Verzoekster klaagt over het optreden van het regionale politiekorps Haaglanden jegens haar tijdens de Haagse Koninginnenacht van 29 op 30 april 1999. Zij klaagt er in het bijzonder over dat een politieambtenaar met gebruik van een wapenstok disproportioneel geweld jegens haar heeft toegepast, ten gevolge waarvan haar neus is gebroken.
Daarnaast klaagt verzoekster erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden bij brief van 17 april 2000:
- haar klacht over disproportioneel geweld heeft afgedaan, zonder dat voldoende was onderzocht welke politieambtenaar haar de klappen had toegebracht;
- geen oordeel heeft gegeven over haar klacht dat disproportioneel geweld was toegepast, ondanks het feit dat hij het betreurde dat zij een aantal keren op haar hoofd was geslagen en hij dat geen professionele houding van de betrokken agent achtte.
Beoordeling
A. ALGEMEEN
In de nacht van 29 op 30 april 1999 vond in het centrum van Den Haag een festijn plaats met optredens van artiesten op diverse podia, de zogenaamde Koninginnenach. Deze Koninginnenach werd druk bezocht en ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden waren ter plaatse om toe te zien op een ordelijk verloop van de festiviteiten. Op een gegeven moment was het zo druk op het Plein dat de politie een afzetting maakte. Een dranghek aan het begin van de Lange Poten maakte deel uit van de afzetting. Voor het dranghek vormde zich een groep wachtenden die hoopte alsnog te worden toegelaten tot het Plein. Eén van de wachtenden probeerde over het dranghek te klimmen, wat door de politieambtenaren werd verhinderd. Het wachtende publiek keerde zich hierna tegen de betrokken politieambtenaren, en dezen voerden een charge uit. Bij de charge hebben enkele van de betrokken politieambtenaren gebruik gemaakt van hun korte wapenstok.
B. TEN AANZIEN VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HAAGLANDEN
1. Verzoekster klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden in de nacht van 29 op 30 april 1999 met gebruik van een wapenstok disproportioneel geweld jegens haar heeft toegepast, waardoor haar neus is gebroken.
2. Op grond van artikel 2 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond, onder 2.1.) heeft de politie tot taak te zorgen voor de handhaving van de rechtsorde. De politie is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit. Aan het gebruik van geweld moet bovendien zo mogelijk een waarschuwing vooraf gaan (zie Achtergrond, onder 2.2.).
3. Tijdens het onderzoek is komen vast te staan dat de groep wachtenden zich tegen de politieambtenaren keerde, nadat deze ambtenaren hadden verhinderd dat één van de wachtenden over het hek klom. Naar aanleiding daarvan konden de betrokken politieambtenaren er in redelijkheid toe overgaan zich ter handhaving van de rechtsorde te bedienen van geweld.
4. Verzoekster stelt dat zij daarbij meerdere keren hard op het hoofd is geslagen, en één keer hard op haar neus is geslagen, waardoor deze is gebroken.
Hoewel de politie tijdens het onderzoek naar aanleiding van verzoeksters klacht de identiteit van de desbetreffende politieambtenaar niet heeft kunnen vaststellen, is de korpsbeheerder in zijn reactie van 28 november 2000 op de klacht van verzoekster, gelet op de verklaring van verzoekster, van oordeel dat de klacht gegrond is ten aanzien van de wijze waarop het geweld is toegepast tegen verzoekster.
5. Nu de lezing van verzoekster met betrekking tot het jegens haar gebruikte geweld niet door het regionale politiekorps Haaglanden is weersproken, kan als vaststaand worden aangenomen dat één van de betrokken ambtenaren haar meerdere keren hard op het hoofd heeft geslagen, en één keer hard op haar neus heeft geslagen. Zoals ook de korpsbeheerder al aangaf, was deze wijze van geweldgebruik tegen verzoekster in strijd met het hiervóór, onder B.2., genoemde vereiste van proportionaliteit.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
C. TEN AANZIEN VAN DE BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HAAGLANDEN
I. Met betrekking tot het afdoen van de klacht zonder voldoende onderzoek te hebben verricht
1. Verzoekster klaagt er op dit punt over dat de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden haar via de Nationale ombudsman aan de politie voorgelegde klacht over disproportioneel geweld bij brief van 17 april 2000 heeft afgedaan, zonder dat voldoende was onderzocht welke politieambtenaar haar meerdere keren op het hoofd had geslagen.
2. Eén van de vereisten van behoorlijke klachtbehandeling door overheidsinstanties is dat voldoende onderzoek wordt gedaan om de onderliggende feiten vast te stellen. Van belang hierbij is dat eventuele getuigen gehoord moeten worden in het kader van de klachtprocedure indien in redelijkheid is te verwachten dat zij opheldering kunnen verschaffen omtrent de feitelijke toedracht.
3. Uit het onderzoek is gebleken dat ambtenaar K. van het regionale politiekorps Haaglanden verzoekster tijdens de klachtprocedure bij de politie diverse keren heeft gehoord naar aanleiding van haar klacht. Verzoekster heeft hierbij aangegeven dat de politieambtenaar met een bij haar bekend kledingnummer degene was die haar meerdere keren met zijn wapenstok op het hoofd had geslagen, waardoor haar neus was gebroken. Het kledingnummer van politieambtenaar H., die bij het voorval aanwezig was, komt overeen met het door verzoekster opgegeven kledingnummer. Ook politieambtenaar H. is in het kader van het onderzoek meerdere keren gehoord. Hij heeft hierbij ontkend dat hij iemand meerdere keren had geslagen met zijn wapenstok. Politieambtenaar E., die net als politieambtenaar H. zijn wapenstok heeft gebruikt, heeft tijdens het interne klachtonderzoek verklaard dat hij geen buitensporig geweld van collega's had geconstateerd. Verder zijn politieambtenaren Kr. en V. gehoord.
4. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat bij de charge waarbij verzoekster is geslagen, meer politieambtenaren waren betrokken dan eerdergenoemde E. en H. Het precieze aantal betrokken politieambtenaren is niet duidelijk geworden, en het staat ook niet vast hoeveel van de aanwezige politieambtenaren hun wapenstok hebben gebruikt. Wel zijn de namen bekend geworden van enkele andere politieambtenaren die naast de reeds genoemde E. en H. ter plaatse waren. Deze politieambtenaren, Lo., Ha., Vo. en D., zijn tijdens de klachtprocedure bij de politie niet gehoord.
5. Uit de verklaringen van E., H., Kr. en V. is niet gebleken wie verzoekster heeft geraakt met de wapenstok. Door vervolgens af te zien van het horen van de andere bij het voorval aanwezige politieambtenaren, is ten onrechte geen gebruik gemaakt van een voor de hand liggende mogelijkheid om vast te stellen welke politieambtenaar verzoekster hard heeft geraakt met zijn wapenstok. Hiermee is gehandeld in strijd met het hiervóór onder C.I.2. genoemde vereiste van een zorgvuldige klachtbehandeling. Dit brengt mee dat de korpsbeheerder zijn beslissing op de klacht op dit punt heeft gebaseerd op ontoereikend onderzoek. Dat was onjuist.
De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.
II. Met betrekking tot het niet-geven van een oordeel
1. Verzoekster klaagt er ten slotte over dat de korpsbeheerder in eerste aanleg in zijn brief van 17 april 2000 geen oordeel heeft gegeven over haar klacht dat disproportioneel geweld was toegepast, ondanks het feit dat hij het betreurde dat zij een aantal keren op haar hoofd was geslagen, en hij dat geen professionele houding van de betrokken agent achtte.
2. In artikel 5, tweede lid van de Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994 (zie Achtergrond, onder 4.) staat vermeld dat de burgemeester (in zijn hoedanigheid van korpsbeheerder) de klager na afronding van het onderzoek een brief zendt waarin hij zijn oordeel uitspreekt over de gegrondheid van de klacht.
3. In zijn brief aan verzoekster van 17 april 2000 heeft de korpsbeheerder haar klacht afgehandeld. Hij heeft hierbij geoordeeld dat de charge waarbij verzoekster haar neus had gebroken, proportioneel was geweest, en dat verzoeksters klacht derhalve ongegrond was. Het feit dat verzoekster tijdens de charge 4 à 5 maal op het hoofd was geslagen, achtte hij niet getuigen van een professionele houding van de betrokken politieagent, en betreurde hij ten zeerste.
4. De korpsbeheerder heeft hiermee weliswaar een oordeel gegeven over de toelaatbaarheid van de charge van de politieambtenaren, maar met betrekking tot de vraag of het jegens verzoekster toegepaste geweld ook proportioneel was, heeft hij slechts vastgesteld dat de houding van de betrokken politieambtenaar niet professioneel was, zonder hieraan een oordeel te verbinden. Door dit niet te doen, heeft de korpsbeheerder in zoverre gehandeld in strijd met de hiervóór onder C.II.2. genoemde Klachtenregeling.
De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag), is gegrond.
De klacht over de onderzochte gedragingen van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden is eveneens gegrond.
Onderzoek
Op 23 augustus 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw P. te Den Haag, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.
De Nationale ombudsman deelde verzoekster mee dat zij in verband met het kenbaarheidsvereiste, als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, haar klacht eerst moest voorleggen aan de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden. Op verzoek van verzoekster heeft de Nationale ombudsman het verzoekschrift vervolgens doorgestuurd aan de korpsbeheerder.
Omdat verzoekster niet tevreden was over de afhandeling van de klacht door de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden, wendde zij zich bij brief van 25 mei 2000 opnieuw tot de Nationale ombudsman met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden en een klacht over een gedraging van de beheerder van dit korps.
Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit politiekorps (de burgemeester van Den Haag).
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Den Haag over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In de nacht van 29 op 30 april 1999 vond in het centrum van 's-Gravenhage een festijn plaats met optredens van artiesten op diverse podia, de zogenaamde Koninginnenach. Deze Koninginnenach werd druk bezocht en ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden waren ter plaatse om toe te zien op een ordelijk verloop van de festiviteiten. Op een gegeven moment was het zo druk op het Plein dat de politie een afzetting maakte. Een dranghek aan het begin van de Lange Poten maakte deel uit van de afzetting. Voor het dranghek vormde zich een groep wachtenden die hoopte alsnog te worden toegelaten tot het Plein. Eén van de wachtenden probeerde over het dranghek te klimmen, wat door de politie werd verhinderd. Het wachtende publiek keerde zich hierna tegen de betrokken politieambtenaren, waarop dezen een charge uitvoerden. Bij de charge maakten enkele van de ambtenaren gebruik van hun korte wapenstok.
2. Bij brief van 20 augustus 1999 stuurde verzoekster een klacht over het regionale politiekorps Haaglanden naar de Nationale ombudsman. De klacht van verzoekster hield onder meer het volgende in:
"De nacht van donderdag 29 april op vrijdag 30 april 1999 waren wij in het centrum van Den Haag om Koninginnenach te vieren. We hadden een gezellige rustige avond.
Rond 00.50 uur wilden we naar het concert van Zucchero gaan kijken dat op het Plein gehouden zou worden. Helaas konden we niet doorlopen, de Lange Poten was met hekken afgezet i.v.m. de drukte. Ongeveer 2 meter bij de hekken vandaan bleven wij staan, in de hoop dat we er later alsnog langs zouden mogen.
Er stonden een aantal agenten voor de hekken. Op een gegeven moment zag ik dat er iemand uit de drukte wilde komen, en over het hek wilde klimmen. Hij werd terug geduwd. Wat er daarna gebeurde heb ik zelf niet gezien, maar ik hoorde later dat een van de agenten de man die over het hek had geprobeerd te klimmen hard heeft aangepakt. Dit leidde tot commentaar van de omstanders. Ik heb wel gezien dat er inmiddels erg veel mensen stonden te roepen. Ik heb me nergens mee bemoeid, totdat ik me omdraaide en zag dat een van de agenten mijn vriend wilde slaan met een knuppel. Ik heb toen een stap opzij gedaan mijn vriend bij zijn arm gepakt en hem opzij getrokken.
Op dat moment kreeg ik zelf een klap met de knuppel. Helaas bleef het niet bij die ene klap, meerdere malen (4 tot 5 keer) werd ik hard op het hoofd geslagen en als laatste werd ik heel erg hard op mijn neus geslagen. Waarbij deze gebroken werd.
Mijn neus is dezelfde avond nog rechtgezet in het Westeinde, maar niet door een KNO arts. Daarvoor moest ik de dag erna naar het Leyenburg ziekenhuis. Er kon toen weinig aan gedaan worden en er werd gevraagd of ik na 6 dagen weer terug wilde komen. Dat heb ik gedaan. Mijn neus moest toen opnieuw (op twee plaatsen) gebroken worden om hem recht te krijgen. Daarna heb ik een week met een spalk op mijn neus gelopen en kon ik 6 weken niet sporten. Helaas staat mijn neus nog steeds niet helemaal recht.
Tegen de agent die dit gedaan heeft wil ik dus mijn klacht indienen."
3. In verband met het kenbaarheidsvereiste, zoals neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de wet Nationale ombudsman, zond de Nationale ombudsman het verzoekschrift op 27 september 1999 door naar de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van Den Haag) om de klacht eerst conform de interne klachtenprocedure van het korps af te handelen.
4. Namens de korpsbeheerder deelde de chef van het district Den Haag/Centrum verzoekster in reactie op haar klacht van 20 augustus 1999 bij brief van 17 april 2000 onder meer het volgende mee:
"Uit intern onderzoek is mij het volgende gebleken:
(…) In de nacht van donderdag 29 april 1999 op 30 april 1999, werd in het centrum van Den Haag de Haagse Koninginnenach georganiseerd. Op diverse podia werden acts opgevoerd door verschillende artiesten. Eén van de hoofdacts werd gehouden op een podium welke was opgebouwd op het Plein, alhier. Daar er door deze act te veel publiek werd getrokken naar het Plein en de politie niet meer in kon staan voor de veiligheid van de bezoekers, werd door de politie besloten het Plein verder af te grendelen voor publiek. Zo werd onder andere aan het begin van de Lange Poten, ter hoogte van het Spui, alhier, een dranghek geplaatst. Voor dit dranghek werden een tien- tot vijftiental agenten geposteerd met de opdracht om geen publiek meer toe te laten tot het Plein. Dit resulteerde in een grote groep mensen aan de zijde van het Spui die ongeduldig stonden te wachten om toch toegelaten te worden tot het Plein.
Op een gegeven moment heeft een dronken man getracht over het eerdergenoemde dranghek te klimmen, hetgeen voorkomen werd door de aldaar aanwezige politieagenten. Daar deze man echter tegen zijn zin werd vastgepakt, verzette hij zich hiertegen. Na enkele ogenblikken koos het publiek de zijde van de dronken man en bemoeide zich met de confrontatie. De sfeer die toen ontstond was te omschrijven als grimmig. Nadat één van de betrokken agenten met een hard voorwerp op het achterhoofd was geslagen en er bierglazen en blikjes werden gegooid in de richting van de politie, werd er, nadat de menigte gevorderd was zich te verwijderen, door de politie een korte charge uitgevoerd. Hierbij werd, door verschillende agenten, gebruik gemaakt van de van dienstwege verstrekte wapenstok. Uit het onderzoek is gebleken dat het groepje mensen, waarin u zich bevond, zich daadwerkelijk tegen de politie heeft gekeerd en getracht heeft een politieagent te belemmeren in de uitoefening van zijn functie. Dit bleek onder andere uit het feit dat één van de personen, een man die omschreven wordt als een oudere man met een opvallend groot postuur, een glas bier in het gelaat gooide van één der betrokken agenten.
(…)
Overweging en oordeel
Op grond van het vorenstaande kom ik, aan de hand van het eerder vermelde klachtelement en hetgeen uit het onderzoek naar voren is gekomen, tot het volgende oordeel:
(…) Door zich te bemoeien met de ambtshandelingen welke werden verricht door de aldaar aanwezige politieambtenaren en de pogingen deze te belemmeren en/of te beletten, heeft de groep, waarin u zich bevond, zich schuldig gemaakt aan het belemmeren van een handeling gedaan door een ambtenaar ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, strafbaar gesteld bij artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (zie Achtergrond, onder 1; N.o.).
• Door niet te voldoen aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast, zijnde de vordering gedaan aan het publiek om zich te verwijderen, heeft u zich schuldig gemaakt aan het niet voldoen aan bevel of vordering, eveneens strafbaar gesteld bij artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht.
• De charge die daarop volgend door de politie is uitgevoerd, acht ik gezien het vorenstaande proportioneel.
• Uw klacht, die zich richt tegen het gebruik van geweld door de politie, acht ik derhalve ongegrond.
• Het feit dat u hierbij 4 à 5 maal op het hoofd bent geslagen, acht ik niet getuigen van een professionele houding van de betrokken politieagent en betreur ik ten zeerste. Uit het onderzoek is echter niet onomstotelijk vast komen te staan door wie u deze klappen zijn toegebracht."
B. Standpunt verzoekster
1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.
2. Verzoekster deelde in haar verzoekschrift verder nog onder meer het volgende mee:
"Ik kom weer bij u omdat ik het niet eens ben met de afhandeling van de klachten. De afhandeling (…) is niet compleet.
Waar het mij het meest om gaat is het laatste punt van de feiten, daar staat dat niet onomstotelijk vast is komen te staan door wie mij deze klappen zijn toegebracht, terwijl dat heel duidelijk vaststaat."
C. Standpunt van de korpsbeheerder
1. De beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden nam op 28 november 2000 onder meer het volgende standpunt in:
"Een soortgelijk geformuleerde klacht werd in eerste aanleg door de chef van het district Den Haag/Centrum afgedaan op 17 april 1999 (bedoeld wordt: 17 april 2000; zie hiervóór, onder A.3.; N.o.).
In zijn brief van 27 november j.l. (bedoeld wordt: 28 november; zie hierna, onder C.2.; N.o.) geeft de korpschef zijn oordeel over de klacht en worden de door u gestelde vragen beantwoord.
Ik sluit mij aan bij het oordeel van de korpschef."
2. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder een afschrift van een aan hem gerichte brief van 28 november 2000 van de korpschef van het regionale politiekorps Haaglanden. Deze brief hield onder meer het volgende in:
"1. Klaagster geeft zelf aan dat zij 4 tot 5 maal is geslagen. Uit het onderzoek is niet vastgesteld kunnen worden welke politieambtenaar dit geweld heeft toegepast. De situatie op het Plein was in de Koninginnenach 1999 zeer gespannen en hectisch. Politieambtenaren waren in allerijl verplaatst. Het is onmogelijk gebleken vast te stellen welke politieambtenaar het gewraakte geweld heeft toegepast. Er zijn geen aanwijzingen, feiten of omstandigheden die in de richting van een specifieke ambtenaar wijzen. Het staat vast dat buiten de reeds bekende politieambtenaren er nog een aantal andere bij het incident aanwezig zijn geweest.
Door de politie is niet kunnen worden vastgesteld dat klaagster inderdaad 4 of 5 maal is geslagen. Het is dus ook niet mogelijk geweest om aan de hand van Openbaar rapportages het gebruikte geweld te bevestigen en de rechtmatigheid daarvan te toetsen.
2. Uit het onderzoek van inspecteur K. blijkt dat meerdere politieambtenaren geweld hebben gebruikt. Er is echter van twee politieambtenaren vastgesteld dat zij geweld hebben gebruikt. Van de overige politieambtenaren die ter plaatse zijn geweest - en die naar alle waarschijnlijkheid geweld hebben gebruikt - heeft de onderzoeker de identiteit niet kunnen vaststellen.
3. De situatie ter plaatse veranderde in een zeer korte tijdspanne in een onhoudbaar incident waarbij de omstanders zich massaal tegen de politie keerden. Uit de rapportage van de onderzoeker kan de conclusie getrokken worden dat de betreffende politieambtenaren zich in een situatie bevonden die zeer snel veranderde en waarbij zij zich het vege lijf moesten redden. Deze noodweersituatie werd door de aanwezige politieambtenaren vrijwel tegelijkertijd onderkend.
4. Met het wettelijk voorschrift zoals vermeld (…) (in) mijn brief d.d. 17 april 2000 wordt bedoeld: artikel 2 van de Politiewet (zie Achtergrond, onder 2.1; N.o.).
5. De betreffende politieambtenaren waren uitgerust met een korte wapenstok.
6. Ten aanzien van de wijze waarop het geweld dat door de individuele politieambtenaar - wiens identiteit niet kon worden vastgesteld - werd toegepast, ben ik, gelet op de verklaring van mevrouw P. (verzoekster; N.o.), van mening dat de klacht gegrond is. Nu de betrokken politieambtenaar niet geïdentificeerd is kunnen worden, mag dat geen reden zijn om klaagsters verklaring in twijfel te trekken.
7. Voor het gebruik van de wapenstok gelden de geweldsinstructies in artikel 8 van de Politiewet (zie Achtergrond, onder 2.2; N.o.) en de artikelen 4 en 5 van de Ambtsinstructie voor de politie (zie Achtergrond, onder 3; N.o.). Op aard en mate van het geweld zijn uiteraard de subsidiariteits- en proportionaliteitsbeginselen van toepassing.
Anders dan de districtschef in eerste aanleg ben ik van oordeel dat, hoewel in de gegeven situatie terecht geweld is toegepast, de klacht gegrond is."
3. Bij zijn reactie voegde de korpsbeheerder voorts afschriften van een door politieambtenaren E. en H. opgemaakte mutatie van 30 april 1999, een door politieambtenaar Z. opgemaakte mutatie van 30 april 1999, een door politieambtenaar Kr. opgemaakte rapportage van 7 januari 2000 en een door politieambtenaar K. opgemaakte rapportage van 17 april 2000.
3.1. In de door politieambtenaren E. en H. opgemaakte mutatie van 30 april 1999 is onder meer het volgende opgenomen:
"Omdat het op het Plein te druk werd is door een groep van ongeveer 15 collega's de Lange Poten afgesloten. Er waren uiteraard diverse figuren die er toch door wilden. Zo ook een mannelijk persoon. Deze meneer na diverse waarschuwingen nog steeds een dwanghek te verwijderen cq erover heen te klimmen. Deze heer behoorlijk onder invloed van drank en vermoedelijke andere stoffen werd naar de uitgang begeleid door verbalisant H. Deze heer was hier niet van gediend en maakte een slaande beweging naar verbalisant H. Verbalisant H. zette vervolgens deze heer klem tegen het aldaar aanwezige hekwerk. Vervolgens wordt verbalisant H. door een van de zg. kennissen van meneer op zijn achterhoofd geslagen. Verbalisant H. trekt vervolgens zijn wapenstok draait zich om en in een reaktie maakt verbalisant H. een slaande beweging en treft vervolgens een collega. De kennissen van deze heer gaan vervolgens compleet door het lint en gooien diverse glazen bier over verbalisant H. De situatie dreigt compleet uit de hand te lopen. Verbalisant Lo., E. en diverse collega's (…) trekken hun wapenstok en slaan de groep uiteen. Een van deze groep trekt zijn riem uit zijn broek en maakt hiermee slaande bewegingen. Tevens heeft hij een bierfles in zijn handen. De groep het Spui op gedreven welke weer terug kwamen om verhaal te halen. Om een escalatie te voorkomen zijn er geen aanhoudingen verricht, ondanks het feit dat men dreigingen bleef uitten. Kledingnummers verstrekt aan een van deze heethoofden, hij wilde een klacht indienen (procedure uitgelegd). Geweldsrapport opgemaakt."
3.2. De door politieambtenaar Z. opgemaakte mutatie van 30 april 1999 houdt onder meer het volgende in:
"BETREFT KLACHT TEGEN POLITIEOPTREDEN.
Tijdens de nachtdienst meldden klagers zich aan het bureau Jan Hendrikstraat om een klacht in te dienen betreffende politieoptreden tijdens de Koninginnenach. Men bevond zich Spui/Lange Poten. Ter plaatse ontstond een schermutseling tussen de ter plaatse aanwezige politie en een aantal omstanders die over de hekken wilden klimmen. Hierbij kreeg klager Bo. (…) een klap met een wapenstok. Klager P. kreeg volgens zeggen van 2 politiemensen meerdere klappen met de wapenstok op haar achterhoofd en op haar neus. Behalve een lichte buil op het achterhoofd was verder geen letsel waarneembaar. Klager A. bemoeide zich ermee en kreeg volgens zeggen van een agent met de vuist een klap op het gezicht. Men verklaarde dat door de aanwezige politiemensen niet was gevorderd, althans men had geen vordering gehoord. Overigens was het volgens hen niet mogelijk geweest zich te verwijderen doordat een lid van de bereden brigade dusdanig stond dat men niet weg kon. Bovendien stond de straat achter hen dusdanig vol dat het niet mogelijk was naar achteren te gaan. Klagers hebben ter plaatse gevraagd naar de kledingnummers van de betrokken politiemensen. Hierop kregen zij van een van de agenten zijn kledingnummer. Dit betreft kledingnummer X. Dit was volgens klagers niet een van de agenten die geweld had gebruikt. Klager P. zou zich vervoegen bij de EHBO aan het Westeindeziekenhuis om zich te laten onderzoeken (neus)."
3.3. De door politieambtenaar Kr. opgemaakte rapportage van 7 januari 2000 houdt onder meer het volgende in:
"Op een gegeven moment zag ik dat er een escalatie plaats vond achter de hekken aan de zijde van het Spui. Ik zag dat publiek slaags raakte met de surveillanten en er meerdere surveillanten met korte wapenstok naar eerder genoemd publiek liepen. Na een zeer korte tijd trokken de surveillanten zich terug en namen weer hun post achter de dranghekken in. Zelf verzocht ik aan de algemeen commandant om de beredenen naar genoemde locatie te laten komen en aldaar preventief op te treden, hetgeen ook gebeurde. Later vernam ik dat een collega een klap had gekregen van een wapenstok van een andere collega en er zou met bier of iets dergelijks gegooid zijn.
Surveillanten die ik aldaar ter plaatse heb gezien waren Ha., Vo., D., E. en H."
3.4. De door politieambtenaar K. opgemaakte rapportage van 17 april 2000 houdt onder meer het volgende in:
"Naar aanleiding van een klacht omtrent politieoptreden, gedaan op 20 augustus 1999 door klaagster P., heb ik, K., inspecteur van politie werkzaam aan het bureau van politie aan de Jan Hendrikstraat te 's-Gravenhage een onderzoek ingesteld.
(…)
Verhoor klaagster P.:
Op zaterdag 11 december 1999, omstreeks 15.00 uur hoorde ik klaagster P., in het bijzijn van haar vriend, aan het bureau van politie aan de Jan Hendrikstraat, alhier. Zij verklaarde te volharden bij haar klacht en hier het volgende aan toe te willen voegen.
Tijdens de Haagse Koninginnennacht had zij gestaan op het Spui te 's-Gravenhage, ter hoogte van de Lange Poten. Zij had gezien dat aldaar hekken waren geplaatst om te voorkomen dat er publiek zou lopen in de richting van het Plein. Zij had begrepen dat het te druk was op het Plein en dat er voorlopig niemand meer op mocht. Omdat zij, samen met kennissen toch wel naar het Plein wilde omdat daar de betere bands speelden, is zij blijven staan ter hoogte van het hekwerk, in de hoop toch toegelaten te worden tot het Plein.
Op een gegeven moment had zij gezien dat er een man, vanuit de zijde van de Lange Poten, had geprobeerd om over genoemd hek te klimmen. Deze man werd door de politie tegen gehouden en van het hek afgetrokken. Hierna had zij gezien en gehoord dat de menigte, die hieromheen stond, begon te joelen en schreeuwen. Ook had zij gezien dat er bier werd gegooid naar de politie en dat de menigte zich ging bemoeien met de werkzaamheden van de politie. Hierna zag zij dat één politieagent kwaad was geworden en zijn wapenstok had getrokken en hiermee op het publiek in begon te slaan. Zij had niet gehoord of er, door de politie, gevorderd was om door te lopen. Zij had ook niet gezien of andere agenten eveneens met de wapenstok hadden opgetreden. Zij verklaarde het begrijpelijk te vinden dat de politie in genoemde situatie op had getreden en het niet uit te sluiten dat er ook gevorderd is, doch zij heeft het niet gehoord. Voordat zij wist wat er gebeurde, had zij gezien dat de politieagent, met zijn wapenstok, haar vriend een klap gaf. Zij wilde haar vriend vervolgens wegtrekken, om te voorkomen dat hij nog meer geslagen zou worden. Echter voordat dit haar gelukte kreeg zij een aantal slagen met een wapenstok op het hoofd. Eén van de klappen belandde op haar neus, ten gevolge waarvan deze brak. Mevrouw P. gaf tijdens haar verklaring aan dat zij een klacht had ingediend, omdat zij de beweegredenen van deze agent wilde weten. Zij is erg benieuwd waarom deze agent dit haar heeft aangedaan.
Naar aanleiding van bovenstaande heb ik een onderzoek ingesteld. In het bedrijfsproces systeem Genesys trof ik een mutatie aan, opgemaakt door de inspecteur van politie Z., waarin vermeld staat dat klaagster bij hem aan het bureau was geweest voor het doen van een klacht. In de mutatie staat vermeld dat klaagster niet door één maar door twee agenten geslagen te zijn. Tevens staat er in de mutatie dat één van de betrokken agenten zijn kledingnummer had gegeven aan klaagster, te weten kledingnummer X. Dit was volgens klaagster niet de agent geweest die geweld had gebruikt. Bij onderzoek bleek dat het kledingnummer X toebehoort aan de agent van politie H.
Daar de agent H. op vakantie was tot 27 december 1999, kon hij niet direct worden gehoord. Klaagster is hiervan op de hoogte gesteld.
(…)
Verhoor H.:
Nadat de agent H. van vakantie was teruggekeerd, hoorde ik hem omtrent genoemd voorval. Hij kon zich het voorval nog goed herinneren. Hij had die nacht dienst gedaan ter gelegenheid van Koninginnenacht. Samen met een vijftiental agenten (…) had hij, in opdracht van de algemeen commandant, postgevat op het Spui ter hoogte van de Lange Poten, alwaar een hek was geplaatst. Dit hek was geplaatst in verband met de drukte op het Plein, alhier, waar een popgroep optrad. Het hek was bedoeld om bezoekers tegen te houden zodat zij niet het Plein op konden. Voor het hek was een aardige oploop van mensen ontstaan die toch het Plein op wilde. Omdat de druk op het hek steeds groter werd, zijn de omstanders diverse malen gemaand door te lopen. Hieraan werd echter geen gehoor gegeven.
Vrijdag 30 april 1999, omstreeks 01.00 uur, was er een man, die zichtbaar verkeerde onder invloed van alcoholhoudende drank, die over genoemd hek wilde klimmen. Hij duwde daartoe een aantal agenten weg en klom op genoemd hek. Samen met andere collega's heeft de agent H. deze man van het hek getrokken en weggeleid. De man was hiervan echter niet gediend en maakte slaande bewegingen naar hem. Het gelukte de agent H. de man onder controle te krijgen en hij plaatste hem tegen het hekwerk. Op dat moment begonnen ook omstanders zich met het gebeuren te bemoeien. De agent H. kreeg van één van deze omstanders een klap tegen het achterhoofd. Hierop is door de agent H. de wapenstok getrokken. De omstanders, kennelijk kennissen van eerdergenoemde man, bleven zich echter bemoeien met de aanhouding. Zij gooiden met glazen bier in de richting van agent H. Omdat de politieagenten zich op dat moment bedreigd hebben gevoeld is er van de omstanders diverse malen verzocht door te lopen. Omdat dit geen effect had, is er van de menigte gevorderd door te lopen. Tevens is er medegedeeld dat er anders geweld zou worden gebruikt. Aan deze vorderingen werd geen gehoor gegeven. Daar de druk op een gegeven moment te groot werd is door alle aanwezige collega's een charge uitgevoerd, waarbij gebruik is gemaakt van de wapenstok. Door een aldaar aanwezige commandant is vervolgens om bijstand van de bereden politie verzocht.
De agent H. kon zich nog herinneren dat er vervolgens met een klein groepje mensen een verhitte discussie is geweest omtrent het gebeurde. Hij had begrepen dat zij het niet eens waren geweest met het optreden van de politie en dat zij hieromtrent een klacht wilde indienen. Door de agent H. is een geweldsrapportage opgemaakt. Door de collega H. is geen buitensporig geweld van betrokken collega's geconstateerd. De collega H. kan niet vertellen wie klaagster P. met een wapenstok heeft geslagen. Hij heeft dat niet gezien.
Verhoor van de agent E.:
(…) De collega E. kon zich het voorval nog goed herinneren. Samen met een vijftiental agenten (…) had hij postgevat bij de afzetting. Op een gegeven moment ontstond er een schermutseling met een dronken man. Het publiek bemoeide zich met deze schermutseling, waardoor een bedreigende situatie ontstond. Nadat één van de aldaar aanwezige agenten een klap tegen het achterhoofd had gekregen en men de politie had bekogeld met glazen bier, is meermalen gevorderd zich te verwijderen. Nadat aan deze vordering niet werd voldaan, is door de aldaar aanwezige agenten een charge uitgevoerd. Daarbij is gebruik gemaakt van de van dienstwegen verstrekte wapenstok en zijn er diverse klappen uitgedeeld. De collega E. had gezien dat één van de omstanders zijn broekriem uit zijn broek had getrokken en hiermee slaande bewegingen maakte naar de politie. Om verdere escalatie te voorkomen zijn er geen aanhoudingen verricht. Door de collega E. is ter zake een geweldsrapportage opgemaakt. Door de collega E. is geen buitensporig geweld van collega's geconstateerd. De collega E. kon zich nog herinneren dat een kleine groep mensen, nadat zij waren verdreven, nog terugkeerde om verhaal te halen. Zij waren het niet eens geweest met het politie optreden. Aan hen is de klachten procedure uitgelegd.
Rapportage van de inspecteur Kr.:
Door de inspecteur van politie Kr. is een rapport opgemaakt met betrekking tot zijn bevindingen. Het rapport zal bij deze rapportage worden gevoegd (zie hiervóór, onder C.3.3.; N.o.).
Verhoor van de hoofdagent V.:
Collega V. heeft niet deelgenomen aan de charges en heeft de aanleiding van de charges niet meegemaakt. V. is ter plaatste gekomen nadat de charges hadden plaatsgevonden en klaagster, samen met drie mannen, verhaal kwam halen naar aanleiding van de klappen die zij heeft gekregen. Collega V. deelde mede dat de betrokken personen zeer agressief waren. Met name een blonde, jongere, man en een grote, oudere, man. Zij schreeuwden naar de collega's. De agressie richtte zich voornamelijk op één collega, namelijk de collega H. Zij wilde de collega H. fysiek te lijf gaan. Omdat de betrokkenen zich zo agressief gedroegen is door een drietal collega's, waaronder collega V. de wapenstok getrokken ter voorkoming van verdere escalatie. De dreiging die hiervan uitging weerhield de vier personen er niet van om te blijven schreeuwen. Teneinde escalatie verder te voorkomen is door collega V. de collega H. weggetrokken naar achteren, zoveel mogelijk uit het zicht van de betrokkenen. In overleg met de collega H. is zijn kledingnummer doorgegeven aan betrokkenen. Nadat zij het kledingnummer van de collega H. hadden gekregen, is het viertal weggegaan.
Verhoor klaagster P.:
Op maandag 28 februari 2000, omstreeks 10.00 uur, hoorde ik, rapporteur K., klaagster P. Nadat ik haar ter zake dienende had ingelicht verklaarde zij:
In één van uw rapportages staat dat de man van wie wij een kledingnummer hadden gekregen niet de man was tegen wie deze klacht gericht was. Dat is niet correct. Wij hebben dit kledingnummer gekregen van een willekeurige politieagent, maar het betreft hier het kledingnummer van degene tegen wie deze klacht is gericht.
Ik blijf bij mijn standpunt dat deze agent buitensporig veel geweld heeft gebruikt tegen één persoon. Ik kreeg diverse klappen op het achterhoofd en zelfs één op mijn neus, terwijl ik geen kans zag om weg te lopen. Ik heb echt het idee dat de man een klein meisje heeft uitgezocht om te slaan, want een oom van mij, die op dat moment naast mij stond, heeft van hem geen klappen gekregen. Ik denk dat de agent dat niet heeft aangedurfd, want dat is een grote brede man. Ik begrijp dat het optreden van de politie ter plaatse niet tegen mij persoonlijk was gericht en dat de politie zou hebben gevorderd, dat is best mogelijk. Ik kan ook begrijpen dat de politie heeft opgetreden, want zij werden van alle kanten belaagd en met bier bekogeld. Maar ik vind niet dat dit het optreden van de betrokken agent rechtvaardigt. Ik heb niet met bier gegooid, of andere overtredingen begaan en ik vind dat hij mij de kans had moeten geven om weg te lopen.
(…)
Verhoor van de agent H.:
Op maandag 20 maart hoorde ik, rapporteur, de agent H. voor de tweede maal. Nadat ik hem ter zake dienende had ingelicht, verklaarde hij:
Ik blijf bij mijn eerder afgelegde verklaring, maar wil hier het volgende aan toevoegen.
Nadat ik eerder genoemde man van het hek af had getrokken en hij zich probeerde te verzetten, heb ik een klem aangelegd bij deze man, om te voorkomen dat hij mij of een andere collega zou slaan. Ik was niet van plan deze man aan te houden, maar wilde hem wel duidelijk maken dat hij dan niet moest proberen mij of mijn collega te slaan.
Op dat moment kreeg ik een klap op mijn achterhoofd. Ik weet niet wie mij geslagen heeft. In een reflex trok ik mijn wapenstok om mijzelf te verdedigen. In de zwaai die ik maakte met de wapenstok, raakte ik een collega van de vrijwillige politie tegen het achterhoofd. Ik merkte dat het publiek zich steeds meer begon te manifesteren. Ik zag en voelde dat er glazen bier in onze richting werden gegooid. Ik kan mij herinneren dat een groepje van ongeveer 6 à 7 personen de aanstichters waren van het geheel. Met name 2 personen waren zeer agressief richting politie. Het gedrag van deze personen resulteerde in het feit dat ook andere mensen zich ermee gingen bemoeien. Collega H. had onder andere gezien dat twee, vermoedelijk Marokkaanse jongens, van de gelegenheid gebruik maakten om hun agressie op de politie bot te vieren. Eén van deze jongens had zijn riem uit zijn broek getrokken. Vervolgens had hij een lus gemaakt aan zijn riem en hier een fles in gestoken. Met deze riem begon hij boven zijn hoofd te zwaaien. Dit werd door collega H. als zeer bedreigend ervaren. Tegelijkertijd kreeg collega H. van één van de twee agressieve mannen uit eerder genoemde groep een glas bier vol in het gelaat gegooid. Hierna is door de politie een korte charge uitgevoerd. Collega H. heeft tijdens deze charge geprobeerd laatst genoemde man aan te houden. Dit is echter niet gelukt omdat hij er als een haas vandoor ging. Het ging hier om een wat oudere man met een opvallend groot postuur. Tijdens de charge heeft collega H. twee of drie klappen uitgedeeld aan omstanders. Voor de rest heeft hij met gestrekte arm de mensen van zich afgeduwd en gemaand door te lopen. Als klaagster beweert dat zij meerdere malen door hem is geslagen op het hoofd, dan is dat volgens hem niet juist. Collega H. verklaart er zeker van te zijn dat hij niemand meerdere malen heeft geslagen. Of een andere collega deze vrouw heeft geslagen met de wapenstok, kan hij niet vertellen omdat hij dit niet gezien heeft. De groep waarover collega H. verklaarde is de groep die later, nadat ze verdreven zijn door de politie, terugkwam om verhaal te halen. Ook toen waren met name twee mannen weer zeer agressief in de richting van de politie. Deze agressie richtte zich vooral op hem. Collega H. had aangenomen dat dit was omdat hij de dronken man van het hek af had getrokken.
(…)
Verhoor klaagster P.:
Op woensdag 12 april 2000, omstreeks 10.45 uur, hoorde ik, rapporteur, in het kader van hoor en wederhoor, met haar toestemming telefonisch klaagster P. Nadat ik haar ter zake dienende had ingelicht verklaarde zij:
Ik ben er van overtuigd dat de door mij genoemde agent, de agent met het kledingnummer X, mij meerdere malen heeft geslagen. Ik heb dit niet gezien, maar ik hoorde het van omstanders en de klappen kwamen allemaal uit één richting, namelijk de richting waar ik de agent had gezien. Het kan niet anders dan dat hij dat gedaan heeft. Ik was verbouwereerd over het feit dat deze man dit mij heeft aangedaan. Nu u mij vertelt wat het relaas is van de betrokken agent, dan geloof ik dat hij het niet opzettelijk heeft gedaan en dat het niet tegen mij persoonlijk gericht was. Ik denk dat hij nu hetzelfde gevoel heeft als wat ik toen had, namelijk het onrecht wat je wordt aangedaan op zo'n moment, want hij is er kennelijk van overtuigd dat hij zijn werk naar eer en geweten goed heeft uitgevoerd. Ik hoor van u dat hij verklaard heeft dat er zich een grote, oudere man in ons groepje bevond, die hem een glas bier in het gezicht heeft gegooid. Qua signalement zou dat mijn schoonvader geweest kunnen zijn. Ik weet dat niet zeker. Ik heb hem niet zien gooien."
Achtergrond
1. Artikel 184, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht:
"Hij die opzettelijk niet voldoet aan een bevel of een vordering, krachtens wettelijk voorschrift gedaan door een ambtenaar met de uitoefening van enig toezicht belast of door een ambtenaar belast met of bevoegd verklaard tot het opsporen of onderzoeken van strafbare feiten, alsmede hij die opzettelijk enige handeling, door een van die ambtenaren ondernomen ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift, belet, belemmert of verijdelt, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie."
2. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)
2.1. Artikel 2:
"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."
2.2. Artikel 8, eerste en vijfde lid:
"De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."
"De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."
3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275)
3.1. Artikel 4:
"Het gebruik van een geweldmiddel is uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:
a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en
b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."
3.2. Artikel 5, eerste en tweede lid:
"Indien de ambtenaar, al of niet in gesloten verband, onder leiding van een ter plaatse aanwezige meerdere optreedt, gebruikt hij geen geweld dan na uitdrukkelijke last van deze meerdere. De meerdere geeft daarbij aan van welk geweldmiddel gebruik wordt gemaakt."
"Het eerste lid is niet van toepassing in het geval de meerdere, bedoeld in het eerste lid, vooraf anders heeft bepaald."
4. Artikel 5, tweede lid, van de Klachtenregeling politieoptreden Haaglanden 1994:
"De burgemeester zendt de klager na ontvangst van het volledige dossier een brief waarin hij zijn oordeel over de gegrondheid van de klacht uitspreekt."