2001/162

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord op 27 augustus 1999:

- niet de maatregelen heeft genomen die van de regiopolitie mogen worden verwacht, toen verzoeker had aangegeven een gevaar te zijn voor zichzelf en anderen;

- niet is ingegaan op zijn verzoek om zijn huisarts en de RIAGG te waarschuwen;

- verzoeker heeft aangezet tot het plegen van een strafbaar feit, door hem uit te leggen dat het plegen van een strafbaar feit de enige weg was om de gevraagde hulp te krijgen.

Voorts is verzoeker het niet eens met de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord bij brief van 17 april 2000 zijn klacht heeft afgedaan. Hij klaagt er in dit verband met name over dat:

- de korpsbeheerder niet is ingegaan op door verzoeker aangehaalde wetten die de politie volgens hem had overtreden of niet had nageleefd;

- zijn klacht niet onbevooroordeeld is behandeld, nu hij onverwacht in het kader van de klachtbehandeling in het huis van bewaring werd bezocht door de politieambtenaar over wie hij klaagde en diens chef.

Beoordeling

A. Met betrekking tot het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord

1. Verzoeker verbleef op 25 augustus 1999 op de PAAZ (psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis)-afdeling van een ziekenhuis, toen hij contact opnam met politieambtenaar S. van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord te Den Burg. Hij deelde mee dat hij waarschijnlijk de volgende dag naar huis zou komen, maar dat hij het hier niet mee eens was. Op 26 augustus 1999 had verzoeker wederom telefonisch contact met S. en meldde dat hij de volgende dag vermoedelijk met de boot naar het eiland zou komen. Op 27 augustus 1999 begaf politieambtenaar S. zich desgevraagd naar verzoekers woning, alwaar hij met verzoeker sprak. Verzoeker gaf aan de boel in brand te gaan steken, omdat hij een Inbewaringstelling (IBS, zie Achtergrond onder 2.) wenste. Kort nadat S. weer op het politiebureau was gearriveerd, kwam een melding binnen dat er brand was in verzoekers woning. Verzoeker werd aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Den Helder.

2.1. Verzoeker klaagt erover dat de politie niet de maatregelen heeft genomen die van de regiopolitie mogen worden verwacht, toen hij op 27 augustus 1999 had aangegeven een gevaar te zijn voor zichzelf en anderen. Verzoeker stelt dat de politie hem nooit alleen in zijn woning had mogen achterlaten. De burgemeester had gewaarschuwd moeten worden, dan wel een zogeheten "sociale detentie" had moeten worden geregeld. Volgens verzoeker had de politie in ieder geval zijn huisarts en zijn contactpersoon bij de RIAGG moeten waarschuwen. De naam van laatstgenoemde had hij doorgegeven aan de politieambtenaar.

2.2. In gevolge artikel 2 van de Politiewet 1993 (zie Achtergrond, onder 3.) heeft de politie de taak om in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

2.3. Uit diverse mutaties uit dag- en nachtrapporten van de politie is het volgende naar voren gekomen. Verzoeker deelde tijdens het telefoongesprek op 25 augustus 1999 mee dat hij een poging tot zelfdoding had gedaan en met de ambulance naar het ziekenhuis was gebracht. Voorts deelde hij mee dat hij het niet eens was met het feit dat hij de volgende dag waarschijnlijk naar huis zou worden gestuurd. Hij zou dan de boel kort en klein slaan en in brand steken. Dan zou hij misschien een IBS krijgen. De volgende dag belde verzoeker wederom met de politie met de mededeling dat hij de volgende dag naar huis zou komen. Hij wilde graag een IBS, maar kon die niet krijgen. Hij kondigde wederom aan dat hij de boel "in de fik" zou steken. Op 27 augustus 1999 verzocht verzoeker de politie bij hem te komen. Politieambtenaar S. begaf zich ter plaatse en zag dat de grond was bezaaid met kranten, waarbij verzoeker wederom meldde dat hij zijn woning in brand zou steken, omdat hij een IBS wilde. Volgens verzoeker had hij op dat moment ook al benzine over het papier uitgegoten. Dat strookt niet met de volgorde van de gebeurtenissen zoals weergegeven in zijn verklaring volgens het proces-verbaal van verhoor. In die verklaring geeft verzoeker in chronologische volgorde de gebeurtenissen weer vanaf 25 augustus 1999. Verzoeker meldt eerst dat hij de politieman kranten heeft laten zien en vervolgens dat hij onder meer benzine door het huis heeft gegoten en op een gegeven moment lucifers heeft gepakt. Nu ook de mutatie uitsluitend de aanwezigheid van kranten meldt, wordt het ervoor gehouden dat er op het moment dat politieambtenaar S. in verzoekers woning was, slechts sprake was van proppen kranten op de vloer. Politieambtenaar S. heeft zijn bevindingen op het bureau besproken, waarbij men tot de conclusie kwam dat de politie datgene had gedaan wat zij had kunnen doen. Na verzoekers tweede telefoontje heeft de politie de brandweer en de Woningbouwvereniging op de hoogte gebracht van verzoekers melding dat hij brand zou stichten.

2.4. De hulpverleningstaak van de politie als omschreven in artikel 2 Politiewet kan onder omstandigheden meebrengen dat de politie medische hulp inschakelt of een persoon die een gevaar is voor zichzelf of anderen op vrijwillige basis onderbrengt in een politiecel, dan wel de burgemeester benadert in verband met een IBS.

In de gegeven omstandigheden was daar echter geen aanleiding toe. Verzoeker verkeerde in omstandigheden die op zichzelf het inschakelen van medische (psychiatrische) hulp indiceerden. Echter, verzoeker was net - tegen zijn wil - ontslagen uit de PAAZ-afdeling van een ziekenhuis. Gelet hierop mocht de politie ervan uitgaan dat (een) terzake kundig perso(o)n(en) had(den) geoordeeld dat de actuele psychische situatie van verzoeker geen (verdere) opname vergde. Gevoeglijk kan worden aangenomen dat hierin ligt besloten dat verzoeker naar het medische oordeel niet zodanig gevaar voor zichzelf of anderen opleverde, dat verblijf in een (psychiatrisch) ziekenhuis noodzakelijk was. Dat verzoeker het hier niet mee eens was en vervolgens via de politie trachtte te bereiken dat hij alsnog werd opgenomen, doet hieraan niet af. De politie was derhalve niet gehouden om maatregelen te treffen voor de eventuele verkrijging van een IBS, dan wel om verzoeker mee te nemen in het kader van "sociale detentie". Evenmin hoefde zij - gelet op verzoekers zeer recente ontslag uit het ziekenhuis - contact op te nemen met verzoekers huisarts of zijn contactpersoon bij de RIAGG te waarschuwen, ook al had verzoeker uitdrukkelijk diens naam en telefoonnummer gegeven.

Het zou anders zijn geweest als verzoeker reeds benzine en/of andere brandbare stoffen door zijn huis had gesprenkeld en er een begin van uitvoering van brandstichting was geweest. In dat geval had van de politie repressief optreden mogen worden verwacht, omdat er dan reeds sprake zou zijn geweest van een strafbaar feit, namelijk poging tot brandstichting.

In de gegeven omstandigheden was de politie echter niet gehouden de door verzoeker verlangde maatregelen te treffen.

De onderzochte gedraging is op deze punten behoorlijk.

3.1. Verzoeker klaagt er verder nog over dat de politieambtenaar hem tijdens diens bezoek aan zijn huis heeft aangezet tot het plegen van een strafbaar feit, door hem uit te leggen dat het plegen van een strafbaar feit de enige weg was om de gevraagde hulp te krijgen.

3.2. Tijdens het bemiddelingsgesprek heeft S. te kennen gegeven dat hij aan verzoeker op 25 augustus 1999 heeft meegedeeld dat als hij strafbare feiten zou plegen Justitie hierin zou worden gekend en dat dan niets meer vrijwillig zou zijn. S. heeft verzoeker toen ten stelligste afgeraden "de boel in de fik te steken". Gelet op het feit dat verzoeker blijkens de mutaties zelf al eerder heeft aangegeven een rechterlijke machtiging te willen en een en andermaal het verkrijgen van een IBS door het plegen van een strafbaar feit heeft gemeld, wordt niet aannemelijk geacht dat S. zelf nog eens aan verzoeker zou uitleggen dat het plegen van een strafbaar feit de enige weg was om de gevraagde hulp te krijgen, nog daargelaten dat dit op zichzelf nog niet als aanzetten tot een strafbaar feit valt aan te merken. Veeleer is aannemelijk dat S. een mededeling heeft gedaan in de trant van het hiervoor weergegevene.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

B. Ten aanzien van de Korpsbeheerder

1.1. Verzoeker klaagt verder over de wijze waarop de korpsbeheerder zijn klacht heeft afgedaan. In dit kader klaagt hij er in de eerste plaats over dat de korpsbeheerder niet is ingegaan op de door verzoeker aangehaalde bepalingen die de politie volgens verzoeker niet had nageleefd. Verzoeker heeft in zijn klachtbrief hieromtrent het volgende aangegeven. Hij vond dat S. verkeerd had gehandeld en tekort was geschoten. Zo had S. het crisisteam van de Riagg moeten waarschuwen. Dat dit niet was gebeurd, achtte verzoeker in strijd met artikel 15 van het Besluit regionale politiekorpsen. Voorts had S. tot een tijdelijke sociale detentie kunnen overgaan, hetgeen volgens verzoeker wettelijk geregeld is in artikel 32, tweede lid van de ambtsinstructie van de politie. Het aanzetten tot een misdrijf is volgens verzoeker in strijd met de gedragscode voor ambtenaren die met wetshandhaving zijn belast, aanvaard bij resolutie 34/169 (1979) van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, met name de artikelen 1 en 6. Voorts is het gedrag van S. volgens verzoeker in strijd met de Verklaring over de politie, aanvaard bij resolutie 690 (1970) van de raadgevende vergadering van de Raad van Europa, met name de artikelen 1, 2, 5, 6, 9 en 14 (genoemde artikelen staan alle vermeld in de Achtergrond, onder 4. tot en met 7.).

1.2. Eén van de vereisten van een behoorlijke klachtbehandeling is dat het oordeel over de onderzochte gedraging wordt gemotiveerd. Deze motivering moet kenbaar zijn en begrijpelijk en dient de te nemen beslissing te kunnen dragen. Dit betekent dat alle relevante feiten, omstandigheden en argumenten in de overwegingen moeten worden betrokken, zodat recht wordt gedaan aan de visie van alle betrokkenen.

1.3. De (plaatsvervangend) korpsbeheerder heeft meegedeeld dat de bedoelde bepalingen niet zijn verwerkt in zijn afdoeningsbrief, omdat deze niet relevant dan wel niet bekend waren.

1.4. De (plaatsvervangend) korpsbeheerder heeft in zijn beslissing op verzoekers klacht aangegeven dat S. niet tekort was geschoten ten opzichte van verzoeker respectievelijk dat er geen sprake was van het aanzetten tot een strafbaar feit. Hieruit vloeide voort dat er volgens de (plaatsvervangend) korpsbeheerder ook geen sprake was van handelen in strijd met de door verzoeker in dat kader genoemde artikelen. De korpsbeheerder was niet gehouden om dit expliciet aan te geven. Voorts is het enkele noemen van een aantal artikelen uit een resolutie niet aan te merken als een argumentatie waarop moet worden ingegaan om de beslissing begrijpelijk te doen zijn. Al met al was denkbaar geweest dat de korpsbeheerder bij verzoeker had nagegaan of hij de bij de politie onbekende bepalingen had kunnen overleggen, maar niet kan worden gesteld dat de beslissing op verzoekers klacht niet behoorlijk was gemotiveerd door niet in te gaan op de door verzoeker gemelde bepalingen uit de hiervoor onder 1.1. genoemde gedragscode en verklaring.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

1.5. De Nationale ombudsman overweegt ten overvloede nog het volgende. Zoals de (plaatsvervangend) korpsbeheerder al heeft aangegeven, geven artikel 15 van Besluit regionale politiekorpsen en artikel 32, tweede lid van de Ambtsinstructie regels over maatregelen jegens ingeslotenen. Van dit laatste was geen sprake ten tijde van het (niet) optreden van de betrokken politieambtenaar, zodat deze bepalingen niet van toepassing zijn in deze zaak.

Daargelaten in hoeverre burgers rechtstreeks een beroep kunnen doen op bepalingen uit de door verzoeker genoemde gedragscode respectievelijk verklaring, is de Nationale ombudsman van oordeel dat het politieoptreden in dit geval niet in strijd is met de door verzoeker aangegeven bepalingen uit die gedragscode en verklaring.

2.1. Verzoeker klaagt er voorts nog over dat hij in het kader van de klachtbehandeling onverwacht in het huis van bewaring werd bezocht door de betrokken politieambtenaar en diens chef. Hij had niet kunnen overleggen met zijn advocaat en bovendien is zijn klacht hierdoor niet onbevooroordeeld behandeld, aldus verzoeker.

2.2. Een zorgvuldige klachtbehandeling dient aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de instantie die de klacht behandelt. In dit kader is van belang dat een klacht niet wordt behandeld door de ambtenaar over wie wordt geklaagd of door de (leidinggevende) ambtenaar die opdracht heeft gegeven tot de bestreden gedraging dan wel ermee heeft ingestemd.

Uit een oogpunt van correcte bejegening van burgers mag bovendien van de politie worden verwacht dat zij een burger die via een gemachtigde een klacht heeft ingediend over politieoptreden niet rechtstreeks benaderen, maar dat doen via de gemachtigde.

2.3. De (plaatsvervangend) korpsbeheerder heeft als reactie op dit klachtonderdeel meegedeeld dat een van de uitgangspunten van de Klachtenregeling van de regiopolitie Noord-Holland Noord (hierna: de Klachtenregeling) klachtbehandeling door middel van een informele bemiddeling is. Omdat verzoeker ten tijde van de klachtbehandeling in het huis van bewaring verbleef, was er geen rechtstreeks persoonlijk contact met hem mogelijk. Hierop is een afspraak gemaakt met het huis van bewaring. Of dit naar verzoeker was doorgecommuniceerd, was niet bekend. Dat dit bemiddelingsgesprek geheel onverwacht plaatsvond, wilde - aldus de korpsbeheerder - nog niet zeggen dat de klacht niet onbevooroordeeld was behandeld.

2.4. In de Klachtenregeling wordt bemiddeling weliswaar als eerste mogelijkheid van klachtbehandeling genoemd, maar dit neemt niet weg dat deze alleen plaatsvindt indien de klager niet uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven formele afdoening van de klacht te wensen. De klachtbemiddelaar dient ingevolge artikel 15, eerste en tweede lid aan de klager zo spoedig mogelijk een uitnodigingsbrief voor een bemiddelingsgesprek te zenden, waarin de uitgangspunten van artikel 3 worden uiteengezet. Alsdan wordt aan de klager de mogelijkheid gegeven om eventueel nog aan te geven dat hij geen bemiddeling, doch formele afdoening wenst (zie Achtergrond, onder 8.).

2.5. In dit geval is een uitnodiging voor een bemiddelingsgesprek aan verzoeker noch aan diens advocaat verstuurd, waarmee al niet is voldaan aan artikel 15 van de Klachtenregeling. Bovendien had het uit een oogpunt van correcte bejegening van verzoeker voor de hand gelegen om over het voorgenomen bemiddelingsgesprek in ieder geval contact op te nemen met verzoekers advocaat. Het is niet juist dat een en ander niet is gebeurd. Daaraan doet niet af dat mogelijk het huis van bewaring de afspraak niet heeft doorgegeven aan verzoeker.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

2.6. Het is voorstelbaar dat verzoeker zich overvallen voelde door het voor hem kennelijk op dat moment onverwachte bezoek van de ambtenaar over wie hij klaagde en een leidinggevende van deze ambtenaar. Op zichzelf was het overigens niet onjuist dat aan het bemiddelingsgesprek werd deelgenomen door de betrokken ambtenaar en het afdelingshoofd van de politie Texel. Een en ander was overeenkomstig de bepalingen van de desbetreffende klachtenregeling. Anders dan verzoeker kennelijk veronderstelt, was de betrokken ambtenaar niet als klachtonderzoeker aanwezig doch als beklaagde. Nu gesteld noch gebleken is dat genoemd afdelingshoofd op enigerlei wijze feitelijk was betrokken bij de onderzochte gedraging, kon van een (schijn van) bevooroordeeldheid geen sprake zijn.

De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar), is niet gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord is niet gegrond, behalve ten aanzien van de gang van zaken rond het bemiddelingsgesprek; op dat punt is de klacht gegrond.

Onderzoek

Op 29 mei 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van een ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord en een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord (de burgemeester van Alkmaar).

Naar deze gedragingen, waarvan de gedraging van de politieambtenaar wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord, werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

De korpsbeheerder verzocht om de bij zijn reactie gevoegde mutaties uit dag- en nachtrapporten niet aan verzoeker te sturen, gelet op artikel 20 van de Wet Politieregisters (zie Achtergrond, onder 1.). Verzoeker heeft namelijk, aldus de korpsbeheerder, blijkens gemeld artikel wel recht op kennisneming van de gegevens die over hem in het bedrijfsprocessensysteem (een politieregister) zijn opgenomen, maar er mogen hem geen mededelingen in schriftelijke vorm worden gedaan.

De substituut-ombudsman deelde de korpsbeheerder mee dat zij niet zou voldoen aan dit verzoek. Nu hij geen redenen aanvoerde om niet te voldoen aan de inlichtingenverplichting zoals neergelegd in artikel 20 van de Wet Politieregisters, zag zij geen reden om geanonimiseerde mutaties niet aan verzoeker te sturen in het kader van wederhoor.

De betrokken ambtenaar werd eveneens de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor de openbare orde en de hulpverlening werd ook de burgemeester van Texel over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde burgemeester maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Zij deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker verbleef op 25 augustus 1999 op de PAAZ (psychiatrische afdeling algemeen ziekenhuis)-afdeling van een ziekenhuis, toen hij contact opnam met politieambtenaar S. van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord te Den Burg. Hij deelde mee dat hij waarschijnlijk de volgende dag naar huis zou komen, maar dat hij het hier niet mee eens was. Op 26 augustus 1999 had verzoeker wederom telefonisch contact met S. en meldde dat hij de volgende dag vermoedelijk met de boot naar het eiland zou komen. Op 27 augustus 1999 begaf politieambtenaar S. zich desgevraagd naar verzoekers woning, alwaar hij met verzoeker sprak. Verzoeker gaf aan de boel in brand te gaan steken, omdat hij een Inbewaringstelling (IBS, zie Achtergrond, onder 2.) wilde. Kort nadat S. weer op het politiebureau was gearriveerd, kwam een melding binnen dat er brand was ontstaan in verzoekers woning. Verzoeker werd aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Den Helder.

2. Verzoekers advocaat diende bij brief van 2 februari 2000 een door verzoeker zelf opgestelde klacht in bij de korpsbeheerder met het verzoek reacties aan hem - de advocaat - te zenden. De klacht hield in:

"Op vrijdag 27 augustus heb ik een beroep gedaan op de wet WOPZ om een IBS te verkrijgen omdat het helemaal niet goed met mij ging. Ik was nl. net deze morgen weggestuurd van de PAAZ-afd. van het ziekenhuis (…).

Dat verzoek heb ik gericht aan de heer S. rechercheur bij de politie op Texel.

Ik heb toen heel duidelijk uitgelegd dat ik opgenomen wou worden met een IBS want ik was bang de controle over mijzelf te verliezen en dan een gevaar voor mezelf en anderen te worden.

Ook het feit dat ik juist die dag ervoor andere medicijnen had gekregen kan een rol spelen.

Dhr. S. verzekerde mij ervan dat ik me geen zorgen hoefde te maken en dat hij zijn uiterste best zou doen om mij te helpen.

Ik heb toen dhr. S. nog een folder gegeven waar de hele procedure inzake een IBS + RM (rechterlijke machtiging) stond. Ook heb ik hem verteld dat dhr. R. mijn contactpersoon bij het Riagg in Den Helder was. Verder heb ik hem nog de namen van mijn vorige behandelaren gegeven.

Vervolgens heb ik de hele dag op een reactie van dhr. S. gewacht en iedere keer dat ik belde werd mij te verstaan gegeven dat er hard aan gewerkt werd. (In werkelijkheid is er volgens mij niets gebeurd maar meer daarover later).

De onrust in mijn hoofd werd steeds erger en waarschijnlijk heb ik toen een berg oude kranten en benzine door mijn huis verspreid. Uiteindelijk voor mijn gevoel na uren kwam dhr. S. bij mij thuis en we hebben toen met elkaar gesproken. Hij zei toen tegen mij dat hij alles wat mogelijk gedaan had om mij ergens opgenomen te krijgen maar dat dat niet was gelukt. Vervolgens vertelde hij dat ik eerst wat strafbaars moest doen; pas dan kon hij mij helpen. Ik heb toen gezegd dat ik niet meer voor mezelf in kon staan en dus niet meer voor de veiligheid van mij en die van anderen instond en dus aan de voorwaarden van een IBS voldeed.

Ik heb toen ook verteld dat ik nooit geweld zou gebruiken tegen mensen. Dhr. S. is een ervaren politieman. Hij moet dus dat papier en die benzine in mijn woning hebben opgemerkt en de bedoeling van dat. Daarop heeft hij mijn woning verlaten. Toen hij wegging heb ik nog gezegd dat als er iets zou gebeuren hij mij in Café de Zwaan zou kunnen vinden. Toen heb ik de boel aangestoken en ben naar De Zwaan gegaan en vervolgens ben ik daar na 5 minuten gearresteerd.

(…)

Maar dhr. S. heeft naar mijn idee compleet verkeerd gehandeld en wel hierom: Hij heeft die dag geen contact gehad met mijn contactpersoon bij het Riagg in Den Helder terwijl ik hem verteld had dat dat dhr. R. was. Dhr. R. heeft tijdens de zitting onder ede verklaard pas naderhand te zijn ingelicht.

* Hij heeft die dag geen contact gehad met de gemeente Texel want ook de burgemeester is een partij inzake een IBS-aanvraag.

* Het crisisteam van het Riagg is die dag en daaropvolgende dagen niet door de politie benaderd ondanks mijn vele verzoeken. Dit is iets wat in strijd is met art. 15 van het besluit regionale politiekorpsen (zie Achtergrond, onder 4; N.o.).

* Hij heeft ook mijn huisarts niet ingelicht anders was deze wel onmiddellijk gekomen.

* Dhr. H., mijn laatste behandelaar, heeft ook niet met dhr. S. gesproken.

Al met al vind ik dat dhr. S. ernstig te kort is geschoten, en wel hierom:

Hij had bijvoorbeeld tot een tijdelijke sociale detentie kunnen overgaan toen hij vaststelde dat een brand c.q. misdrijf niet meer te voorkomen was. Dit is wettelijk geregeld volgens hetzelfde artikel als wat handelt over insluiting op eigen verzoek of voor eigen bestwil waarbij de politie tijdelijk onderdak verleent aan een hulpbehoevende (ambtsinstructie voor de politie art. 32 lid 2) (zie Achtergrond, onder 5.; N.o.).

Ook heeft hij mij aangezet tot een misdrijf door te zeggen dat een overtreding de enige manier tot hulp was. Dit is in strijd met de gedragscode voor ambtenaren die met wetshandhaving zijn belast met name de art. 1 + 6 (zie Achtergrond, onder 6.; N.o.).

Verder is het gedrag van dhr. S. ook in strijd met de Verklaring over politie - deel A aanvaard bij resolutie 690 van de raadgevende vergadering van de Raad van Europa met name de art. 1, 2, 5, 6, 9 en 14 (zie Achtergrond, onder 7.; N.o.).

(…)

Ik concludeer hiermee dat dhr. S. mij nooit zo verward in mijn (met kranten en benzine op de vloeren) woning had mogen achterlaten. Hij wist nl. precies wat ik zou doen en hij heeft het laten gebeuren. Maar ondertussen heeft hij wel informeel een brandweerman ingelicht zodat die in geval van brand al klaarstond. Dankzij dhr. S. heb ik nu een strafblad en zit in de gevangenis en daarna kom ik in de goot terecht, alleen omdat je hulp vraagt aan de politie Texel."

3. Op 21 februari 2000 stuurde de regionale klachtencoördinator een ontvangstbevestiging naar verzoekers advocaat, waarin onder meer werd meegedeeld dat de chef van het district Den Helder/Texel was verzocht een onderzoek te doen instellen naar de klacht en dat hij (de advocaat) hierover nog zou worden benaderd door of namens deze onderdeelschef.

4. Op 29 maart 2000 berichtte genoemde onderdeelschef aan verzoekers advocaat dat op 28 februari 2000 een gesprek had plaatsgevonden tussen verzoeker en de door hem aangewezen klachtbemiddelaar, waarvan laatstgenoemde een verslag had opgemaakt. Naar aanleiding hiervan had de onderdeelschef besloten tot formele afhandeling van de klacht.

5. De korpsbeheerder deed verzoekers advocaat bij brief van 17 april 2000 de beslissing op de klacht toekomen. Die brief houdt onder meer het volgende in:

"Uit de rapportages in het bedrijfsprocessensysteem van de regiopolitie Noord-Holland blijkt dat de heer V. (verzoeker; N.o.) gedurende de laatste jaren vele malen een beroep heeft gedaan op hulpverleningsinstanties met de argumentatie dat hij een gevaar was voor zichzelf en/of voor anderen.

Verschillende malen heeft hij getracht zichzelf van het leven te beroven. Ook enige dagen voor hij op 27 augustus 1999 brandstichting pleegde, heeft hij getracht dit te doen. Hij is toen op 23 augustus 1999 opgenomen in het (…) ziekenhuis (…) en behandeld op de PAAZ-afdeling (Psychiatrische Afdeling Algemeen Ziekenhuis), een open afdeling.

Vanuit die afdeling heeft hij contact gehad met de betreffende politieambtenaar met de mededeling dat hij op 27 augustus 1999 naar huis moest en dat hij het daarmee niet eens was. Hij zou graag een IBS willen maar de behandelende artsen werken daaraan niet mee. Voorts gaf hij aan dat hij de "boel in de fik zou steken" en dat hij daarvoor de benzine al klaar had staan. De politieman heeft daarop de heer V. te kennen gegeven dat als hij strafbare feiten zou plegen "Justitie" hierin gekend zou worden en dat dan niets meer vrijwillig zou zijn. Hij heeft hem daarbij vanzelfsprekend ten stelligste afgeraden "de boel in de fik te steken". De politieman heeft vervolgens de brandweer en de woningbouwvereniging van de dreiging in kennis gesteld.

Op 27 augustus 1999 is de heer V. ontslagen uit het (…) ziekenhuis. Na zijn thuiskomst heeft de heer V. de politieman gevraagd bij hem thuis te komen. Bij de heer V. gekomen zag de politieman dat de woning "bezaaid" was met oude kranten. De heer V. herhaalde toen zijn dreiging dat hij de boel in de brand zou steken omdat hij een IBS wilde. De politieman is vervolgens met deze mededeling naar het politiebureau te Den Burg gegaan en heeft daar de zaak besproken. Men kwam daarbij tot de conclusie dat de politie datgene had gedaan wat zij had kunnen doen.

Vrijwel tegelijkertijd werd de melding ontvangen dat er brand was in de woning van de heer V. De politie had derhalve ook feitelijk niets meer kunnen doen om de brandstichting te voorkomen. De heer V. werd kort na de brandstichting aangetroffen in een horecagelegenheid in Den Burg. Hij had zijn woning verlaten met medeneming van een weekendtas met kleding en dergelijke.

De heer V. is vervolgens aangehouden en overgebracht naar het politiebureau te Den Helder, waar hij na overleg met de officier van justitie (…), is ingesloten en in verzekering gesteld. Aldaar is de heer V. bezocht door een arts. De dienstdoende arts RIAGG te Den Helder zag na inzage van het dossier over de heer V. geen reden voor een gedwongen opname. De heer V. kan in principe altijd terecht op de PAAZ-afdeling van het (…) ziekenhuis (…).

Uit de rapportage in het bedrijfsprocessensysteem van de politie blijkt dat de heer V. in het verleden meerdere malen artsen heeft geconsulteerd, maar dat hij zich daarna vaak niet aan de afspraken hield. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van betrokkene om zelf zijn eigen huisarts te waarschuwen.

Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat de klacht van uw cliënt ongegrond is. Het optreden van de politie in deze was behoorlijk. De politie en ook de betreffende politieambtenaar hebben immers al het mogelijke gedaan voor de heer V. Met name ten aanzien van de escalatie van het probleem op 27 augustus 2000 valt de politie geen verwijt te maken. Zoals aangegeven werd de heer V. op 27 augustus 1999 ontslagen uit de PAAZ-afdeling van het (…) ziekenhuis, hoewel hij daar had aangegeven dat hij niet "weg" wilde maar dat hij een IBS wilde. De behandelende artsen hadden kennelijk geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om de heer V. verder opgenomen te houden."

6. Verzoeker schreef in zijn reactie op de afdoening van de klacht onder meer het volgende aan de politie:

"Naar aanleiding van de behandeling van mijn klachten wil ik opmerken dat ik op 28 februari (2000; N.o.) bezocht ben in het huis van bewaring. Dit bezoek was voor mij een totale verrassing. Ik was niet op de hoogte gebracht van de komst van de politie en was daar dus niet op voorbereid en heb zodoende ook niet kunnen overleggen met mijn advocaat.

Voorts vond dit bezoek plaats door dezelfde functionaris en zijn directe chef, hoewel dat niet mag bij een klachtafhandeling, want hiermee is deze klacht niet onbevooroordeeld behandeld."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord

1. De (waarnemend) beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee (waarbij hij de vijf klachtonderdelen rubriceerde onder de letters a tot en met e):

"1. Mr. K. (…) had namens zijn cliënt, de heer V. een klacht ingediend over het optreden van de politie. Deze klacht is door de toenmalige korpsbeheerder (…) afgedaan bij zijn brief d.d. 17 april 2000. (…) Ik zie geen aanleiding om deze mening te herzien. Ten aanzien van de klachten genoemd in de punten a, b en c ben ik van mening dat deze klachten ongegrond zijn. Naar mijn mening was het optreden van de politie behoorlijk. De politie en ook de betreffende politieambtenaar hebben mijn inziens al het mogelijke gedaan voor de heer V. Met name ten aanzien van de escalatie van het probleem op 27 augustus 2000 valt de politie geen verwijt te maken. Zoals aangegeven werd de heer V. op 27 augustus 1999 ontslagen uit de PAAZ-afdeling van het (…)ziekenhuis, hoewel hij daar had aangegeven dat hij niet "weg" wilde maar dat hij een IBS wilde. De behandelende artsen hadden kennelijk geoordeeld dat er geen dringende redenen waren om de heer V. verder opgenomen te houden.

2. De heer V. heeft in het door hem opgestelde klaagschrift d.d. 31 januari 2000, dat bij het door zijn raadsman ingediende klacht was gevoegd, een aantal artikelen genoemd, waarvan bij de afdoening van de klacht gemeend werd dat deze niet relevant waren of niet bekend waren. Om deze reden zijn deze niet verwerkt in de afdoeningsbrief van de toenmalige korpsbeheerder.

De heer V. noemde:

* artikel 32 lid 2 van de ambtsinstructie voor de politie;

Hoofdstuk 6 van de ambtsinstructie, waarin artikel 32 is opgenomen, handelt over de maatregelen jegens ingeslotenen. Omdat de heer V. op het betreffende moment niet was ingesloten was dit artikel naar mijn mening niet van toepassing.

* artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiekorpsen;

Dit artikel handelt eveneens over maatregelen betreffende ingeslotenen en is niet van toepassing.

* artikel 1 en 6 van de gedragscode voor ambtenaren die met wetshandhaving belast zijn;

Deze gedragscode is mij niet bekend. In het integriteitsstatuut van de Nederlandse politie is de situatie waarop de heer V. duidt niet vermeld.

* de verklaring over de politie - deel A, aanvaard bij resolutie 690 van de raadgevende vergadering van de Raad van Europa;

Deze verklaring is mij eveneens niet bekend.

Gezien het vorenstaande ben ik van oordeel dat het klachtonderdeel genoemd onder d. ongegrond is.

3. Een van de uitgangspunten van de klachtenregeling voor de politieregio Noord-Holland Noord is een klachtbehandeling door middel van een informele bemiddeling door een klachtbemiddelaar. Bemiddeling vindt bij voorkeur plaats in een of meer gesprekken waarbij klager en de beklaagde ambtenaar beiden aanwezig zijn en de klachtbemiddelaar als gespreksleider optreedt. Als klachtbemiddelaar was door de chef van het district Den Helder/Texel, de inspecteur He., chef van de afdeling Texel, aangewezen. In het kader van deze bemiddeling heeft er op 28 februari 2000 in het huis van bewaring te Zwaag een gesprek plaatsgevonden tussen de heer V., de heer He. en de beklaagde ambtenaar. (…)

Omdat de heer V. toentertijd in het huis van bewaring te Zwaag verbleef en er telefonisch geen persoonlijk contact met hem mogelijk was, had de heer He. voor het bemiddelingsgesprek, omstreeks 21 februari 2000, een afspraak gemaakt met het huis van bewaring. Of dit naar de heer V. is doorgecommuniceerd, is niet bekend.

Het feit dat het bemiddelingsgesprek voor de heer V. onverwacht plaatsvond, wil niet zeggen dat zijn klacht niet onbevooroordeeld is behandeld. Zoals reeds aangegeven vindt een bemiddelingsgesprek plaats overeenkomstig de klachtenregeling. Ten aanzien van het klachtonderdeel genoemd onder e. ben ik dan ook van mening dat onderdeel eveneens ongegrond is."

2. De (waarnemend) korpsbeheerder voegde bij zijn brief onder meer een brief van de klachtbemiddelaar, inspecteur He., van 20 maart 2000 aan de chef van het district Den Helder/Texel, waarin hij het verloop van het bemiddelingsgesprek weergaf. In die brief staat onder meer:

"Beklaagde (politieambtenaar S.; N.o.) heeft klager op 25 augustus 1999 meegedeeld dat als hij inderdaad strafbare feiten zou plegen Justitie hier in gekend zou worden en dat dan niets meer vrijwillig zou zijn. Beklaagde heeft hem vanzelfsprekend ten stelligste afgeraden 'de boel in de fik te steken'. (…)

Op 25 augustus 1999, direct nadat klager aan beklaagde had duidelijk gemaakt dat hij de boel in de fik zou steken, is beklaagde naar het bureau gereden en heeft daar overleg gevoerd met de aanwezige collegae. De oudst in rang aanwezige collega heeft hem gezegd dat alles gedaan was en dat het de verantwoordelijkheid van klager was."

3.1. Verder was bij de reactie van de (plaatsvervangend) korpsbeheerder een aantal mutaties uit dag- en nachtrapporten (hierna: mutatie) gevoegd. Daaruit blijkt dat er sedert 1995 zeer geregeld contact was tussen verzoeker, hulpverleners en de politie. Verzoeker verbleef geregeld op de PAAZ-afdeling van een ziekenhuis respectievelijk in psychiatrisch ziekenhuizen. Diverse keren maakte hij de politie duidelijk dat hij een rechterlijke machtiging wenste, zodat hij verplicht kon worden opgenomen, maar dat hij geen medewerking van de psychiater kreeg. Ook kwam het voor dat verzoeker opgenomen wilde worden of blijven, maar dat dit niet gebeurde. Hij verzocht dan de politie om zijn arts ervan te overtuigen dat hij opgenomen moest worden c.q. blijven. Verzoeker dreigde onder meer ergens een ruit in te gooien, waarna hij - naar zijn zeggen - gratis onderdak bij de politie kon krijgen. Een aantal mutaties wordt hierna weergegeven.

3.2. Mutatie van 27 maart 1997

"Contact gehad met R. (RIAGG De Helder). Hij had overleg gehad met PAAZ en de uitkomst was dat V. niet wordt opgenomen. Blijkt dat er heel duidelijk afspraken zijn gemaakt met V. Als V. een depressie voelt aankomen kan hij bellen met de RIAGG en is hij welkom voor opname. Hij kan en mag dus niet door het lint gaan en vervolgens via bv. de politie om hulp vragen.

V. op de hoogte gesteld en advies gegeven hoe te handelen. Hij was daar niet blij mee en verliet kwaad het bureau. Verder maar afwachten hoe deze zaak zich ontwikkelt."

3.3. Mutatie van 28 april 1999

"Kwam V. met het probleem op het bureau dat hij zichzelf niet meer in de hand had en dat hij opgenomen wilde worden. Contact gehad met dokter Ha. (huisarts; N.o.) maar daar kreeg ik te horen dat hij daar niets aan kon doen daar V. zijn afspraken gewoon niet nakomt.

Dat aan V. medegedeeld en met hem afgesproken dat we het maar af moeten wachten.

V. geeft zelf aan dat er dingen gaan gebeuren en dat wij er dan vanaf wisten. Dit ter informatie van een ieder."

3.4. Mutatie van 25 augustus 1999

"Belde V. dat hij afgelopen zondag op maandag een poging tot zelfdoding heeft gedaan. Maandag is hij met ambulance naar (het ziekenhuis) overgebracht.

Dinsdag is hij naar de PAAZ-afdeling overgebracht.

Nu gaat hij morgen waarschijnlijk naar huis maar daar is V. het niet mee eens.

Hij vertelt mij dat als hij naar huis wordt gestuurd hij de boel kort en klein slaat en de boel in de brand steekt. Dan krijgt hij misschien een IBS volgens hem.

We moeten dit toch wel weten, het is wel een hoop poeha maar je weet het maar nooit met V.

V. belt mij morgen of hij naar huis gaat of niet want er wordt morgen in het ziekenhuis nog over gesproken."

3.5. Mutatie van 26 augustus 1999

"Belde V. vandaag dat hij morgen vermoedelijk met de boot van 09.30 uur naar het eiland komt. Hij wil graag een IBS maar kan dat niet krijgen. Er gaat morgen wat gebeuren zegt hij. Hij zegt dat hij de boel in de fik zal steken en dat hij al benzine heeft staan.

Moeten het maar afwachten maar hij zou het melden.

J. van de brandweer in ieder geval van dit alles op de hoogte gebracht. Tevens (…) Woningbouw ingeseind."

3.6. Mutatie van 27 augustus 1999

"Gegaan naar V. aan de (…)-straat.

V. is vanmorgen thuisgekomen en vroeg of ik even langs wilde komen.

Naar hem toegegaan en ik zag dat zijn woning bezaaid was met oude kranten en V. zei dat hij zijn woning in de brand zou steken want hij wilde een IBS.

Ik dit doorgegeven aan Z.

Moesten het afwachten."

4. Het proces-verbaal van verhoor van verzoeker van 27 augustus 1999 houdt als diens verklaring onder meer in:

"Afgelopen maandag, 23 augustus 1999, ben ik in verband met een zelfmoordpoging naar het (…) ziekenhuis (…) gebracht. Ik had een aantal pillen doorgeslikt, met een injectienaald lucht in mijn aderen gespoten en een zak over mijn hoofd getrokken.

Ik ben toen dinsdag, 24 augustus 1999 doorverwezen naar de PAAZ-afdeling. Ik ben daar gebleven tot vanmorgen, vrijdag, 27 augustus 1999. Ik ben daar ontslagen en moest dus weer naar huis.

Ik heb vanaf huis telefonisch contact opgenomen met de politie. Ik had namelijk van mijn psychiater te horen gekregen dat ik niet te helpen ben en om op deze manier door te gaan had ik geen zin in.

Hedenmiddag heb ik weer de politie gebeld. Een politieman is bij mij geweest. Ik heb hem laten zien dat ik overal kranten had neergelegd en heb hem verteld dat ik mijn huis in brand zou gaan steken als ik niet zou worden opgenomen.

Vanmiddag heb ik een jerrycan benzine, welke ik op de bovenverdieping in een kast had staan, helemaal leeggegoten door het hele huis heen. Zowel over de vloerbedekking als over de meubels. vervolgens vond ik nog een fles spiritus in de keuken en die heb ik ook leeg laten lopen. Daarbij heb ik aanmaakblokjes her en der neergegooid.

Ik heb op een gegeven moment van die zogenaamde grote lucifers gepakt en deze heb ik ontstoken en op meerdere plaatsen in huis op de grond gegooid.

Volgens mij ben ik op de bovenverdieping begonnen en ben ik naar beneden gelopen."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker gaf telefonisch te kennen dat de (plaatsvervangend) korpsbeheerder slechts een opsomming van gebeurtenissen had gegeven, maar niet echt op de klacht was ingegaan.

E. Inlichtingen van de politie

Desgevraagd deelde de klachtencoördinator van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord mee dat in deze zaak geen uitnodiging voor een bemiddelingsgesprek was verstuurd.

Achtergrond

1. Wet Politieregisters

Artikel 20:

"De beheerder deelt een ieder op verzoek binnen vier weken mede of en zo ja welke deze persoon betreffende persoonsgegevens in een register zijn opgenomen. Hij versterkt daarbij desgevraagd inlichtingen over de herkomst van de gegevens en over degenen aan wie deze zijn verstrekt. Hij doet daarbij geen mededelingen in schriftelijke vorm"

2. De Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) bepaalt dat in het geval iemand door een geestelijke stoornis een gevaar vormt voor zichzelf of anderen en het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend, de rechter op vordering van de officier van justitie een machtiging kan verlenen om die persoon tegen diens wil te doen opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis.

Indien het gevaar zo onmiddellijk is dat een rechterlijke machtiging niet kan worden afgewacht, kan de burgemeester de inbewaringstelling gelasten van een persoon die zich in zijn gemeente bevindt. De burgemeester doet dit niet dan na raadpleging van een psychiater.

3. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724)

Artikel 2:

"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."

4. Besluit beheer regionale politiekorpsen (Besluit van 28 maart 1994, Stb. 224, zoals gewijzigd op 28 mei 1998, Stb. 340)

Artikel 15 van dit besluit staat in het zesde hoofdstuk, waarvan de titel luidt: "Ingeslotenen". Genoemd artikel houdt in:

"1. De korpsbeheerder treft voorzieningen opdat de ingeslotene in ieder geval beschikt over:

(…)

d. de noodzakelijke medische zorg."

5. Ambtsinstructie voor de politie, de koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994, Stb. 275, zoals dit besluit is gewijzigd bij Besluit van 28 mei 1998, Stb. 340)

Artikel 32 van dit besluit staat in het zesde hoofdstuk, waarvan de titel luidt: "Maatregelen jegens ingeslotenen". Het tweede lid van genoemd artikel houdt in:

"2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte."

6. Code of Conduct for Law Enforcement Officials (Resolutie 34/169; op 17 december 1979 aanvaard door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties)

Artikel 1

"Law enforcement officials shall at all times fulfil the duty imposed upon them by law, by serving the community and by protecting all persons against illegal acts, consistent with the high degree of responsibility required by their profession."

Artikel 6:

"Law enforcement officials shall ensure the full protection of the health of persons in their custody and, in particular, shall take immediate action to secure medical attention whenever required."

7. Declaration on the Police, aanvaard bij resolutie 690 (1979) door de Raadgevende vergadering van de Raad van Europa)

Artikel 1:

"A police officer shall fulfil the duties the law imposes upon him by protecting his fellow citizens and the community against violent, predatory and other harmful acts, as defined by law."

Artikel 2:

"A police officer shall act with integrity, impartiality and dignity. In particular he shall refrain from and vigorously oppose all acts of corruption.

Artikel 5:

"A police officer must oppose violations of the law. If immediate or irreparable and serious harm should result from permitting the violation to take place he shall take immediate action, to the best of his ability."

Artikel 6:

"If no immediate or irreparable and serious harm is threatened, he must endeavour to avert the consequences of his violation, or its repetition, by reporting the matter to his superiors. If no results are obtained in that way report to higher authority."

Artikel 9

"A police officer shall be personally liable for his own acts and for acts of commission or omission he has ordered and which are unlawful."

Artikel 14

"A police officer having the custody of a person needing medical attention shall secure such attention by medical personnel and, if necessary, take measures for the preservation of the life and health of this person. He shall follow the instructions of doctors and other competent medical workers when they place a detainee under medical care."

8. Klachtenregeling politie Noord-Holland Noord

Artikel 1:

"In deze regeling wordt verstaan onder:

(…)

klachtbemiddelaar; een leidinggevende ambtenaar van het desbetreffende dienstonderdeel."

Artikel 3:

"1. De klachtbehandeling vindt plaats door middel van:

a. informele behandeling door een klachtbemiddelaar

b. formele afdoening door de korpsbeheerder

2. Bemiddeling heeft primair tot doel door een verzoeningsgesprek tussen klager en de ambtenaar die de klacht betreft het vertrouwen van de klager in de politie te herstellen. Formele afhandeling heeft primair waarheidsvinding tot doel.

3. Formele afdoening vindt plaats indien:

a. de klager daartoe de wens uitdrukkelijk te kennen geeft

b. de klager na bemiddeling daarom verzoekt

c. duidelijk is dat bemiddeling niet tot voldoende behandeling van de klacht zal leiden of heeft geleid."

Artikel 14:

"1. Na de toetsing (…) stelt de regionale klachtencoördinator de klacht onverwijld in handen van de chef van de ambtenaar waarop de klacht betrekking heeft.

2. de chef wijst een klachtbemiddelaar aan, tenzij artikel 3, derde lid sub a of sub c van toepassing is."

Artikel 15, eerste en tweede lid:

"1. De klachtbemiddelaar zendt klager zo spoedig mogelijk een uitnodigingsbrief voor een bemiddelingsgesprek. In deze brief wordt in ieder geval vermeld:

a. de uitgangspunten van de klachtbehandeling bedoeld in artikel 3;

b. de mogelijkheid voor de klager, aan te geven of de bemiddeling bij het politiebureau dan wel elders zal plaatsvinden;

c. een uitleg over de procedure bij bemiddeling, waarbij het recht op het geven van een toelichting en het recht op hoor en wederhoor worden vermeld;

d. dat in het algemeen geen aandacht aan de klacht zal worden besteed, indien de klager niet voldoet aan het verzoek binnen twee weken contact op te nemen met de klachtbemiddelaar om zijn keuze voor de wijze van afdoening kenbaar te maken;

e. de datum van verzending van de uitnodiging.

2. De klachtbemiddelaar tracht na het verzenden van de uitnodigingsbrief zelf telefonisch met de klager in contact te komen teneinde een afspraak te maken over de behandeling van de klacht."

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Geen maatregelen genomen toen verzoeker had aangegeven een gevaar te zijn voor zichzelf en anderen, huisarts en RIAGG niet gewaarschuwd, aangezet tot plegen strafbaar feit door uit te leggen dat dat de enige weg zou zijn om hulp te krijgen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Beheerder regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Wijze van klachtafhandeling, niet ingegaan op aangehaalde wetten die de politie niet had nageleefd, klacht bevooroordeeld behandeld omdat hij onverwacht was bezocht door politieambtenaar en diens chef.

Oordeel:

Niet gegrond