2001/116

Rapport

Verzoeker klaagt erover dat het dagelijks bestuur van het waterschap Velt en Vecht zich blijkens een brief van 29 april 1999 op het standpunt stelt niet verantwoordelijk te zijn voor de wateroverlast op verzoekers perceel en daarvoor geen aansprakelijkheid wenst te aanvaarden.

Bovendien klaagt verzoeker erover dat hij, tot op het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, van het dagelijks bestuur van het waterschap, ondanks zijn rappelbrief van 15 december 1999, nog geen inhoudelijke reactie had ontvangen op zijn brief van 8 juni 1999. In deze brief klaagt verzoeker over de behandelingsduur van zijn in november 1998 ingediende klacht en vraagt hij het waterschap, nadat hij zijn bezwaren tegen het hierboven genoemde standpunt inzake de verantwoordelijkheid kenbaar heeft gemaakt, alsnog passende maatregelen te nemen.

Beoordeling

I. Inleiding

Verzoekers tuin grenst aan een stadsgracht in Coevorden. Deze tuin loopt gemiddeld tweemaal per jaar gedeeltelijk onder water als gevolg van een hoge waterstand in de stadsgracht. Op 6 november 1998 heeft verzoeker bij het waterschap 't Suydevelt (het waterschap 't Suydevelt is op 1 januari 2000 opgegaan in het waterschap Velt en Vecht) een klacht ingediend over de wateroverlast op zijn perceel. In een brief van 29 april 1999 deelde het waterschap aan verzoeker mee niet verantwoordelijk te zijn voor de wateroverlast en daarvoor geen aansprakelijkheid te aanvaarden. Verzoeker heeft het waterschap op 8 juni 1999 opnieuw over de wateroverlast geschreven. Op het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde had hij, ondanks zijn rappelbrief van 15 december 1999 nog geen inhoudelijke reactie ontvangen op zijn brief van 8 juni 1999.

II. Ten aanzien van de wateroverlast op verzoekers perceel.

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het dagelijks bestuur van het waterschap Velt en Vecht zich op het standpunt stelt niet verantwoordelijk te zijn voor de wateroverlast op zijn perceel en daarvoor geen aansprakelijkheid wenst te aanvaarden.

2. Het door het waterschap ingenomen standpunt houdt in dat het waterschap niet bereid is - zo het daartoe al in staat is - maatregelen te treffen om de wateroverlast te voorkomen. De burgerlijke rechter is bij uitsluiting bevoegd om bindend te beslissen op de vraag of een waterschap door dergelijke maatregelen niet te treffen, onrechtmatig handelt.

In beginsel zou een waterschap geen verwijt kunnen worden gemaakt indien het zou wensen te betwisten dat het op grond van artikel 162, Boek 6 Burgerlijk Wetboek (zie Achtergrond, onder 3.) onrechtmatig handelt door geen aansprakelijkheid voor de wateroverlast te aanvaarden en indien het bestuursorgaan het er toe zou wensen te leiden dat de vraag of het onrechtmatig handelt eventueel aan het oordeel van de burgerlijke rechter wordt onderworpen.

Dit zou alleen anders zijn indien de gronden en de overwegingen, waarop een dergelijke betwisting berust, zo duidelijk onjuist zouden zijn en de juistheid van het verzoek tot het niet aanvaarden van de aansprakelijkheid - gezien de gronden waarop het berust - al op voorhand zo evident zou zijn dat het bestuursorgaan in redelijkheid niet tot zijn beslissing had kunnen komen. In dat geval zou een dergelijke beslissing door de Nationale ombudsman moeten worden aangemerkt als een niet behoorlijke gedraging.

3. Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 19 november 1999 (zie Achtergrond, onder 4.) hangt de vraag hoever de verplichtingen van het waterschap die voortvloeien uit zijn waterbeheertaak zich uitstrekken, mede af van de financiële en andere middelen die het waterschap ten dienste staan en kan het waterschap dienaangaande een zekere beleidsvrijheid niet worden ontzegd. De Hoge Raad overweegt in zijn uitspraak dat het Hof geen blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door met inachtneming van dit uitgangspunt tot de slotsom te komen dat het waterschap niet onrechtmatig jegens eisers heeft gehandeld. Het Hof is tot zijn uitspraak gekomen na onder meer te overwegen dat de vraag of het waterschap in zijn onderhoudsplicht tekort is geschoten slechts aan de hand van concrete omstandigheden van het geval beoordeeld kan worden. Vervolgens komt het Hof op grond van een vijftal omstandigheden (zie Achtergrond, onder 4.) in hun onderlinge samenhang bezien en de diverse belangen tegen elkaar afwegend, tot het oordeel dat de beslissing van het waterschap de Dommel om niet over te gaan tot het uitbaggeren van de aan de percelen van eisers gelegen rivier niet onrechtmatig jegens eisers is.

4. Het waterschap Velt en Vecht heeft de gehoudenheid om de aansprakelijkheid voor de wateroverlast op verzoekers perceel te aanvaarden om twee redenen betwist.

Ten eerste omdat het waterschap geen invloed heeft op de hoogte van het waterpeil in de stadsgracht. De stadsgracht staat in open verbinding met het Stieltjeskanaal en het Alte Picardiekanaal. Een peilstijging op beide kanalen heeft direct invloed op het waterpeil in de stadsgracht. Het waterschap heeft geen invloed op de peilstijging van het Stieltjeskanaal of van het Alte Picardiekanaal; het is gebonden aan het peilbeheer zoals dat door de provincie Drenthe wordt gevoerd op de scheepvaartkanalen rond Coevorden en in het bijzonder op het Stieltjeskanaal. Het water in het Alte Picardiekanaal wordt onder meer aangevoerd vanuit het Duitse Picardiekanaal en het Schoonerbeekerdiep. Op deze aanvoer heeft het waterschap geen invloed.

Ten tweede omdat het feit dat verzoekers perceel overstroomt - volgens het waterschap - te maken heeft met de lage ligging van zijn perceel. De aanleghoogte van de huispercelen aan de grachtzijde van verzoekers huisperceel is, zo stelt het waterschap, zodanig dat bedijking of bemaling niet aan de orde is. Voorts is, aldus het waterschap, vanwege de voldoende natuurlijke hoogteligging van de aangrenzende percelen een waterkering langs de zuidzijde van de gracht niet nodig. Het waterschap is van mening dat de lage ligging van verzoekers perceel een uitsluitend persoonlijke aangelegenheid is, waarbij geen belangen van derden in het geding zijn. Het acht de lage ligging en het aanwezig hebben van een houten schuurtje op dit lage tuingedeelte dan ook een persoonlijke keuze van verzoeker waarvoor het niet verantwoordelijk is.

5. Gelet op hetgeen het waterschap Velt en Vecht naar voren heeft gebracht en gelet op de beleidsvrijheid die een waterschap op grond van de genoemde uitspraak van de Hoge Raad heeft, moet worden geoordeeld dat de beslissing van het waterschap Velt en Vecht om geen aansprakelijkheid te aanvaarden voor de wateroverlast op verzoekers perceel niet evident onjuist is.

De onderzochte gedraging op dit punt is behoorlijk.

III. Ten aanzien van het niet beantwoorden van verzoekers brief van 8 juni 1999.

1. Voorts klaagt verzoeker erover dat hij van het dagelijks bestuur van het waterschap, ondanks zijn rappelbrief van 15 december 1999, tot op het moment waarop hij zich tot de Nationale ombudsman wendde, nog geen inhoudelijke reactie had ontvangen op zijn brief van 8 juni 1999.

2. Op 29 juli 1999 is door het waterschap aan verzoeker meegedeeld dat de beantwoording van zijn brief van 8 juni 1999 zou worden aangehouden tot eind augustus 1999. Eerst nadat een klacht aan de Nationale ombudsman was voorgelegd is het waterschap tot beantwoording van verzoekers brief overgegaan. De brief is op 6 juli 2000 door het waterschap inhoudelijk beantwoord. In het antwoord gaf het waterschap aan verzoekers klacht over de trage behandeling van zijn eind 1998 mondeling ingediende klacht te begrijpen. Vervolgens deelde het waterschap mee het te betreuren dat de brief van 8 juni 1999 niet (eerder) was beantwoord. Als redenen voor de late beantwoording van verzoekers brief werd aangegeven dat de betrokken ambtenaren door vakantieplanning niet in staat waren tijdig de brief te beantwoorden. Vervolgens had een aantal medewerkers als gevolg van een op stapel staande reorganisatie binnen de waterschappen in Noordoost-Nederland het waterschap vroegtijdig verlaten. De bij deze medewerkers in behandeling zijnde dossiers, waaronder die van verzoeker, waren tussen wal en schip geraakt en daardoor niet afgehandeld.

De door het waterschap aangevoerde omstandigheden zijn van interne aard en kunnen wel als verklaring maar niet als rechtvaardiging dienen van een zo lange behandelingsduur.

De onderzochte gedraging op dit punt is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het waterschap Velt en Vecht te Coevorden is niet gegrond voor zover geklaagd wordt over het standpunt van het waterschap niet verantwoordelijk te zijn voor de wateroverlast op verzoekers perceel en gegrond voorzover geklaagd wordt over de behandelingsduur van verzoekers brief van 8 juni 1999.

Onderzoek

Op 28 april 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer N. te Coevorden, met een klacht over een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Velt en Vecht. Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd het dagelijks bestuur van het waterschap Velt en Vecht te Coevorden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd het waterschap een aantal specifieke vragen gesteld. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het waterschap Velt en Vecht deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoekers tuin grenst aan een stadsgracht in Coevorden. Deze stadsgracht staat in open verbinding met het Alte Picardiekanaal. Het verlengde van de stadsgracht staat in open verbinding met het Stieltjeskanaal.

2. Verzoekers tuin loopt regelmatig - gemiddeld tweemaal per jaar - gedeeltelijk onder als gevolg van een hoge waterstand in de stadsgracht.

3. Op 6 november 1998 heeft verzoeker bij het waterschap 't Suydevelt (het waterschap

't Suydevelt is op 1 januari 2000 opgegaan in het waterschap Velt en Vecht) mondeling een klacht ingediend over de wateroverlast op zijn perceel.

4. Op 29 april 1999 schreef het dagelijks bestuur van het waterschap 't Suydevelt aan verzoeker:

"…Reeds enkele malen heeft u met het waterschap contact opgenomen inzake de wateroverlast op uw perceel. U heeft gevraagd, of het waterschap een uitspraak wil doen omtrent de verantwoordelijkheid van het waterschap voor de inundatie van uw perceel en de aansprakelijkheid daarvoor. Een en ander is in onze vergadering van maandag 26 april 1999 aan de orde geweest. Wij kunnen u thans het volgende mededelen.

De situatie is als volgt. Het Stieltjeskanaal komt uit in de stadsgracht, die in open verbinding staat met het Alte Picardiekanaal. Het Stieltjeskanaal is in beheer bij de provincie, het Alte Picardiekanaal bij het waterschap. Door de open verbinding heeft een peilstijging op het Stieltjeskanaal direct invloed op het peil van de stadsgracht en het Alte Picardiekanaal. Het waterschap heeft geen invloed op de peilstijging van het Stieltjeskanaal en kan daardoor niet voorkomen, dat het peil op het Alte Picardiekanaal stijgt. Bij perioden van grotere afvoer vanaf het Stieltjeskanaal zal ook het peil op het Alte Picardiekanaal stijgen. Vanaf de andere kant bezien komen het Duitse Picardiekanaal en het Schoonebeekerdiep samen in het Nederlandse Alte Picardiekanaal. Als vanaf die kant meer water wordt afgevoerd dan gebruikelijk (bijvoorbeeld door hevige regenval) heeft dit opstuwing van water tot gevolg op het Alte Picardiekanaal richting de stadsgracht. Van beide kanten komt het water richting het Alte Picardiekanaal, waar het waterschap geen invloed op heeft. Aanvoer van water van de ene kant en opstuwing van de andere kant kan inundatie van uw perceel tot gevolg hebben, zonder, het zij nogmaals gezegd, dat het waterschap hier invloed op heeft. Er zijn diverse externe factoren in het spel, buiten bereik van het waterschap.

Uit onderzoek is gebleken, dat in het Alte Picardiekanaal gebaggerd dient te worden, met name in de bocht vlak bij uw perceel. Door het verwijderen van de bagger zal het peil in het Alte Picardiekanaal echter niet zodanig anders worden, dat gegarandeerd kan worden dat er geen kans meer is op inundatie; dit blijft nog steeds afhankelijk van peilstijgingen op het Stieltjeskanaal en opstuwing vanaf de kant van het Schoonebeekerdiep, externe factoren.

Naast deze waterstaatkundige factoren speelt de ligging van uw perceel een rol. Het perceel is lager gelegen dan de aangrenzende percelen, die, voor zover bij ons bekend, geen hinder ondervinden van een peilstijging in het Alte Picardiekanaal. De lagere ligging vergroot het risico van overstroming.

Enerzijds hebben we hier dus te maken met externe factoren, die van invloed zijn op het peil in het Alte Picardiekanaal en daarmee de kans op inundatie beïnvloeden. De peilbeheersing is afhankelijk van factoren, waar het Waterschap 't Suydevelt niet voor verantwoordelijk is. Anderzijds is er sprake van een lager liggend perceel. Het waterschap is echter niet verantwoordelijk voor zaken die zich op perceelsniveau afspelen. Dit is geheel voor verantwoordelijkheid van de eigenaar van dat perceel.

Op grond van hetgeen hiervoor is uiteen gezet, komen wij tot de conclusie dat het Waterschap 't Suydevelt niet verantwoordelijk is voor inundatie van uw perceel.

Wel hebben wij onderzocht wat de mogelijkheden zijn, om een oplossing voor het probleem te vinden. Daar er door het gehele beheersgebied baggerwerkzaamheden plaats vinden of zullen gaan plaatsvinden, komt er een redelijke hoeveelheid bagger vrij, die kan worden aangewend om gronden op te hogen. Het zal naar verwachting ruim een jaar duren, voordat de vrijgekomen bagger bruikbaar is.

Wij willen u dan ook hierbij aanbieden, dat, zodra de mogelijkheid zich voordoet, aan u grond ter beschikking zal worden gesteld, waarmee u op uw perceel maatregelen kunt nemen, ter voorkoming c.q. beperking van de kans op overstromingen in de toekomst. De grond is dan verkrijgbaar vanaf het depot.

Voor de exacte hoeveelheid beschikbare grond en de locatie waar deze zich bevindt en wanneer deze ter uwe beschikking zal staan, alsmede wat het beste alternatief is (ophoging gehele perceel of aanleggen van een wal) verzoeken wij u, contact op te nemen met onze technisch medewerker…"

5. In antwoord op deze brief schreef verzoeker aan het dagelijks bestuur van het waterschap 't Suydevelt op 8 juni 1999 onder meer:

"Ter informatie deel ik u mee dat ik reeds op 6 nov. 98 mijn klacht telefonisch ter kennis heb gebracht van (naam medewerker waterschap; N.o.) die direct polshoogte heeft genomen. Op 6 febr. 99 heeft (naam medewerker waterschap: N.o.) nogmaals de situatie in ogenschouw genomen; na meerdere telefonische rappels bij (naam medewerker waterschap; N.o.) volgde uiteindelijk uw bovengenoemde brief. Ik wil bij deze mijn beklag doen over deze, m.i. onacceptabel trage behandeling van mijn klacht.

Met de inhoud van uw schrijven waarin u stelt niet verantwoordelijk te zijn voor de inundatie van mijn perceel, kan ik het niet eens zijn. Ingevolge de Waterschapswet behoort het immers tot uw taak bescherming te bieden tegen overstromingen door kwantitatief waterbeheer en door aanleg en onderhoud van waterkeringen.

Kwantitatief waterbeheer blijft derhalve te allen tijde uw zorg en verantwoording, óók in het geval waarin u zegt geen invloed te hebben op de watertoevoer vanuit bronnen die buiten uw zorggebied zijn gelegen zoals u stelt in uw brief.

Een waterkering, waarvoor u de zorg en verantwoording draagt, ontbreekt geheel ter hoogte van mijn perceel terwijl deze langs praktisch het gehele Picardiekanaal wél aanwezig is. Het gevolg is dat een geringe peilstijging van het water reeds een overstroming van mijn perceel tot gevolg heeft. De lage ligging van dit perceel is m.i. niet relevant; andere laagliggende percelen in de directe omgeving worden wel beschermd door dijken of worden bemalen.

Concluderend ben ik van mening dat u wel degelijk verantwoordelijk bent voor de inundaties van mijn perceel en verzoek u dan ook mij op de hoogte te stellen of u bereid bent hiertegen maatregelen te nemen en zo ja, welke. Indien u hiertoe niet bereid bent verzoek ik u dit onderbouwd te motiveren."

6. Het waterschap 't Suydevelt deelde bij brief van 29 juli 1999 onder meer aan verzoeker mee:

"Hierbij deel ik u mede, dat de behandeling van uw brief van 8 juni jl. in verband met de vakantieperiode zal worden aangehouden tot eind augustus."

7. Op 15 december 1999 schreef verzoeker aan het waterschap 't Suydevelt onder meer:

"In uw bovengenoemde schrijven van 29 juni (bedoeld wordt 29 juli; N.o.) heeft u de beantwoording van mijn eerdere brief van 8 juni uitgesteld tot eind augustus. Tot op heden, ruim vier maanden later heb ik nog geen enkele reactie van u mogen ontvangen.

Ik verzoek u nogmaals vriendelijk maar dringend alsnog omgaand te reageren op mijn brief van 8 juni."

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder Klacht en naar de onder A. FEITEN opgenomen brief van verzoeker.

C. Standpunt DAGELIJKS BESTUUR VAN HET Waterschap Velt en Vecht

1. In reactie op de klacht van verzoeker liet het dagelijks bestuur van het waterschap Velt en Vecht in een brief van 6 juli 2000 onder meer het volgende weten:

"Reglementering opgedragen taken

In de reglementen voor de waterschappen 't Suydevelt en Velt en Vecht zijn de taken van de waterschappen ten aanzien van de waterstaatkundige verzorging van het gebied vastgelegd in de artikelen 2 respectievelijk 4 (zie Achtergrond, onder 1 en 2; N.o.).

De regeling van de hoogte van het waterpeil in het gebied grenzend aan het perceel van (verzoeker; N.o.) (klager)

Het waterschap Velt en Vecht is voor de peilbeheersing nabij het perceel van (verzoeker; N.o.), gelegen aan de uitmonding van het Alte Picardiekanaal en de Coevorder grachten, gebonden aan het peilbeheer zoals dat door de provincie Drenthe wordt gevoerd op de scheepvaartkanalen rond Coevorden en in het bijzonder het Stieljeskanaal. Zowel het Alte Picardiekanaal als de Coevorder grachten staan in open verbinding met het Stieljeskanaal.

Afspraken omtrent het waterbeheer met andere instanties

De waterschappen, de provincies Drenthe en Overijssel en Rijkswaterstaat (directie Noord-Nederland en directie Oost-Nederland) hebben hun bevoegdhedenverdeling in situaties van hoogwater in Noordoost-Overijssel en Zuidoost-Drenthe vastgelegd in het draaiboek hoogwater 1996. Het waterschap Velt en Vecht heeft zich aan deze regeling geconformeerd."

2. Het waterschap zond op 6 juli 2000 ook een brief aan verzoeker waarmee antwoord werd gegeven op zijn brief van 8 juni 1999. Het waterschap schreef aan verzoeker onder meer:

"Naar aanleiding van uw brief van 8 juni 1999 aan het dagelijks bestuur van het waterschap 't Suydevelt te Coevorden, betreffende de wateroverlast eind 1998 op uw huisperceel, berichten wij u het volgende.

Uw klacht over de trage afhandeling van uw eerder gedane mondelinge klacht betreffende de wateroverlast eind 1998 op uw huisperceel aan (…) te Coevorden is voor ons begrijpelijk. Voorts betreuren wij ten zeerste dat uw brief van 8 juni 1999, als reactie op het schrijven van het dagelijks bestuur van het waterschap 't Suydevelt van 29 april 1999, niet werd beantwoord.

De late behandeling van uw klacht is gelegen in het feit dat na de hoogwaterperiode van eind 1998 de aandacht van de medewerkers van het waterschap 't Suydevelt mede uitging naar urgentere klachten. Wel heeft dit waterschap intern aan uw klacht gewerkt getuige uw brief van 8 juni 1999 en een interne rapportage van 21 april 1999 van (naam medewerkers waterschap; N.o.) aan het dagelijks bestuur van het waterschap 't Suydevelt. Gegeven de situatie in die periode heeft de behandeling van uw mondelinge klacht langer geduurd dan in normale omstandigheden te doen gebruikelijk is.

Het nalaten van de beantwoording van uw brief van 8 juni 1999 heeft in eerste instantie gelegen aan het feit dat betrokken ambtenaren door vakantieplanning niet in staat waren tijdig uw brief te beantwoorden.

Bij brief van 29 juli 1999 bent u ervan op de hoogte gebracht dat de beantwoording zou worden aangehouden tot eind augustus. Doordat binnen de waterschappen in Noordoost-Nederland een omvangrijke reorganisatie op stapel stond voor 1 januari 2000 hebben in de zomer- en najaarsperiode van 1999 een aantal functionarissen, waaronder (naam medewerkers waterschap; N.o.), vroegtijdig het waterschap verlaten om dienst te nemen bij andere organisaties. De onderhanden zijnde dossiers zijn door deze situatie tussen wal en schip geraakt en daardoor niet afgehandeld.

Ten aanzien van uw stellingname dat het waterschap verantwoordelijk is en blijft voor de inundatie van uw perceel merken wij het volgende op. De taak en zorgplicht van het waterschap is vastgelegd in het reglement voor het waterschap. Deze reglementen zijn vastgesteld door provinciale staten en hebben de goedkeuring van de minister. Het waterschap kwijt zich van de taak en zorgplicht voor een goede waterhuishouding door beheer en onderhoud te plegen aan de daarvoor in aanmerking komende watergangen en waterkeringen. De kering langs het Alte Picardiekanaal maakt hier geen deel van uit. (volgens het waterschap is de kering in beheer bij de gemeente Coevorden) De uitvoering van de taak en de daarbij behorende zorgplicht impliceert echter niet dat het waterschap ook verantwoordelijk is voor individuele schadegevallen in calamiteuze situaties als eind 1998.

Uw veronderstelling dat andere laagliggende percelen in de directe omgeving wel worden beschermd door dijken of worden bemalen, is niet geheel juist. Aan de grachtzijde van uw huisperceel is de aanleghoogte van de huispercelen dusdanig dat bedijking of bemaling niet aan de orde is. Dit is wel het geval aan de overzijde van de gracht en gedeeltelijk langs het Alte Picardiekanaal, waar de aangrenzende terrein-gedeelten lager liggen. Het waterschap heeft langs de zuidzijde van de gracht geen waterkering in beheer. Dit is ook niet noodzakelijk vanwege de voldoende natuurlijke hoogteligging van de aangrenzende percelen. Het laaggelegen tuingedeelte is uitsluitend een persoonlijke aangelegenheid, waarbij geen belangen van achterliggende derden in het geding zijn. Wij achten de lage ligging en het aanwezig hebben van een houten schuurtje op dit lage tuingedeelte dan ook een persoonlijke keuze waarvoor het waterschap niet verantwoordelijk is. Indien schade aan uw eigendommen is opgetreden als gevolg van het hoge water eind 1998, dan is op deze situatie de WTS-regeling (Wet Tegemoetkoming Schade bij rampen en zware ongevallen) van de rijksoverheid van toepassing geweest. Geleden schade aan eigendommen en gewassen hebt u kunnen melden bij de eigen gemeente.

Voorts heeft het dagelijks bestuur van het waterschap 't Suydevelt u bij brief van 29 april 1999 reeds het aanbod gedaan grond ter beschikking te willen stellen op één van onze depots. Met de door ons ter beschikking te stellen grond kunt u, op eigen kosten, uw tuin ophogen c.q. een wal aan leggen. Voor zover ons bekend, hebt u tot nu toe echter niet gereageerd op dit aanbod."

D. REACTIE VERZOEKER

Verzoeker heeft in reactie op het antwoord van het waterschap telefonisch te kennen gegeven dat er geen sprake is van een voldoende natuurlijke hoogteligging van de aan verzoekers perceel grenzende percelen aan de zuidzijde van de gracht. Naast verzoekers perceel bevinden zich een parkeerplaats en een weg. Beiden zijn door de gemeente - zo stelt verzoeker - opgehoogd voordat tot de aanleg daarvan werd overgegaan.

Achtergrond

1. Reglement voor het Waterschap 't Suydevelt

Artikel 2, eerste en tweede lid onder a:

"1. De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied voor zover deze taak niet tot andere publiekrechtelijke lichamen behoort.

2. De taak omvat de zorg voor:

a. de waterhuishouding voor wat betreft de kwantiteit van het oppervlaktewater"

2. Reglement voor het waterschap Velt en Vecht

Artikel 4, eerste en tweede lid:

"1. De taak van het waterschap is de waterstaatkundige verzorging van zijn gebied, voor zover deze taak niet bij andere publiekrechtelijke lichamen berust.

2. Deze taak omvat de zorg voor de waterhuishouding, voor zover het betreft het kwantiteits- en kwaliteitsbeheer van het oppervlaktewater en de met het kwantiteitsbeheer samenhangende regeling van de freatische grondwaterstand."

3. Burgerlijk Wetboek, Boek 6

Artikel 162:

"1. Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht, de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.

2. Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.

3. Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt."

4. Uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden van 19 november 1999, nr. C98/113HR (NJ 2000/234)

"…Beoordeling van het middel:

3.1. Het gaat in deze zaak om het volgende.

(i) De Haas c.s. hadden in 1984 en latere jaren eigenaars- en/of ondernemersbelangen bij gronden, die in de nabijheid van de Dommel zijn gelegen. Zij stellen dat deze gronden bij hoge waterstanden van de Dommel regelmatig zijn overstroomd en dat zij hierdoor schade hebben geleden. Stellende dat het Waterschap (de Dommel te Boxtel; N.o.) hiervoor aansprakelijk is, hebben zij (…) vorderingen ingesteld.

(ii) Deze aansprakelijkheid baseren zij - kort gezegd - op een falend beleid van het Waterschap met betrekking tot het voorkomen van die overstromingen. Het Waterschap, aldus De Haas c.s., heeft enerzijds diverse vergunningen en ontheffingen verleend tot lozingen (al dan niet rechtstreeks) in de Dommel, waardoor onder andere een grotere hoeveelheid water dan voorheen afgevoerd moet worden, maar heeft anderzijds nagelaten het beheer en het onderhoud van de Dommel hieraan aan te passen, waardoor het waterpeil van de Dommel regelmatig te hoog is geworden en overstromingen hebben plaatsgevonden.

(iii) Het Waterschap heeft, onder erkenning dat de Dommel bij hem in beheer en onderhoud is, in het algemeen gesteld dat de waterhoogte van de Dommel primair en overwegend afhankelijk is van:

a. de neerslaghoeveelheid in het stroomgebied;

b. de planologische inrichting van dat stroomgebied, zowel met het oog op de consequenties voor de kwantitatieve waterbeheersing van de toegenomen verstedelijking als met het oog op de inrichting van het Dommeldal en -bed.

Het Waterschap heeft aangevoerd dat het de eerste factor in het geheel niet in de hand heeft. Bij de tweede factor wordt zijn rol als behartiger van waterbeheersingsbelangen beperkt door andere belangen die bij de totstandkoming van planologische beslissingen worden afgewogen. De besluitvorming dienaangaande berust niet bij het Waterschap en het Waterschap kan niet eigener beweging tot verbetering van de Dommel overgaan. Het Waterschap heeft dan ook betwist dat het heeft in te staan voor een min of meer vaste of gemaximaliseerde waterstand van de Dommel.

(iv) De Rechtbank heeft de vorderingen van De Haas c.s. afgewezen. Het Hof heeft dit vonnis bekrachtigd. Hiertegen keert zich het middel.

3.2. Met hun grieven hebben De Haas c.s., naar het Hof heeft overwogen, het geschil in volle omvang aan het Hof voorgelegd. Het Hof is, evenals de Rechtbank, veronderstellenderwijs uitgegaan van de juistheid van de stelling van De Haas c.s. dat het door De Haas c.s. uitvoerig omschreven vergunningen- en ontheffingenbeleid van het Waterschap dan wel enige andere niet natuurlijke oorzaak tot gevolg heeft gehad dat de kans op overstromingen is toegenomen. Het door De Haas c.s. aan het Waterschap gerichte verwijt dat het Waterschap heeft nagelaten in het stroomgebied van de Dommel tussen Eindhoven en Boxtel structurele maatregelen te nemen die tot gevolg hebben dat de afvoercapaciteit van de Dommel zodanig toereikend is, dat niet steeds de landerijen van De Haas c.s. overstroomd raken, welke maatregelen ook wel aangeduid worden als het normaliseren van de Dommel, heeft het Hof verworpen. Het Hof heeft geoordeeld dat het Waterschap derhalve niet onrechtmatig jegens De Haas c.s. heeft gehandeld door het normaliseren van de Dommel niet verder voort te zetten.

Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat de beslissing van het Waterschap om de Dommel niet uit te baggeren, niet onrechtmatig is jegens De Haas c.s.

Voorts heeft het Hof geoordeeld dat, nu geen sprake is van een onrechtmatige daad van het Waterschap jegens De Haas c.s., niet valt in te zien waarom het Waterschap verplicht zou kunnen worden de schade van De Haas c.s. te vergoeden. Tenslotte is het Hof aan de bewijsaanbiedingen van De Haas c.s. voorbijgegaan…"

De Hoge Raad overweegt vervolgens:

"…Klaarblijkelijk heeft het Hof (…) tot uitgangspunt genomen dat de vraag hoever de verplichtingen van het waterschap die voortvloeien uit zijn waterbeheertaak, zich uitstrekken, mede afhangt van de financiële en andere middelen die het Waterschap ten dienste staan en dat het Waterschap dienaangaande een zekere beleidsvrijheid niet kan worden ontzegd. Dit uitgangspunt is juist (…). Door met inachtneming van dit uitgangspunt tot de slotsom te komen dat het waterschap niet onrechtmatig jegens De Haas c.s. heeft gehandeld door het normaliseren van De Dommel niet voort te zetten en te beslissen om de Dommel niet uit te baggeren, heeft het Hof niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting.

(…)

Onderdeel 2 (…) betoogt dat het Waterschap zich in ieder geval de belangen van De Haas c.s. in dier voege diende aan te trekken dat het de ten gevolge van de wijze van beheer van de Dommel voor hen ontstane onevenredige schade op enigerlei wijze diende te compenseren. Voor zover het Hof de uitkoopregeling in het Uiterwaardenplan als genoegzame compensatie heeft gezien, is dat oordeel evenzeer onjuist en/of onbegrijpelijk, nu die regeling niet adequaat is en bovendien reeds in oktober 1970 is gepresenteerd, aldus het onderdeel. (…)

Voorts heeft het Hof bij zijn oordeel dat het niet verder voortzetten van het normaliseren van de Dommel niet onrechtmatig is, mede in aanmerking genomen dat het Waterschap om onevenredige nadelen voor onder meer De Haas c.s. te ondervangen ter compensatie een uitkoopregeling heeft vastgesteld. In voormelde oordelen ligt besloten het oordeel dat van onevenredige schade van De Haas c.s. geen sprake is. Dit oordeel geeft niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting…"

In de uitspraak van de Hoge Raad wordt het onderliggende arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch van 2 december 1997 weergegeven. Deze weergave bevat onder meer de volgende overwegingen:

"Het Hof is van oordeel dat de vraag of het Waterschap in deze onderhoudsplicht van de Dommel tekortgeschoten is, slechts aan de hand van concrete omstandigheden van het geval beoordeeld kan worden. Met name op grond van de volgende omstandigheden, in hun onderlinge samenhang bezien en de diverse belangen tegen elkaar afwegend, is het Hof van oordeel dat de beslissing van het Waterschap om de Dommel niet uit te baggeren niet onrechtmatig jegens De Haas c.s. is.

a. Gelet op de stellingen van De Haas c.s. acht het Hof de nadelen van de overstromingen relatief beperkt voor ieder van de eisers. Immers, het gaat hier niet om overstromingen van woningen of bedrijfsgebouwen, maar uitsluitend om overstromingen van landerijen. Directe overlast in de privé-sfeer, zoals bijvoorbeeld schade aan woningen al dan niet gepaard gaande met tijdelijke evacuatie, laat staan enige direct persoonlijk gevaar voor De Haas c.s. is niet gesteld. Evenmin is gesteld dat het om bouwland gaat waarop gewassen geteeld worden, die pas na jaren groei tot opbrengst leiden; integendeel in de meeste gevallen gaat het om grasland. Tenslotte is niet voldoende onderbouwd gesteld dat de overstromingen na 1984 met grote regelmaat en in enigszins betekenende mate plaats hebben gevonden.

b. Overstromingen behoren van oudsher tot de normale risico's voor de exploitanten van gronden aan of nabij de oevers van de Dommel. De Haas c.s. hebben niet voldoende gemotiveerd onderbouwd, dat dit in casu anders was. Ditzelfde geldt voor de gevolgen van de overstromingen; het achterblijven van vervuild slib. (…)

c. Het Waterschap heeft uitvoerig gemotiveerd gesteld dat het uitbaggeren van de Dommel op ernstige financiële en milieutechnische bezwaren stuit. Sanering van de waterbodem is - aldus het Watershap - slechts mogelijk met financiële steun van de rijksoverheid. De Haas c.s. hebben dit punt onvoldoende gemotiveerd betwist.(…) Anders dan De Haas c.s. menen, valt het financiële bezwaar voor het Waterschap niet op eenvoudige wijze op te lossen door de vervuilers voor schadevergoeding aan te spreken op grond van de vergunningsvoorwaarden. Immers, deze vervuilers zijn in beginsel niet verder aansprakelijk dan voor zover het hun eigen vervuiling betreft. Het Waterschap heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat het in de Dommel aanwezige vervuilde slib bij lange na niet alleen aan de vergunninghouders te wijten is.

d. Niet gemotiveerd betwist is dat door uitbaggeren van de Dommel overstromingen nooit geheel voorkomen kunnen worden. Immers, het peil van de Dommel is niet kunstmatig op een zelfde niveau te houden, doordat het peil en de sterkte van de stroming in belangrijke mate afhankelijk zijn van de neerslag en het smeltwater in het gehele stroomgebied van de Dommel.

e. Het Watershap heeft (…) een aantal maatregelen genomen ter voorkoming van overstromingen en slibafzetting op ongewenste plaatsen. Hoewel De Haas c.s. over de effectiviteit van deze maatregelen anders denken dan het Waterschap, is onvoldoende gemotiveerd betwist dat deze maatregelen - al dan niet in onderlinge samenhang - enige relevantie met betrekking tot het voorkomen van overstromingen missen."

Instantie: Waterschap Velt en Vecht Coevorden

Klacht:

Stelt niet verantwoordelijk te zijn voor de wateroverlast op verzoekers perceel en wenst geen aansprakelijkheid te aanvaarden, geen inhoudelijke reactie ontvangen op brief waarin hij klaagt over behandelingsduur klacht en verzoeker vraagt het waterschap alsnog passende maatregelen te nemen .

Oordeel:

Niet gegrond