2001/140

Rapport

Verzoekster, die M.S.-patiënte is en in een rolstoel zit, klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Twente en een parkeercontroleur van de gemeente Hellendoorn haar gedurende 20 minuten gezeten in haar rolstoel naast de auto aan haar lot hebben overgelaten, terwijl haar man werd aangehouden en meegevoerd naar het politiebureau.

Beoordeling

1. Op 30 oktober 1999 schreef parkeercontroleur B. van de gemeente Hellendoorn in gezelschap van politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Twente een kennisgeving van beschikking uit voor het fout geparkeerd staan van verzoeksters auto.

Nadat verzoekster en haar echtgenoot de kennisgeving van beschikking achter de voorruit van de auto hadden aangetroffen, wendden zij zich tot het politiebureau te Nijverdal, omdat zij het niet eens waren met deze kennisgeving van beschikking.

Na daartoe te zijn opgeroepen, arriveerden B. en O. eveneens bij het politiebureau. Hierop sprak verzoeksters echtgenoot B. buiten het politiebureau aan. Na een kort gesprek hield parkeercontroleur B. verzoeksters echtgenoot aan voor belediging van een ambtenaar in functie. Vervolgens werd verzoeksters echtgenoot het politiebureau binnengebracht. Verzoekster zat op dat moment in haar rolstoel naast haar auto.

2. Verzoekster, die M.S.-patiënte is, klaagt erover dat een ambtenaar van het regionale politiekorps Twente en een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn haar gedurende 20 minuten gezeten in haar rolstoel naast de auto aan haar lot hebben overgelaten, terwijl haar man werd aangehouden en meegevoerd naar het politiebureau.

3. De korpsbeheerder stelde in reactie op de klacht dat hij deze niet gegrond achtte.

Het feit dat verzoekster in een rolstoel achterbleef, rechtvaardigt niet de conclusie dat zij in een hulpeloze toestand werd achtergelaten. Verzoekster heeft een kort moment alleen in de rolstoel bij haar auto gezeten. Dat was te wijten aan de omstandigheid dat verzoeksters echtgenoot na diens aanhouding het politiebureau moest worden binnengebracht. Kort hierna is verzoeksters echtgenoot in gezelschap van de betrokken ambtenaren weer bij verzoekster geweest, aldus de korpsbeheerder.

4. Burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn deelden in reactie op de klacht mee dat op het moment dat verzoeksters echtgenoot werd verzocht mee te gaan naar het politiebureau de betrokken ambtenaren niet konden weten dat verzoekster niet in staat was zichzelf te redden. Verzoeksters echtgenoot was daarvan uiteraard wel op de hoogte. Om die reden was het voor burgemeester en wethouders de vraag waarom verzoeksters echtgenoot daar niet direct op heeft gewezen.

Burgemeester en wethouders achtten de klacht eveneens ongegrond.

5. Parkeercontroleur B. van de gemeente Hellendoorn heeft gesteld dat hij verzoeksters echtgenoot had uitgelegd om welke reden hij de kennisgeving van beschikking had uitgeschreven. Toen verzoeksters echtgenoot bemerkte dat de beschikking niet werd ingetrokken, verfrommelde hij de kennisgeving, en gooide hij deze door het geopende linkervoorraampje van de politieauto naar binnen. Verzoeksters echtgenoot voegde daar het woord “klootzak” aan toe.

Hierop hield B. verzoeksters echtgenoot aan voor belediging van een ambtenaar in functie. B. geleidde verzoeksters echtgenoot vervolgens het politiebureau binnen. Verzoeksters echtgenoot heeft nog gevraagd of hij zijn vrouw in de auto mocht zetten. B. deelde verzoeksters echtgenoot mee dat hij eerst naar binnen werd gebracht voor overleg met de dienstdoende wachtcommandant. Nadat B. de dienstdoende wachtcommandant had meegedeeld wat er zich buiten het bureau had afgespeeld, was B. samen met O. en verzoeksters echtgenoot terug gegaan naar verzoekster. Dit alles zou zich hebben afgespeeld in 'n tijdsbestek van nog geen vijf minuten.

6. Politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Twente heeft verklaard dat verzoekster op het moment van de aanhouding van haar echtgenoot naast haar auto in haar rolstoel zat. Na de aanhouding brachten B. en O. verzoeksters echtgenoot samen richting het politiebureau. Halverwege keerde O. om, teneinde de politieauto achter het bureau te parkeren. Nadat O. de politieauto had geparkeerd, is hij via de achteringang het politiebureau binnen gegaan.

Ongeveer 5 minuten nadat verzoeksters echtgenoot was aangehouden en binnengebracht in het politiebureau, is O. samen met B. en verzoeksters echtgenoot terug gegaan naar verzoekster.

7. In het onderzoek is niet helder geworden hoe lang verzoekster in haar rolstoel naast de auto heeft gezeten, doch het enkele feit dat verzoekster in een rolstoel naast haar auto zat op het moment dat haar man werd aangehouden, had voor de betrokken ambtenaren aanleiding moeten zijn om actief te informeren of zij zich alleen kon redden, of dat zij er de voorkeur aan gaf om mee te gaan naar het politiebureau. Dat zou slechts een kleine moeite zijn geweest. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die meebrengen dat hiertoe in dit geval geen gelegenheid bestond. Het is dan ook niet juist dat de betrokken ambtenaren zich na de aanhouding van verzoeksters echtgenoot niet direct om verzoekster hebben bekommerd.

De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

8. Ten overvloede wordt nog opgemerkt dat het volgende de aandacht heeft getrokken van de Nationale ombudsman. Tijdens de interne klachtprocedure bij het regionale politiekorps Twente hebben de betrokken ambtenaren B. en O. verklaard dat verzoekster in haar rolstoel naast de auto zat en dat zij met behulp van haar echtgenoot in de auto heeft plaatsgenomen, toen de betrokken ambtenaren samen met verzoeksters echtgenoot bij haar terugkeerden (zie Bevindingen, onder A.4.). Daarentegen hebben de betrokken ambtenaren tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman gesteld dat verzoekster op dat moment - kennelijk op eigen kracht - reeds in de auto had plaatsgenomen, en dat alleen de rolstoel nog naast de auto stond (zie Bevindingen, onder F.2. en I.).

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Twente, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede), is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn, die wordt aangemerkt als een gedraging van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn, is gegrond.

Met instemming is kennisgenomen van de mededeling van het regionale politiekorps Twente dat in toekomstige gevallen altijd aan achterblijvende personen moet worden gevraagd of zij zichzelf kunnen redden. Dit, ongeacht of degene die mee wordt gevraagd naar het bureau daarover niets zegt.

Onderzoek

Op 19 februari 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw D. te Hardenberg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Twente, en een gedraging van een buitengewoon opsporingsambtenaar van de gemeente Hellendoorn.

De gedraging van het regionale politiekorps Twente wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Twente (de burgemeester van Enschede). De gedraging van de buitengewoon opsporingsambtenaar wordt aangemerkt als een gedraging van burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn. Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werden de beheerder van het regionale politiekorps Twente en burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Almelo over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was.

Tevens werden vier betrokken ambtenaren in de gelegenheid gesteld om op de klacht te reageren. Drie maakten van deze gelegenheid gebruik.

Een betrokken ambtenaar werd telefonisch gehoord.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De hoofdofficier van justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De korpsbeheerder berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

De reactie van het College gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.

Verzoekster en de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 30 oktober 1999 hielden buitengewoon opsporingsambtenaar B. van de gemeente Hellendoorn en politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Twente verzoeksters echtgenoot aan voor belediging van een ambtenaar in functie.

In het proces-verbaal van verhoor van verzoeksters echtgenoot, opgemaakt op 30 oktober 1999 door politieambtenaar K. van het regionale politiekorps Twente, staat het volgende vermeld:

"…Ik ben nog nooit met de politie in aanraking geweest dan alleen met een verkeersovertreding. Heden, zaterdag 30 oktober 1999 wilde ik samen met mijn vrouw naar een voetbalwedstrijd in Nijverdal. Mijn zoon moest op het terrein van voetbalvereniging DES voetballen. Ik had bij onze voetbalvereniging geïnformeerd hoe ik het beste naar bedoeld terrein kon rijden. Mijn vrouw is namelijk MS patiënt. Zij is invalide en kan nagenoeg niet lopen. Mijn vrouw is in het bezit van een invalidenparkeerkaart afgegeven door burgemeester en wethouders van Hardenberg op 9 augustus 1994 onder nr. (...) met de vermelding passagier. Ik reed via de mij opgegeven route van Hellendoorn in de richting Nijverdal en sloeg voorbij de begraafplaats linksaf. Volgens mij was dat de Vrugteveensweg. Aan het eind van die weg sloeg ik rechtsaf de weg op die naar de voetbalvelden leidt. Ik kwam vervolgens bij het voetbalterrein van DES en sloeg linksaf de inrit naar DES op. Ik zocht daar naar een parkeerruimte. Ik wilde zo dicht mogelijk bij het veld parkeren omdat ik mijn vrouw in een rolstoel moet verplaatsen. Ik zag dat de parkeerplaatsen allemaal bezet waren. Ik heb toen de rolstoel uit de auto gehaald en mijn vrouw in de rolstoel doen plaatsnemen. Ik stapte vervolgens weer in om parkeerruimte te zoeken. Ik ben vervolgens achterwaarts het terrein weer afgereden en ik reed terug in de richting van waaruit ik was komen aanrijden. Ik heb geen bord gezien waaruit mij bleek dat ik die kant niet mocht oprijden. Ook eerder had ik niet gezien dat ik op een eenrichtingsweg reed. Ik heb bewust de auto wat verder die weg weer terug gereden omdat ik anders misschien wel verkeer in gevaar zou brengen als ik zou parkeren nabij de bocht. Ik parkeerde de auto in de rechterberm. Dat was omstreeks 14.30 uur. De auto stond geheel naast de rijbaan en zeker niet verkeersgevaarlijk. Ik plaatste de invalidenparkeerkaart achter de voorruit en liep naar mijn vrouw. Wij hebben vervolgens samen de wedstrijd gevolgd. Toen wij ongeveer 2 uur later bij de auto kwamen zag ik dat er een bon achter de ruitenwisser zat. Ik heb direct gebeld naar het politiebureau en werd te woord gestaan door uw collega M. Ik had hem voorzover nodig in kennisgesteld. Hij vertelde er niets aan te kunnen doen.

Ik vroeg hem of het goed was dat ik naar het politiebureau kwam en hij antwoordde bevestigend. Ik parkeerde mijn auto achter het politiebureau. M. had gezegd dat de collega die de bekeuring had uitgeschreven tegen 16.45 uur binnen zou komen. Wij stonden even te wachten. Op een gegeven moment besloten wij om naar binnen te gaan aangezien mijn vrouw naar het toilet moest. Op dat moment kwam er een politieauto aan met 2 agenten. Ik sprak hen achter het bureau aan en heb uitgelegd wat de situatie was en waarom ik daar had geparkeerd. Ik vond dat de collega die achter het stuur zat, die met de bril op, daar niet erg professioneel op reageerde. Ik werd toen boos en frommelde de bekeuring in elkaar en gooide die door het raam aan de bestuurderszijde in de politieauto. U vertelt mij nu te hebben gehoord van die collega's dat ik daarbij heb gezegd: "klootzak". Ik zal, mijzelf kennende, daarbij best wat hebben gezegd. Ik kan mij niet meer herinneren wat ik heb gezegd. Als beide agenten zeggen dat ik "klootzak" heb gezegd dan zal ik dat ook wel hebben gezegd. Zij zullen daar niet om liegen. Ik had graag willen praten met die beide agenten en dat mislukte tegen die agent met de bril op. Vandaar mijn uitlating. Ik zag dat het toen escaleerde en dat ik mijn weerloze invalide vrouw daar moest achterlaten. Ik heb toen getracht mijn excuus aan te bieden. Die agent reageerde daarop eerst wel en toen weer niet. Ik had niet de bedoeling om die agent te beledigen. Ik zei het omdat ik was opgefokt. Ik wil alsnog graag mijn excuus aanbieden…"

2. Bij brief van 4 november 1999 diende verzoekster de volgende klacht in bij de beheerder van het regionale politiekorps Twente:

"…Helaas moet ik mij tot U wenden met de volgende klacht.

Ik ben M.S. patiënte, kan bijna niet meer lopen, heb veel pijn in mijn armen, zeer beperkt met bewegen.

Mijn man heeft een drukke baan als vertegenwoordiger en moet naast de gezinshulp veel bijspringen in het gezin met nog twee inwonende kinderen.

Ons uitje bestaat altijd zaterdags om naar de voetballende kinderen te kijken, vakantie hebben wij ook niet gehad door de warme zomer, ik kan niet tegen de hitte.

Op Zaterdag 30 okt. j.l., bezochten wij de voetbalclub D.E.S. te Nijverdal, waar onze zoon die in Gramsbergen voetbalt speelde. Daar aangekomen waren alle parkeerplaatsen bezet ook de invalidenparkeerplaatsen. Wij hebben een invalidenparkeerkaart.

Mijn man heeft de auto toen geparkeerd op de weg voor het sportpark de auto stond niet in de weg, de kaart lag voorin.

Teruggekomen hadden wij een bon. Omdat wij dachten dat dit een misverstand was besloten wij naar het politiebureau te gaan om te overleggen. Daar ik ook last heb van mijn blaas en nodig moest, leek ons dit een goed adres om naar toe te gaan. De w.c. op het voetbalveld was druk bezet, de weg rechtstreeks naar huis had ik nog wel gered.

Wij hebben in de auto bij het politiebureau zitten wachten, net toen mijn man mij in de rolstoel had gezet naast de auto om naar binnen te gaan, arriveerde de politieauto. Hij liep naar de agenten toe, wat er gezegd is daar ben ik niet bij geweest.

Ik zag dat mijn man de bon kwaad in de auto gooide, de agenten sprongen naar buiten en namen mijn man in arrest. Ik riep nog en ik nu, geen commentaar.

Daar zat ik dan in een vreemde stad, mijn man had de autotelefoon in zijn zak. Ik raakte in paniek, het angstzweet brak me uit, had hardkloppingen en een knalrood gezicht. Pijn in mijn buik want ik moest zo nodig plassen.

Na 20 minuten (wat mij een eeuwigheid leek) kwam mijn man naar buiten met de agenten, gaf mij de autotelefoon, en zei dat het zo voor elkaar zou zijn, binnen tien minuten kwam de inspecteur uit Almelo. Ik besloot daarom nog even te wachten.

Mijn man werd aangeklaagd wegens belediging van een ambtenaar in functie. Volgens mijn man klopte dit niet. Hij heeft gezegd: Bekijken jullie het hier maar met je klote zooitje. De parkeerwachter dacht dat hij klootzak tegen hem zei.

Ik heb overigens nog nooit gehoord dat je daarvoor in de cel gezet wordt.

Na tien minuten belde mijn man me en zei dat het langer ging duren. Ik zei dat ik niet langer kon wachten, ik wilde een glas water en naar de w.c.

Een andere agent kwam met mijn man mee, hij behandelde me netjes, bracht me naar de w.c. en gaf me een glas water.

Ik werd in een afgesloten wachtkamer geplaatst, ik kon bellen als er wat was, daar heb ik drie kwartier moeten wachten. Ik kwam daar niet tot rust, voelde me opgesloten.

Achteraf had ik beter 112 kunnen bellen en om medische hulp moeten vragen, dit is achteraf.

Ik voel me door de agenten zeer zeer slecht behandeld. Een invalide laat men in zo'n situatie niet alleen op straat achter.

Ik ben de schrik nog steeds niet te boven, heb nachtmerries en voel me onrustig.

Ik hoop van harte dat u deze klacht in behandeling neemt.

Eventuele belediging valt niet goed te praten, een invalide zo te behandelen evenmin.

Ik vind zelf dat mijn behandeling zwaarder weegt. Met een excuus is het van de baan, ik kan mijn stress hierover door mijn ziekte niet vergeten.

Mijn man heeft onder dwang zijn excuses aangeboden, ik op mijn beurt verwacht een excuus van de parkeerwachter, wat hij wel gedaan heeft: een invalide achterlaten in paniektoestand…"

3. Bij brief van 4 november 1999 deelde verzoeksters echtgenoot de beheerder van het regionale politiekorps Twente het volgende mee:

"…Naar aanleiding van mijn arrestatie op zaterdag 30 nov. (bedoeld wordt oktober; N.o.) '99, wil ik hierbij de volgende opmerkingen maken:

Zoals blijkt uit de brief van mijn vrouw heb ik mijn verklaring onder zeer hoge druk afgelegd.

Ik wil graag dat het woord "Klootzak" veranderd wordt in Klotezooi, omdat ik dat gezegd heb.

Ik heb verschillende malen aan de Heren die mij gearresteerd hebben gevraagd wat er nu met mijn vrouw gebeurde, die daar als weerloos gehandicapte achtergelaten was. Dit was voor de Heren niet belangrijk de eerste 20 minuten. Er werd mij gezegd dat er een collega bij mijn vrouw was, dit is echter helemaal niet gebeurd.

Ik heb ook meerdere malen tegen de agent gezegd die mijn verklaring opstelde, dat ik in principe alles zal tekenen omdat mijn vrouw alleen buiten zat en ben daarom ter plaatse niet in discussie gegaan over het woord Klootzak of Klotezooi.

Als ik niet de druk had gehad dat mijn vrouw nog steeds alleen bij de geopende auto zat, was ik deze discussie zeker aangegaan, al had ik daar langer voor op het bureau moeten zitten.

De bekeuring heb ik wel naar binnen gegooid maar niet gericht…"

4. In het rapport van politieambtenaar R. van het regionale politiekorps Twente staat het volgende vermeld:

"…Naar aanleiding van een klacht inzake politieoptreden op 30 oktober 1999, heb ik: R., inspecteur van politie, district Noordwest Twente, afdeling Hellendoorn, een onderzoek ingesteld. Naar aanleiding daarvan kan ik U het volgende rapporteren.

Het betreft hier de op 4 november 1999 gedateerde klacht, gedaan door mevrouw D. uit Hardenberg. Teneinde op de gedane klacht te kunnen reageren, werd de betrokken medewerkers van de afdeling Hellendoorn een kopie van de klacht ter hand gesteld.

Op zaterdag 27 november 1999 te omstreeks 12.30 uur, werd door de heer B., parkeercontroleur van politie Twente, district Noordwest, afdeling Hellendoorn, het volgende verklaard:

"Op zaterdag 30 oktober 1999, was ik samen met O. op surveillance in de gemeente Hellendoorn. Tegen einde diensttijd omstreeks 16.45 uur gingen wij weer terug naar het bureau te Nijverdal. Bij de poort aan de achterzijde van het bureau gekomen zag ik dat er een mij onbekende man op mij af kwam lopen. De man sprak mij aan. Hij liet mij een bekeuring zien en vroeg of ik degene was geweest die de bekeuring had uitgeschreven. Ik zag ondermeer aan het Dienstnummer dat het inderdaad een bekeuring was die ik die middag had uitgeschreven. De man deed vervolgens zijn verhaal met betrekking tot de bekeuring. Ik heb zijn verhaal aangehoord. Toen de man klaar was met zijn verhaal vertelde ik hem dat de bekeuring gewoon door zou gaan. Ik zag dat de man kwaad werd en de bekeuring verfrommelde. Vervolgens zag ik dat de man de bekeuring door het openstaande raam van de surveillanceauto naar binnen gooide. Ik hoorde dat de man daarbij het woord "klootzak" zei. Vervolgens stapte ik uit de surveillanceauto en werd door mij en surveillant van de vrijwillige politie O., deze persoon aangehouden terzake belediging. Ik vertelde de man dat hij was aangehouden en pakte hem bij zijn bovenarm. Vervolgens zijn we samen naar de achteringang, van het bureau gelopen. Ter hoogte van de achteringang bleef de persoon plotseling stil staan en vroeg aan mij of hij zijn excuus kon aanbieden. Heel kort dacht ik daar over na, maar ik besloot dat ik dit niet over mijn kant moest laten gaan. Ik vertelde dat aan de man en we zijn vervolgens doorgelopen naar de verhoorkamer, alwaar de man plaatsnam. Ik heb toen direct het voorval gemeld aan de dienstdoende brigadier, K. De man vertelde vervolgens dat zijn invalide vrouw nog in de auto zat en dat zij nodig moest plassen. Op verzoek van de man zijn O. en ik vervolgens met de verdachte meegelopen naar diens auto. Ik weet niet meer hoeveel tijd er tussen de aanhouding en het weer naar de auto gaan zat. Ik kan echter wel zeggen dat het zeker geen 20 minuten is geweest.

Een en ander ging vrij vlot achter elkaar. Naast de rechterzijde van de auto zag ik dat er een vrouw in een invalidenwagen zat. De man hielp de vrouw in de auto. De invalidenwagen werd door de man in de kofferbak van de auto gedaan en de man gaf zijn vrouw een mobiele telefoon. Kennelijk hoefde de vrouw toch niet zo nodig te plassen, want de man ging weer alleen met ons naar binnen. De man werd vervolgens door de brigadier K. gehoord, in afwachting van de reeds gewaarschuwde hulpofficier van Justitie die vanuit Almelo naar Nijverdal moest komen. Korte tijd later zag ik dat brigadier K. met de man naar buiten liep. Ik zag dat de man de auto op de binnenplaats van het politiebureau neer mocht zetten. Vervolgens heeft K. de vrouw samen met haar man in de rolstoel geholpen en haar het toilet gewezen. Na het bezoeken van het toilet is de vrouw in haar rolstoel naar de hal voor in het bureau gebracht. Daar kon ze verder op haar man wachten. Nadat de verklaring van de verdachte was opgenomen wilde de verdachte nogmaals zijn excuus aan mij aanbieden. De man zei dat hij het gebeurde erg vervelend vond. Ik heb zijn excuses aanvaard. De man en ik hebben elkaar de hand geschud. Daarmee was de zaak afgedaan. De man heeft dus geheel vrijblijvend en op eigen initiatief zijn excuses aangeboden. Van dwang is absoluut geen sprake geweest. Ik heb toen echt de indruk gekregen dat alles naar behoren was afgewikkeld. Voor zover ik nu kan beoordelen heb ik geen verdere relevante informatie ten aanzien van dit voorval."

Op zaterdag 27 november 1999, omstreeks 13.10 uur, verklaarde O. tegenover mij het navolgende:

"Ik ben aangesteld als vrijwillige politiemedewerker. Ik doe regelmatig dienst op de afdeling Hellendoorn. Ook genoemde zaterdag 30 oktober 1999 had ik dienst. Ik was op surveillance geweest met B. en wij reden omstreeks 16.45 uur met de dienstauto naar de poort, gelegen aan de achterzijde van het bureau te Nijverdal. Wachtende voor de poort zag ik dat er een mij onbekende persoon op de dienstauto kwam lopen. Ik hoorde dat deze persoon collega B. aansprak. Ik hoorde dat de man aanmerkingen maakte op een door B. opgemaakt proces-verbaal. Tevens hoorde ik dat B. tegen de man zei dat de bekeuring door zou gaan. Ik zag dat de man kwaad werd en ook zag ik dat de man de bekeuring in elkaar frommelde en door het openstaande raam van de dienstauto naar binnen gooide. Ik hoorde dat de man daarbij zei: ''Hier klootzak, hier heb je hem weer terug", of woorden van gelijke strekking. Ik zag vervolgens dat collega B. uit de auto stapte en naar de man liep. Ik hoorde dat hij de man vertelde dat hij was aangehouden. Ik heb vervolgens achter het stuur van de dienstauto plaatsgenomen en heb de auto achter het bureau gereden. Tegelijkertijd zag ik dat B. samen met de man naar de achteringang van het bureau liep. Ik plaatste de auto op de binnenplaats en liep ook naar binnen. Zeer kort daarna, ik had de sleutels aan het daarvoor bestemde bord gehangen, vroeg B. of ik even mee wilde lopen. Ik liep met hem en de verdachte mee naar buiten naar dienst auto. Ik zag toen dat de vrouw van de verdachte in de auto zat. Naast de auto stond een mevrouw in een rolstoel. Ik zag dat de man zijn vrouw in de auto hielp, vervolgens de rolstoel dichtklapte en in de kofferbak van de auto legde. Ik zag toen dat de man naar zijn vrouw liep en ik hoorde hem zeggen: "Dit duurt niet zolang, ik ben zo terug", of woorden van gelijke strekking. Vervolgens zijn we weer met zijn drieën naar binnen gegaan. Tussen de aanhouding van de man en het weer naar de auto van de man gaan, heeft naar mijn gevoel slechts ongeveer 5 minuten gezeten. Het is in ieder geval zeker geen 20 minuten geweest. De vrouw bleef na kort overleg met haar man in de auto zitten. Verder kan ik niets verklaren."

Op maandag 29 november 1999, omstreeks 16.50 uur, werd door H., inspecteur van politie te Almelo en ten tijde van het voorval dienstdoende Hulpofficier van Justitie, het volgende verklaard:

"Ik was op zaterdag 30 oktober 1999 chef van dienst in het district Noordwest Twente. Ik werd op een gegeven moment verzocht om naar Nijverdal te gaan in verband met de voorgeleiding van de heer D. Ter plaatse gekomen heb ik de voorgeleiding verzorgd en heb ik aan de heer D. een schikking uitgereikt. Tijdens de voorgeleiding en het uitreiken van de schikking heeft de heer D. een korte opmerking gemaakt over het feit dat zijn vrouw buiten had moeten wachten. Aangezien de vrouw van de heer D. inmiddels binnen was en de heer D. er verder niets over zei, nam ik aan dat één en ander inmiddels naar tevredenheid geregeld was. Ik heb nadien het bureau te Nijverdal weer verlaten. Later hoorde ik dat er door de betrokken meneer en mevrouw een klacht was ingediend. Ik kan volgens mij verder niets ter zake dienende vertellen."

Op maandag 29 november 1999 te omstreeks 17.15 uur, verklaarde K., brigadier van politie, district Noordwest Twente, afdeling Hellendoorn, het volgende:

"Op zaterdag 30 november 1999, was ik belast met opvang werkzaamheden aan het bureau te Nijverdal. Omstreeks 16.45 uur kwamen daar de collega's B. en O. met een aangehouden persoon aan het bureau. B., zijnde parkeercontroleur/bijzonder opsporingsambtenaar, vertelde mij waarom die persoon was aangehouden. Het bleek te gaan om belediging. Na het verhaal van B. te hebben aangehoord was mij duidelijk dat de aangehouden persoon diende te worden voorgeleid. Ik heb de dienstdoende Hulpofficier van Justitie verzocht naar het bureau in Nijverdal te komen. Ik zag intussen op de monitor, die mij zicht gaf op de auto van de aangehouden persoon, dat de beide collega's, B. en O., samen met de aangehouden man bij het voertuig stonden. Ik weet niet wat ze daar deden. Zo te zien ging alles in goed overleg. Kort daarna kwamen zij weer binnen en werd de man in een verhoorkamertje geplaatst. Vervolgens ben ik naar de aangehouden man in het verhoorkamertje gegaan, teneinde hem te gaan horen. Ik heb de man uitgelegd wat er ging gebeuren. Inmiddels heb ik waarschijnlijk reeds het proces "verhoor verdachte" opgestart. Dat zou volgens het BPS om 17.16 uur zijn geweest. Ik weet dat echter niet zeker. De man vroeg vervolgens aan mij of hij even met zijn vrouw mocht bellen. Zijn vrouw had kennelijk een mobiele telefoon bij zich. Ik heb daarmee ingestemd. Na dat telefoontje begreep ik dat de vrouw van de heer D. invalide was en dat zij nodig moest plassen. Ik ben met de heer D. naar buiten gegaan. Ik heb hem gezegd dat hij de auto wel voor even op de binnenplaats achter het bureau mocht neerzetten om een en ander wat gemakkelijker te maken. Daarna is mevrouw in de rolstoel naar binnen gereden en heeft zij gebruik gemaakt van het invalidentoilet. Op dat moment is mij nooit verteld door de heer of mevrouw D. dat zij al eerder aangegeven had dat ze naar het toilet moest. Nadat zij van het toilet gebruik had gemaakt werd zij naar de wachtruimte aan de voorzijde van het bureau gereden. Met de wachtruimte bedoel ik de ruimte tussen het portaal van binnenkomst en de afhandelbalie van het bureau in Nijverdal. Ik heb haar verteld dat zij ten alle tijde op de bel van de balie mocht drukken als er iets was. Daarna heb ik de verklaring van de heer D. opgenomen. Tijdens het opnemen van de verklaring is de verdachte voorgeleid en korte tijd later is aan hem de schikking ten bedrage van f. 250,- uitgereikt. Tijdens het verhoor en de verdere gang van zaken heeft de heer D. geen onvertogen woord over de behandeling door de politie gezegd. De heer D. wilde zelfs de excuses aanbieden voor de woorden die hij tegen de collega's had gezegd. Deze excuses zijn geaccepteerd. Dit is zeer zeker niet onder druk gegaan. Hij heeft dat zelf voorgesteld. Toen alle zaken gedaan waren ging ik samen met hem naar de plaats waar zijn vrouw stond te wachten. Vervolgens ontstond de discussie over het feit dat zij niet goed behandeld waren. Ik begreep daar eerst niets van. Ik had daarvan niets gemerkt. Ook hadden de heer en of mevrouw D. zulks aan mij verteld. Verder schieten mij op dit moment geen zaken te binnen die van belang zouden kunnen zijn voor de afhandeling van deze klacht."

Op woensdag 8 december 1999, heb ik telefonisch contact gehad met mevrouw D. te Hardenberg. Ik vertelde haar waarom ik haar belde. Ze had niets toe te voegen aan de klacht zoals deze door haar was verwoord in haar brief. Ik deelde haar verder mede dat de collega's die de desbetreffende zaterdag dienst hadden gedaan, van mening waren dat zij naar eer en geweten hadden gehandeld. Ook deelde ik haar mede dat de collega's het door mevrouw genoemde aantal minuten, zwaar overdreven vonden. Ze deelde mij desgewenst mede dat het voor haar onoverkomelijk was, dat zij als invalide, door politiemensen alleen was achtergelaten bij een openstaande auto. Zij stond in haar rolstoel gezeten naast de auto. Dieven zouden de auto of de autoradio kunnen hebben ontvreemd terwijl zij dan had moeten toezien. Volgens haar berekening waren het zeker wel twintig minuten geweest. Op zijn minst verwacht zij dat de beide collega's hun excuus daarvoor aan zouden bieden.

Eveneens op woensdag 8 december 1999, kort na het contact met mevrouw D., heb ik tevens telefonisch contact gehad met haar echtgenoot, de Heer D. Ik bracht ook hem op de hoogte van de zienswijze van de verbalisanten. De heer D. had eveneens weinig toe te voegen aan hetgeen hij reeds in zijn brief had vermeld. Volgens hem zouden alle gevolgen er niet zijn geweest, als de excuses die hij wilde aanbieden aan de betreffende collega waren geaccepteerd. De heer D. bedoelt hier de parkeercontroleur B. Verder zei de heer D. met dwang niet te hebben bedoeld dat de collega's hem tijdens het verhoor onder dwang hebben gezet. Hij heeft dwang ervaren vanwege het feit dat hij naar zijn vrouw wilde. Ook de heer D. zegt dat excuses het minst is dat de collega aan zou kunnen bieden. Ook D. bedoelt hier de parkeercontroleur B.

De dag daarop, donderdag 9 december 1999, werd ik gebeld door de heer D. Hij had nog eens nagedacht over hoe de politie deze "fout" zou kunnen herstellen. Hij vond dat de politie een straf verdiende. Hij vond dat de politie f. 250,- aan hem moest betalen. Zo zouden de politie en zijn vrouw weer gelijk staan. Het bedrag dat hij vraagt is namelijk gelijk aan de aan hem opgelegde boete. Dat bedrag heeft hij reeds betaald. Ik heb hem gezegd dat ik zijn wens zou vermelden. Verder leverde dit telefoongesprek geen nieuwe gegevens op.

Naar aanleiding van het vorenstaande en het op schrift gestelde relaas van de klager, kan ik, R., U het navolgende verklaren. Voorzover mij duidelijk is geworden heeft klaagster alle gelegenheid gehad om naar het toilet te gaan. Kort na de aanhouding is de man in de gelegenheid geweest om naar zijn auto te gaan en zijn vrouw op de hoogte te brengen van de situatie. Twee collega's, te weten B. en O. zijn met hem mee gegaan. Ondanks de 20 minuten waar klaagster over praat, besluit zij zelf na overleg met haar man, nog even te wachten. Kennelijk hoeft ze toch niet zo nodig naar het toilet. Korte tijd later werd de man in de gelegenheid gesteld om met zijn vrouw te bellen. Als hij haar vertelt dat het toch langer gaat duren, wordt er vervolgens alle medewerking verleend door de brigadier K. om alsnog gebruik te maken van het toilet. Nadat zij daarvan gebruik had gemaakt, heeft zij tevens een glas water gekregen. Zij is nadien naar de hal, voor in het bureau gebracht. Dit betreft een centrale hal, waar het publiek wordt ontvangen. Deze hal is een normale voor het publiek toegankelijke plaats en beslist geen afgesloten wachtkamer zoals klaagster omschrijft. Haar is tevens verteld dat ze indien nodig, gebruik kon maken van de daar aanwezige bel. Van dat aanbod heeft ze geen gebruik gemaakt. Ze is rustig blijven wachten tot haar man door de collega K. naar de hal werd gebracht.

De vrouw is voor korte duur alleen in haar rolstoel achtergelaten. Dit had voorkomen kunnen worden. Aan deze situatie is echter toch op redelijk korte termijn, na de aanhouding van de man, een einde gemaakt. Hoeveel tijd daar precies tussen heeft gezeten, heb ik niet kunnen achterhalen. Wel lijkt mij twintig minuten wat overdreven. Dat de man onder druk c.q. dwang zijn excuses aan heeft moeten bieden is mij tijdens het onderzoek niet gebleken. De man zwakt zulks ook af tijdens het telefoongesprek dat ik met hem had. Dat de man verschillende keren gevraagd zou hebben wat er met zijn vrouw gebeurde is niet gebleken tijdens het horen van de betreffende collega's. Ook is mij niet gebleken dat door de collega's zou zijn gezegd dat er een collega bij zijn vrouw zou zijn. Klager suggereert dat zijn verklaring is opgenomen terwijl zijn vrouw nog steeds in de rolstoel naast de auto zat. Uit de verklaringen is mij gebleken dat dit niet het geval is geweest. De vrouw is voordat de verklaring werd opgenomen in eerste instantie door de klager in de auto geholpen en nadien, tijdens het opnemen van de verklaring naar het toilet geholpen en naar de hal van het bureau gebracht.

Al met al kan ik mij voorstellen dat Klager en klaagster met gemengde gevoelens terugkijken op het politie optreden. Zij zijn echter mijns inziens op een normale wijze behandeld. Mogelijk worden de tijden die worden genoemd, door de klager en klaagster wat uit hun verband getrokken. Bij de vier betrokken collega's is nooit de indruk ontstaan dat klager en klaagster aangedaan waren door de behandeling die zij kregen. Daar waar zij mogelijk toch tekort zijn geschoten, is mij niet gebleken dat een en ander moedwillig is gebeurd. Ik bedoel hiermee het feit dat de vrouw voor korte tijd alleen in haar rolstoel is achtergelaten bij de auto. Op dit laatste zijn de collega's door mij aangesproken.

Op grond van het vorenstaande adviseer ik U de klacht ongegrond te verklaren.

Voor zover ik kan beoordelen, lijkt het mij dat deze mensen nogal emotioneel reageren op de huidige situatie waarin zij zich bevinden. De brief van mevrouw D. is een opeenstapeling van emotionele gebeurtenissen, waarin gemakshalve wordt vergeten hoe haar man reageerde ten opzichte van de betrokken collega's. Zijn gedrag had namelijk een aanhouding van zijn persoon tot gevolg.

Als de heer D. terugkomt op zijn verklaring, zoals hij in zijn brief schrijft, zal er geen sprake meer kunnen zijn van een schikking zoals nu met hem is getroffen. Voor dit soort schikkingen is een bekennende verklaring nodig. Van hem zal desgewenst een aanvullende verklaring worden afgenomen en er zal een proces-verbaal terzake belediging worden opgemaakt. Het geheel zal dan gezonden worden aan de Officier van Justitie te Almelo.

Waarvan door mij dit rapport naar waarheid is opgemaakt en getekend te Hellendoorn op 30 november 1999…"

5. Op 24 december 1999 deelde de chef van het district Noordwest-Twente van het regionale politiekorps Twente de korpsbeheerder het volgende mee:

"…Ik verwijs naar de uitvoerige rapportage van het onderzoek door de afdelingschef van Hellendoorn (zie hiervoor, onder A.4.; N.o.).

Het punt van verwijt ligt met name op het alleen achterlaten van mevrouw D.

In de beleving van mevrouw D. is dit langer geweest dan dit waarschijnlijk het geval is geweest.

Los daarvan komt uit de rapportage niet naar voren dat de heer D. aandacht voor zijn vrouw heeft gevraagd en begrip heeft gevraagd voor haar situatie.

Ik sluit mij bij het advies van de klachtonderzoeker aan, waar het gaat om de situatie bij het bureau van politie. Overigens ben ik van mening dat een gesprek met de parkeercontroleur op zijn plaats is, waar het gaat om genuanceerd verbaliserend optreden.

De vraag dient zich aan of de "parkeerbon" in dit geval door had moeten gaan.

Overigens meen ik dat dit laatste buiten de behandeling van deze klacht om dient te gaan…"

6. Bij brief van 4 februari 2000 deelde de korpsbeheerder verzoekster onder meer het volgende mee:

"Hierbij deel ik u mee dat Ik uw klacht tegen het optreden van de politie Twente als ongegrond heb aangemerkt.

Ik heb mijn beslissing genomen op basis van het resultaat van onderzoek, dat als volgt kan worden samengevat.

U werd in uw rolstoel alleen bij uw auto gelaten, nadat uw man door politiefunctionarissen was aangehouden.

Uit de klacht blijkt dat uw man een beschikking terzake foutief parkeren had gekregen. U en uw man vervoegden zich bij het politiebureau te Nijverdal om met de betrokken politiefunctionaris te kunnen praten en waarbij u tevens gebruik wilde maken van het toilet. Bij het politiebureau aangekomen zette uw man u in de rolstoel. Ondertussen was de betrokken politiefunctionaris in de auto bij het bureau gekomen en werd hij buiten aangesproken door uw man. Terwijl u in uw rolstoel zat zag u dat uw man de parkeerbon in elkaar frommelde en in de politieauto gooide. Uw man werd toen meegenomen in het bureau. U heeft toen nog geroepen dat u achterbleef, maar er werd hierop niet gereageerd. U voelde zich toen paniekerig. U moest nodig naar het toilet en na ongeveer 20 minuten kwam uw man even bij u. Vervolgens kwam na ongeveer 10 minuten een politiefunctionaris die u naar het toilet heeft gebracht en u daarna in een afgesloten wachtkamer geplaatst. U heeft hierna nog drie kwartier moeten wachten. Uw man heeft onder dwang zijn excuses aangeboden. U geeft daarbij aan dat u de excuses verwacht van de politiefunctionaris omdat hij u in een paniektoestand had achtergelaten,

Uit het klachtonderzoek is gebleken dat de betrokken politiefunctionaris, die in gezelschap van een collega in een politieauto was komen aanrijden, werd aangesproken door uw man. Uw man vertelde zijn verhaal aan de politiefunctionaris. Deze besloot vervolgens dat de parkeerbon niet werd ingetrokken. Uw man werd vervolgens kwaad, verfrommelde de parkeerbon en gooide deze door een openstaand raam in de politieauto. Daarbij werd onder andere door de beide politiefunctionarissen gehoord dat uw man tegen de politiefunctionaris de term "klootzak" riep. Uw man werd hierna terzake belediging aangehouden. Hij werd meegenomen in het politiebureau en men liet hem in een verhoorkamer plaatsnemen.

Uw man vertelde toen dat zijn vrouw nog bij de auto stond en naar het toilet moest. De politiefunctionarissen en uw man gingen terug naar de auto, waarna uw man u in de auto heeft geholpen en u een mobiele telefoon gaf. U bent toen niet naar het toilet gegaan.

De politiefunctionarissen gaven daarbij aan dat dit alles in een korte tijdspanne van ongeveer 5 minuten Is gebeurd en in hun beleving u zeker niet 20 minuten alleen bij de auto bent gebleven. Uw man ging hierna het bureau weer in. In het bureau was inmiddels geregeld dat uw man werd voorgeleid aan een hulpofficier van justitie en dat hij werd gehoord door een andere politiefunctionaris. Tijdens het verhoor heeft uw man met u gebeld. Hierbij bleek dat u naar het toilet moest en vervolgens zijn deze politiefunctionaris en uw man naar de auto gegaan. De auto werd op de binnenplaats van het politiebureau gereden en heeft men u in het bureau gebruik laten maken van het toilet. Aan deze politiefunctionaris is niet kenbaar gemaakt dat u al eerder naar het toilet had gewild. Hierna werd u naar een wachtruimte gelegen tussen het voorportaal en de afhandelbalie gebracht. Daarbij werd aangegeven dat u ten allen tijde gebruik kon maken van de bel op de balie. Hierna werd van uw man een verklaring opgenomen en werd hij voorgeleid. Uw man kreeg een schikking aangeboden van ƒ 250,00. Uw man heeft zelf zijn excuses aangeboden. Toen de zaken waren afgehandeld zijn de politiefunctionaris en uw man naar u gegaan. Hierna ontstond de discussie dat u en uw man aangaven dat u beiden niet goed behandeld was

De klachtonderzoeker heeft telefonisch de uitkomst van zijn onderzoek aan u medegedeeld. U had niets aan uw klacht toe te voegen en bleef van mening dat u niet goed behandeld was doordat u in uw rolstoel gezeten voor langere tijd alleen bij uw auto had gestaan. U was van mening dat u en de auto van alles had kunnen overkomen en u verwachtte dat de politiefunctionarissen hun excuses zouden aanbieden.

De klachtonderzoeker heeft daarbij ook gesproken met uw man. Uw man bleef bij de in de brief geformuleerde klacht. Hij heeft de dwang ervaren vanwege het feit dat hij naar u wilde. Uw man was van mening dat de betrokken politiefunctionaris zijn excuses zou moeten aanbieden. Uw man heeft hierna de klachtonderzoeker nog telefonisch benaderd. Hij gaf daarbij aan dat de politie een straf verdiende en haar fout kon herstellen door aan hem een bedrag van ƒ 250.00 te betalen gelijk aan de hem opgelegde boete.

Het feit dat u in een rolstoel achterbleef rechtvaardigt niet de conclusie dat u in een hulpeloze toestand werd achtergelaten. U heeft een kort moment alleen in de rolstoel bij uw auto gezeten. Dat korte moment was te wijten doordat uw man die was aangehouden binnen naar het bureau moest worden gebracht. Kort hierna zijn uw man en de politiefunctionarissen bij u geweest en heeft uw man u in de auto plaats laten nemen. U heeft toen alle gelegenheid gehad om aan te geven dat u naar het toilet wilde. Tijdens het verhoor heeft uw man telefonisch contact met u gehad, waarna meteen actie ondernomen werd zodat u gebruik kon maken van het toilet. In de gegeven omstandigheden hebben de politiefunctionarissen u en uw man goed behandeld en gelegenheid gegeven die actie te ondernemen die op dat moment voor u noodzakelijk was. Naar mijn mening hebben de betrokken politiefunctionarissen niet onbehoorlijk en onzorgvuldig gehandeld.

Ik merk de klacht in zijn geheel als ongegrond aan."

B. Standpunt verzoekster

Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder Klacht.

C. Standpunt korpsbeheerder

De korpsbeheerder deelde bij brief van 7 april 2000 in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Met betrekking tot de klacht van mevrouw D. is destijds vastgesteld dat deze als ongegrond werd aangemerkt (zie hiervoor, onder A.6.; N.o.). Er hebben zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden in die zaak voorgedaan die tot een heroverweging van dat oordeel zou moeten leiden."

D. standpunt burgemeester en wethouders gemeente hellendoorn

Burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn deelden bij brief van 6 juli 2000 in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:

"Op het moment dat de heer D. werd verzocht mee te gaan naar het politiebureau konden de parkeercontroleur en de betrokken politieagent niet weten, dat mevrouw D. niet in staat was zich zelf te redden. De heer D. was daarvan uiteraard wel op de hoogte. Om die reden is het voor ons de vraag waarom de heer D. daarop niet direct heeft gewezen. In dat geval had een en ander namelijk voorkomen kunnen worden.

Uit de stukken blijkt ook dat, zodra bij de politieagent en de parkeercontroleur bekend was, dat mevrouw D. niet in staat was zich zelf te redden, zij direct - samen met de heer D. - naar haar toe zijn gegaan.

Gelet op het vorenstaande zijn wij van mening, dat betrokkenen niet onzorgvuldig of onbehoorlijk jegens mevrouw D. hebben gehandeld. Wij delen dan ook de visie van de korpsbeheerder dat de klacht van mevrouw D. ongegrond moet worden verklaard.

Tenslotte delen wij u mee dat de afdelingschef van politie ons heeft meegedeeld, dat hij aan alle medewerkers binnen zijn korps heeft meegedeeld, dat in situaties waarbij iemand "achtergelaten" wordt, altijd gevraagd moet worden of die persoon in staat is zich zelf te redden. Dit, zodat in de toekomst in alle gevallen - dus onder meer ook wanneer degene die mee wordt gevraagd naar het bureau daarover niets zegt - ten aanzien van die "achterblijvende" persoon zo nodig direct passende maatregelen kunnen worden genomen."

E. Reactie hoofdofficier van justitie

De hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket te Almelo deelde in reactie op de klacht bij brief van 4 mei 2000 onder meer het volgende mee:

"Mevrouw D. heeft bij de regiopolitie Twente een klacht ingediend tegen het optreden van de politie. Deze klacht is inmiddels afgedaan (zie hiervoor, onder A.6.; N.o.). Ik kan mij verenigen met de wijze van afdoening van de klacht."

F. verklaringen betrokken ambtenaren

1. Bij brief van 17 mei 2000 deelde politieambtenaar K. van het regionale politiekorps Twente de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

"Op zaterdag 30 oktober 1999 bevond ik, K., brigadier van Politie Regio Twente, district noord west, afdeling Hellendoorn mij in uniform gekleed en met publieksopvang belast in het bureau van politie te Nijverdal, gemeente Hellendoorn.

Op die dag zag ik omstreeks 16.45 uur op een monitor in de meldkamer van dit bureau dat de parkeercontroleur B. samen met de vrijwillig politieman O. met de politieauto voor de poort van de achteringang van het bureau stonden en kennelijk "binnenkwamen". Direct daarna hoorde ik hen de dienstingang binnenkomen en ik zag dat zij een man bij zich hadden. Onmiddellijk hierna meldde B. zich bij mij en deelde mij mede dat zij deze man bij de achteringang van het bureau hadden aangehouden terzake van belediging. B. vertelde in het kort dat deze man op het moment dat zij de binnenplaats van het bureau wilden oprijden hen had aangesproken omtrent een bekeuring die hij op zijn auto had aangetroffen. Die man was het daar niet mee eens geweest en wilde dat de bekeuring ongedaan zou worden gemaakt. Nadat B. hem had medegedeeld dat de bekeuring door hem niet ongedaan werd gemaakt was dit bij die persoon kennelijk in verkeerde aarde gevallen. Volgens B. had de man duidelijk te verstaan in hun richting gezegd: "klootzak". B. deelde mij mede dat zij hierop de man hadden aangehouden en hadden geplaatst in de daarvoor bestemde ophoudkamer en dat diens vrouw nog in de auto achter het bureau zat.

Hierop heb ik, K., onmiddellijk de chef van dienst, de hulpofficier van justitie H. in kennisgesteld en verzocht om naar het bureau in Nijverdal te komen teneinde de verdachte aan hem te kunnen voorgeleiden. Gedurende dit telefoontje zag ik op eerdergenoemde monitor dat een collega bij een auto stond bij de poort aan de achterzijde van het bureau. Ik begreep hieruit dat men bij de vrouw van de verdachte was, hetgeen later door de collega B. werd bevestigd. Vervolgens begaf ik mij onmiddellijk naar de aangehouden verdachte. Nadat ik mij aan hem had voorgesteld deelde ik hem mede hetgeen ik van B. had gehoord en voorts vertelde ik hem dat ik hem over het gebeuren zou gaan verhoren. Ik deelde hem mede dat hij niet tot antwoorden was verplicht en dat ik in afwachting van de gewaarschuwde hulpofficier van justitie onmiddellijk met dit verhoor wilde gaan aanvangen. De verdachte gaf mij aan graag zo snel mogelijk weer weg te willen aangezien zijn vrouw nog in de auto zat achter het bureau. Ik vroeg de verdachte om plaats te nemen in de verhoorkamer, naast eerder genoemde ophoudkamer. Terwijl ik een aanvang maakte met het inloggen deelde de verdachte mij mede dat zijn vrouw ernstig gehandicapt was en alleen in de auto achter het bureau zat. De verdachte verzocht mij te mogen bellen met zijn vrouw. Ik gaf hier onmiddellijk toestemming voor en de verdachte nam telefonisch contact op met zijn vrouw. De verdachte deelde mij hierop mede dat zijn vrouw naar het toilet moest en verzocht mij of hij haar daarbij mocht helpen. Dit werd door mij onmiddellijk toegestaan en vervolgens begaf ik mij met de verdachte naar zijn auto die achter het bureau stond. Daar zag ik dat er een vrouw in de auto zat. Ik deelde de verdachte mee dat hij zijn auto op de binnenplaats van het bureau mocht plaatsen, zodat deze dichter bij de dienstingang stond hetgeen voor hem en zijn vrouw gemakkelijker zou zijn. Hij deed dit vervolgens. Ik zag dat de verdachte een rolstoel uit zijn auto haalde en dat hij zijn vrouw hielp om uit de auto en in deze rolstoel plaats te nemen. Hierop heb ik hen begeleid naar het publieks- c.q. invalidentoilet in het bureau. Nadat de verdachte zijn vrouw de nodige hulp had verleend deelde ik hen mede dat mevrouw zo zij dat wenste gedurende het verhoor mocht wachten in de hal c.q. entreeruimte van het bureau. Dit betreft een grote ruimte waarin men komt direct bij binnenkomst via de hoofdingang van het bureau. In deze ruimte zijn o.a. 8 zitplaatsen gesitueerd en bevindt zich de publieksbalie. De hoofdingang was juist gesloten aangezien de openstelling van genoemd politiebureau zaterdags is gesteld van 10.00 - 17.00 uur. Door de verdachte en zijn vrouw werd geen enkel bezwaar gemaakt tegen dit voorstel. Nadat de verdachte zijn vrouw in de rolstoel in die ruimte had geplaatst deelde ik haar mede dat zij, indien zij ons nodig had op de daarvoor op de balie bevestigde bel kon drukken, zodat wij onmiddellijk bij haar konden komen. Hierna begaf ik mij weer met de verdachte naar genoemde verhoorkamer om het verhoor aan te vangen. Het verhoor is aangevangen om 17.16 uur. Uitdrukkelijk wil ik hierbij verklaren dat mijnerzijds geen enkele druk op de verdachte is uitgeoefend om een verklaring af te leggen. Mogelijk is echter wel dat de verdachte "zeer hoge druk" zoals hijzelf verwoordt, heeft gevoeld omdat hij aangaf zo snel mogelijk weg te willen uit het politiebureau. De door hem in zijn brief weergegeven zin dat hij weg wilde omdat zijn vrouw alleen in de auto zat is niet juist. Zijn vrouw zat zoals aangegeven in de publiekshal en kon elk gewenst moment onze hulp inroepen. Het verhoor vond pertinent niet onder druk plaats. Het betrof een normaal verhoor over het gebeurde en de verdachte heeft tijdens het verhoor ook niet aangegeven dat hij vond dat een en ander naar zijn idee niet goed verliep. De voorgeleiding vond tijdens het verhoor plaats om 17.50 uur. Na de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie en afronding van het verhoor begeleidde ik de verdachte vanuit de verhoorkamer naar zijn vrouw. Er was absoluut geen sprake van een gespannen situatie. Aangezien de verdachte als afsluitende zin in zijn verklaring aangaf dat hij "opgefokt" was geweest en alsnog graag zijn excuus wilde aanbieden vroeg ik hem of hij prijs stelde op een gesprek met verbalisant B. Nadat hij te kennen gaf hierop prijs te stellen heb ik B. gevraagd te komen. Ik zag dat de verdachte B. uitnodigend de hand reikte en ik hoorde dat hij B. excuus aanbood voor het gebeurde. B. gaf hierbij aan dat de bekeuring niet ongedaan werd gemaakt. Nadat de verdachte vervolgens bij zijn vrouw was gekomen in de opvangruimte ontstond er een discussie waarbij de verdachte aangaf dat hij het er niet bij liet zitten. Overigens heeft de verdachte of zijn vrouw geen enkele keer ook maar de minste kritiek geleverd ten aanzien van de wijze waarop ik de zaak had afgehandeld.

Wel gaf de verdachte aan dat hij vond dat hij ten onrechte was bekeurd en dat de bekeuring ongedaan moest worden. In die discussie heb ik mij niet gemengd.

De verdachte geeft in zijn brief aan dat zijn vrouw 20 minuten alleen gezeten heeft in de auto. Dit is echter niet het geval geweest aangezien direct na aanhouding weer een collega bij haar is geweest, zoals ik had gezien via de monitor. Ook had mevrouw direct hulp kunnen inroepen gedurende de zeer korte tijd totdat zij door haar man werd gebeld en gehaald voor bezoek aan het toilet. Zij was zoals voren omschreven namelijk in het bezit van een mobiele telefoon. Ook tijdens de voorgeleiding aan de hulpofficier van justitie heeft de verdachte niet aangegeven dat hij het niet eens was met het verloop van het onderzoek en verhoor."

2. Bij brief van 18 mei 2000 deelden parkeercontroleur B. van de gemeente Hellendoorn en politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Twente de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:

"Op zaterdag 30 oktober 1999, omstreeks 15.58 uur reden wij B. en O. in een opvallend politie voertuig over de Duivecatelaan komende vanuit de rijrichting Hellendoorn en gaande in de richting Nijverdal. Wij zagen dat een Volkswagen Passat, voorzien van het kenteken (...), aan de linkerzijde van de rijbaan, in een onoverzichtelijke bocht tot stilstand was gebracht. Het voertuig stond met de voorzijde in de richting Hellendoorn geparkeerd. Voor deze rijrichting is een geslotenverklaring van kracht. Dit wordt door middel van het bord C12 aangegeven. Nadat ik verbalisant B. de kennisgeving van beschikking achter de voorruit had aangebracht, hebben wij onze weg vervolgd. Omstreeks 16.30 uur kregen wij van het regionale meldcentrum het verzoek om terug te keren naar het politie-bureau te Nijverdal, daar iemand op ons stond te wachten. Omstreeks 16.45 uur kwamen wij bij de achterzijde van het bureau aan. Op het moment dat wij voor het gesloten hek stonden te wachten, kwam er een voor mij onbekende man naar de auto toe lopen. Ik verbalisant B., die achter het stuur zat, zag dat de man een bekend geel briefje in zijn hand hield. Ik verbalisant deed het linkerzijraam open. De man vroeg aan mij verbalisant B., of ik deze bekeuring had uitgeschreven. Ik deelde de man mede dat dat juist was. Ik legde de man ook uit waarom hij daar niet mocht staan in verband met de onoverzichtelijke situatie. Fietsers die daardoor gehinderd kunnen worden. Zij worden dan gedwongen in 'n onoverzichtelijke bocht ver van de rechterzijde te gaan rijden. Het gevaar zit dan 'n tegemoetkomend autoverkeer dat men pas op 't laatste moment kan zien. Na mijn uitleg kreeg die man door, dat de bekeuring niet werd ingetrokken. Hij werd boos en gooide de kennisgeving van beschikking die hij al verfrommeld had in de geopende raam naar binnen en voegde daarbij duidelijk het woord "klootzak" toe. Ik verbalisant vroeg daarop gelijk aan mijn collega O. of hij dit woord ook duidelijk heeft verstaan, waarop zijn antwoord was "Ja". Ik verbalisant B. stapte vervolgens uit de auto en hield de man terstond aan. Ik deelde de man mede dat hij was aangehouden wegens belediging van ambtenaar in functie. Ik verbalisant B., pakte de man bij zijn rechterarm en geleide hem het politie bureau in. Verbalisant O. nam het stuur over en plaatste de politie voertuig op de binnenplaats van het bureau. De aangehouden man vroeg aan mij verbalisant B., of hij alsnog zijn excuus aan kon bieden. Ik verbalisant dacht eerst even na, maar besloot toch om de man naar binnen te brengen. De man vroeg vervolgens aan mij verbalisant B., of hij zijn vrouw in de auto mocht zetten. Ik deelde de man mede, dat hij eerst naar binnen werd gebracht voor overleg met de dienstdoende wachtcommandant. De man werd in de daarvoor bestemde ophoudkamer geplaatst. Nadat ik verbalisant B., de dienstdoende wachtcommandant op de hoogte had gebracht van wat er zich achter het bureau had afgespeeld, zijn wij, verbalisanten B. en O. onmiddellijk terug gegaan met de man naar zijn vrouw. Dit in 'n tijd bestek van nog geen vijf minuten. Ik verbalisant B., zag dat de vrouw inmiddels kennelijk op eigen kracht in de auto had plaats genomen. Alleen de rolstoel stond nog buiten het voertuig. De man pakte de rolstoel op en plaatste deze in de kofferbak en sloot hem af, vervolgens gaf de man zijn GSM-telefoon aan zijn vrouw. Hierna zijn wij verbalisanten met de man terug gegaan naar het bureau. De dienstdoende wachtcommandant plaatste de man in het verhoor kamer om een verklaring van de man op te nemen. Kort daarna (tijdsbestek van nog geen 10 minuten) zag ik, verbalisant B., dat de wachtcommandant met de man naar buiten liep. Ik verbalisant B. zat in de type kamer en had zo overzicht op de gang, waardoor ik de man met de wachtcommandant naar buiten zag lopen. Ik verbalisant B., liep naar de meldkamer en zag op de monitor dat de man en de wachtcommandant naar de auto liepen, waar de vrouw in de auto zat. Ik zag vervolgens dat de auto op de binnenplaats werd gezet, ik zag ook dat de vrouw uit de auto werd gehaald en geholpen door haar man plaats nam in de rolstoel, de vrouw werd door haar man het politiebureau binnen gereden. Even later zag ik dat de vrouw in het voor portaal werd gezet. Het voorportaal is een open ruimte, omgeven door glas. Dit is een ruimte waar bezoekers plaats nemen.

Nadat de man was voorgeleid aan de Hulp Officier van Justitie (H.) werd de verklaring opgenomen. Nadat dit was afgewerkt kwam de dienstdoende wachtcommandant naar mij verbalisant toe en vroeg of ik alsnog het excuus van de man wilde aan nemen. De verdachte had hier zelf om gevraagd. Ik verbalisant liep met de wachtcommandant mee naar het verhoor kamer, die gelegen is tussen het voorportaal en de pantry. De man gaf mij een hand en bood zijn excuus aan voor wat hij had gezegd. Hierna is de man terug gebracht naar zijn vrouw. De man nam vervolgens zijn vrouw mee naar de auto en reden weg.

De vrouw heeft geen 20 minuten alleen buiten gezeten in de rolstoel.

Binnen vijf minuten nadat de man was aangehouden waren wij terug bij de vrouw.

De vrouw zat reeds op de passagierstoel.

Alleen de rolstoel stond naast haar.

Door haar echtgenoot is de rolstoel in de kofferbak gelegd.

De man kwam voor de tweede keer binnen tien minuten bij zijn vrouw om haar op te halen.

De vrouw zat niet in een klein hokje maar in het voorportaal omgeven door glas en kon zo naar buiten kijken."

G. reactie verzoekster

Verzoekster deelde bij brief van 1 augustus 2000 in reactie op de standpunten van de korpsbeheerder en burgemeester en wethouders van de gemeente Hellendoorn, en de verklaringen van de betrokken ambtenaren onder meer het volgende mee:

"(In het standpunt van Burgemeester en wethouders (zie hiervoor, onder D.); N.o.) waarin men aangeeft dat ik parkeercontroleur B. (...) en zijn collega daar niet op gewezen zal hebben is mijn eerste reactie hierop dat het duidelijk is te zien dat mijn vrouw in een rolstoel zit, dus zal ze wat mankeren!

(…) (In de verklaring van parkeercontroleur B. en politieambtenaar O. (zie hiervoor, onder F.2.); N.o.) staat er duidelijk in de verklaring door Hr. B., dat ik aan hem gevraagd heb of ik mijn vrouw in de auto mag zetten, waarop hij meedeelde dat ik eerst mee naar binnen moest, waardoor hij mijn vrouw (laten we de auto met de sleutels erin, deuren open, betaalpassen, autopapieren, radio enz. even vergeten) in een zeer kwetsbare situatie bracht.

(…) (In het standpunt van Burgemeester en wethouders (zie hiervoor, onder D.); N.o.) staat dat toen het duidelijk werd dat Mevr. D. zich zelf niet kon redden men direct naar haar toe is gegaan, en dat dit binnen 5 min. gebeurd is, als U leest wat er vanaf mijn arrestatie (…) gebeurd is, denk ik dat dit niet in 5 min. te doen is, of we moeten alles in looppas gedaan hebben. Een tegenstrijdigheid in deze verklaring is dat hij aangeeft (Hr. B.) dat men daar in het bureau achter komt, maar zoals hiervoor omschreven is hem dat bij de arrestatie reeds gevraagd.

Nu over de tijd dat mijn vrouw alleen buiten heeft gezeten (in of buiten de auto) wil ik U graag verwijzen naar (…) (de verklaring; N.o.) van brigadier K. (zie hiervoor, onder F.1.; N.o.) (hierna K. te noemen) er staat dat ik om 16.45 uur naar binnen ben gebracht en dat het verhoor om 17.15 u is begonnen, dat is 30 minuten dus is zij zeker 20 minuten alleen buiten geweest.

De Hr. K. geeft aan (…) dat direct na mijn aanhouding een collega bij haar is geweest, want toen ik bij het inloggen te kennen gaf mij zorgen te maken over mijn vrouw heeft hij dit ook tegen mij gezegd, en dat een collega bij mijn vrouw was geweest en dat mijn vrouw liever in de auto bleef, waardoor wij verder zijn gegaan met inloggen.

Toen ik weer bij mijn vrouw kwam heb ik direct aan haar gevraagd of er iemand bij haar geweest was toen zij alleen buiten zat, hier was de Hr. K. bij, zij ontkende dit en de Hr. K. gaf aan, wat wij beiden duidelijk behoord hebben, dat hij dacht dat dit gebeurd was maar dat hij zich dan vergist moest hebben.

Ook heeft mijn vrouw van 17.15 tot 18.00 uur in een donkere verlaten hal alleen gezeten, want niemand van het Korps Politie Hellendoorn was zo galant of menselijk om mijn vrouw te vragen hoe het met haar ging, of een kop koffie aan te bieden, terwijl de Hr. B. (die daar al die tijd aanwezig is geweest en van de situatie van mijn vrouw op de hoogte was) dit ook niet heeft gedaan.

Dan vraag ik mij af wat de Hr. B. voor bedoeling heeft met de volgende opmerking (…) dat mevr. inmiddels KENNELIJK EN OP EIGEN KRACHT in de auto had plaatsgenomen (zie hiervoor, onder F.2.; N.o.), op dit moment (dus voor de 2de maal) ziet hij dat mevr. gehandicapt is maar laat haar nogmaals voor de 2de keer alleen achter dit zou dan allemaal in 5 minuten gebeurd moeten zijn !?

Dan de volgende opmerking van de afdelingschef (…) (zie het standpunt van burgemeester en wethouders, hiervoor onder D.); N.o.):

Tenslotte delen wij u mee dat de afdelingschef van politie ons heeft meegedeeld, dat hij aan alle medewerkers binnen zijn korps heeft meegedeeld, dat in situaties waarbij iemand "achtergelaten" wordt, altijd gevraagd moet worden of die persoon in staat is zich zelf te redden. Dit, zodat in de toekomst in alle gevallen, dus onder meer ook wanneer degene die mee wordt gevraagd naar het bureau daarover niets zegt, ten aanzien van die achterblijvende persoon zo nodig direct passende maatregelen kunnen worden genomen.

Wij gaan ervan uit, dat daarmee in de toekomst de met dit geval vergelijkbare situaties zich niet meer zullen voordoen.

Er is dus kennelijk binnen het korps besloten dat er wel iets mis is gegaan, maar dit publiekelijk toegeven zal erg moeilijk zijn.

Het spreekwoord "als het kalf verdronken is dempt men de put" is in deze zeker op zijn plaats!!

Als ik weleens naar een reality serie van de amerikaanse politie kijk, en er wordt daar een crimineel aangehouden en weggevoerd, worden zijn eigendommen, de auto en alles wat daarin zit, zelfs geen 5 min. alleen gelaten.

Alleen bij mijn arrestatie door de Hr. B. heeft hij willens en wetens mijn vrouw veroordeeld tot minder als een auto en dat tot 2 maal toe.

(…)

De districtschef is tenminste iemand die fouten binnen het korps aan durft te geven (…) (zie hiervoor, onder A.5.; N.o.) Waarin hij het ongenuanceerd handelen van de Hr. B. niet op zijn plaats vind en of de parkeerbon wel had door moeten gaan, dus vraag ik me af of de Hr. B. wel op de hoogte is van de wetten en regels in dit land, want dat is wel belangrijk als je zo'n belangrijke functie binnen het korps bekleed.

Maar in het onderzoek van de politie Twente (…) (zie hiervoor, onder A.4.; N.o.) zwijgt hij daar over en hier weet hij ook niet hoeveel tijd er tussen de aanhouding en het naar de auto gaan zit, terwijl in de brief aan U het zeker geen 5 min geweest is. Om deze feiten niet in het onderzoek te noemen zal men tot de uitspraak van ongegrond moeten gekomen zijn.

Ook vraag ik mij af wat de Hr. B. bedoelt met de opmerking dat de vrouw (hier bedoelt hij waarschijnlijk mevrouw D. mee) niet zo nodig hoefde te plassen (…).

Nog een punt om aan te geven hoe scherp de Hr. B. alles ziet is dat hij aangeeft dat ik met de Hr. S. naar buiten ging en dat de Hr. S. samen met mij mijn vrouw in de rolstoel heeft geholpen, als hij meekijken ziet als meehelpen heeft hij gelijk.

Volgens hem heeft hij verder geen relevante gegevens (…) zoals U hier boven kunt lezen vergeet hij er een en voegt er een aan toe:

(…) (In de verklaring van 18 mei 2000 (zie hiervoor, onder F.2.); N.o.) geeft de Hr. B. aan dat zij beiden het woord klootzak gehoord hebben, terwijl in de verklaring van de Hr. O. hij het toch niet zo duidelijk gehoord heeft, hij verklaart dat ik gezegd heb "hier klootzak hier heb je hem weer terug", of woorden van gelijke strekking, terwijl de Hr. B. in zijn verklaring zegt dat hij aan zijn collega de Hr. O. gevraagd heeft of deze dat woord ook duidelijk gehoord heeft waarop zijn antwoord duidelijk ja was.

Geachte ombudsman ik denk dat als ik nog verder zou gaan met het lezen van het rapport, ik misschien nog meer schoonheidsfoutjes naar boven kan halen, maar gezien de feiten die ik voor U zichtbaar heb gemaakt lijkt het me voldoende.

Alles resumerend vind ik dat er van alles had kunnen gebeuren (auto open enz), daarnaast vind ik het zeer pijnlijk dat mijn gehandicapte vrouw minder aandacht heeft gehad als die auto van een crimineel in Amerika. Daarnaast is mijn vrouw 20 min. buiten en bijna 40 minuten in een donkere eenzame ruimte achtergelaten, daarbij opgeteld de tegenstrijdige verklaringen van een x aantal medewerkers van het Politie korps Hellendoorn Heb ik mijn twijfels of wij echt die pet op moeten zetten!!!"

H. Nadere verklaring verzoekster en verzoeksters echtgenoot

1. Op 5 september 2000 deelde verzoekster telefonisch onder meer het volgende mee aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:

“Op het moment dat mijn man op 30 oktober 1999 werd aangehouden, zat ik in mijn rolstoel op ongeveer 10 meter afstand van de plek van aanhouding. Mijn man werd aangehouden door de parkeercontroleur en de politieambtenaar samen. Vervolgens liepen ze met z'n drieën - mijn man in het midden - naar het politiebureau. Ik riep op dat moment nog: "En, ik dan?!". Hierop werd niet gereageerd. Ik kan niet met zekerheid zeggen dat de betrokken ambtenaren mij hebben gehoord. Verder moet het wel zo zijn geweest dat de betrokken ambtenaren mij hebben zien zitten in mijn rolstoel.“

2. Op 5 september 2000 deelde verzoeksters echtgenoot telefonisch onder meer het volgende mee aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:

“Ik ben op 30 oktober 1999 aangehouden door de parkeercontroleur en door de politieambtenaar samen. De plek van aanhouding was ongeveer 10 tot 15 meter van de plek waar mijn vrouw in haar rolstoel naast onze auto zat. De betrokken ambtenaren hebben mij samen naar binnengebracht.

Ik ben ervan overtuigd dat zij mijn vrouw hebben zien zitten in haar rolstoel. Ik heb de parkeercontroleur ook nog gevraagd of ik eerst mijn vrouw in de auto mocht zetten. Ik wees daarbij in de richting van mijn vrouw. De politieambtenaar was daar ook bij.

De parkeercontroleur weigerde echter, en wij liepen verder richting politiebureau.“

I. Nadere verklaring betrokken ambtenaar O.

Op 12 oktober 2000 deelde politieambtenaar O. van het regionale politiekorps Twente telefonisch onder meer het volgende mee aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:

“Op 30 oktober 1999 had ik dienst met parkeercontroleur B. van de gemeente Hellendoorn. Op enig moment verzocht de meldkamer ons terug te keren naar het politiebureau te Nijverdal. Daar aangekomen, liep verzoeksters echtgenoot op ons af. Hij was het niet eens met de kennisgeving van beschikking die B. had uitgeschreven voor fout parkeren. B. gaf verzoeksters echtgenoot uitleg over de reden voor het uitschrijven van deze beschikking. Hierop werd verzoeksters echtgenoot boos. Hij gooide de kennisgeving door het raam, en riep daarbij "klootzak" in de richting van B.

Vervolgens hield B. verzoeksters echtgenoot aan voor belediging van een ambtenaar in functie. Verzoekster zat op dat moment naast haar auto in haar rolstoel. B. en ik brachten verzoeksters echtgenoot samen richting het politiebureau. Halverwege keerde ik om teneinde de politieauto achter het bureau te parkeren. Nadat ik de politieauto had geparkeerd, ben ik via de achteringang het politiebureau binnen gegaan.

Ongeveer 5 minuten nadat verzoeksters echtgenoot was aangehouden en binnengebracht in het politiebureau, ben ik samen met B. en verzoeksters echtgenoot terug gegaan naar verzoekster. Zij had op dat moment inmiddels plaats genomen in haar auto. Kennelijk op eigen kracht. Alleen de rolstoel stond nog naast de auto.

Verzoeksters echtgenoot klapte de rolstoel in, en deed deze in de achterbak van de auto. Hij gaf verzoekster tevens zijn mobiele telefoon. Verzoekster heeft daarbij niet kenbaar gemaakt dat ze naar het toilet moest. Verder heb ik geen bemoeienis meer gehad met deze zaak.“

Instantie: Regiopolitie Twente en opsporingsambtenaar gemeente Hellendoorn

Klacht:

Politieambtenaar en parkeercontroleur hebben verzoekster (M.S.-patiënte in rolstoel) aan lot overgelaten terwijl man werd aagehouden en meegevoerd naar politiebureau .

Oordeel:

Gegrond