overtreding;

hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om een adequate verzorging/opvang te regelen voor zijn kinderen;

hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om een adequate verzorging/opvang te regelen voor het vee;

zijn verzoek heeft afgewezen om een bloedmonster te laten afnemen van een koe voordat dit dier zou worden afgemaakt;

hem geboeid heeft afgevoerd naar het politiebureau.

Beoordeling

I. Inleiding

Het regionale politiekorps Limburg-Noord ontving op 31 maart 1998 een telefonische melding dat er in het weiland van verzoeker een zieke en broodmagere, en wellicht op sterven liggende, koe lag. Naar aanleiding van deze melding stelden ambtenaren van het regionale politiekorps een onderzoek in. Ter plaatse aangekomen trof de politie een op de grond liggende ernstige zieke koe aan. Via de meldkamer verzocht de politie om een dierenarts ter plaatse te laten komen. Kort na dit verzoek aan de meldkamer arriveerde verzoeker met zijn minderjarige zoon. De politie stelde verzoeker van haar bevindingen in kennis. Aangezien de betrokken politieambtenaren verzoeker als verdachte aanmerkten ter zake van een vermoedelijke overtreding van artikel 455, eerste en derde lid van het Wetboek van Strafrecht (dierenkwelling; thans artikel 36, eerste lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren; zie Achtergrond, onder 4. en 5.), werd verzoeker verzocht voor verder onderzoek mee te komen naar het politiebureau. Aangezien verzoeker hieraan, aldus de politie geen gevolg gaf, werd hij aangehouden en geboeid overgebracht naar het politiebureau.

II. Ten aanzien van het omgevingsonderzoek

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de politie onvoldoende onderzoek heeft verricht alvorens hem aan te houden.

2. In dit verband is met name het volgende van belang.

De politie heeft in deze zaak terecht verzocht om de komst van een dierenarts. Nog afgezien van de vraag of de koe directe medische zorg nodig had, konden de betrokken

ambtenaren immers niet zelf beoordelen of daadwerkelijk sprake was van dierenkwelling, aangezien zij daartoe de professionele deskundigheid misten. Uit de verklaring die de betrokken dierenarts D. op 21 september 1998 voor de arrondissementsrechtbank te Roermond heeft afgelegd, blijkt dat de dierenarts, nadat hij ter plaatse was gekomen, verzoeker nog wel heeft gezien maar hem niet heeft gesproken omdat verzoeker op dat moment door de politie werd afgevoerd. Ook blijkt uit de verklaring van de dierenarts dat er naar zijn mening geen sprake was van dierenkwellerij. Niet valt in te zien waarom de politieambtenaren de bevindingen van de dierenarts niet hadden kunnen afwachten, alvorens verzoeker aan te houden. Indien de betrokken ambtenaren de opinie van de dierenarts hadden afgewacht, dan hadden zij de mening van de dierenarts of sprake was van dierenkwellerij, bij hun onderzoek kunnen betrekken. Nu dit niet is gebeurd, is het onderzoek van de politie onvoldoende geweest.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

3. Uit het vorenstaande volgt dat er op het moment van de aanhouding van verzoeker onvoldoende aanleiding bestond verzoeker aan te merken als verdachte van dierenkwellerij. Dit impliceert dat de politie verzoeker (nog) niet had mogen aanhouden, en, nu dat toch is gebeurd, dat de gedraging van de politie jegens verzoeker ook voor het overige moet worden aangemerkt als niet behoorlijk. Ten overvloede zal hierna echter worden beoordeeld of de gedraging op die overige punten juist zou zijn geweest indien de politie wel tot aanhouding van verzoeker had mogen overgaan.

III. Ten aanzien van het niet in de gelegenheid stellen om een adequate verzorging te regelen voor zijn kinderen

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie hem niet in de gelegenheid heeft gesteld een adequate verzorging te regelen voor zijn kinderen. Volgens verzoeker, een alleenstaande vader van twee minderjarige kinderen, heeft de politie nagelaten zijn minderjarige dochter, die thuis op hem zat te wachten, in kennis te stellen van het feit dat hij was overgebracht naar het politiebureau voor verhoor. Ook is verzoeker het er niet mee eens dat zijn minderjarige zoon het hele voorval heeft moeten meemaken, en meerdere uren op het politiebureau op hem heeft moeten wachten.

2. Volgens de politieambtenaren Z. en B. is getracht verzoekers dochter telefonisch te bereiken teneinde haar van het voorval in kennis te stellen, maar werd de telefoon niet opgenomen. Wat betreft verzoekers zoon merkte politieambtenaar Z. op dat hij verzoekers zoon had uitgelegd wat er aan de hand was. Verzoekers zoon was vervolgens meegenomen naar het politiebureau, alwaar hij in de hal op zijn vader heeft kunnen wachten.

3. Ten aanzien van verzoekers dochter wordt het volgende opgemerkt. Gelet op het feit dat het hier ging om een minderjarig kind dat alleen in huis verbleef, had van de politie mogen worden verwacht dat zij, nu verzoekers dochter, aldus de politie, telefonisch niet

te bereiken was, naar het huis van verzoeker was gereden om verzoekers dochter persoonlijk van het feit dat haar vader naar het politiebureau was overgebracht in kennis te stellen, en zo nodig moeten nagaan of er nadere voorzieningen getroffen moesten worden. Ook had het aanbeveling verdiend dat, gelet op het feit dat de politie met vier man ter plaatse was, één van de politieambtenaren verzoekers minderjarige zoon thuis had afgeleverd in plaats van hem mee te nemen naar het politiebureau en hem daar te laten wachten, althans in overleg met verzoeker een adequate oplossing had gezocht.

IV. Ten aanzien van het niet in de gelegenheid stellen om een adequate verzorging te regelen voor zijn vee

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de betrokken ambtenaren hem niet in de gelegenheid hebben gesteld om een adequate verzorging te regelen voor zijn vee voordat zij hem overbrachten naar het politiebureau. Hij had geconstateerd dat de politie het schrikdraad dat om zijn wei was gespannen, had doorgeknipt. Verzoeker wilde dat dit eerst werd hersteld teneinde te voorkomen dat het vee uit de wei zou ontsnappen.

2. Volgens de korpsbeheerder blijkt uit de onderzoeksrapportage niet dat verzoeker een dergelijk verzoek tot de politieambtenaren heeft gericht. Uit de verklaringen van de betrokken politieambtenaren blijkt evenwel dat verzoeker niet direct wilde meegaan naar het politiebureau, omdat hij eerst de afrastering wilde herstellen en enkele andere zaken wilde regelen. Gelet op het feit dat verzoeker dieren onder zijn hoede had waarvoor hij verantwoordelijk was, had de politie het verzoek niet zonder meer mogen negeren, en tenminste moeten verifiëren of er nog maatregelen betreffende het vee getroffen moesten worden, alvorens verzoeker over te brengen naar het politiebureau. Door dit niet te doen heeft de politie onvoldoende oog gehad voor het belang van verzoeker dat zijn veestapel goed verzorgd achter zou blijven.

V. Ten aanzien van het afwijzen van zijn verzoek om van de doodzieke koe een bloedmonster af te nemen

1. Verzoeker klaagt er tevens over dat de politie zijn verzoek om van de doodzieke koe een bloedmonster af te nemen heeft afgewezen.

2. Volgens de korpsbeheerder hebben de betrokken politieambtenaren aan de dierenarts laten weten dat verzoeker hen had meegedeeld dat hij de dierenarts had verzocht om op 1 april 1998 bloed te prikken van zijn vee, alsmede om euthanasie toe te passen op de zieke koe. Naar de mening van de korpsbeheerder hebben de betrokken politieambtenaren met het waarschuwen van de dierenarts op een voldoende zorgvuldige wijze uitvoering gegeven aan het verzoek van verzoeker om een deskundige de zieke koe te laten onderzoeken, en behoort de wijze waarop dit onderzoek door de dierenarts heeft plaatsgevonden niet tot de verantwoordelijkheid van de politie.

3. De korpsbeheerder kan in zijn standpunt worden gevolgd dat het niet tot de taak van de politie behoort om te bepalen of er van de zieke koe al dan niet een bloedmonster moest worden afgenomen. Door het enkele waarschuwen van de dierenarts en door aan de dierenarts mee te delen dat verzoeker had gezegd dat de dierenarts de volgende dag bloedmonsters van het vee zou komen nemen, heeft de politie op dit punt evenwel onvoldoende zorgvuldig gehandeld, nu verzoeker niet in de gelegenheid is gesteld om de komst van de dierenarts af te wachten en hem zelf mee te delen waarom het bloedmonster van de zieke koe moest worden afgenomen.

VI. Ten aanzien van het boeien

1. Verzoeker klaagt er ten slotte over dat de politie hem geboeid heeft afgevoerd naar het politiebureau.

2. Uit de ambtsinstructie voor politie (zie Achtergrond, onder 5.) volgt - samengevat weergegeven - dat de politie slechts dan gebruik mag maken van handboeien als zij iemand die rechtens van zijn vrijheid is beroofd wil vervoeren en als te vrezen valt dat het vervoer een veiligheidsrisico met zich mee kan brengen. In andere gevallen mag de politie in beginsel geen gebruik maken van handboeien.

Politieambtenaren zullen per geval de afweging moeten maken of het aanleggen van de handboeien op dat moment en in die specifieke situatie een redelijk middel is. Het standaard aanleggen van de handboeien tijdens het vervoer van een verdachte naar het politiebureau is dus niet toegestaan.

3. Uit de verklaringen van de betrokken politieambtenaren volgt dat verzoeker eerst de afrastering wilde herstellen alsmede enkele andere zaken wilde regelen alvorens hij mee wilde gaan naar het politiebureau teneinde een verklaring af te leggen. Gelet op de, in de ogen van de politieambtenaren, weigerachtige houding van verzoeker is verzoeker aangehouden, bij zijn armen gepakt, en vervolgens geboeid afgevoerd naar het politiebureau.

4. In dit geval heeft de politie niet aannemelijk weten te maken dat het vervoer van verzoeker een veiligheidsrisico met zich mee zou brengen. Immers het enkele feit dat verzoeker eerst nog enkele zaken wilde regelen alvorens hij mee wilde gaan naar het bureau, houdt niet zonder meer in dat er van een veiligheidsrisico sprake was. Dit zou bijvoorbeeld anders zijn geweest wanneer verzoeker fysiek verzet had geboden tegen zijn aanhouding. Het aanbrengen van handboeien was derhalve in dit geval niet gerechtvaardigd.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), is gegrond.

Onderzoek

Op 7 januari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Roermond, ingediend door de heer mr. H.M.J. Offermans, advocaat te Roermond, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Limburg-Noord.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd aan vier betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Roermond over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker werd op 31 maart 1998 om ongeveer 20.00 uur te Roermond aangehouden door ambtenaren van het regionale politiekorps Limburg-Noord en geboeid overgebracht naar het politiebureau te Roermond voor verhoor. Hij werd ervan verdacht zich schuldig te hebben gemaakt aan dierenmishandeling.

2. Het door betrokken ambtenaren B. en S. op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van verhoor van verzoeker van 31 maart 1998 luidt als volgt:

"…U deelde mij mede dat ik niet tot antwoorden verplicht ben. Ik wil het navolgende verklaren:

U deelt mij mede dat u een rund in erbarmelijke omstandigheden op mijn weiland (…) hebt aangetroffen.

Ongeveer 2 maanden geleden heeft deze koe nog gekalfd. Ik spreek over het rund met het oormerk nummer 3235. Dit was een zware bevalling. Het dier was behoorlijk beschadigd. De dierenarts is er bij geweest. Dit is allemaal weer goed gekomen. Op een gegeven moment kreeg dit rund gewrichtsontsteking. Dit rund had eerder gewrichtsontsteking gehad, maar is door spuiten met peniciline geheel opgeknapt. Vrijdag j.l. zag ik dat de gewrichtsontsteking weer de kop op stak. Ik heb toen direct een aanvang genomen met peniciline te spuiten. Ik spoot 1 cc per 25 kilogram lichaamsgewicht per dag. Ik spoot dit rund dus 20 cc peniciline per dag. Ik heb op vrijdag, zaterdag en zondag gespoten. Maandag heb ik niet gespoten. Heden morgen heb ik weer gespoten. Je kunt er niet mee aan de gang blijven. Op zondag 29 maart 1998, omstreeks 11.30 uur ben ik bij het rund geweest. Toen was het dier er goed aan (toe). Het liep gewoon door de wei. Ik dacht dat zij er weer door gekomen was. Op maandag 30 maart 1998 is er niemand bij het dier geweest omdat ik een melkleiding verstopt had. Hedenmorgen omstreeks 11.30 uur ben ik weer bij het dier geweest. Zoals gezegd heb ik haar weer gespoten. Ik zag dat het dier op de grond lag. Ik zag dat het dier een cirkel om zich heen had getrokken. Dit was gekomen door dat het dier geprobeerd had om op te staan. Dit was blijkbaar niet gelukt. Ik dacht: "laat ik haar nog maar een spuit zetten, misschien dat het helpt." Dit zou de laatste poging zijn. Mocht dit niet baten, dan zou ik een dierenarts waarschuwen om haar dood te spuiten.

Vanavond omstreeks 17.30 uur heb ik de vrouw van dierenarts (…) aan de telefoon gehad en met haar de afspraak gemaakt dat de dierenarts morgen, 01 april 1998, naar de wei (…) zou komen om bloed te trekken bij het vee in verband met de pinkengriep. Ik heb tevens met haar de afspraak gemaakt dat er een rund doodgespoten moest worden in het weiland. Ik bedoelde het rund met het oormerk 3235.

Hedenavond, omstreeks 19.45 uur ben ik weer naar het weiland gereden om te kijken hoe het met het dier ging. Ik wilde naar de koe kijken en als het slecht zou gaan had ik vanavond nog de dierenarts laten komen. De politie was echter daar en ik werd door hen aangehouden.

Ik weet dat het strafbaar is dieren te kwellen en hen de nodige verzorging te onthouden.

Ik heb gedaan wat nodig was. Meer had ik niet kunnen doen. U houdt mij voor dat ik eerder de dierenarts had kunnen waarschuwen. Dit ben ik niet met U eens omdat zondag de koe aan het opknappen was. Hedenmorgen heb ik het dier zelfs nog omgetrokken. Ik dacht laat de spuit maar werken. Zolang er leven is, is er hoop…"

3. Verzoeker diende bij brief van 6 april 1998 een klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Limburg-Noord (de burgemeester van Venlo) over het optreden van de politieambtenaren die bij zijn aanhouding op 31 maart 1999 betrokken waren geweest. In zijn brief merkte verzoeker het volgende op:

"…Ik beklaag mij bij u, omdat ik op een onmenselijke manier in de boeien ben geslagen, alsof ik een voortvluchtige crimineel ben, en ben opgesloten in een cel, totdat de officier van justitie mij kwam verhoren. Ook heb ik lang moeten wachten in de cel, voordat dhr. B. en T., agenten vd politie basiseenheid Swalmen, mij verhoorden, zoals gedeeltelijk is weergegeven in het bijgevoegde verbaal (zie hiervoor onder 2.; N.o.). Dit gebeurde allemaal voor de ogen van mijn 13 jarige zoon, uitleg vragen mocht ik niet en mijn zoon geruststellen en nog aanwijzingen geven daar kreeg ik ook geen gelegenheid voor.

Ik vul de gegevens, zoals opgesteld in het verbaal, aan, samen met mijn zoon (…) ging ik naar het weiland kijken hoe het met de koe was, die ik aan het behandelen was. Ik trof de politie aan bij mijn zieke koe. De politie dwong mij direct mee naar het buro te gaan, want ik stond onder arrest. Ze zeiden, dat ze de koe direct lieten doodspuiten.

Ik heb gevraagd om eerst een onafhankelijke getuigendeskundige naar de koe te laten kijken voordat de koe gedood zou worden, die zou diverse zaken kunnen onderzoeken en vastleggen die voor de toekomst van mijn bedrijf van groot belang kunnen zijn. Dit werd mij geweigerd.

Hij had het hart en ogen kunnen onderzoeken, temperatuur, mest, en heel belangrijk, hij had een bloedmonster moeten nemen. Dit is van belang, omdat deze koe voorkomt op de lijst (…) van de gezondheidsdienst, die eist dat van alle aanwezige runderen ouder dan 12 maanden het bloed onderzocht moet worden om voor certificering van mijn bedrijf in aanmerking te komen.

Ik had reeds voor de volgende dag (1 april) een afspraak gemaakt met de dierenarts, zoals u ook in het verbaal kunt lezen.

Ik stel dat de verbalisanten verkeerd en ten onrechte hebben gehandeld en stel hun aansprakelijk voor alle financiële en mentale schade, die voortvloeit uit deze gebeurtenis.

Ik voel mij in mijn eer en naam aangetast en beschadigd.

Ze lieten mijn zoon dit allemaal meemaken en hij heeft verschillende uren op zijn vader moeten wachten in het politiebureau. Het heeft hem allemaal erg aangegrepen. Mijn jongste dochter van 14 jaar begreep niet waar wij bleven en was zeer ongerust. Zij is niet op de hoogte gebracht, terwijl ik heb gevraagd om haar op te bellen.

De koe is dus in opdracht vd politie doodgespoten en door de politie zelf afgevoerd om er nog sectie op te verrichten. Met de sectie ben ik het wel eens, maar ik blijf erbij dat er vooraf onderzoek verricht had moeten worden…"

4. De korpsbeheerder antwoordde verzoeker schriftelijk op 14 juli 1998:

"…De door u ingediende klacht richt zich op het, naar uw mening, niet correct en niet zorgvuldig optreden van politie-ambtenaren behorende tot de basiseenheid Swalmen op 31 maart 1998. Meer in het bijzonder klaagt u over het feit dat u, zoals u stelt, op een onmenselijke manier door de politie in de boeien bent geslagen en tot het verhoor door een hulpofficier van justitie in een politiecel bent ingesloten. U zou niet in de gelegenheid zijn gesteld met uw zoon van 13 jaar, die getuige was van het voorval, te communiceren. Uw 14-jarige thuis verblijvende dochter zou niet op de hoogte zijn gebracht, terwijl u gevraagd had haar telefonisch in kennis te laten stellen. Tenslotte stelt u de politie aansprakelijk voor alle (im)materiële schade.

Door de districtschef van de politie te Roermond is het onderzoek naar uw klacht afgerond en hij heeft mij hierover gerapporteerd.

Uit de rapportage komt naar voren, dat op 31 maart 1998, omstreeks 18.40 uur, telefonisch bij de politie werd gemeld dat in een weiland (…) een zieke, broodmagere en wellicht op sterven liggende koe lag. Naar aanleiding van deze melding werd door, onder andere, de politie-ambtenaren, de heren Z. en B., een onderzoek ingesteld. Ter plaatse aangekomen troffen beide politie-ambtenaren in een weiland een op de grond liggende ernstig zieke koe aan. Gezien de zeer slechte toestand waarin de koe verkeerde leidde de politie af dat het dier reeds langere tijd ziek was en dat medische hulp dringend noodzakelijk was. Gelet op hun waarnemingen ter plaatse hadden zij een redelijk vermoeden dat de eigenaar aan de koe de nodige verzorging had onthouden. Via de meldkamer verzocht de politie een dierenarts ter plaatse te laten komen.

Kort na het verzoek aan de meldkamer arriveerde u samen met uw zoon. Nadat de politie u daar omtrent haar bevindingen geïnformeerd had, heeft u aan de politie aangegeven dat de betreffende koe uw eigendom was en dat de volgende dag een door u gewaarschuwde dierenarts ter plaatse zou komen.

Aangezien de betrokken politie-ambtenaren u als verdachte aanmerkten ter zake een vermoedelijke overtreding van artikel 455, lid 1 en 3, van het Wetboek van Strafrecht (dierenkwelling) (zie Achtergrond, onder 3.; N.o.) werd u verzocht voor verder onderzoek mee te gaan naar het politiebureau. Aangezien u hieraan niet direct gevolg gaf werd u door de politie aangehouden. Omdat u vervolgens wegliep in de richting van het weiland werd u door de hoofdagenten van politie S. en B. bij uw armen vastgepakt. Rekening houdend met de feiten en omstandigheden op dat moment en in verband met de veiligheid van de politie-ambtenaren, werden u voor het transport de handboeien aangelegd. Hierna nam u plaats in de politieauto en werd u overgebracht naar het politiebureau te Roermond.

Ingaande op het aspect van uw klacht omtrent het door de politie bij u aanleggen van de handboeien zij allereerst vermeld, dat ik mij realiseer dat de toepassing van dit dwangmiddel door u als een ernstige inbreuk op uw lichamelijke integriteit is ervaren. Echter gelet op zowel de feiten en omstandigheden op dat moment, als op uw optreden ter plaatse en in verband met de veiligheid van de politie-ambtenaren ben ik van mening dat het door de politie aanleggen van de handboeien bij u ten behoeve van het transport gerechtvaardigd was. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond.

Verder komt uit de rapportage naar voren, dat terwijl u naar het politiebureau werd overgebracht, uw zoon door de twee in afwachting van de komst (van) de gewaarschuwde dierenarts, ter plaatse gebleven politie-ambtenaren is opgevangen. Tevens komt hieruit naar voren, dat u alsmede uw zoon zijn ingelicht over het verdere verloop van het politie-optreden. Bij aankomst op het politiebureau werd u ontdaan van de handboeien en werd u conform de procedure in een ophoudkamer en niet in een politiecel, zoals u stelt, geplaatst. Kort daarna bent u voor de hulpofficier van justitie, de inspecteur van politie, (...), geleid. Tijdens het verhoor heeft (de hulpofficier van justitie: N.o.) u ondermeer gevraagd of u klachten had met betrekking tot het optreden van de politie. Hierop heeft u niet gereageerd.

Daarnaast komt uit de rapportage naar voren, dat uw zoon door de politie in de gelegenheid werd gesteld om naar huis te bellen, doch er werd niet opgenomen. Ook de brigadier Z. heeft telefonisch geprobeerd uw dochter te bereiken om haar over het voorval te informeren, doch zonder resultaat. Na afloop van het verhoor bent u samen met uw zoon door de politie naar uw auto bij het bewuste weiland teruggebracht.

Na uw overbrenging naar het politiebureau is een dierenarts ter plaatse gekomen. Deze constateerde dat de koe sterk vermagerd was, doorligplekken had alsmede ernstige gewrichtsontstekingen. Aan de ter plaatse gebleven politie-ambtenaren gaf de dierenarts te kennen dat hij geen herstel van het zieke beest verwachtte en dat het een hopeloze zaak was. Reden waarom hij besloot om het dier uit zijn lijden te verlossen.

Door de politie werd aan deze dierenarts aangegeven, dat u hen had medegedeeld, dat u de dierenarts had verzocht om op 1 april 1998 bloed te prikken van zijn vee, alsmede om euthanasie toe te passen op een koe voorzien van het oormerkt 3235 (betreft de bewuste koe). Na telefonisch contact van de dierenarts met zijn praktijk bleek het bovenstaande inderdaad door u eerder op 31 maart 1998 te zijn aangevraagd.

Op maandag 15 juni 1998 heeft de inspecteur van politie, de heer Bu., de klacht met u besproken. In dat gesprek heeft hij u geïnformeerd over de resultaten van het klachtonderzoek. Tijdens dat gesprek heeft u aan hem te kennen gegeven moeite te blijven houden met het bij u aanleggen van de handboeien.

Gelet op vorenstaande kom ik tot de conclusie, dat de betrokken politieambtenaren correct en voldoende zorgvuldig zijn opgetreden. Derhalve acht ik uw klacht op dit punt ongegrond.

Ten aanzien van de door u geleden schade zij vermeld dat ik van mening ben, dat de politie hier niet voor aansprakelijk kan worden gesteld. De politie heeft op 31 maart 1998 een dierenarts voor onderzoek ter plaatse ontboden en nadat deze het ernstig zieke dier onderzocht had, besloot hij om de koe uit haar lijden te verlossen. In dit verband zij vermeld dat het niet aan de politie is om over een dergelijke ingreep een beslissing te nemen. Ook heeft u voordat de politie enige bemoeienis met deze zaak had reeds zelf aan de dierenarts verzocht om op 1 april 1998 de bewuste koe uit haar lijden te verlossen…"

5. De politierechter in de arrondissementsrechtbank te Roermond veroordeelde verzoeker op 26 oktober 1998 wegens (kort gezegd) dierenkwelling (zie Achtergrond, onder 3. en 4.). Op de zitting van 21 september 1998 legde dierenarts D. de volgende verklaring af:

"…Ik kan me de melding van de meldkamer van de politie nog herinneren. Men wilde een second opinion over een koe in een wei bij (…). Op dat moment wist ik nog niet van wie dat dier was. Dat realiseerde ik me pas toen ik bij de wei van verdachte aankwam. Ik heb verdachte toen wel gezien, maar niet gesproken omdat verdachte op dat moment door de politie werd afgevoerd. Ik heb het dier toen bekeken. Het dier kon niet overeind komen. Naar mijn mening was er van dierenkwellerij absoluut geen sprake. Mij werd door een agent gezegd dat volgens verdachte al gebeld zou zijn met een verzoek om euthanasie voor deze koe. Daar wist ik niets van. Daarom heb ik met mijn mobiele telefoon gebeld met de praktijk. Toen hoorde ik dat verdachte inderdaad al gebeld had.

De koe werd door verdachte voordien zelf behandeld met penicilline en met maatregelen tegen doorliggen omdat dat bij koeien al heel snel gebeurt. Ik heb zelf de koe tussen 15 maart 1998 en 31 maart 1998 niet gezien. Een collega uit de praktijk heeft deze koe in die periode wel gezien. Hij was toen op het bedrijf van verdachte in verband met de behandeling van een andere koe. Toen stond de koe in kwestie ernaast…"

6. Bij arrest van 1 december 1999 sprak het gerechtshof te 's-Hertogenbosch verzoeker in hoger beroep vrij.

B. Standpunt verzoeker

1. Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder Klacht en naar zijn hiervoor onder A. Feiten opgenomen brief van 6 april 1998.

2. Voorts merkte verzoekers gemachtigde in het verzoekschrift nog het volgende op:

"…Klager verwijt de politie dat zij hem op 31 maart 1998 met handboeien naar het politiebureau voor verhoor hebben afgevoerd. Zij hebben klager niet in de gelegenheid gesteld om zijn dieren en zijn minderjarige kinderen te verzorgen.

Klager staat aan het hoofd van een éénoudergezin. Tot zijn gezin behoren 2 minderjarige kinderen, (…).

Klager was die avond bezig met het verzorgen van zijn vee. Hij ging nog eenmaal speciaal naar het weiland om te kijken hoe het met de zieke koe ging. Bij het weiland aangekomen werd hij direct aangehouden door de politie. Hij is niet in de gelegenheid gesteld zijn dieren verder te verzorgen. Hij mocht ook niet naar huis bellen om de kinderen te vertellen dat hij naar het politiebureau moest. De schrikdraad bij het weiland was doorgeknipt en deze moest hersteld worden om te voorkomen dat de dieren zouden kunnen uitbreken. Klager kreeg ook geen gelegenheid om dit te herstellen.

Klager heeft niet de gelegenheid gekregen om te regelen dat iemand anders voor hem het vee en de kinderen zou verzorgen.

Klager is omstreeks 18.45 uur aangehouden en hij is door de politie pas omstreeks 23.00 uur bij het weiland, waar zijn auto stond, afgezet,

Klager verwijt de politie op de eerste plaats dat zij hem niet in de gelegenheid gesteld hebben om voor zijn vee en kinderen te zorgen, althans te regelen dat iemand deze verzorging zou overnemen.

Klager verwijt de politie op de tweede plaats dat zij hem in de handboeien hebben afgevoerd. Zijn gedrag gaf daar geen aanleiding voor.

Het verhoor van klager zou ook op een ander moment hebben kunnen plaatsvinden.

Klager verwijt de politie op de derde plaats dat zij opdracht hebben gegeven om het dier te laten afmaken, zonder dat er een bloedmonster getrokken werd. Eind maart 1998 was de Gezondheidsdienst voor Dieren bezig met een onderzoek naar de veestapel van klager. Van alle dieren zouden bloedmonsters getrokken worden. Dit was gepland op 1 april 1998. Ook de zieke koe zou onderzocht worden. Doordat van de zieke koe geen bloed of ontlasting bemonsterd is, voordat zij afgemaakt werd, is verder onderzoek naar de doodsoorzaak niet mogelijk.

Klager verwijt de politie op de vierde plaats dat zij niet de moeite genomen heeft om een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop hij zijn dieren verzorgt. Indien de politie van mening is dat klager zijn vee verwaarloost, ligt een omgevingsonderzoek voor de hand. Waarom heeft de politie niet naar de overige runderen in de wei gekeken, die er goed en gezond uitzagen? Waarom is de politie niet naar de boerderij van klager gegaan om de veestallen te inspecteren? Dan had de politie kunnen waarnemen dat de stallen van de boerderij van klager er netjes en goed verzorgd uitzien en dat de dieren op stal er goed en gezond uitzagen. Waarom heeft de politie geen mensen verhoord die regelmatig op het bedrijf van klager komen en weten hoe hij zijn vee behandelt? Indien men zich een oordeel wil vormen met betrekking tot de vraag of iemand zijn vee goed verzorgt, dient men een omgevingsonderzoek in te stellen. Op basis van een anonieme verklaring is de politie naar het weiland gegaan. De politie heeft klager niet gevraagd wat er met de koe aan de hand was. Doordat de politie haar werk onvolledig gedaan heeft, kon een proces-verbaal tot stand komen, dat voor de Officier van Justitie reden was om klager strafrechtelijk te vervolgen. Deze strafvervolging is belastend en zou waarschijnlijk niet hebben plaatsgevonden, indien de politie een gedegen onderzoek zou hebben ingesteld en klager de gelegenheid zou hebben gegeven uit te leggen wat er met de koe aan de hand was…"

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deelde de Nationale ombudsman in reactie op de klacht bij brief van 25 april 2000 het volgende mee:

"…Ingaande op het aspect in uw klachtformulering dat de politie een niet voldoende omgevingsonderzoek heeft ingesteld naar de vermoedelijk door verzoeker gepleegde overtreding van artikel 36 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (zie Achtergrond, onder 5.; N.o.), zij vermeld, dat de verzoeker zich, in zijn aan mij gericht klachtschrijven van 6 april 1998, hierover niet heeft beklaagd. Reden waarom in het destijds door/namens de districtschef van de politie te Roermond ingesteld klachtonderzoek aan dit aspect in uw klachtformulering geen aandacht is besteed. Uit het dossier komt naar voren dat het door de betrokken politieambtenaren op 31 maart 1998 ingestelde opsporingsonderzoek zich heeft toegespitst op de door hen, in een weiland van verzoeker, aangetroffen ernstige zieke koe. Na een opsporingsonderzoek hebben de betrokken politieambtenaren tegen (verzoeker; N.o.) proces-verbaal opgemaakt ter zake van een door hem gepleegde vermoedelijke overtreding van bovengenoemde wet. Na inzending van het proces-verbaal aan het Openbaar Ministerie te Roermond is door de Officier van Justitie tegen verzoeker een strafvervolging ingesteld. Aangezien de eindbeoordeling over de volledigheid van een ter zake ingesteld opsporingsonderzoek en dus ook de noodzaak van het instellen van een omgevingsonderzoek in deze tot de competentie van het Openbaar Ministerie behoort, onthoud ik mij ten aanzien van dit aspect van de klachtformulering van een oordeel.

Met betrekking tot het aspect in uw klachtformulering dat de betrokken politie ambtenaren verzoeker niet in de gelegenheid hebben gesteld om een adequate verzorging/opvang voor zijn kinderen te regelen, bericht ik u het volgende. In zijn klachtschrijven van 6 april 1998 heeft verzoeker zich beklaagd over het feit dat de politie had verzuimd om na zijn aanhouding zijn 14-jarige dochter te waarschuwen over het verblijf van haar vader op het politiebureau te Roermond. Uit het destijds ingesteld klachtonderzoek kwam naar voren dat op verzoek van (verzoeker; N.o.) door de politie meermaals getracht was zijn dochter telefonisch hieromtrent te informeren, doch de telefoon bij (verzoeker; N.o.) werd niet opgenomen. Achteraf gezien zou het, indien mogelijk, aanbeveling hebben verdiend dat een van de betrokken politieambtenaren dan wel een surveillance-eenheid van de politie naar de woning van (verzoeker; N.o.) was gegaan. Bij aantreffen hadden zij de dochter kunnen informeren.

Daar de verzoeker destijds niet geklaagd heeft over het feit dat de politie hem persoonlijk niet in de gelegenheid had gesteld om een adequate verzorging/opvang voor zijn kinderen te regelen is hier in het door de districtschef van Roermond ingesteld klachtonderzoek geen aandacht aan besteed.

Mijns inziens komt uit de beschikbare informatie niet duidelijk naar voren wanneer en aan welke politieambtenaar (verzoeker; N.o.) het betreffende verzoek zou hebben gedaan en zo ja waarom die aan dat verzoek geen gevolg heeft gegeven. Reden waarom ik mij ten aanzien van dit aspect van de klacht van een oordeel onthoud.

Ingaande op het aspect in uw klachtformulering dat de politie de verzoeker niet in de gelegenheid heeft gesteld om een adequate verzorging/opvang voor zijn vee te regelen, bericht ik u het volgende. In zijn klachtschrijven van 6 april 1998 heeft verzoeker zich hierover niet beklaagd en hier is in het destijds ingesteld klachtonderzoek geen aandacht aan besteed. Mijns inziens komt uit het dossier niet duidelijk naar voren wanneer en aan welke politieambtenaar (verzoeker; N.o.) het betreffende verzoek zou hebben gedaan en, zo ja, waarom die politieambtenaar aan dat verzoek geen gevolg heeft gegeven. Reden waarom ik mij ten aanzien van dit aspect van de klacht van een oordeel onthoud.

Met betrekking tot het aspect in de klachtformulering dat de politie het verzoek van (verzoeker; N.o.) heeft afgewezen om een bloedmonster van de zieke koe te laten nemen voordat het dier zou worden afgemaakt, bericht ik u het volgende.

In zijn schrijven van 6 april 1998 heeft verzoeker zich onder meer beklaagd over het feit dat de politie geen onafhankelijke deskundige naar de zieke koe heeft laten kijken voordat deze gedood zou worden. Deze deskundige had onder meer een bloedmonster van de koe kunnen nemen. Door de politie werd na aankomst, gelet op de toestand van de door hen in het weiland aangetroffen zieke koe, meteen een dierenarts ter plaatse ontboden. Door een van de aanwezige politieambtenaren werd aan de betreffende dierenarts medegedeeld dat (verzoeker; N.o.) hem te kennen had gegeven dat op 1 april 1998 door een dierenarts een bedrijfscontrole zou worden gehouden. Bij die controle zouden van alle dieren bloedmonsters worden genomen. Naar mijn mening hebben de betrokken politieambtenaren met het waarschuwen van de betreffende dierenarts op een voldoende zorgvuldige wijze uitvoering gegeven aan het verzoek van (verzoeker; N.o.) om een deskundige de zieke koe te laten onderzoeken. De wijze van onderzoek, waaronder het nemen van een bloedmonster, behoort mijns inziens niet tot de verantwoordelijkheid van de politie. Ik ben van mening dat de betrokken politieambtenaren ten aanzien van dit aspect in de klachtformulering, voldoende zorgvuldig hebben gehandeld. Ik acht de klacht op dit punt ongegrond.

Ingaande op het aspect in de klachtformulering dat de verzoeker na zijn aanhouding geboeid naar het politiebureau te Roermond (is) overgebracht, blijf ik van mening dat, rekening houdend met het optreden van de verdachte, in casu zijn weigerachtige houding om voor verder onderzoek mee te gaan naar het politiebureau, het bij hem aanleggen van de handboeien te rechtvaardigen is.

De betrokken politieambtenaren de heren B., J., S. en Z., welke door u in de gelegenheid zijn gesteld te reageren op het gestelde in de klacht, hebben allen te kennen gegeven niet op de klacht van (verzoeker; N.o.) te willen reageren…"

2. De korpsbeheerder deed de Nationale ombudsman enkele op de zaak betrekking hebbende stukken toekomen. Een van die stukken betrof het naar aanleiding van de door verzoeker op 6 april 1998 ingediende klacht door politieambtenaar Bu. op 17 juni 1998 opgesteld onderzoeksrapport. Dit rapport luidt als volgt:

"…Naar aanleiding van het (…) klachtschrijven dd. 6 april 1998 van (verzoeker; N.o.) werd door mij;

Bu., inspecteur van politie te Swalmen een onderzoek ingesteld.

Op woensdag 6 mei 1998, omstreeks 11.00 uur hoorde ik, Bu., in het bureau van politie te Roermond:

B., hoofdagent van politie te Swalmen.

Hij verklaarde, nadat ik hem had medegedeeld waarover ik hem wenste te horen;

Op dinsdag 31 maart 1998 was ik samen met collega Z. op surveillance met een herkenbaar politiemotorvoertuig. Naar aanleiding van een melding (…) dat er in een wei (…) een koe ligt die broodmager zou zijn en dood zou gaan werd door ons een onderzoek ingesteld.

Ter plaatse gekomen, bleek dat de gezondheid van de koe zeer slecht was. Via (de meldkamer, N.o.) werd om een veearts gevraagd. Inmiddels was ook een politiepatrouille (…) terplaatse gekomen. Enkele momenten later kwam, (verzoeker; N.o.) met zijn zoon terplaatse. Hij deelde ons verbalisanten mede, dat wij geen verstand hadden van koeien. Gezien het gepleegde strafbare feit, werd (verzoeker; N.o.) verzocht om mee te gaan naar het bureau van politie te Roermond ten einde een verklaring af te leggen. (Verzoeker; N.o.) wilde niet mee, hij zou en moest eerst nog de afrastering nakijken en nog enkele andere zaken regelen. Ik trachtte (verzoeker; N.o.) in de richting van de auto te sturen doch hij wilde dit niet waarna hij werd aangehouden en heb ik hem samen met S. ieder bij een arm vastgepakt. Hij (is) overgebracht naar het politievoertuig en aldaar werden de handboeien aangelegd. Door de patrouille (…) werd verdachte (verzoeker; N.o.) overgebracht naar het bureau van politie te Roermond. Wij zijn ter plaatse gebleven, omdat wij nog met de inmiddels ontboden dierenarts wilden spreken.

Was verdachte (verzoeker; N.o.) zonder tegenstribbelen meegegaan, dat was hij niet voorzien van handboeien, doch om eerder genoemde reden werd hij wel voorzien van handboeien. Inmiddels was de veearts D. ter plaatse gekomen. Ik deelde hem mede, dat (verzoeker; N.o.) verteld had, dat de veearts voor 1 april terplaatse was ontboden. Nadat de veearts telefonisch contact had gehad met de praktijk bleek dit juist te zijn.

Gezien de toestand van de koe werd door de veearts overgegaan tot euthanasie middels een injectie.

Een informatief gesprek met de veearts leverde weinig op met uitzondering van zijn gezegde, "dat (verzoeker; N.o.) eerder aan de bel had kunnen trekken".

De auto van verdachte (verzoeker; N.o.) werd afgesloten (…), terwijl wij zijn zoontje met ons naar het bureau van politie hebben genomen en hem verteld hebben waarom zijn vader mee naar het politie bureau moest. In het bureau werd het zoontje van de verdachte in de hal geplaatst.

Op verzoek van (verzoeker; N.o.) en zijn zoontje werd tweemaal telefonisch contact opgenomen met het huisadres, om zijn dochter in te lichten, doch er werd niet opgenomen.

Verdachte werd op die dag om 20.00 uur aangehouden, om 21.49 uur gehoord en om 22.45 uur samen met zijn zoontje naar zijn auto gebracht.

Op vrijdag 29 mei 1998, omstreeks 14.30 uur hoorde ik in het bureau van politie te Roermond, J., hoofdagent van politie BE Roermond.

Hij verklaarde, nadat ik hem had medegedeeld waarover ik hem wenste te horen.

Op dinsdag 31 maart 1998, omstreeks 18.50 uur bevond ik mij samen met collega S. op surveillance, in een herkenbaar politievoertuig.

Wij hoorden, dat de patrouille van de BE-Swalmen door (de meldkamer; N.o.) gestuurd werd naar een weiland (…), dit ten gevolge van de zieke koe, die aldaar in een weiland lag.

Omdat wij niet ver uit de buurt zaten, zijn wij ook terplaatse gegaan. Terplaatse gekomen, zag ik dat de patrouille van de BE-Swalmen reeds terplaatse was. Zij stonden met hun voertuig op een zandpad naast een weiland. Op afstand zag ik, een zwaar vermagerde koe in dat weiland lag. Volgens de collega's B. en Z. ging het om die koe. Ik zag dat de koe de kop wilde oprichten, vermoedelijk om op te staan, doch dit lukte niet.

Volgens collega B. was de koe eigendom van een boer die hij al eerder had gehad voor dierenmishandeling. Enkele momenten later kwam er een personenauto terplaatse met daarin een oudere man met een hoed op. Ook zat in deze personen auto een jongen.

Nadat de boer was uitgestapt vroeg hij wat er aan de hand was. Collega B. vroeg wie hij was. De man deelde mede dat hij (verzoeker; N.o.) was en de beesten in de wei van hem waren. B. wees hem op het zieke dier. Volgens (verzoeker; N.o.) wist hij dit en zou de volgende dag de veearts terplaatse komen.

Collega Z., die in de wei was, om een op de grond liggende afrastering rechtop te zetten teneinde de zieke koe van de andere koeien te scheiden, werd door (verzoeker; N.o.) aangesproken, om deze afrastering maar te laten liggen. Volgens (verzoeker; N.o.) hadden wij hier toch geen verstand van.

(Verzoeker; N.o.) wilde de afrastering maken, doch door B. werd hem medegedeeld dat wij de baas waren en wij in de wei mochten. (Verzoeker; N.o.) was het hiermee niet eens. Hij wilde de wei in, hetgeen door ons werd belemmerd. Zijn zoontje is wel in de wei geweest.

B. deelde (verzoeker; N.o.) mede, dat hij mee moest naar het bureau, ook deelde B. hem mede, dat er een dierenarts was gewaarschuwd. (Verzoeker; N.o.) wilde hierop wachten. Hij wilde niet mee naar het bureau en werd vervolgens terplaatse door B. aangehouden ter zake dierenmishandeling. Vervolgens werd (verzoeker; N.o.) voorzien van handboeien, omdat hij tegen stribbelde en niet mee wilde gaan. De handboeien werden zonder krachtsinspanning aangebracht bij (verzoeker; N.o.) en vervolgens nam hij op ons verzoek plaats in de politieauto.

Zonder verdere moeilijkheden werd verdachte (verzoeker; N.o.) door mij samen met collega S. overgebracht naar het bureau van politie te Roermond. Na veiligheids-fouillering werd hij aldaar ingesloten in de ophoudkamer (viskom). De handboeien werden verwijderd.

Hierna hebben de collega's B. en Z. de zaak overgenomen om deze verder af te werken.

Op maandag 8 juni 1998, omstreeks 14.15 uur hoorde ik in het bureau van politie te Roermond S., hoofdagent van politie te Roermond.

Hij verklaarde, nadat ik hem had ingelicht waarover ik hem wenste te horen;

Op maandag 31 maart 1998, omstreeks 18.45 uur bevond ik mij samen met collega J. op patrouille.

Wij hoorden via de mobilofoon, dat de patrouille van Swalmen door (de meldkamer; N.o.) werd gezonden naar een zieke koe die zou liggen in een wei (…). Ter eventuele assistentie zijn wij ook terplaatse gegaan. Terplaatse gekomen, zagen wij dat de patrouille van Swalmen de collega's B. en Z. reeds terplaatse waren. Zij wezen ons de plaats aan waar de zieke koe lag en deelden ons tevens mede, dat zij een veearts hadden laten bellen door (de meldkamer; N.o.).

Gezien de toestand van de koe, hadden we al afgesproken, dat de verantwoordelijke persoon in dezen, (verzoeker; N.o.) zou worden aangehouden.

Enkele ogenblikken later kwam er een personenauto merk BMW terplaatse. Deze BMW werd bestuurd door een oudere man. Tevens zat een kind van een jaar of 14 in deze auto. Het bleek de eigenaar van de zieke koe te zijn (…). B. deelde (verzoeker; N.o.) mede dat een koe er slecht aan toe was. Volgens de boer had de koe er die morgen ook al zo bij gelegen.

Volgens mij, maakte de boer zich om deze koe niet druk. Inmiddels was collega Z. bezig om de gezonde koeien van de zieke koe te scheiden, door een op de grond liggende afrastering rechtop te zetten.

B. deelde de boer mede, dat hij was aangehouden ter zake dierenmishandeling. (Verzoeker; N.o.) wilde echter niet mee, omdat hij eerst naar de koe wilde. Hem andermaal gezegd dat hij mee moest. Hij liep met ons mee naar de auto, doch halverwege draaide hij zich om teneinde terug te lopen naar het weiland. Hij wilde de afrastering rechtop zetten. (Verzoeker; N.o.) vond steeds een smoesje om terug te gaan, vandaar dat hij door mij en B. elk bij een arm werd gepakt en naar de patrouilleauto werd gebracht en aldaar voorzien werd van handboeien en hem vervolgens in het dienstvoertuig laten plaatsnemen.

Zowel het voorzien van handboeien alsmede het plaatsnemen in het dienstvoertuig leverden geen problemen op.

Tijdens de rit naar het politiebureau werd hem verteld wat er ging gebeuren. Z. heeft de auto van de boer (…) veiliggesteld.

Na aankomst aan het bureau werd verdachte geplaatst in de ophoudkamer(viskom) en hem ontdaan van de handboeien, tevens werd hij gefouilleerd, veiligheidsfouillering i.v.m. interne voorschriften. Ook werd hij vervolgens voorgeleid.

Tijdens het vervoer van verdachte naar het bureau en tijdens de insluiting heeft verdachte naar ons geen opmerkingen gemaakt, dat hij niet correct behandeld zou zijn.

Wat er met de jongen verder is gebeurd weet ik niet.

Op dinsdag 9 juni 1998, omstreeks 14.30 uur hoorde ik, Bu., in het bureau van politie te Roermond,

Z., brigadier van politie te Roermond.

Hij verklaarde, nadat ik hem had medegedeeld waarover ik hem wenste te horen.

Op dinsdag 31 maart 1998, omstreeks 18.45 uur bevond ik mij samen met collega B. op patrouille in een herkenbaar dienstvoertuig.

Omstreeks genoemd tijdstip kregen wij van (de meldkamer; N.o.) opdracht ons te begeven naar een weiland (…) alwaar een zieke koe zou liggen. Terplaatse gekomen zag ik in een weiland een sterk vermagerde koe liggen, die steeds aanstalte maakt om op te staan hetgeen niet lukte.

Met collega B. overleg gevoerd en via de meldkamer een veearts terplaatse ontboden.

Om de gezonde koeien weg te houden bij de zieke koe was ik bezig een op de grond liggende draad, voorzien van palen rechtop te zetten, om op deze manier de gezonde koeien op een afstand te houden.

Toen ik hiermede doende was, was ook een politiepatrouille van Roermond terplaatse gekomen. Enige momenten later, naderde er een witte personenauto (…). In deze auto zat een mij onbekende man alsmede een kind van een jaar of 13. Van B. had ik inmiddels gehoord, dat de koe vermoedelijk van (verzoeker; N.o.) zou zijn.

Ik zag dat B. een gesprek had met de boer, doch ik kon dit niet verstaan, aangezien ik mij nog in de wei bevond, op een afstand van ongeveer 10 meter van B. en de boer. Op een gegeven moment hoorde ik wel, dat B. de boer mededeelde dat hij was aangehouden. Hij wilde eerst de afrastering maken waarmee ik doende was. Hij is enkele malen op en neer gelopen tussen zijn auto en het weiland. Kennelijk wilde hij nog wat regelen.

Op een gegeven moment zag ik dat de boer bij het dienstvoertuig stond en door B. of door S. voorzien werd van handboeien.

Tijdens het vorenstaande was ik bezig met het zoontje van de boer, omdat hij zag wat er gebeurde. Ik heb het jongetje verteld wat er ging gebeuren. Het zoontje van de boer was in het geheel niet in paniek.

Terplaatse heb ik getracht met de GSM de dochter van de boer te bellen in verband met het voorval. Ik kreeg echter middels de telefoon geen verbinding.

Door de collega's S. en J. werd de boer per dienstvoertuig overgebracht naar het bureau van politie te Roermond. Het zoontje bleef bij ons achter. Vervolgens werd de (auto; N.o.) van de boer door mij geparkeerd (…) en afgesloten. De sleutel heb ik nadien aan (verzoeker; N.o.) gegeven.

Inmiddels was de veearts terplaatse gekomen, volgens hem was de koe niet meer te redden en werd door hem middels een injectie uit haar lijden verlost.

Achteraf hoorde ik van collega B., dat de veearts hem had gezegd, dat (verzoeker; N.o.) hem wel eerder had mogen roepen.

Toen wij samen met het zoontje van (verzoeker; N.o.) ten burele kwamen, bevond (verzoeker; N.o.) zich in de ophoudkamer op de begane grond. Deze ophoudkamer wordt door ons en de collega's ook wel "viskom" genoemd.

Het verhoor van verdachte leverde geen problemen op. Hij heeft wel gezegd, dat hij het met de behandeling niet eens was, doch heeft niet aangegeven waar het danwel omging.

Na het verhoor van verdachte (verzoeker; N.o.) heb ik hem samen met zijn zoontje naar zijn auto gebracht.

Op donderdag 11 juni 1998, omstreeks 15.00 uur hoorde ik Bu. (…) een man die opgaf te zijn:

D., dierenarts, (…).

Hij verklaarde, nadat ik hem in kennis had gesteld van het feit waarover ik hem wilde horen:

(…)

Op dinsdag 31 maart 1998, omstreeks 19.00 uur werd ik door de meldkamer van de politie verzocht naar een weiland (…) te gaan, aangezien de politie aldaar een zieke koe had aangetroffen. Het betreffende weiland was mij bekend. Ter plaatse gekomen wees de politie mij een zieke koe aan. Ik wist dat het zich hier handelde om vee van de mij bekende (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) zelf was niet ter plaatse. Volgens de politieman, had (verzoeker; N.o.) hem medegedeeld, dat de veearts op 1 april ter plaatse zou komen. Mij was dit niet bekend, vandaar dat ik mij via de telefoon in verbinding heb gesteld met de praktijk. Hier werd mij het vorenstaande inderdaad bevestigd. Volgens het verzoek van (verzoeker; N.o.) zou ik op 1 april een bedrijfscontrole moeten doen. Dit houdt ook in het afnemen van bloed. Tevens werd verzocht om een euthanasie te plegen.

Bij de koe die inderdaad ziek in het weiland lag stelde ik het volgende vast;

sterk vermagerd, doorlig plekken en ernstige gewrichtsontstekingen. Mij bleek dat dit een hopeloze zaak was, ook verwachtte ik geen herstel, vandaar dat ik deze koe ge-euthaniseerd heb…"

3. Het door de politieambtenaren B. en Z. op 1 mei 1998 opgemaakt proces-verbaal naar aanleiding van de gebeurtenissen op 31 maart 1998 luidt als volgt:

"…Op 31 maart 1998 omstreeks 18.45 uur kregen wij opdracht van de Regionale Meldkamer om te gaan naar (…). Aldaar zou een koe in doodsstrijd het weiland liggen.

Terplaatse aangekomen zagen wij midden in het weiland een rund liggen. Toen wij bij het rund kwamen zagen wij dat dit een roodbont rund was met het oormerk-nummer: 3235. Wij zagen dat dit rund op de linkerzijde lag en zeer sterk vermagerd was. Wij zagen dat de linker voorknie ernstig verdikt was met een beginnende doorligplek. We zagen dat de heupknobbels doorligplekken vertoonden. Wij zagen dat het dier in een circel lag van modder en ontlasting welke kennelijk was ontstaan doordat het dier heeft getracht op te staan, doch hetgeen door haar lichamelijke toestand niet meer mogelijk was.

Ons inziens had het dier daar reeds meerdere dagen gelegen, hetgeen door anoniem gebleven voorbijgangers werd bevestigd.

Naar aanleiding van vorenstaande werd via de Regionale Meldkamer een dierenarts ontboden. Dierenarts D. kwam terplaatse. Bij het aanschouwen van het rund ging hij direct over tot euthanasie. Ten tijde van de euthanasie was het dier cachectisch.

Dierenarts D. wenste geen verklaring als deskundige af te leggen omdat de eigenaar van het rund, (verzoeker; N.o.), zijn klant was. Ik, B., hoorde echter wel dat van D. zei: "Het is wel zo dat (verzoeker; N.o.) eerder aan de bel had kunnen trekken."

De eigenaar van het rund, (verzoeker; N.o.) kwam terplaatse. Hij werd aangehouden terzake vermoedelijk overtreding van artikel 36 en 37 van de Gezondheids- en Welzijnswet Dieren cq 254 cq 455 Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 3. en 4., N.o.). Hij werd ter geleiding voor een Hulpofficier van Justitie overgebracht naar het bureau van Politie te Roermond.

Het kadaver werd inbeslaggenomen en (verzoeker; N.o.) werd als bewaarder aangewezen.

Op 01 april 1998 is het kadaver vervoerd naar de Gezondheidsdienst voor Dieren te Boxtel voor het verrichten van een pathologisch onderzoek.

(…)

Uit onderzoek is gebleken dat zonder redelijk doel bij het dier pijn en letsel is veroorzaakt en dat de gezondheid en welzijn van het dier ernstig zijn benadeeld. Door de houder van het dier is de nodige (veterinaire) verzorging aan het dier onthouden.

OPMERKING VERBALISANTEN:

Tegen (verzoeker; N.o.) is eerder proces-verbaal opgemaakt terzake artikel 254 van het Wetboek van Strafrecht, (…) van het toenmalige korps Rijkspolitie, groep Swalmen. De overtreding werd toen geconstateerd op 12 september 1993 door mij, B…"

D. Reactie verzoeker

Verzoekers gemachtigde liet de Nationale ombudsman in reactie op de verstrekte informatie bij brief van 22 november 2000 nog het volgende weten:

"…De korpsbeheerder laat de beoordeling van de volledigheid van het opsporingsonderzoek over aan de Officier van Justitie. Hiermee reageert hij op het vierde verwijt in mijn brief d.d. 6 januari 2000. Een onderzoek naar de wijze waarop klager zijn dieren in het weiland en op de boerderij verzorgde, zou hebben uitgewezen dat er geen sprake is van verwaarlozing.

Als dieren verwaarloosd worden, ligt het voor de hand dat er meer zieke, althans ongezonde beesten zijn. De Officier van Justitie moet ook kunnen vertrouwen dat de politie-agenten hem volledig informeren. In dit geval hebben klager en zijn raadsman in een strafzaak de informatie moeten aandragen, welke strafzaak uiteindelijk tot een vrijspraak geleid heeft.

In reactie op het eerste verwijt van de klager bij brief d.d. 6 januari 2000 dat hij geen gelegenheid heeft gekregen om voor zijn vee en kinderen te zorgen, erkent de korpsbeheerder dat het aanbeveling zou hebben verdiend dat een van de betrokken politie-ambtenaren naar de woning van klager zou zijn gegaan.

De dochter van klager was thuis. Als de politie naar de woning van klager gebeld zou hebben, zou de dochter de telefoon opgenomen hebben. Het is de vraag of de politie daadwerkelijk gebeld heeft. De dochter van klager heeft die avond diverse mensen gebeld of zij wisten waar haar vader en haar broer waren. Zij maakte zich ongerust. Klager kon pas omstreeks 23.15 uur thuiskomen.

Ten onrechte schrijft de korpsbeheerder dat klager destijds niet geklaagd heeft over het feit dat de politie hem persoonlijk niet in de gelegenheid had gesteld om adequate verzorging voor zijn kinderen te regelen. Klager heeft wel degelijk aan de politie meegedeeld dat hij een alleenstaande ouder was en dat hij de verantwoording had voor minderjarige kinderen, alsmede voor een melkveestapel, die verzorging behoefde. Klager kreeg geen gelegenheid om naar huis te bellen.

In reactie op het derde verwijt bij brief d.d. 6 januari 2000 dat er geen bloedmonster van de zieke koe getrokken is, voordat deze afgemaakt werd, verwijst de korpsbeheerder naar dierenarts D. De dierenarts had gehandeld in opdracht van politie. Klager heeft geen gelegenheid gehad om met de dierenarts te spreken. Klager was al door de politie afgevoerd, toen de dierenarts arriveerde.

De dierenarts wist niet dat het om een koe van klager ging en dat klager op dat moment reeds met de praktijk van de dierenarts een afspraak gemaakt had voor de daarop volgende dag. De dierenarts constateerde dat het dier niet overeind kon komen. De koe lag in een cirkel en kon naar de mening van de dierenarts niet meer herstellen. De agenten hebben dierenarts D. gevraagd om te verklaren dat er sprake zou zijn van mishandeling. De dierenarts heeft verklaard dat hij niets op papier kon zetten, ook als klager geen klant van hem zou zijn geweest.

In reactie op het tweede verwijt dat klager met de handboeien om is afgevoerd schrijft de korpsbeheerder dat dit door de weigerachtige houding van klager gerechtvaardigd is geweest. Klager heeft niets geweigerd, noch tegengewerkt. Hij wilde dat zijn weiland met schrikdraad op een verantwoorde manier afgesloten werd. Voorkomen moest worden dat het vee zou uitbreken. Het is onbegrijpelijk dat de politie agenten daarvoor geen begrip toonden…"

Achtergrond

1. Wet Nationale ombudsman

Artikel 26

"1. De ombudsman beoordeelt of het bestuursorgaan zich in de hem onderzochte aangelegenheid al dan niet behoorlijk heeft gedragen.

2. Indien ten aanzien van de gedraging waarop het onderzoek van de ombudsman betrekking heeft anders dan ingevolge een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening door een rechterlijke instantie uitspraak is gedaan, neemt de ombudsman de rechtsgronden waarop die uitspraak steunt of mede steunt, in acht."

2. Wetboek van Strafvordering

Artikel 27, eerste lid:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wél dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (MvT). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

3. Wetboek van Strafrecht

Artikel 455. Vervallen

(Dit artikel is vervallen bij Wet van 24 september 1992, Stb. 585, in werking getreden per 1 september 1996)

Artikel 455, eerste en derde lid, luidde:

"1. Met hechtenis van ten hoogste een maand of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft:

1*. hij die nodeloos een dier pijn of letstel veroorzaakt, nodeloos een dier kwelt of nodeloos de gezondheid van een dier benadeelt.

3. Indien tijdens het plegen van de overtreding nog geen drie jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een der strafbare feiten, omschreven in dit artikel of in artikel 254, onherroepelijk is geworden, kan hechtenis van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie worden opgelegd."

Artikel 254. Vervallen

(Dit artikel is vervallen bij (en overgebracht naar) de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren van 24 september 1992, Stb. 585, in werking getreden op 1 september 1996.)

Artikel 254, eerste lid, luidde:

"Met gevangenisstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie wordt gestraft:

1. Hij die, zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, opzettelijk een dier pijn of letsel veroorzaakt of de gezondheid van een dier benadeelt."

4. Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Wet van 24 september 1992, Stb. 585)

Artikel 36, eerste lid:

"Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen."

Artikel 37:

"Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden."

5. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

(Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994)

a) Artikel 27, eerste lid:

"Voor zover het bij of krachtens het Wetboek van Strafvordering bepaalde zich hiertegen niet verzet stelt de ambtenaar een familielid of een huisgenoot van een ingeslotene zo spoedig mogelijk op de hoogte van de insluiting. In het geval de ingeslotene minderjarig is, doet hij dit uit eigen beweging, indien de ingeslotene meerderjarig is, doet hij dit slechts op verzoek van de ingeslotene."

b) gebruik handboeien - artikel 22 van de Ambtsinstructie

Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht artikel 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen. Artikel 15, vierde lid van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming. Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen. In artikel 22, eerste lid van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.

De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:

"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

In artikel 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheid om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

Instantie: Regiopolitie Limburg-Noord

Klacht:

Wijze van optreden bij vermeende overtreding van Gezondheids- en welzijnswet voor dieren: onvoldoende omgevingsonderzoek, geen gelegenheid gegeven voor adequate opvang kinderen, geen gelegenheid gegeven voor adequate opvang vee, afwijzing verzoek om bloedmonster koe, geboeid afgevoerd naar bureau.

Oordeel:

Gegrond