2001/152

Rapport

Verzoekster klaagt over de handelwijze van ambtenaren van het Korps landelijke politiediensten te Driebergen op 16 juli 1999, toen haar schizofrene en zwervende zoon werd aangetroffen op de autosnelweg A27. Met name klaagt zij erover dat politieambtenaren:

- hebben geweigerd haar zoon door een arts te laten onderzoeken;

- hebben geweigerd haar te informeren over de verblijfplaats van haar zoon.

Beoordeling

Inleiding

Verzoekster deed op 30 juni 1999 aangifte van vermissing van haar toen 34-jarige zoon E. bij ambtenaar R. van het regionale politiekorps Zeeland in Vlissingen. Deze maakte op dezelfde dag van de aangifte een zogenoemd formulier `vermist persoon' op. Later, op 16 juli 1999, trof ambtenaar Br. van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) de zwervende zoon van verzoekster overdag aan tussen de middenvangrail op de autosnelweg A27, ter hoogte van Breda. Politieambtenaar Br. stopte met zijn dienstvoertuig op de vluchtstrook en begeleidde E. naar een groenstrook achter de rechter vangrail. Op de vraag van politieambtenaar Br. aan E. wat hij daar deed, antwoordde deze dat hij de rijksweg moest oversteken om bij de appelbomen aan de overkant van de weg te komen.

Nadat Br. het legitimatiebewijs van E. had gezien, vertelde E. hem dat hij een zwervend bestaan leidde. Daarna won Br. informatie in bij de meldkamer van het KLPD te Driebergen. Daaruit bleek hem dat E. stond gesignaleerd ten behoeve van de opsporing van zijn verblijfplaats en dat E. schizofreen was. Na een kort gesprek tussen politieambtenaar Br. en E., waarbij E. aan Br. beloofde dat hij zijn moeder zou bellen, liep E. weg in de richting van de appelbomen en vervolgde Br. zijn weg.

i ten aanzien van de weigering tot onderzoek door een arts

1. Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het KLPD hebben geweigerd haar zoon door een arts te laten onderzoeken.

2. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat politieambtenaar Br. tot de conclusie kon komen dat er geen sprake was van onmiddellijk gevaar. Personen, niet zijnde bestuurders van motorvoertuigen, op of bij de snelweg betekenen niet zonder meer een gevaar voor zichzelf of het overige verkeer, aldus de korpsbeheerder. Dit neemt niet weg dat bij het aantreffen van dergelijke personen door de verkeerspolitie van het KLPD zo goed als altijd wordt opgetreden. Het optreden, aldus nog steeds de korpsbeheerder, is afhankelijk van omstandigheden als gedrag, precieze plaats en verkeersdrukte, en kan variëren van wegsturen, verwijderen of het uitreiken van een transactie. Ook de speciale omstandigheid dat in dit geval sprake was van een schizofreen persoon deed volgens de korpsbeheerder uiteindelijk niet af aan voorgaande conclusie. De signalering betrof immers slechts opsporing verblijfplaats en niet een verzoek tot aanhouding en terugbrenging. Voorts maakte E. geen verwarde indruk op de betrokken ambtenaar. Politieambtenaar Br. deelde voorts mee dat E. er gezond en vitaal uitzag en zeer goed aanspreekbaar was. Hij maakte geen verwarde indruk en bracht het verkeer op de rijksweg geen enkele moment in gevaar. Aan politieambtenaar Br. was bekend geworden dat E. schizofreen was, maar hij had dit geen moment kunnen waarnemen, aldus de korpsbeheerder.

3. Iemand die zich te voet begeeft op of nabij een autosnelweg, kan gevaarlijke situaties veroorzaken. Dit betekent niet dat zonder meer het gevaar al aanwezig is, laat staan een onmiddellijk gevaar. Voor het aannemen van de aanwezigheid van onmiddellijk gevaar zijn bijkomende omstandigheden nodig, zoals bijvoorbeeld de verkeersdrukte van het moment en het gedrag van de betreffende persoon op of bij die autosnelweg.

In dit geval was van deze bijkomende omstandigheden geen sprake. Zo had politieambtenaar Br. E. niet op de rijbaan zelf aangetroffen, maar nog tussen de middenvangrail. Daarnaast bracht E. volgens Br. geen moment het verkeer (onmiddellijk) in gevaar. Voorts heeft E. een kort en redelijk gesprek met Br. gevoerd waarbij E. volgens Br. geen verwarde indruk had gemaakt. Daarna was E. zijn weg vervolgd. Gelet op deze omstandigheden kon politieambtenaar Br. in redelijkheid tot het oordeel komen dat er geen sprake was van een onmiddellijk gevaar. De enkele bijkomende omstandigheid dat E. schizofreen was, doet daaraan niet af. Dit betekent dat Br. in redelijkheid ervan heeft kunnen afzien om op grond van artikel 25, derde lid van de ambtsinstructie een arts te waarschuwen (zie Achtergrond, onder 2.).

4. Het voorgaande neemt niet weg dat de politie ook in het meer algemene kader van artikel 2 van de Politiewet de taak heeft om hulp te verlenen aan hen die deze behoeven (zie Achtergrond, onder 1.). Deze algemene taak kan bemoeienissen omvatten ten aanzien van personen die mogelijkerwijs en naar objectieve maatstaven gemeten een gevaar opleveren voor zichzelf of anderen. Deze bemoeienissen kunnen echter niet zo ver gaan dat daarmee een meer dan geringe inbreuk wordt gemaakt op de grondrechten van de betrokkene, zoals bijvoorbeeld diens persoonlijke levenssfeer (zie Achtergrond, onder 6.).

5. In dit geval heeft politieambtenaar Br. te doen gehad met een volwassen man die weliswaar zwervend en schizofreen was, maar overigens ook goed aanspreekbaar, op de hoogte was van wat hij deed en geen gevaar veroorzaakte. Deze man, E., was ervan op de hoogte dat zijn moeder, verzoekster, de aangifte van vermissing had gedaan en deelde Br. mee dat hij jaren geleden met ruzie het huis was uitgegaan en geen enkele behoefte had om daar in de toekomst terug te keren. Na door Br. erop te zijn geattendeerd dat zijn moeder het zeer op prijs zou stellen om niettemin, desnoods telefonisch, iets van hem te horen, had E. hem aangegeven dat hij zijn moeder wel zou bellen om te laten weten dat het goed met hem ging.

6. Het is goed voorstelbaar dat verzoekster zich zorgen heeft gemaakt om haar zoon en veel in het werk heeft gesteld om hem te helpen. Op grond van de hiervoor onder 5. genoemde informatie en omstandigheden kon politieambtenaar Br. echter in redelijkheid tot de conclusie komen dat E. op dat moment geen hulp verlangde en evenmin een dusdanig gevaar opleverde dat hij -Br.- met inachtneming van hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen, nadere actie had moeten ondernemen. Overigens bood de signalering `opsporing verblijfplaats' politieambtenaar Br. evenmin een grondslag voor nadere actie, zoals in het bijzonder om een arts te laten komen dan wel om E. mee te nemen om hem door een arts te laten onderzoeken. Bij dit laatste is van belang dat de genoemde signalering geen bevoegdheid tot het gebruik van dwangmiddelen met zich brengt, ook niet in het kader van een (BOPZ-)procedure tot het verkrijgen van een rechterlijke machtiging (zie Achtergrond, onder 5.).

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II Ten aanzien van de weigering tot informatieverschaffing

1. Verzoekster klaagt er over dat ambtenaren van het KLPD hebben geweigerd haar te informeren over de verblijfplaats van haar zoon.

2. De korpsbeheerder heeft meegedeeld dat hij de klacht op dit punt niet gegrond achtte.

3. Vast staat dat verzoekster bij het KLPD heeft geïnformeerd naar de verblijfplaats van haar zoon, nadat zij door een ambtenaar van het regionale politiekorps Zeeland was meegedeeld dat haar zoon was gesignaleerd. Ambtenaar B. van het KLPD heeft haar daarop desgevraagd geantwoord dat haar zoon was aangetroffen in de buurt van Breda en dat hij daar rondliep. Op de vraag van verzoekster waar E. precíes was, antwoordde politieambtenaar B. dat hij dat niet wist, aangezien E. van de snelweg was gehaald en hij vervolgens zijn weg weer had vervolgd. Op verzoeksters vraag of E. inderdaad op de snelweg liep, bevestigde de politie dit nogmaals. Daarop deelde verzoekster mee dat zij een heer N. ging bellen, om na te gaan of die iets kon doen. Even later in het gesprek deelde zij aan Br. nog mee dat zij de rechtbank zou bellen en dat zij zou bezien wat zij verder zou doen. Politieambtenaar B. heeft haar toen geantwoord dat dit akkoord was en dat anders die meneer van de rechtbank maar even contact met de politie moest opnemen.

4. Politieambtenaar Br. kon op grond van de onder I.5. genoemde informatie en omstandigheden in redelijkheid tot de conclusie komen dat E. geen hulp verlangde en dat hij niet wenste zijn verblijfsplaats aan zijn moeder kenbaar te (laten) maken. Hij zou daarentegen zelf zijn moeder bellen om haar te laten weten dat het met hem goed ging. Gelet op deze houding van E. was politieambtenaar Br. evenmin als zijn collega B. van de Meldkamer, die door Br. over het voorval was ingelicht, bevoegd de exacte verblijfsinformatie desalniettemin vrij te geven aan verzoekster, hoe frustrerend dit voor haar ook moet zijn geweest.

De onderzochte gedraging is op dit punt in zoverre behoorlijk.

5. Voor zover de politie algemene informatie aan verzoekster heeft verstrekt en gelet op de geringe informatie over E.'s verblijfplaats waarover zij beschikte, is de klacht van verzoekster in zoverre feitelijk ongegrond.

De onderzochte gedraging is ook in zoverre behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het Korps landelijke politiediensten (KLPD), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is niet gegrond.

Onderzoek

Op 9 augustus 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw J. te Vlissingen, met een klacht over een gedraging van het Korps landelijke politiediensten (KLPD). Nadat verzoekster erop was gewezen dat zij haar klacht eerst diende voor te leggen aan het KLPD, wendde zij zich op 16 november 1999 opnieuw tot de Nationale ombudsman.

Vervolgens werd naar deze gedraging, die aanvankelijk werd aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, maar na overdracht van het beheer van het KLPD aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als een gedraging van die Minister, een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het KLPD verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd één betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Deze maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd verzoekster en de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoekster gaf aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.

De reactie van de korpsbeheerder gaf aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekster deed op 30 juni 1999 aangifte van vermissing van haar toen 34-jarige zoon E. (hierna ook wel: de heer V.) bij ambtenaar R. van het regionale politiekorps Zeeland te Vlissingen. Deze maakte op dezelfde dag een zogenoemd formulier `vermist persoon' op. In dit formulier staat onder meer het volgende vermeld:

"Naam huisarts vermiste: S. en W. (Rotterdam)

(…)

6. Waar, wanneer en door wie is de vermiste het laatst gezien? De vermiste is het laatste gezien door So. In Koudekerke vermoedelijk einde april 1999. De vermiste persoon liep op de Z.-weg te Koudekerke in noordelijke richting.

(…)

9. Zijn er aanwijzingen die er op duiden, dat de vermiste gevaar loopt?

ja

Zo ja, nl:

de vermiste is schizofreen en heeft last van hallucinaties.

hij verzorgt zich slecht.

10. Wat zou de vermiste normaal gesproken gaan doen als hij/zij niet vermist geraakt was?

Hij gaf aan dat hij geholpen wilde worden.

11. Heeft de vermiste geestelijke en/of lichamelijk problemen?

ja

Zo ja, van welke aard?

Schizofreen, niet toerekeningsvatbaar, heeft last van hallucinaties

(…)

15. Was de vermiste onder behandeling. Zo ja, waarvoor en bij wie? Riagg Rotterdam en via huisarts voor schizofrenie.

16. Zijn er de laatste tijd belangrijke veranderingen in het leven van de vermiste geweest?

Uitkering afgewezen. Hierdoor raakte de vermiste behoorlijk van slag. Hij voelt zich hierdoor tot last van anderen.

17. Wat zou volgens de melder de reden voor de vermissing kunnen zijn?

De geestelijke toestand van de vermiste.

18. Heeft de vermiste een paspoort, rijbewijs, identiteitskaart oid meegenomen? Zo ja, noteer dan de nummers per bewijs.

ja, paspoortnummer onbekend

(…)

24. Is de persoon eerder vermist geweest?

ja, vanaf juli/augustus 1998 tot aan maart 1999

25. Verzamel namen, adressen en telefoonnummers van goede bekenden (familieleden, vrienden, kennissen) van de vermiste.

persoon leeft heel eenzaam.

(…)

Korte zakelijke inhoud van de melding:

Vermissing van een schizofreen persoon. Persoon is niet toerekeningsvatbaar.

(…)

Welke (opsporings)maatregelen zullen er nog door/van de zijde van kennisgever en/of door/van de zijde van de belanghebbende familie/voogd/instelling worden getroffen?

signalering van persoon.

Vermiste persoon zwerft mogelijk in bosrijke omgeving."

2. Verzoekster had ondertussen een verzoek tot onderbewindstelling en mentorschap van haar zoon ingediend bij het Kantongerecht te Middelburg. Per brief van 13 juli 1999 nodigde het Kantongerecht verzoekster uit voor een gesprek met de heer N. van het Kantongerecht op 21 juli 1999.

Na een telefonisch contact tussen verzoekster en het Kantongerecht is het gesprek verplaatst naar 14 juli 1999. Tijdens dit gesprek met de heer N. van het Kantongerecht werd verzoekster in overweging geven om een rechterlijke machtiging (zie Achtergrond, onder 5, artikel 32 Wet BOPZ) aan te vragen.

3. Op 16 juli 1999, om ongeveer 15.00 uur, trof ambtenaar Br. van het Korps landelijke politiediensten (KLPD) de heer V. aan tussen de middenvangrail op de autosnelweg A27, ter hoogte van Breda. Politieambtenaar Br. stopte met zijn dienstvoertuig op de vluchtstrook en begeleidde E. naar een groenstrook achter de rechter vangrail. Op de vraag van politieambtenaar Br. aan E. wat hij daar deed, antwoordde deze dat hij de rijksweg moest oversteken om bij de appelbomen aan de overkant van de weg te komen. Nadat Br. aan E. zijn gegevens had gevraagd, won Br. telefonisch informatie in bij de meldkamer te Driebergen, waar hij ambtenaar B. van het KLPD aan de lijn kreeg. In een meldingoverzicht, opgemaakt op diezelfde dag door politieambtenaar Br., staat onder meer het volgende vermeld:

"Meldingsoort 70120 Gesignaleerde OVP

(Gesignaleerde OVP) J

(Kaartenbaknummer 008) 008

Familienaam V.

(…)

Verblijfadres GVWVP

Verblijfplaats ZVWNHTL

(…)

Vrije tekst

15.05 uur contact gehad met sirene.

Meneer is meerderjarig en heeft geen strafbaar feit gepleegd, middels een gesprek vragen of hij toestemming geeft om de familie in te lichten omtrent zijn verblijfplaats. Meneer is lichtelijk schizofreen.

Alle gegevens doorgeven aan rmk Middelburg, zij zijn de sign. instantie. Dhr. V. wordt vermist sinds 06 mei 1999.

De 1296 heeft hem aangetroffen.

15.30 uur gebeld met recherche Vlissingen en medegedeeld dat Dhr V. tel. contact zoekt met zijn moeder. Verder haalt de recherche de signalering uit NSIS (Nationaal Schengen Informatie Systeem, een soort Europees opsporingsregister, zie Achtergrond, onder 4.; N.o.)."

4. Na een kort gesprek tussen politieambtenaar Br. en E. , waarbij E. aan Br. beloofde dat hij zijn moeder zou bellen om te vertellen dat het goed met hem ging, liep E. weg in de richting van de appelbomen. Ook politieambtenaar Br. vervolgde toen zijn weg.

5. Vervolgens belde politieambtenaar B. van het KLPD de Meldkamer van het regionale politiekorps Zeeland in Vlissingen. Op een cassettebandje staat als weergave van het gesprek het volgende vermeld:

"MK (+ Meldkamer): Meldkamer: Politie Zeeland, bureau Vlissingen.

B: Dag, u spreekt met B., bureau Driebergen, mag ik van u de recherche.

MK: Eh, de recherche, gaat het om iemand speciaal?

B: Nee, nee, het gaat om een persoon die door jullie gesignaleerd is.

MK: Ogenblik hoor.

Met Vi.

Dag, u spreekt met B., meldkamer in Driebergen. Ik spreek met de recherche?

Vi.: Dat klopt ja.

B.: Ja? Ik heb een vraag. Wij hebben in NSIS een gesignaleerde staan en die schijnt door jullie gesignaleerd te zijn. Dat is meneer V.

Vi.: Hoe? V.?

B.: V, (wordt gespeld). Meneer is vermist sinds 6 mei van dit jaar en wij hebben die meneer aangetroffen langs de snelweg en aangezien jullie de signalerende instantie zijn...

Vi.: Ik zal es even kijken, ik kan me dus niks herinneren van die meneer, maar hij zal ongetwijfeld gesignaleerd staan.

B.: Middelburg was de signalerend instantie. Maar ik belde naar Middelburg, maar die zeiden, nee dan moet je de recherche in Vlissingen hebben, dus..

Vi. Eh, eh.. ik zal even kijken of ik hem kan vinden. V., eh ja, hier heb ik hem (volgen de voornamen van V.).

B.: Ja, dat is hem.

Vi. Eh, even kijken wat het allemaal is. Eh, eh, dat is meneer V. van 4 juni 65 te Goes, (...)straat 47 te Vlissingen. .....vermissing van haar zoon, E. V. E. is in april/begin mei 1999 met de noorderzon vertrokken. Schizofreen en leidt een eenzaam leven en houdt zich waarschijnlijk in een bosrijke omgeving op. Volgens zijn moeder is E. niet toerekeningsvatbaar. Moeder vreest voor E.'s veiligheid. Eh, ja, even kijken, eh, ja hij is dus gesignaleerd, maar verder staat er dus eh..

B.: nee, nee. Meneer is in ieder geval aangetroffen in blakende gezondheid. De collega's hebben een praatje met hem gehouden. Hij zou zijn moeder bellen en aangezien hij dus gesignaleerd staat, denk ik ik bel jullie, want eh..

Vi.: ja, ja.

B.: hoe heet dat, de signalering moet ook weer door jullie worden ingetrokken worden.

Vi.: ingetrokken worden ja. Dat gaan we doen. En met wie heb ik gesproken nu?

B.: met B. De verbalisant die hem heeft gesproken, dat is collega Br., nr. 1322 en die is te bereiken op het steunpunt in Breda.

Vi.: Is hij ook in Breda aangetroffen?

B.: Nou, daar zit ik net naar te kijken, want ik kan uit de melding niet halen.. Toen ik hem sprak heb ik ook niet gehoord waar die is aange... oh, wacht dat kan wel, A27, oostbaan 27 rond.

Vi.: oh ja. Goed, dan gaan wij dat regelen.

B.: akkoord.

Vi.: en dan eh, hij zou zelf contact opnemen met z'n moeder?

B.: hij zou bellen met z'n moeder had'ie tegen de collega gezegd. Ja, of'ie dat doet moet je natuurlijk maar afwachten.

Vi.: ja goed, maar dat is niet ons probleem. Hij bestaat in ieder geval.

B.: Ja, en hij is nog gezond en heel.

Vi.: Oké. Bedankt hoor.

B.: succes.

Vi.: Dag."

6. Vervolgens belde de Meldkamer verzoekster van het regionale politiekorps Zeeland, die daarop, nog steeds op 16 juli 1999, het KLPD telefonisch benaderde. Op een cassettebandje staat als weergave van dit gesprek het volgende vermeld:

"Meldkamer (…) goedemiddag

J.: Goedemiddag, u spreekt met mevrouw J. (verzoekster; N.o.) uit Vlissingen. Ik word net opgebeld door de politie Vlissingen over E., mijn zoon, die is schizofreen en zwervend, stond hij op de telex in verband met een rechtzaak die loopt, een procedure, en wij bezig zijn, de officier tenminste met een rm (rechterlijke machtiging; N.o.). Hij is gelukkig dan nu in ieder geval getraceerd, maar nou is mijn vraag: kan ik informatie krijgen wáár hij ongeveer zit.

MK: eh, het gaat over iemand in Vlissingen mevrouw?

J.: Nee, ik bél vanuit Vlissingen.

MK: U belt vanuit Vlissingen.

J.: en ik ben nu net eigenlijk door de politie Vlissingen.. dat'ie in Driebergen, Bergen op Zoom getraceerd is. Dat ze opgebeld hebben.

MK: Oeh, en dat eh, en de politie Driebergen zou de politie Vlissingen hebben gebeld daarover?

J.: ja.

MK: ja, vandaar. Eh, ik ga dat even vragen aan de heer B. Eh ja, ik ga u even doorverbinden met hem. Een ogenblik alstublieft.

(lang wachten)

MK: Mevrouw, dank u voor het wachten, ik zet u even door naar een collega, een moment alstublieft.

J.: ja oké.

B.: meldkamer, met B., goedemiddag.

J. Ja, u spreekt met mevrouw J. uit Vlissingen.

B.: dag mevrouw J.

J.: Ik bel even in verband met mijn zoon E. E. is schizofreen en zwerft rond. Stond op de telex en wij zijn bezig bij de rechtbank, hebben net een gesprek gehad gistermiddag met een zekere meneer N., want de situatie is eigenlijk van dien aard dat E. handelingsonbekwaam en mentorschap nodig is, waar hij inmiddels ook mee bezig is, we worden nu gelukkig gebeld dat'ie gevonden is.

B.: en wie heeft u aan de lijn gehad mevrouw?

J.: Ik heb aan de lijn gehad eh, iemand van het politiebureau Vlissingen. Die was net getipt.

B.: en hoe heette die meneer die u gebeld heeft?

J.: dat weet ik niet. Ik heb wel altijd met de heer S. te maken gehad. Een collega dus.

B.: ja, ja. En wat wilt u nu weten?

J.: waar die zit.

B.: Waar die zit? Nou hij is aangetroffen in de buurt van Breda.

J.: ja, in de buurt is vaag hè.

B.: ja, ja. We weten niet waar'ie is, want hij loopt daar gewoon. En voor de rest heeft'ie niets verkeerds gedaan, dus er is voor ons geen reden om...

J.: nee, dat weet ik.

B.: om hem aan te houden. Hij leidt nog steeds een zwervend bestaan, dus eh..

J.: ja, dat weet ik. Maar wij moeten nu wel even precies weten waar'ie precies zit.

B.: Nee dat weten we niet, want hij is op een gegeven moment van de snelweg afgehaald en hij heeft gewoon weer z'n eigen weg vervolgd.

J.: Liept'ie op de snelweg?

B.: Hij liep op de snelweg ja.

J.: Ja, en dan ga ik even meneer N. bellen. Kijken of die dan iets kan doen.

B.: Ja. Er is voor ons geen reden om hem vast te houden, dus eh, de collega's hebben met hem gesproken en hij heeft tegen hen verteld dat hij contact met u op zou nemen.

J.: ja, maar dat zegt'ie elke keer.

B.: ja, precies.

J.: ...uiteindelijk ook via de politie .... thuis gekregen en toen is ie weer weggehaald, had meteen moeilijkheden met de sociale dienst.

B.: ja, ik eh zou dus echt niet weten waar'ie nu eh is.

J.: Nou, ik ga even de rechtbank opbellen en kijken wat ik verder kan doen.

B.: Akkoord, en anders moet die meneer van de rechtbank maar even contact met ons opnemen.

J.: Ja, oké, dat doe ik.

B.: Ja? Akkoord, dag mevrouw, succes.

J. Ja, dag."

7. Per brief van 29 juli 1999 diende verzoekster een klacht over het politieoptreden jegens haar zoon E. in bij de beheerder van het regionale politiekorps Utrecht. Deze zond de klacht ter behandeling door naar de beheerder van het KLPD.

8. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) zond de zoon van verzoekster op haar adres een beschikking van 29 juli 1999, inhoudende dat E. een administratieve sanctie ter hoogte van ƒ 120,- moest voldoen vanwege de overtreding dat hij zich op 15 juni 1999 op de autosnelweg A-15 had begeven anders dan met een motorvoertuig.

9. In een ambtsbericht van politieambtenaar B. van het KLPD van 9 september 1999 staat onder meer het volgende vermeld:

"Naar aanleiding van de ingediende klacht van mevr. J., betreffende mijn onheuse bejegening jegens haar, wil ik het volgende opmerken.

Tijdens ons gesprek is er, volgens mij, op geen enkele wijze een onvertogen woord gevallen. Ik heb mevr. J. getracht uit te leggen hoe de situatie er voor ons voor stond. Ik heb haar ook meerdere malen verteld dat er voor de KLPD geen enkele rechtsgrond was, om tot aanhouding van haar zoon over te gaan. Dat ik haar op dat moment niet de exacte lokatie vertelde waar haar zoon staande was gehouden, had volgens mij te maken met de privacy van dhr V. Ik vond het op dat moment een warrig verhaal van mevr. J., vooral omdat zij diverse zaken dubbel vertelde en zelf niet wist hoe het allemaal in elkaar zat."

10. In zijn brief van 29 oktober 1999 waarmee hij de klacht afdeed, deelde de beheerder van het KLPD aan verzoekster onder meer het volgende mee:

"Op 15 september 1999 heeft de klachtonderzoeker een telefonisch gesprek met u gevoerd, nadat hij u daartoe schriftelijk had uitgenodigd. Tijdens dit gesprek heeft hij u geïnformeerd over de zienswijze van de betrokken medewerker en heeft u de bandopname kunnen afluisteren van het gesprek dat u op 16 juli 1999 met betrokken medewerker heeft gevoerd over het aantreffen van uw zoon. U heeft daarbij te kennen gegeven dat u bij uw mening blijft dat u onheus bejegend bent.

Uit het onderzoek is mij het volgende gebleken.

Uw zoon stond bij de regionale meldkamer te Middelburg als vermist gesignaleerd. Na het aantreffen van uw zoon op de A2 (bedoeld wordt A27; N.o.), zijn zowel de regionale meldkamer te Middelburg als de recherche van de regionale politie te Vlissingen daarvan op de hoogte gesteld.

In dit contact is door betreffende meldkamer verzocht om aan uw zoon te vragen of hij toestemming gaf zijn familie in te lichten over zijn verblijfplaats. Uw zoon heeft daarop aangegeven telefonisch contact met u te zullen opnemen.

Nadat u door de recherche te Vlissingen van het aantreffen van uw zoon in kennis was gesteld, hebt u contact opgenomen met de betrokken medewerker van mijn korps. U verzocht hem om u informatie te geven over de verblijfplaats van uw zoon en -gelet op zijn toestand- een arts in te schakelen.

Hij heeft u ter zake medegedeeld dat hij niet bevoegd is om dergelijke informatie te verstrekken, dit nog afgezien van het feit dat uw zoon had aangegeven contact met u te zullen opnemen. Voor het inschakelen van een arts bestond (op dat moment) geen aanleiding omdat uw zoon geen gevaar voor zichzelf of zijn omgeving vormde.

Alhoewel ik begrip heb voor uw zorgen over het welzijn van uw zoon, dien ik mij tevens te realiseren dat de politie onder de onderhavige omstandigheden geen bevoegdheden had en derhalve ook geen mogelijkheden om u behulpzaam te zijn.

Ik ben dan ook van mening dat de betrokken medewerker u correct te woord heeft gestaan en datgene heeft gedaan wat binnen zijn bevoegdheden en opdracht mogelijk was.”

11. Op 16 november 1999 wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman, omdat zij zich niet kon verenigen met de inhoud van de afwijzing van haar klacht door de beheerder van het KLPD.

B. Standpunt verzoekster

1. Het standpunt van verzoekster staat hiervoor samengevat weergegeven onder Klacht. In haar verzoekschrift staat voorts onder meer het volgende vermeld:

"Ik blijf bij mijn klacht zoals ik in mijn vorige brieven al omschreven heb.

- Bij de politie Vlissingen was bekend dat mijn zoon schizofreen is zwervende was en met medewerking van de politie Geldermalsen weer naar huis was gehaald. De politie zich ook zorgen maakten.

- Hij onverzekerd was en er niet gelijk een arts of opname mogelijk was. Gelijk problemen met de sociale dienst en gelijk weer is gaan zwerven.

- Er een procedure handelingsonbekwaam en mentorschap was gestart. Een onder curatele stelling voor mij niet mogelijk was, geen advocaat betalen kan. Voor een R.M er eerst een arts/psychiater bij komen moet.

- Mijn zoon niet gevaarlijk is voor anderen maar wel voor zichzelf, daarvoor al en ook op het moment dat hij voor de tweede maal van de snelweg was afgehaald door de politie Driebergen.

- Niet alleen ik heb gelijk opgebeld maar ook een officier van justitie van het kantongerecht/arrondissementsrechtbank in Middelburg - ze laten ook dit constant buiten beschouwing.

- Dat mijn zoon die voor de tweede maal op de telex staat toezegt op te bellen en dit niet doet was ook al bekend. Hij wil niemand meer tot last zijn zoals hij dit ziet.

- Het gevaarcriterium zoals de politie Driebergen kennelijk hanteert is nogal in strijd met wat de wet en de geneeskundige volksgezondheidsinspectie daarover schrijft.

- Mijn zoon nog steeds onverzekerd - zonder zelfs een zwerfuitkering rondzwerft tot nu toe nog steeds niet uitgeschreven is.

- Er nog steeds wordt gewerkt aan een R.M zelfs ongezien."

2. Ter onderbouwing van haar standpunt zond verzoekster nog een aantal bijlagen toe.

2.1. In een brief van Emergis, Centrum voor Geestelijke Gezondheidszorg te Goes, van 7 december 1999 staat onder meer het volgende vermeld:

"Ik heb (…) een gesprek gevoerd met de psychiater, mevrouw L.

Dokter L. meldt mij dat u zich terecht zorgen maakt over uw zoon maar dat het heel erg lastig is om tot een goede oplossing te komen. Het is voor haar niet mogelijk om een geneeskundige verklaring uit te schrijven, terwijl zij uw zoon niet persoonlik heeft gezien. Indien uw zoon ergens wordt gesignaleerd, zou een psychiater ter plaatse zo'n verklaring moeten uitschrijven.”

2.2. In een landelijk meldingsformulier vermist persoon, op 23 december 1999 opgemaakt door ambtenaar Va. van het regionale politiekorps Zeeland, staat onder meer het volgende vermeld:

"6. Waar, wanneer en door wie is de vermiste het laatst gezien?

20 maart 1999 door So., Z.-weg Koudekerke.

(…)

9. Zijn er aanwijzingen die er op duiden, dat de vermiste gevaar loopt?

ja

Zo ja, nl:

Verwaarloosd zichzelf (niet wassen, eten uit vuilnisbak) heeft geen geld en is schizofreen.

(…)

11. Heeft de vermiste geestelijke en/of lichamelijk problemen?

ja

Zo ja, van welke aard?

Schizofreen, loopt langs spoorbanen en heeft gezegd dat hij 't niet erg vond om dood te gaan, loopt op snelwegen enz.

12. Zijn er t.o.v. de vermiste recent nieuwe problemen en/of conflicten ontstaan?

als er druk op hem komt vlucht hij weg. Was laatst het geval met aanvraag uitkering.

(…)

17. Wat zou volgens de melder de reden voor de vermissing kunnen zijn? Druk van buitenaf werd hem teveel, waardoor hij vluchtte. Is nu zwervende.

(…)

24. Is de persoon eerder vermist geweest?

ja

25. Verzamel namen, adressen en telefoonnummers van goede bekenden (familieleden, vrienden, kennissen) van de vermiste.

nvt, hij is zwervende en neemt geen contact meer met familie of vrienden op.

Onderzoek door belanghebbende familie/voogd/instelling enz:

Emergis is bezig om hem gedwongen opgenomen te krijgen.

Welke (opsporing)maatregelen waren er ten tijde van de melding reeds getroffen en door wie waren deze uitgevoerd:

Politie Geldermalsen heeft hem al eens aangetroffen, alsmede de KLPD. Konden echter niets voor hem doen.

(…)

Samenvatting van de verklaring van de gehoorde personen:

E. lijdt aan schizofrenie. Als er druk op hem komt vlucht hij weg. Emergis verzoekt bij aantreffen een psychiater naar hem te laten kijken. Deze dient echter heel goed te kijken, want E. kan in het begin goed zijn schizofrenie verbloemen. Hij lijdt aan waanideeën en hallucinaties. Bij aantreffen in Zeeland crisisdienst bellen, buiten Zeeland kunnen ze info opvragen bij crisisteam over E. E. is licht paranoia. Wil zelf geen contact met familie, omdat hij niemand tot last wil zijn. Hij verwaarloost zichzelf."

2.3. In een brief van 12 januari 2000 van verzoekster aan Emergis staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 23 december is samen met Br. van de Stichting mijn zoon E. weer op de telex gezet.

Maar nu met de verklaring erbij dat E. door een psychiater gezien zou moeten worden."

2.4. In een beschikking van het kantongerecht te Middelburg van 22 juni 2000 is verzoekster benoemd tot mentor van haar zoon en tot bewindvoerster ten aanzien van zijn goederen.

C. Standpunt korpsbeheerder

1. In reactie op de klacht van verzoekster deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:

"Ad 1. Signalering

De signalering van verzoeksters zoon, de heer V., betrof een zogenoemde opsporing verblijfplaats. Dit betekent dat bij aantreffen van de desbetreffende persoon zijn verblijfplaats wordt doorgegeven door de constaterende politieambtenaar aan de signalerende instantie. Op grond van deze signalering is geen dwangbevel mogelijk. Desbetreffende gegevens zijn doorgegeven aan de signalerende instantie.

Ad 2. Ambtsinstructie

In artikel 25, eerste lid, van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar, is bepaald dat de ambtenaar er zoveel mogelijk zorg voor draagt dat personen die onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties worden verwijderd. Artikel 25, derde lid, van diezelfde ambtsinstructie stelt dat met betrekking tot personen als bedoeld in het eerste lid, van wie bekend is dat zij geestelijk gestoord zijn of lijken contact met een (huis)arts dient te worden gezocht.

Gelet op de omstandigheden waaronder de heer V. werd aangetroffen, is de betrokken politieambtenaar tot de conclusie gekomen dat in dit geval geen sprake was van onmiddellijk gevaar als bedoeld in artikel 25, eerste lid van de Ambtsinstructie.

Na nadere inlichtingen bij het KLPD te hebben ingewonnen merk ik het volgende op. Personen, niet zijnde bestuurders van motorvoertuigen, op of bij de snelweg betekenen niet zonder meer een gevaar voor zichzelf of het overige verkeer. Dat neemt niet weg dat bij aantreffen van dergelijke personen door de verkeerspolitie van het KLPD zo goed als altijd wordt opgetreden. Het optreden is echter afhankelijk van de omstandigheden als gedrag, precieze plaats op dan wel bij de snelweg en verkeersdrukte, en kan variëren van wegsturen, verwijderen, uitreiken van een transactie tot verder ingrijpen door aanhouding.

In deze specifieke casus waarin sprake is van een schizofreen persoon kan de vraag gesteld worden of die omstandigheid toch niet aanleiding had moeten geven te oordelen dat wel sprake was van een onmiddellijk gevaar. Gelet op het gegeven dat de signalering slechts opsporing verblijfplaats betrof en niet een verzoek tot aanhouding en terugbrenging, en de heer V. geen verwarde indruk op de betrokken politieambtenaar maakte, heeft deze geoordeeld dat geen sprake was van onmiddellijk gevaar. Op basis van de mij ter beschikking staande feiten kom ik niet tot de conclusie dat betrokken politieambtenaar anders had moeten oordelen.

Het als bijlage gevoegd onderzoeksdossier bevat een proces-verbaal dat uw deelvragen over het contact van de politie ter plekke met de heer V. en de daarbij gemaakte inschattingen beantwoordt.

Ad 3. Officier van Justitie Middelburg

Dezerzijds kan het contact van een Officier van Justitie te Middelburg met de meldkamer in Driebergen, waarvan verzoekster melding maakt niet worden bevestigd. Een dergelijke contact is niet vastgelegd of traceerbaar gebleken. In het als bijlage gevoegde onderzoeksdossier zijn de door de meldkamer te Driebergen geregistreerde gegevens opgenomen. Hieruit blijkt dat de meldkamer omstreeks 15.30 uur contact heeft gehad met 'recherche Vlissingen' waarbij werd medegedeeld dat de heer V. telefonisch contact zoekt met zijn moeder.

Ad 4. Bandopname

Bijgaand treft u aan een cassettebandje met de telefoongesprekken van de meldkamerfunctionaris Bo. met de regionale politie Zeeland en met mevrouw J.

Op basis van bovenstaande en het als bijlage gevoegde onderzoeksdossier concludeer ik dat het handelen van de betrokken politieambtenaren niet als onjuist is te betitelen. Ik zie onvoldoende aanleiding de klacht van mevrouw J. gegrond te verklaren."

2. De korpsbeheerder voegde bij zijn brief een aantal bijlagen. Als bijlage voegde hij onder meer bij een aanvullend proces-verbaal van 27 juni 2000, opgemaakt door ambtenaar B. van het KLPD. In dit proces-verbaal staat onder meer het volgende vermeld:

"Op 16 juli 1999, omstreeks 15:00 uur, zag ik verbalisant, B., een man tussen de midden vangrail staan op de rijksweg A27 ter hoogte van Shell tankstation Blommendaal. Ik zag dat de man kennelijk de intentie had om de oostbaan van de rijksweg A27 over te steken. Ik stopte mijn als zodanig herkenbare dienstmotorvoertuig op de vluchtstrook en begeleidde de man, via de vluchtstrook achter de rechter vangrail in de aldaar gelegen groenstrook.

Ik zag aan de mans uiterlijk dat hij vermoedelijk een zwervend bestaan leidde.

Op mijn vraag wat hij tussen de middengeleider deed antwoordde hij dat hij ten westen van de rijksweg een paar appelbomen had zien staan en dat hij genoodzaakt was de rijksweg over te steken om zodoende bij de appels te komen. Ik, verbalisant, vroeg de man naar een legitimatiebewijs, waarna hij mij zijn identiteitskaart overhandigde. De man gaf op te zijn: V. (…).

Ik vroeg de man naar zijn huidige woonadres waarop hij te kennen gaf een zwervend bestaan te leiden met zonder vaste woon of verblijfplaats.

Bij controle via de meldkamer te Driebergen diende de verblijfplaats van dhr. V. opgespoord te worden. Tevens werd door de meldkamer medegedeeld van de man schizofreen was.

Nadat ik aan dhr. V. had medegedeeld dat zijn verblijfplaats moest worden doorgegeven vertelde hij dat die melding het werk was van zijn moeder. Hij vertelde dat hij jaren geleden met ruzie thuis was weggegaan en dat hij geen enkele behoefte had om in de toekomst terug te keren. Ik maakte dhr. V. erop attent dat zijn moeder het bijzonder op prijs zou stellen om nog iets van haar zoon te horen, desnoods telefonisch. Dhr. V. beloofde mij om zijn moeder te bellen om haar te vertellen dat alles goed met hem ging.

Ik vroeg dhr. V. waar hij van plan was om naar toe te gaan. Hij vertelde mij dat hij van "collega's" had gehoord dat er lege huisjes stonden in en rondom de Veluwe.

Dhr. V. liep weg in de richting van de appelbomen.

Dhr. V. zag er gezond en vitaal uit en was zeer goed aanspreekbaar. Hij maakte geen verwarde indruk en bracht het verkeer op de rijksweg geen enkel moment in gevaar. Het was mij bekend dat dhr. V. schizofreen was, echter dit heb ik geen moment kunnen waarnemen."

3. Voorts voegde de korpsbeheerder als bijlage een brief van politieambtenaar Bu. bij. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:

"De signalering betrof een opsporing verblijfplaats van de zoon van verzoekster, er is geen oorspronkelijke uitdraai van de signaleringstekst aanwezig.

Om 15.05 uur is contact geweest door de meldkamer met bureau Sirene van de CRI:

Meneer is meerderjarig en heeft geen strafbaar feit gepleegd, middels een gesprek vragen of hij toestemming geeft om de familie in te lichten omtrent zijn verblijfplaats.

Meneer is lichtelijk schizofreen.

Alle gegevens doorgeven aan de regionale meldkamer Middelburg, zij zijn de signalerende instantie. Meneer V. wordt vermist sinds 6 mei 1999."

Op grond van deze signalering is geen dwang van toepassing."

(…)

Met de stukken betreffende het onderzoek, verzoek ik de nodige terughoudendheid te betrachten als het gaat om het verstrekken van deze informatie aan mevrouw J. De toon en de woordkeuze is afgestemd op collegiaal contact.

Zeker nadat ik mevrouw J. uitgebreid te woord heb gestaan aan de telefoon en haar het bandje, met het gesprek dat de aanleiding van de klacht was, heb laten beluisteren kwam ik tot de conclusie dat wij niet dezelfde taalopvattingen hebben. Mevrouw hield vol dat ze afgebekt was door de heer Bo., terwijl ik dat nergens heb kunnen beluisteren."

D. Reactie verzoekster

1. In reactie op het standpunt van de korpsbeheerder deelde verzoekster onder meer het volgende mee:

"Er staat (…) een notitie vermeld bij de heer N. van het kantongerecht dat een officier contact heeft gehad met de politie Driebergen maar de naam is onbekend.

De naam weet ik zelf ook niet meer op het moment dat de politie Vlissingen belde en ik Driebergen gelijk heb opgebeld was ik ook net in afwachting van een telefoontje van de waarnemend huisarts van E. over medische stukken die het kantongerecht dringend nodig had. De huisarts zou die opsturen naar het kantongerecht maar het kantongerecht gaf ook het advies een R.M aanvragen maar daarvoor moeten er wel stukken zijn en medische rapporten zijn. En werkten ze weer knap tegen allemaal nogal tegenstrijdig met elkaar.

(…)

Verder lees ik in de rapporten dat mijn zoon vertelt dat hij collega's heeft. Mijn zoon heeft geen collega's zelfs geen echte vriend laat staan vrienden.

(…)

Hij is wel drie jaar geleden met ruzie weggegaan. Hij wilde voorgoed weer thuis komen wonen. In tijden dat het slechter met hem ging kwam hij altijd thuis maanden soms - in die tijd leefde hij niet alleen als een zwerver binnenshuis maar dronk ook als een ketter ook in het openbaar (…).

Hij logeerde in de garage van zijn vader - reed stomdronken zonder rijbewijs in auto's rond. Ik heb ook toen weer gedwongen opname geprobeerd maar lukte niet kennelijk zijn ze ook dan geen gevaar voor zich zelf en anderen. (…)

Er is inmiddels een R.M uitgesproken. Uit de stukken kunt u lezen dat de diagnose weer veranderd is. Het beeld bij E. veranderd steeds."

2. Voorts voegde verzoekster bij haar brief nog de volgende bijlagen:

2.1. Een geneeskundige verklaring van 11 augustus 2000 met het oog op het verkrijgen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet BOPZ (zie Achtergrond, onder 5. in samenhang met hierna, onder 2.2.). Als diagnose daarin is gesteld een chronische psychose. Symptomen ervan zijn sinds jaren aanwezig, aldus de verklaring. Tevens is daarin opgenomen dat er gevaar is dat betrokkene maatschappelijk ten onder zal gaan, dat hij zich zelf ernstig zal verwaarlozen en dat er gevaar is voor de algemeen veiligheid van personen of goederen.

2.2. Een afschrift van een beslissing van 18 augustus 2000 van de Rechtbank te Middelburg op vordering van de officier van justitie waarin de rechtbank een voorlopige machtiging verleent tot het doen opnemen en het doen verblijven in een psychiatrisch ziekenhuis van de heer V. voor de duur van twee maanden (zie Achtergrond, onder 5.). Als beoordeling van de vordering staat onder meer het volgende vermeld:

"Het ingestelde onderzoek heeft tot de volgende bevindingen geleid.

Uit de geneeskundige verklaring en uit de verklaringen van de gehoorde personen blijkt dat betrokkene lijdt aan een geestesstoornis in de vorm van overige (inclusief ongespecificeerde) psychotische stoornissen en stemmingsstoornissen, manische of gemengde episode.

Betrokkene veroorzaakt door een stoornis van de geestvermogens gevaar, dat niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. Dit gevaar betreft o.a. de maatschappelijke tenondergang van betrokkene en ernstige zelfverwaarlozing.

Omdat gebleken is dat betrokkene de voorkeur geeft aan een zwervend bestaan gaat de rechtbank er vanuit dat bij hem onvoldoende sprake is van de nodige bereidheid tot opname en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis op vrijwillige basis als bedoeld in art. 2 Wet BOPZ."

E. Reactie Korpsbeheerder

Aan betrokkenen is op 2 maart 2001 het verslag van bevindingen toegezonden. Bij brief van 29 maart 2001 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt op dit verslag:

"De zaken die zich afspeelden na het klachtincident met derden buiten de politie, hebben zich uiteraard aan mijn waarneming onttrokken.

Wel merk ik nog op, dat het verzoek van mevrouw J. om haar zoon onder bewindstelling te brengen, gedaan werd enkele dagen voor het klachtincident, waarbij een afspraak met het kantongerecht was gemaakt voor enkele dagen erna. Dit gegeven was uiteraard niet bekend bij het betrokken politiepersoneel ter plaatse, noch bij het dienstdoend meldkamer-personeel.

Op 23 december 1999 blijkt een nieuw opsporingsbericht te zijn uitgegaan met de toevoeging dat de zoon van mevrouw J. bij aantreffen door een psychiater bezien zou dienen te worden. Overigens blijkt de onder bewindstelling eerst per 18 augustus 2000 te hebben plaatsgevonden."

Achtergrond

1. Politiewet 1993

Artikel 2:

De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven.

2. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar

Hoofdstuk 5. Hulpverlening

Artikel 25:

"1. De ambtenaar draagt er zoveel mogelijk zorg voor dat personen die door drankgebruik, dan wel door andere oorzaken, onmiddellijk gevaarlijk zijn, hetzij voor de openbare orde, veiligheid, of gezondheid, hetzij voor zichzelf, op de meest geschikte wijze van openbare plaatsen als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties (zie hierna, Achtergrond, onder 3.; N.o.), worden verwijderd. (…)

2. De ambtenaar draagt personen als bedoeld in het eerste lid over aan het eigen zorgkader, voor zover de omstandigheden zulks toelaten. Zij kunnen bij het ontbreken van opvangmogelijkheden elders, bij wijze van hulpverlening, op het politie- of brigadebureau worden ondergebracht, indien dit nodig is voor hun bescherming en dit niet tegen hun wil geschiedt.

3. Voor personen als bedoeld in het eerste lid, van wie bekend is dat zij geestelijk gestoord zijn of die geestelijk gestoord lijken, waarschuwt de ambtenaar de arts, nadat zo mogelijk getracht is contact te zoeken met de eigen huisarts.”

In de Nota van Toelichting bij voornoemd artikel staat onder meer het volgende vermeld:

"De ambtenaar zal (…) pas behoeven handelen indien hij van oordeel is dat optreden ten aanzien van personen in verband met hun gezondheidstoestand ter bescherming van henzelf geboden is. (…) Aangezien de personen aan wie de politie hulp verleent niet onder het regime van het Wetboek van Strafrecht vallen, moet de ambtenaar bij het contact met deze personen uitgaan van de eigen wil van deze personen. Indien duidelijk is dat een persoon aan wie hulp wordt verleend niet mee wil naar het politie- of brigadebureau, is het niet mogelijk deze persoon tegen zijn wil onder te brengen op het politie- of brigadebureau.”

3. Wet openbare manifestaties

Artikel 1, eerste lid:

"1. In deze wet wordt verstaan onder openbare plaats: plaats die krachtens bestemming of vast gebruik openstaat voor het publiek.”

4. SIGNALEREN VAN PERSONEN

4.1.1. Akkoord van Schengen en de Uitvoeringsovereenkomst Schengen

Op 14 juni 1985 sloot Nederland met België, de toenmalige Bondsrepubliek Duitsland, Frankrijk en Luxemburg in de Luxemburgse plaats Schengen een akkoord over 'de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen'. In de praktijk wordt dit ook wel het 'Akkoord van Schengen' genoemd (Trb. 1985, 102).

Dezelfde groep landen sloot op 19 juni 1990 eveneens te Schengen een overeenkomst ter uitvoering van het Akkoord van Schengen (hierna 'de Uitvoeringsovereenkomst' (Trb. 1990, 145), goedgekeurd door Nederland bij wet van 27 augustus 1993, Trb. 1993, 115).

De Uitvoeringsovereenkomst bevat een groot aantal regels over onder meer de instelling van het Schengen Informatie Systeem (SIS). Tot slot is bij art. 131 van de Uitvoeringsovereenkomst een Uitvoerend Comité ingesteld dat besluiten neemt over de toepassing van de Uitvoeringsovereenkomst.

De Uitvoeringsovereenkomst is op 1 september 1993 in werking getreden. De daadwerkelijke toepassing ervan werd enige tijd uitgesteld. Dit hield verband met het nog niet volledig functioneren van het computersysteem in Straatsburg dat het SIS bevat. Nadat de problemen waren overwonnen, werd bij besluit van het Uitvoerend Comité van 22 december 1994 (Trb. 1995, 75) de Uitvoeringsovereenkomst op 26 maart 1995 in werking gesteld.

4.1.2. Het Schengen Informatie Systeem (SIS).

Het Schengen Informatie Systeem bestaat uit een centraal systeem (CSIS) te Straatsburg en een daaraan gekoppeld nationaal informatiesysteem (NSIS) in elk van de Schengenlanden.

Schengenlanden kunnen vermiste personen ter opsporing van de verblijfplaats, via hun NSIS signaleren in het CSIS. Elk Schengenland heeft een zogenoemd SIRENE-bureau in het leven geroepen dat functioneert als beheerder van het NSIS (SIRENE staat voor: 'Supplementary Information Request at the National Entry'). Communicatie tussen de Schengenlanden over SIS-signaleringen verloopt via de SIRENE-bureaus. De wijze waarop informatie-uitwisseling tussen de SIRENE-bureaus plaatsvindt, is vastgelegd in het zogenoemde SIRENE-handboek (Besluit van het Uitvoerend Comité van 14 december 1993, Trb. 1994, 94). Het Uitvoerend Comité heeft bepaald dat de inhoud van het SIRENE-handboek en de bijlagen vertrouwelijk dienen te blijven. In Nederland is het bureau SIRENE ondergebracht bij de divisie Centrale Recherche Informatie (CRI) van het Korps landelijke politiediensten.

4.1.3. De Schengen Uitvoeringsovereenkomst

Artikel 94:

"1. Het Schengen-informatiesysteem bevat uitsluitend de door elk der Overeenkomstsluitende Partijen aangeleverde categorieën van gegevens die voor de in de artikelen 95 tot en met 100 genoemde doeleinden noodzakelijk zijn. De signalerende Overeenkomstsluitende Partij gaat na, of het belang van de zaak opneming van de signalering in het Schengen-informatiesysteem rechtvaardigt.

2. De categorieën van gegevens zijn:

a. de gesignaleerde persoon;

b. de in artikel 100 genoemde voorwerpen en de in artikel 99 genoemde voertuigen.

3. Voor personen worden hooguit onderstaande gegevens opgenomen:

a. naam en voornaam, in voorkomend geval een alias afzonderlijk;

b. bijzondere onveranderlijke en objectieve fysieke kenmerken;

c. voorletter van de tweede voornaam;

d. geboorteplaats en -datum;

e. geslacht;

f. nationaliteit;

g. bejegeningsgegevens 'gewapend';

h. bejegeningsgegevens 'gewelddadig';

i. reden van signalering;

j. de te nemen actie.

Andere gegevens, in het bijzonder de gegevens die zijn genoemd in artikel 6, eerste volzin, van het Verdrag van de Raad van Europa van 28 januari 1981 tot bescherming van het individu in verband met de geautomatiseerde registratie van persoonsgegevens, mogen niet worden opgenomen.

4. Wanneer een Overeenkomstsluitende Partij een signalering overeenkomstig de artikelen 95, 97 of 99 in strijd acht met haar nationale recht, internationale verplichtingen of wezenlijke nationale belangen, kan zij alsnog de signalering in het bestand van haar nationale deel van het Schengen-informatiesysteem doen markeren, zodat de gevraagde actie op haar grondgebied niet wordt uitgevoerd op grond van de signalering. Met de overige Overeenkomstsluitende Partijen dient hierover overleg te worden gepleegd. Indien de signalerende Overeenkomstsluitende Partij de signalering niet intrekt, blijft voor de overige Overeenkomstsluitende Partijen de signalering onverminderd van kracht."

Artikel 97:

"Gegevens over vermiste personen of personen die ter bescherming van zichzelf of ter voorkoming van gevaar op last van de bevoegde autoriteit of van de bevoegde rechter van de signalerende Overeenkomstsluitende Partij voorlopig in bewaring moeten worden gesteld, worden opgenomen, opdat de politieautoriteiten aan de signalerende Overeenkomstsluitende Partij de verblijfplaats mededelen, dan wel de persoon in bewaring kunnen stellen, ten einde verdere doorreis te beletten, voor zover dit op grond van het nationale recht is toegestaan. Dit geldt in het bijzonder voor minderjarigen en voor personen die op last van een bevoegde autoriteit tegen hun wil in een inrichting moeten worden opgenomen. Bij vermiste meerderjarigen is voor mededeling de instemming van de betrokken persoon vereist."

4.2. In het losbladige handboek voor de politie Stapel & De Koning, Recherche, band 2, Elsevier bedrijfsinformatie, 's-Gravenhage, staat in het hoofdstuk "Internationaal rechercheren; Interpol" onder meer het volgende vermeld:

"3.7 Afdeling Sirene Neerland (ASN)

De landen die het Verdrag van Schengen hebben ondertekend, hebben ten behoeve van het Nationaal Schengen Informatie Systeem (het NSIS, een soort Europees Opsporingsregister) een 24-uurs service, de zogenaamde Sirene-afdelingen gecreëerd, zodat op het moment van aantreffen van bijvoorbeeld een persoon die door één van de Schengenlanden wordt gezocht, direct contact kan worden opgenomen met de verantwoordelijke dienst van het signalerende land. Voor Nederland is de Sirene-functie opgedragen aan de 24-uurs dienst van de CRI, die we ook onder de oude namen Informatiecentrum en CRI-Continudiensten kennen.

Sirene richt zich op internationale informatieverstrekking, 24 uur per dag, 7 dagen per week, 365 (366) dagen per jaar. Buiten kantooruren neemt de afdeling Sirene echter ook waar mogelijk en gewenst de Interpolzaken waar. Een (zeer) dringend verzoek uit zowel binnen- als buitenland dat buiten kantooruren wordt ontvangen, wordt dus bij deze afdeling in behandeling genomen.

(…)

8.1. Opsporing van de verblijfplaats

Iemand internationaal signaleren ter opsporing van zijn of haar verblijfplaats levert over het algemeen geen problemen op omdat dit geen vrijheidsbenemende maatregelen tot gevolg heeft. Wanneer u de CRI de benodigde gegevens verstrekt en vooral de reden waarom u iemand ter opsporing van de verblijfplaats gesignaleerd wenst te hebben, kan iemand normaal gesproken snel internationaal ter OVP worden gesignaleerd."

5. Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ)

Hoofdstuk II. Opneming

§ 1. Voorlopige machtiging

Artikel 2:

"1. De rechter kan op vordering van de officier van justitie een voorlopige machtiging verlenen om iemand die gestoord is in zijn geestvermogens, in een psychiatrisch ziekenhuis te doen opnemen en te doen verblijven. (…)

2. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden verleend indien naar het oordeel van de rechter

a. de stoornis van de geestvermogens de betrokkene gevaar doet veroorzaken, en

b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.

3. Voor opneming en verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis is een machtiging als bedoeld in het eerste lid vereist, indien ter zake daarvan

a. de betrokkene geen blijk geeft van de nodige bereidheid en twaalf jaar of ouder is,

(…)

5. Met betrekking tot het in het derde lid, onder a, bedoelde blijk geven van de nodige

bereidheid is artikel 453 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.”

Artikel 4:

"1. Tot het indienen van een verzoek, gericht op het verkrijgen van een voorlopige machtiging als bedoeld in artikel 2, zijn bevoegd:

(…)

b. de ouders dan wel een van hen, voor zover zij niet van het gezag zijn ontheven of ontzet, (…);

c. de voogd, de curator of de mentor van de betrokkene.

2. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan aan de officier van justitie bij de ingevolge artikel 7 bevoegde rechtbank.”

Artikel 5:

"1. Bij een verzoek als bedoeld in artikel 4, moet worden overgelegd een verklaring van een psychiater die de betrokkene met het oog daarop kort te voren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was, (…)

Uit de verklaring dient te blijken dat de persoon op wie de verklaring betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 2 zich voordoet. De verklaring moet ten hoogste vijf dagen voor het verzoek zijn opgemaakt en ondertekend. De verklaring is met redenen omkleed.

(…)

3. De psychiater, bedoeld in de aanhef van het eerste lid, pleegt zo mogelijk tevoren overleg met de huisarts en de behandelend psychiater van de betrokkene. Indien dit overleg niet heeft plaatsgevonden, vermeldt de psychiater de reden daarvan in de verklaring.

4. (…)

5. Indien de betrokkene onder curatele is gesteld, moet tevens worden overgelegd een

uittreksel uit het in artikel 391 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register.

6. Indien ten behoeve van de betrokkene een mentorschap is ingesteld, moet tevens worden overgelegd een afschrift van de beschikking waarbij het mentorschap is ingesteld alsmede van die waarbij een mentor is benoemd.”

Hoofdstuk II. Opneming

§ 4. Rechterlijke machtiging op eigen verzoek

Artikel 32:

"1. De rechter kan op vordering van de officier van justitie een machtiging verlenen om een persoon die gestoord is in zijn geestvermogens en die bereid is deswege in een psychiatrisch ziekenhuis een behandeling te ondergaan, in een psychiatrisch ziekenhuis op te nemen of te doen verblijven, ook indien die bereidheid tijdens de duur van de machtiging komt te ontbreken.

2. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid kan slechts worden verleend indien naar

oordeel van de rechter

a. de betrokkene gevaar veroorzaakt, en

b. het gevaar niet door tussenkomst van personen of instellingen buiten een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend.

3. Een machtiging als bedoeld in het eerste lid kan, behoudens in het geval, bedoeld in het vijfde lid, slechts worden verleend indien de vordering is ingesteld op verzoek van betrokkene.

4. Een verzoek als bedoeld in het derde lid kan ook worden gedaan door een minderjarige, een persoon die onder curatele is gesteld dan wel ten behoeve van wie een mentorschap is ingesteld, indien deze tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake in staat kan worden geacht. Zodanige persoon kan hiertoe in rechte optreden.

5. Een verzoek als bedoeld in het derde lid kan ten behoeve van een minderjarige, een

persoon die onder curatele is gesteld dan wel ten behoeve van wie een mentorschap is

ingesteld, worden gedaan door zijn ouders die het gezag uitoefenen dan wel een van hen, zijn voogd onderscheidenlijk zijn curator of zijn mentor, doch slechts indien de betrokkene daarmee instemt.”

Instantie: Korps landelijke politiediensten

Klacht:

Handelwijze ambtenaren toen schizofrene en zwervende zoon van verzoeker werd aangetroffen op de autosnelweg; geweigerd zoon door arts te laten onderzoeken en geweigerd verzoeker te informeren over verblijfplaats zoon .

Oordeel:

Niet gegrond