2001/098

Rapport

Verzoeker klaagt in de eerste plaats over de wijze waarop hij in de nacht van 23 april 1998 is bejegend door ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland.

In dit verband klaagt hij er met name over dat die politieambtenaren:

- in een smalle straat met hoge snelheid kwamen aanrijden en vervolgens tegen zijn been zijn aangereden;

- hem zonder aanleiding hebben aangehouden en hem bovendien de reden van zijn aanhouding niet hebben vermeld;

- hem op gewelddadige wijze hebben overgebracht naar het politiebureau.

Voorts klaagt verzoeker erover dat hij - ondanks herhaalde pogingen van 23 april 1998 tot en met 30 september 1998 om deze te spreken over zijn klachten - de wijkteamchef niet heeft kunnen bereiken.

Verder klaagt verzoeker over de wijze waarop de burgemeester van Amsterdam zijn klacht heeft behandeld en bij brief van 25 juni 1999 heeft afgedaan.

In dit verband klaagt verzoeker erover dat:

- zijn klacht niet juist is geformuleerd en dat niet op alle klachtonderdelen is ingegaan;

- zijn klacht onvoldoende is onderzocht en dat bij de klachtafdoening tot een onjuiste vaststelling van de feiten is gekomen.

Beoordeling

A. Ten aanzien van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

I. De aanrijding

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland in de nacht van 23 april 1998 in de - smalle - Warmoesstraat met hoge snelheid kwamen aanrijden en toen tegen zijn been zijn aangereden. Overigens werd hierdoor geen letsel veroorzaakt.

2. Verzoeker heeft diverse versies van de gestelde aanrijding gegeven. In zijn klachtbrief van 19 juli 1998 stelt hij dat dit was gebeurd nadat de politieauto had stilgestaan voor het politiebureau aan de Warmoesstraat. De snelheid waarmee vervolgens zou zijn gereden schatte hij op 10 à 15 km/u. In zijn toelichting op zijn verzoekschrift en in reactie op de nadere inlichtingen van de korpsbeheerder heeft verzoeker echter gesteld dat de aanrijding plaatsvond toen de politieauto met grote snelheid de Warmoesstraat kwam inrijden en kennelijk vóórdat deze bij het politiebureau was gestopt. Gelet op het feit dat verzoekers versie van de gebeurtenissen niet consistent is en tevens uit de beschikbare gegevens niet van een aanrijding is gebleken, is het niet aannemelijk geworden dat de politie met zodanig hoge snelheid is komen aanrijden, dat zij tegen verzoeker is aangereden.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

II. De aanhouding en het meedelen van de reden daarvan

1.1. Verzoeker klaagt er verder over dat de politie hem zonder aanleiding heeft aangehouden.

1.2. Volgens de terzake opgemaakte mutatie voegde verzoeker een politieambtenaar in een op dat moment stilstaande auto toe: "Autorijden moet je nog leren, jochie". In de mutatie staat dat het eigenlijk meer schreeuwen was, hetgeen niet weersproken is door verzoeker. Verzoeker reageerde zich vervolgens - aldus de mutatie - af op de auto en zwaaide met zijn tas tegen de motorkap. Verzoeker heeft gesteld dat hij zich niet afreageerde op de auto, maar heeft wel erkend dat zijn - naar zijn zeggen - oude schooltas tegen de zijkant van de motorkap van de wagen is gekomen. Vervolgens liep verzoeker met versnelde pas richting Centraal Station. Volgens verzoeker was er geen sprake van opzettelijk zwaaien met zijn tas. Echter, mede gelet op (de wijze van) zijn uitlating tegenover de politieambtenaar en het feit dat hij vervolgens met versnelde pas wegliep, kon de politieambtenaar ervan uitgaan dat verzoeker opzettelijk met zijn tas tegen de auto aan had gezwaaid, waarbij mogelijk schade was veroorzaakt. Dat verzoeker snel wegliep om - naar hij stelt - zijn trein nog te halen doet hieraan niet af. Op grond van de gegeven feiten en omstandigheden kon de politieambtenaar derhalve in redelijkheid een verdenking van vernieling opvatten jegens verzoeker (zie Achtergrond, onder 1.). Nu verzoeker snel wegliep, was het ook niet onredelijk dat de politie hem onmiddellijk volgde en aanhield in plaats van eerst te kijken of de auto daadwerkelijk was beschadigd.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

1.4. Overigens is door de betrokken politieambtenaren gehandeld in strijd met de Richtlijn schriftelijke vastlegging dwangmiddelen (zie Achtergrond, onder 3.) door geen proces-verbaal van aanhouding op te maken.

2.1. Verzoeker klaagt er verder over dat hem de reden van zijn aanhouding niet is meegedeeld.

2.2. De politie is op grond van bepalingen van internationale verdragen verplicht om een ieder die wordt aangehouden onverwijld op de hoogte te brengen van de reden van de aanhouding (zie Achtergrond, onder 2.).

2.3. Volgens de - pas tijdens het onderzoek van de Nationale ombudsman - door de chef van het wijkteam Warmoesstraat verstrekte informatie heeft de politieambtenaar bij de aanhouding gemeld dat klager werd verdacht van beschadiging van de politieauto en dat hij daarom mee moest naar het tien meter verder gelegen politiebureau. De hulpofficier van justitie wist zich niet meer te herinneren wat hij tegen verzoeker had gezegd. Verzoeker heeft een en ander betwist. Aldus staan de lezingen tegenover elkaar. Uit het onderzoek zijn onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gekomen op grond waarvan één van de lezingen meer aannemelijk is dan de andere; om die reden moet de Nationale ombudsman zich op dit punt onthouden van een oordeel.

III. De wijze van overbrenging naar het politiebureau

1. Verzoeker klaagt er ook over dat hij op gewelddadige wijze naar het politiebureau is overgebracht. Hij heeft daartoe gesteld dat zijn linkerarm op zodanige wijze werd omgedraaid dat verzet tegen wegvoering heftige pijn zou opleveren.

2. Uit de door de politie verstrekte gegevens blijkt dat verzoeker onder toepassing van een zogenaamde opbrenggreep en met enige dwang naar het politiebureau is gebracht.

3. Toepassing van een opbrenggreep, waarbij elke vorm van verzet een (heftige) pijnreactie teweegbrengt, dient te voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Volgens verzoeker ging aan de aanhouding en overbrenging naar het politiebureau het volgende vooraf. De politieambtenaar die de auto bestuurde ging zo dicht tegen verzoeker aanstaan dat hij zich bedreigd voelde. Vervolgens duwde de politieambtenaar tegen verzoeker, waardoor deze een stap opzij deed en in een reflex een armbeweging maakte, zonder overigens die politieambtenaar te raken. In de desbetreffende mutatie staat een andere versie, namelijk dat verzoeker vlak voor de politieambtenaar ging staan (met maar 3 cm tussenruimte) en een uitdagende houding aannam, waarop de politieambtenaar verzoeker vastpakte en hem verplaatste. Hierop zou verzoeker agressief zijn geworden. Niet vast te stellen is wat er precies is gebeurd, zodat de Nationale ombudsman geen oordeel kan geven over de vraag of de toepassing van een opbrenggreep in dit geval proportioneel was.

IV De bereikbaarheid van de wijkteamchef

1. Verzoeker klaagt er verder over dat hij in de periode van 23 april 1998 tot 30 september 1998 vele malen heeft geprobeerd de chef van wijkteam Warmoesstraat telefonisch te spreken te krijgen, maar dat hij deze niet heeft kunnen bereiken.

2. De korpsbeheerder is, onder verwijzing naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten (hierna ook: de Commissie), van mening dat de politie geen medewerking behoefde te verlenen aan een gesprek met de heer E., nu duidelijk was dat verzoeker een onderhoud wenste over aangelegenheden waarover hij had geklaagd en er voor de afdoening van klachten de procedure van bemiddeling en onderzoek bestaat.

3. Indien een klachtenprocedure eenmaal is gestart kan ervoor worden gekozen een klager die een gesprek met een bepaalde politieambtenaar wenst, te verwijzen naar de klachtenprocedure. Immers, ingevolge de Klachtenregeling dient in beginsel een gesprek plaats te vinden in het kader van bemiddeling dan wel van een toelichting op de klacht (zie Achtergrond, onder 4.). Overigens heeft de politie verzoeker niet uitgenodigd voor een dergelijk gesprek.

4. Verzoekers pogingen om in contact te komen met de wijkteamchef dateren echter grotendeels van vóór de indiening van zijn klacht. In zijn brief van 19 juli 1998 noemt hij 31 verschillende tijdstippen waarop hij heeft getracht telefonisch contact met de wijkteamchef te krijgen. In zo'n geval dient de organisatie op een politiebureau zodanig te zijn dat een persoon die herhaaldelijk aandringt op een gesprek met de wijkteamchef een gespreksmogelijkheid wordt geboden. Volgens de heer E., chef van het wijkteam Warmoesstraat, gebeurt dat normaliter ook. Telefoontjes worden aan hem doorverbonden of er wordt, bij zijn afwezigheid, een telefoonnotitie gemaakt, waarna hij later kan terugbellen.

5. De heer E. heeft te kennen gegeven niet op de hoogte te zijn geweest van de pogingen van verzoeker hem te bereiken. Gelet op de gedetailleerde informatie die verzoeker heeft verstrekt, is aannemelijk dat verzoeker vele malen heeft gepoogd hem te bereiken. Mogelijk zijn verzoekers bewoordingen en/of toon niet steeds als even aangenaam ervaren, maar dit doet er niet aan af dat het van onvoldoende dienstbetoon getuigt dat er nooit contact tot stand is gebracht met de wijkteamchef.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

B. ten aanzien van de burgemeester van Amsterdam

I. De klachtformulering en het beslissen op onderdelen

1.1. Verzoeker klaagt erover dat zijn klacht niet juist is geformuleerd in het advies van de Commissie. Verzoeker heeft in dit verband opgemerkt dat in de klachtsamenvatting van de Commissie ten onrechte was begonnen met de klacht over een gebeurtenis in 1997, nu dit niet zijn hoofdklacht was; hij had die gebeurtenis in zijn eerste klachtbrief slechts als "affaire" bestempeld.

1.2. In de klachtsamenvatting is kennelijk gekozen voor het zoveel mogelijk aanhouden van een chronologische volgorde. Dit is op zichzelf niet ongebruikelijk en niet valt in te zien waarom dit bezwaarlijk zou zijn voor de behandeling van klachten. Daarbij komt dat verzoeker de gebeurtenissen in 1997 weliswaar in eerste instantie een "affaire" heeft genoemd, maar dat hij er in zijn latere brieven uitgebreid op terugkwam en een en ander zelf ook als klacht heeft aangemerkt.

De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

2. Verzoeker klaagt er tevens over dat niet op alle klachtonderdelen is ingegaan.

In beginsel dient in een klachtprocedure te worden ingegaan op alle klachtonderdelen die een verzoeker aan de orde stelt. Bij een groot aantal, door verzoeker expliciet genummerde en dus kennelijk als zodanig ook als apart bedoelde klachtonderdelen is dat niet gebeurd. Dat is niet juist. De korpsbeheerder heeft voor wat betreft het klachtonderdeel over de aanrijding op 23 april 1998 nog aangevoerd dat, mede gezien het feit dat verzoeker over deze aanrijding in zijn reactie op de desbetreffende mutatie met geen woord had gerept, niet voldoende duidelijk is geweest dat verzoeker ook over deze aanrijding wenst te klagen. De korpsbeheerder kan niet worden gevolgd in zijn standpunt. Verzoeker heeft immers in zijn brief van 19 juli 1998 bij "klacht 2" gezet: "aanrijden van mijn persoon aan rechterbeen…". Als er op grond van zijn reactie op de hem toegezonden mutatie al twijfel was of hij dit klachtonderdeel wenste te handhaven, dan had dit aan verzoeker moeten worden gevraagd, te meer nu hij zijn klacht niet nader heeft kunnen toelichten bij de politie.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

II. Het onderzoek en de vaststelling van de feiten.

1.1. Verzoeker klaagt er ook over dat de klacht onvoldoende is onderzocht.

1.2. De korpsbeheerder heeft in reactie op dit klachtonderdeel aangegeven dat de politie geen poging heeft ondernomen om ten aanzien van de klacht te bemiddelen omdat de Commissie een bemiddelingspoging niet zinvol achtte. De Commissie kon zijns inziens in redelijkheid tot dit oordeel komen en kon derhalve de politie direct om een onderzoeksrapportage verzoeken.

Vaststaat dat vervolgens niet is gehandeld overeenkomstig het daaromtrent bepaalde in de Politieklachtenregeling (zie Achtergrond, onder 4.). Zo is verzoeker, in tegenstelling tot wat hem door de Commissie bij brief van 28 oktober 1998 was bericht, niet uitgenodigd voor een gesprek om zijn klacht toe te lichten. Evenmin is de betrokken ambtenaar gevraagd naar zijn visie omtrent de gebeurtenissen op 23 april 1998. De klachtbehandelaar van de politie heeft aan verzoeker bericht dat hij naar aanleiding van de brief van 16 oktober 1998 en het daarin gebezigde taalgebruik geen aanleiding zag de klacht verder voor bemiddeling of onderzoek in behandeling te nemen. De politie is slechts nagegaan wat er omtrent de door verzoeker gemelde gebeurtenissen was gemuteerd.

1.3. Voorop moet worden gesteld dat volgens artikel 2 van de Klachtenregeling de klachtbehandeling erop gericht dient te zijn de relatie tussen burger en politie waar mogelijk te verbeteren. Een zorgvuldige klachtbehandeling kan hiertoe bijdragen, waarbij gestreefd dient te worden naar vertrouwen van de klager in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie en degene die de klacht moet bemiddelen of onderzoeken.

1.4. Voor zover de klachtbehandelaar zich stoorde aan verzoekers taalgebruik is het volgende van belang. Van de politie en meer in het bijzonder van degenen die belast zijn met bemiddeling van of onderzoek naar klachten tegen de politie mag een professionele houding ten opzichte van klagers worden verwacht, ook indien klagers zich in minder vleiende bewoordingen uitlaten over (gedragingen van) de politie. Zeker nu verzoekers klacht ook het gebrek aan (de mogelijkheid tot) communicatie met de politie betrof, had het voor de hand gelegen de voorgeschreven en door de Commissie ook aangekondigde werkwijze te volgen en verzoeker uit te nodigen voor een gesprek. In zo'n gesprek kan een klager er enerzijds wel degelijk op worden gewezen dat de politie bepaalde uitlatingen niet acceptabel vindt, maar anderzijds dient een klager voldoende in de gelegenheid te worden gesteld zijn klacht toe te lichten, ook als hij zijn ongenoegen in minder aangename termen uit.

Al met al moet worden geoordeeld, dat het onderzoek naar verzoekers klacht niet met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden. Dat de klachtbehandelaar verzoeker in de brief van 7 december 1998 heeft geadviseerd om zijn eventuele bezwaar tegen het besluit om niet te bemiddelen of onderzoeken kenbaar te maken kan daaraan niet afdoen, evenmin als het feit dat verzoeker niet expliciet de wens te kennen heeft gegeven dat hij tijdens de klachtenprocedure nog wenste te worden gehoord.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk

2.1. Ten slotte klaagt verzoeker erover dat bij de klachtafdoening tot een onjuiste vaststelling van de feiten is gekomen.

2.2. De Commissie heeft onder het kopje "de feiten" vermeld dat verzoeker agressief reageerde toen hij werd aangesproken door de betrokken politieambtenaar. Verzoeker heeft dit in zijn reactie van 10 maart 1999 op de mutatie waarin dit staat vermeld uitdrukkelijk weersproken. De Commissie heeft niet nader aangeduid hoe zij desalniettemin tot de conclusie is gekomen dat verzoeker zich agressief gedroeg, terwijl daarvoor ook overigens onvoldoende aanwijzingen waren uit de (summiere) gegevens waarover de Commissie beschikte.

De onderzochte gedraging is in zoverre eveneens niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond ten aanzien van de bereikbaarheid van de wijkteamchef en niet gegrond ten aanzien van de aanrijding en de aanhouding; ten aanzien van het meedelen van de reden van aanhouding en de wijze van overbrenging naar het politiebureau wordt geen oordeel gegeven.

De klacht over de onderzochte gedraging van de burgemeester van Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, is gegrond, behalve ten aanzien van de klachtformulering; op dit punt is de klacht niet gegrond.

Onderzoek

Op 11 september 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te Delft, met een klacht over een gedraging van ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en een klacht over een gedraging van de burgemeester van Amsterdam.

Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), werd een onderzoek ingesteld.

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Amsterdam over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. Hij maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van de korpsbeheerder gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen. Verzoeker en een tweetal betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn geen reactie. Eén betrokken ambtenaar gaf aan geen aanleiding te zien op de door verzoeker beweerde feiten, noch op het feitelijk verslag te reageren.

Bevoegdheid

De klachtonderdelen die verzoeker in zijn brief van 19 juli 1998 aan de korpschef heeft omschreven als klacht 3 tot en met klacht 7 (zie hierna onder A.2.) werden niet in onderzoek genomen, omdat verzoeker niet kon worden aangemerkt als direct belanghebbende. Gelet op artikel 14, onder d, van de Wet Nationale ombudsman neemt de Nationale ombudsman dergelijke klachten niet in onderzoek. Hetzelfde gold ten dele voor de klachten onder 9 tot en met 13 in de brief van 16 oktober 1998 aan de Commissie voor de Politieklachten (zie hierna, onder A.3.). Voor zover verzoeker bij die gedragingen wel als direct belanghebbende kon worden aangemerkt, stond artikel 12 van de Wet Nationale ombudsman aan onderzoek in de weg, nu ten aanzien van die gedragingen kon worden aangenomen dat de jaartermijn was verstreken en de klacht verder - afgezet tegen de termijn die sindsdien was verstreken - weinig aanknopingspunten tot nader onderzoek bood.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. In de nacht van 23 april 1998 liep verzoeker in de Warmoesstraat te Amsterdam. Hij sprak een politieambtenaar aan die in zijn auto zat. Verzoekers tas kwam tegen de motorkap, waarop verzoeker in versnelde pas verder liep. De politieambtenaar hield verzoeker ongeveer tien meter verderop aan om 1.36 uur. Om 1.37 uur werd hij voorgeleid aan de hulpofficier van justitie en om 1.44 uur werd hij heengezonden.

2. Verzoeker wendde zich bij brief van 19 juli 1998 tot de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland met het volgende:

"Het is onmogelijk op een normale manier met uw functionarissen van bureau Warmoesstraat communiceren. De daar dienstdoende teamchef, de heer E., verwaardigt zich niet te communiceren met het publiek. Daarom zend ik u de volgende klachten omtrent gedragingen van politiemensen van bureau Warmoesstraat,

Klacht 1

23-04-1998, Tijd: 01,28 uur, Arrestatie door 2 agenten voor het bureau Warmoesstraat. Aanleiding: opzettelijk duwen van de mannelijke, jonge, agressie-uitlokkende agent, waardoor ik een stap opzij deed en een reflexbeweging maakte, dat door man en vrouw als motief werd gebruikt om mij met gebruik van geweld, dat in genen dele overeenkomt met de instructies van artikel 28 van de oude politiewet, in de kraag te grijpen en mijn linkerarm om te draaien op die wijze dat verzet tegen de wegvoering heftige pijn oplevert, en door deze handelingen uit te voeren door omstanders heen mij een zij-ingang van het bureau in te duwen, alwaar ik volgens de mannelijke agent "moest afkoelen".

HET IS EEN POLITIEMAN VERBODEN UIT TE LOKKEN!! Dat geldt blijkbaar niet voor het personeel van bureau Warmoesstraat; zij behoeven zich niet te houden aan de wet! De mannelijke agent was in ieder geval op dat moment niet in staat het in elkaars ogen kijken vol te houden, omdat hij daartoe psychologisch noch gekwalificeerd noch opgeleid is, en omdat hij meent dat het dragen van een politie-uniform hem het recht geeft tegen mensen die in de nacht door de Warmoesstraat lopen elke vorm van geweld te gebruiken,

De vrouw heeft mij nauwelijks aangekeken, maar is vanuit pure domheid en/of vrouwelijk volggedrag t.o.v. de manlijke agressor tot gebruikmaking van geweld overgegaan. zonder dat zij, net als haar manlijke collega, dat geweld heeft aangezegd dan wel aangeduid, met redenen omkleed.

Klacht. 1A: arrestatie zonder aanduiding van redenen waarom voorafgaand aan de arrestatie.

Klacht 1B; gebruikmaking van geweld zonder redenen omkleed, tijdens de arrestatie met geen enkele waarschuwing, aanzegging of aanduiding dat. van geweld kon worden gebruikgemaakt,

Klacht 1C: uitlokking tot geweld door de manlijke agent.

Klacht 1D: meegaan in uitlokking door middel van geen verbale poging dit dreigend geweld te minimaliseren, begaan door de vrouwelijke agent,

Klacht 2: aanrijden van mijn persoon aan rechterbeen, zonder verwonding tot gevolg hebbend, voortspruitend uit onvoorzichtigheid en onoplettendheid in het bereiken van doel, omschreven in:

Klacht 3: opzettelijk trachten door aanrijding verwonden van twee mensen met een andere huidskleur, lopend voor de naderende politiewagen uit.

Deze poging werd gedaan met een snelheid van waarschijnlijk 10-15 km per uur, nadat de bestuurder de vrouwelijke collega had laten uitstappen om voedsel het bureau binnen te brengen, met wie hij daarvoor met hoge snelheid, zoals gebruikelijk van de agenten van de Warmoesstraat, door de Warmoesstraat richting station kwam aanrijden.

Voor klacht 3 is geen aanleiding gegeven in gedrag van die twee mensen, zodat dit moet leiden tot

Klacht 4: het opzettelijk trachten te verwonden door middel van aanrijding van mensen met een andere huidskleur, vooralsnog in aanname niet persoonlijk dan wel qua dienstuitvoering aan deze politieman bekend.

Van een handhaver van de wet is een dergelijke handeling onaanvaardbaar!

Klacht 2 is dus oorzakelijk aan de klachten 1A t/m 1C.

Klacht 3 is dus oorzakelijk aan klacht 2.

Uit klacht 3 rolt nog klacht 5.

Klacht 5: het met hoge snelheid, hoger dan op dat moment gezien het aantal voetgangers in de straat verantwoordelijk was en daardoor, en wel met opzet;

Klacht 6: het in gevaar brengen van voetgangers, en andere gebruikers van de Warmoesstraat, uitgevoerd door de manlijke agent achter het stuur van een personenvoertuig, aan te merken als politiewagen, met als doel die gebruikers te verwonden en/of schrik aan te jagen.

Klacht 7: een bestuurder van een politiewagen die een gevaar is in het verkeer, bewust en opzettelijk!!

Klacht 8: betreft drie personen: de manlijke en vrouwelijke agent, mede de plaatsvervangend officier van Justitie, handelend: een foute aanwijzing of redegeving of geen redegeving van arrestatie:

8A: de manlijke agent; "dan kun je afkoelen";

8B: de vrouwelijke agent door niets over de arrestatie te melden, terwijl zij daaraan assistentie verleende;

8C: de plaatsvervangend officier van Justitie, die de arrestatie bevestigt zonder de arrestant over de arrestatie de horen.

(…)

Klacht 9: het voortdurend vanaf 23 april 1998 tot aan de dag van dit schrijven 13-08-1998 onbereikbaar zijn van de teamchef, die is genaamd E.

Data en tijd van bellen naar de Warmoesstraat om de heer E. te spreken:

(Hierna volgt een opsomming van 31 verschillende tijdstippen op diverse data tussen 23 april en 15 juli 1998; N.o.)

Ik wil met u tegelijkertijd nog een affaire bespreken. Dat is eveneens een geval van in contact geraken met een voertuig van uw politie.

Bij de Lange Niesel, op de hoek van de Achterburgwal, bij de brug waar 10 drugs-dealers de passant tegelijkertijd drugs te koop aanbieden, bevindt zich een stripteasetent. Twee portiers bewaken aldaar de ingang en de uitgang van de tent en lokken mensen naar binnen door de show aan te prijzen,

Deze portiers zijn groot en fors; het is hen aan te zien dat zij regelmatig op een sportschool aan hun conditie werken. Deze bodybuilders oefenen een onweerstaanbare aantrekkingskracht op uw vrouwelijk surveillancepersoneel uit. Dat personeel heeft niet de gewoonte uit te kijken waar men rijdt, of stopt indien de bestuurster met open raam haar fysieke koopwaar aan de portier tracht te tonen, en dit begeleidt met de mede-deling dat zij hem de volgende zaterdagmorgen op de sportschool iets belangrijks heeft mee te delen wat zij nu in het openbaar niet kan doen. Mij is niet bekend dat er geheime besprekingen in een sportschool kunnen ontstaan tussen een vrouwelijke agent en een seksclubportier. Het is mijns inziens te beschouwen als een ongeoorloofd contact, tussen de wet en de overtreders van de wet, daar deze heren hun fysiek geweld jegens passanten onder de ogen van de politiedames mogen uitvoeren, en deze politievrouwen zouden mogen weten dat contacten tussen hen en deze heren hun werk als opsporingsambtenaren behoorlijk bemoeilijkt.

Op 19 september van het jaar 1997 was ik getuige van een seksueel uitdagend contact tussen een donkerharige vrouwelijke agent en een portier. Dat zowel een Turks uitziende man als ikzelve voor de stuurmanskunst van deze "opgewonden dame" het vege lijf moesten redden, en daarover bij haar reclameerden, had geen beter resultaat dan "dat we onze kop moesten houden anders zou zij wel even uit de auto komen."

De manlijke collega medepassagier maakte al aanstalten, evenals de portier die zijn neukkansje van zaterdagmorgen wilde beschermen,

Klachten bij het bureau Warmoesstraat waren tevergeefs, de achter de balie zittende heer vermaakte zich kostelijk met het verhaal, in lachen begeleid door vijf collega's in de buurt en zei dat hij geen aanklacht aannam en dat de man en ik ons maar snel moesten verwijderen. De Turk deed dat, ik evenzo.

Ik heb niet naam en adres van de in Amsterdam levende Turk, omdat hij bang werd voor represailles van de politie; hij komt wel meer in die buurt.

Telefonische rappels en pogingen een aanklacht in te dienen zijn op niets uitgelopen.

Wegens tijdgebrek heb ik de zaak laten zitten.

Heden stel ik die alsnog bij u aan de orde, Ik hoop dat u daaromtrent nog actie wilt ondernemen.

Duidelijk moge zijn dat de leiding van bureau Warmoesstraat doen van aangifte omtrent politiegedrag, bereikbaarheid en communicatie afdoet als een lachertje. Ik denk dat dat bij de Amsterdamse politie structureel is. Zo hebben verschillende hogergeplaatsten dan de heer E. lauwhartig gereageerd op de door mij vertelde affaires."

3. Op 16 oktober 1998 schreef verzoeker het volgende aan de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland (hierna ook: de Commissie):

"Het telefoongesprek met een administratief medewerkster van uw club had tot gevolg dat ik in kennis werd gesteld van het feit dat mijn brief aan u van 13 augustus 1998 (de tekst van deze brief is, op de aanhef en het slot na, gelijkluidend aan de hiervoor onder 2. weergegeven brief van 19 juli 1998; N.o.) niet is ontvangen.

Daarnaast bleek dat uw commissie de heer Patijn mag adviseren, maar dat deze man kritiek op hem gemakkelijk zonder sanctie naast zich neer kan leggen. Daar de medewerkster weinig anders wist te doen dan de negen weken verlies aan tijd te compenseren met de aanwijzing een nieuwe brief te schrijven, neem ik dit advies deels over en schrijf daarbij het hiernavolgende vervolgschrift.

Ik zend u natuurlijk de kopie van de brief van 13 augustus en zend u dit alles per aangetekend schrijven zodat verhalen als niet ontvangen hun mate van kinderachtigheid niet halen.

In de kopie van de brief aan de heer Kr., ook hij heeft niets ontvangen wat kritisch over de politie is, treft u nog een andere zaak aan.

In vervolg met deze zaak in deze brief en nummer met de klachten in navolging van de brief van 13-08-1998 door.

Klacht 9: aangereden door een opgewonden, geile politievrouw op 19-09-1997 op de hoek van de Oudezijds Achterburgburgwal - ik vergat in de brief aan de heer Kr. het woord Oudezijds wat hem een geografische ontsnapping biedt - die niet keek bij het achteruitrijden in haar fysieke show voor en conversatie met haar onderwereldportiertje.

Dat tot gevolg had dat een Turkse man en ik werden geraakt. Vrouw wilde "geheimen" met deze onderwereldjoker "delen", en kondigde dat aldaar aan.

Reclamering leidde tot taalgebruik als "we moeten onze kop houden anders komt zij wel even uit de auto". Zij en haar manlijke duopassagier, evenals de portier maakten aanstalten, en ik hoop dat u mij niet euvel duidt dat ik, wellicht samen met de Turk, met mijn werktas in mijn hand toch weinig kans maak tegenover een politievrouw die haar aanlokkingsdrift ziet verstoord, een portier zijn neukkans, en een politieman zijn collega hoort bekritiseerd.

Klacht 10: dreigen van vrouw en man vanuit de politieauto deze te verlaten met als doel ons de mond te snoeren,

Klacht 11: contact met onduidelijk doel met seksclubportier in vorm die een dienstdoende politievrouw niet past. Tijd van dat contact is 22.10 uur.

De vrouw had haar kameraad in bodybuilding op de buildingschool de zaterdag daarop een geheim verhaal beloofd dat ze op dat moment niet kon vertellen, schakelde achteruit, keek niet, en reed ons aan.

Een pijnlijke enkel, plus trachten een aanklacht in te dienen bij het bureau Warmoesstraat, waaronder de surveillance valt, had gelach en gehoon tot gevolg. De Turk was bang en wilde de zaak laten rusten, omdat hij veelal in die buurt komt en zegt dat de agenten hem dan weten te vinden.

Telefonische reclamering later die week had geen resultaat.

Klacht 12: het niet kunnen doen van aangifte bij bureau Warmoesstraat! Dit betreft 19 en 20 en 22 september 1997.

Ik geloof de Turk zeker, aangezien ik begin juni 1998 opnieuw werd geconfronteerd met de fijnsnarigheid van de agenten op de Oudezijds Achterburgwal.

Van Saoedische of Egyptische afkomst is de wat gebogen, slecht-uitziende en slecht gevoede man, mogelijkerwijs op weg naar zijn bedelstek, in de slagregen opgelopen tegen een dunne en dikke wetshandhaver.

De man werd gedwongen de steeg richting Zeedijk weer in te gaan, zonder dat aan welke passant dan ook duidelijk zou zijn met welke reden. Ook aan mij niet. Tot driemaal toe trachtte de buitenlander zijn weg te vervolgen, nadat hij zich eerst een stukje de steeg in had bewogen. Uit angst voor de slagarm waarmee de dikke agent dreigde, is de buitenlander de vierde keer maar geheel de steeg richting Zeedijk uitgelopen. De agenten liepen toen verder richting de Wallen.

Klacht 13: het dreigen van een buitenlander, van wie mag worden aangenomen dat deze geen mogelijkheden heeft zich verbaal of anderwijs te weren, "Je dient hier naar ons te luisteren", is daarbij een vreemde opmerking.

Het laatste voorval is wellicht niet zo in het oog springend als die daarvoor beschreven. !k schrijf het op daar de mentaliteit van de politie van het bureau Warmoesstraat daar zo goed uit spreekt. Datum = 04-06-1998. Uur 11.15.

Voorts breid ik aan de lijst van onbereikbaarheid van de heer E. nog enkele data.

(Hierna volgt een opsomming van 11 tijdstippen op diverse data tussen 13 augustus en 2 oktober 1998; N.o.).

Het laatste bezoek aan het bureau was op maandag 12 oktober rond 15.30 uur. Toen ontdekte ik dat ik sta genoteerd als een baldadig iemand en dat de plaatsvervangend officier van Justitie W. mijn verhaal niet heeft genoteerd, dan wel gewist.

Bij de procureur-generaal van het ressort Amsterdam zal ik daarover nader beklag doen en informatie vragen.

Ik meen dat ik met deze brief en de kopie van de brief van dertien augustus van dit jaar aan u voldoende duidelijk heb gemaakt dat het voor mensen die in het district Warmoesstraat op niet onderdanige wijze contact hebben met mensen van de politie aldaar, moeten rekenen op een onveilige doortocht in dat gebied.

Voorts weigert het fenomeen burgemeester Patijn een afspraak om dit al te bespreken. Ridiculisering van de burger.

Bovendien moge duidelijk zijn dat mensen van origine niet gelijk aan de Nederlandse dan wel blanke de kans lopen slachtoffer te worden van de heersende politieke moraal bij het bureau Warmoesstraat.

Bij mij is al twijfel gerezen of u in staat bent aan al dies paal en perk te stellen, dan wel te adviseren zulks te doen.

Ik zeg u bij deze dat het uitstel van behandeling van de klacht, waartoe ik na al lang aarzelen ben overgegaan, op mij een slechte indruk heeft gemaakt en verduidelijkt dat klachten onaangetekend verstuurd bij u geen kans van slagen hebben. Daardoor profileert u zich voor de bovenstand in dit !and, en weert u bij voorbaat klagers die daartoe niet behoren.

Mocht ik van u binnen een maand tijd geen repliek hebben ontvangen, neem ik dat als desinteresse van uw zijde aan."

4. Bij brief van 25 juni 1999 deed de (loco)burgemeester van Amsterdam verzoeker de beslissing op diens klacht toekomen. Hij verwees daarin naar het advies van de Commissie voor de Politieklachten en deelde mee conform dat advies te oordelen. Voor een nadere toelichting verwees hij naar bedoeld advies. Dat advies houdt onder meer het volgende in:

"De Commissie vat de klachtbrieven en de vele, deels zich herhalende klachtonderdelen als volgt samen.

1. Klager werd op 19 september 1997 aangereden door een politieagente die meer (privé)aandacht had voor een onderwereldportier. Toen hij daar een opmerking over maakte, dreigde zij met haar passagier "wel even uit de auto te komen". Als gevolg van de aanrijding had klager een pijnlijke enkel. Klager wilde van een en ander aangifte doen, maar dat is hem herhaaldelijk (op 19, 20 en 22 september 1997) geweigerd.

2. Op 23 april 1998 om 01.08 uur werd klager door twee agenten naar het bureau gebracht alwaar hij volgens een van deze agenten "moest afkoelen". De agent had hem eerst uitgedaagd waarna klager hem een duw had gegeven.

3. Op 4 juni 1998 omstreeks 11.15 uur moest een kennis van klager zich op de Oudezijds Achterburgwal verwijderen in de richting van de Zeedijk. "Je dient hier naar ons te luisteren", werd door de politie gezegd.

4. Ondanks herhaalde pogingen heeft klager over zijn klachten geen contact kunnen krijgen met de wijkteamchef, de heer E.

Ook neemt hij de politie kwalijk dat niet op zijn eerste klacht van 19 juli 1998 is gereageerd.

Klager ziet deze voorvallen als voorbeelden. Wie zich niet onderdanig tegenover de politie gedraagt, heeft een onveilige doortocht door het district Warmoesstraat. Hij is verder van mening dat de politie discrimineert en de burger kleineert.

De procedure

De Commissie ontving de klachten op 26 oktober 1998. De brieven van 19 juli 1998 (aan de Korpschef) en van 13 augustus 1998 had zij niet eerder ontvangen, maar deze waren gevoegd bij de brief van 16 oktober 1998. Op 28 oktober 1998 is de politie om onderzoek en rapportage gevraagd, welke rapportage op 4 januari 1999 is ontvangen. De klacht was onderzocht door inspecteur W. Vanwege het taalgebruik van klager heeft de politie de klacht niet uitgebreid onderzocht, maar ermee volstaan om na te gaan wat omtrent de door klager gemelde gebeurtenissen was gemuteerd. Er is alleen een mutatie aangetroffen die betrekking had op het tweede klachtonderdeel. Klager is op 15 februari 1999 in de gelegenheid gesteld daarop te reageren. Op 18 mei 1999 ontving de Commissie een (ongeadresseerde) reactie van 10 maart 1999, die aan klager door de post retour was gezonden en door hem op 12 mei 1999 opnieuw, maar nu juist geadresseerd, aan de Commissie was gestuurd. Bij brief van 10 maart 1999 vroeg klager nogmaals de aandacht van de burgemeester van Amsterdam voor zijn klacht.

De Commissie heeft de politie nog gevraagd wie de politieagente was die betrokken was bij de gebeurtenis op 19 september 1997, maar zonder resultaat. De Commissie heeft er begrip voor dat de politie klager niet om nadere informatie heeft willen vragen gelet op de nodeloos kwetsende toon van zijn klachtbrieven.

De feiten

Op 23 april 1998 heeft klager de bestuurder van een politieauto over wiens rijstijl hij zich wilde beklagen, toegevoegd: "Autorijden moet je nog leren, jochie!". Zijn tas of koffertje kwam op of tegen de auto aan wat op de politie de indruk maakte dat hij met opzet een klap op de auto gaf. Klager liep daarna door. De bestuurder van de politieauto is hem gevolgd en heeft hem een tiental meters verderop aangesproken. Klager reageerde agressief. De Commissie heeft niet kunnen vaststellen of daaraan voorafgaand de politieambtenaar vlak voor klager ging staan of, andersom, klager vlak voor de politieambtenaar. Op dit punt spreken de lezingen elkaar tegen. Klager is aangehouden en overgebracht naar het bureau. Hij is ingeboekt en voorgeleid en 5 minuten later - toen bleek dat de auto niet was beschadigd - weer heengezonden.

Omdat de politie geen informatie heeft kunnen verkrijgen over hetgeen op 19 september 1997 en 4 juni 1998 zou zijn gebeurd, onthoudt de Commissie zich op die punten van een oordeel.

De Commissie stelt verder vast dat klager herhaaldelijk contact heeft gezocht met de wijkteamchef, maar steeds zonder succes.

De behoorlijkheid

De Commissie is van oordeel dat de betrokken politieambtenaar klager redelijkerwijs als verdachte van vernieling kon beschouwen. Hij mocht er gelet op klagers gedrag en uitlatingen van uitgaan dat klager opzettelijk met de tas tegen of op de auto had geslagen. In dit geval was het in verband met klagers gedrag niet mogelijk om direct na te gaan of de auto beschadigd was en het was dan ook niet onjuist dat klager eerst is aangehouden en pas daarna is onderzocht of er van een beschadiging sprake was. Toen dat niet het geval bleek te zijn, is klager direct heengezonden. Het oponthoud heeft niet langer geduurd dan voor het onderzoek nodig was.

De Commissie acht het niet onbehoorlijk dat de politie geen medewerking heeft verleend om tot een gesprek met de wijkteamchef te komen. Het was duidelijk dat klager een onderhoud wenste over de aangelegenheden waarover hij had geklaagd. Voor de afdoening van die klachten bestaat de procedure van bemiddeling en onderzoek door een klachtbehandelaar. De wijkteamchef is niet gehouden met elke klager die daarom vraagt, een gesprek te hebben. Dat geldt temeer wanneer van een dergelijk gesprek geen enkel positief effect is te verwachten zoals - blijkens de toonzetting van klagers brieven - hier het geval was.

Het advies

De Commissie adviseert u de klacht ongegrond te verklaren voor zover het betreft de insluiting op 23 april 1998 en voor wat betreft het voor klager niet bereikbaar zijn van de wijkteamchef. Zij adviseert u zich voor het overige te onthouden van een oordeel over de klacht."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder Klacht. In het verzoekschrift is nog het volgende vermeld:

"De aanleiding tot deze klacht ligt in de gebeurtenis van de nacht van 23 april 1998.

Ik ben die middag en avond in Almere geweest en moet in de late avond nog in Amsterdam zijn. Omstreeks half één loop ik in de Warmoesstraat, in de richting van het Centraal Station, alwaar ik om kwart voor 1 de nachttrein naar Delft wil nemen.

Voor mij lopen mensen van buitenlandse afkomst, achter mij komt er op een politieauto aanrazen. Ik gebruik het werkwoord razen, omdat dat werkwoord de snelheid van de auto uitdrukt. De bestuurder van deze politieauto had alle tijd om zijn snelheid tijdig te verminderen om een ieder op normale wijze zijn/haar weg in de Warmoesstraat te laten vervolgen, maar ik kon me niet aan de indruk onttrekken dat de bestuurder van zins was de buitenlandse mensen voor mij, de anders gekleurden, met snelheid en lawaai schrik aan te jagen. Zie klacht no. 3 en 4 en 6 en 7 in de brief van 19 juli 1998. In algemene zin klacht 5.

Daarbij stoorde hij mij op mijn pad. Het hoe van het storen staat vermeld in klacht 2 van de brief van 19 juli 1998, te weten: aanrijden van mijn persoon aan rechterbeen zonder verwonding tot gevolg hebbend. Het doel van het aanrijden ligt in klacht 3.

Het gevolg van klacht 2: het feit dat tegen mij wordt aangereden, dan wel hard OP anderen wordt aan gereden, staat vermeld in de uitgebreide klacht 1.

Als gevolg van het feit dat ik de bestuurder van de auto toevoeg dat hij - "jochie" - "nog moet leren autorijden" word ik gemaand te blijven staan, word ik bedreigd: dat is zo dicht tegen mij aan gaan staan dat ik me bedreigd voel, wordt er - zeer in tegenstelling tot hetgeen de commissie heeft aangenomen - tegen mij geduwd, ZODAT ik een beweging ter reflexie maak, hem echter absoluut niet aanraak!!, en er voor de agent (man) reden is geweld te gebruiken, opdat hij daardoor geweld kan uitlokken en kan beargumenteren dat er door mij geweld is gebruikt. Ik heb niet agressief gereageerd toen de politieman mij dwong te stoppen!

De Commissie voor de Politieklachten heeft een ambtenaar, die luistert naar de naam B., die deze zaak moet afhandelen. Als u de beargumentering doorleest, dus nog geen close reading, valt u onmiddellijk op dat de man het spoor in mijn klachtenreeks bijster is geraakt. Wat doet de man? Hij gaat samenvatten en vangt dan aan met een zaak die ik in mijn tweede brief als klacht opvoer, en in mijn eerste brief als affaire betitel. Ik hoop dat u begrijpt dat deze "affaire" bijdraagt aan mijn ervaringen met de Amsterdamse politie, maar dat deze affaire niet de hoofdklacht is waarmee ik mij tot de commissie heb gewend.

De Hoofdklacht is de arrestatie OM NIET, zonder vermelding van redenen terwijl dat in de wet verplicht is, en het vervolg op die arrestatie: de opzet binnen de Amsterdamse politie in het geheel en het bureau Warmoesstraat in het bijzonder om mij niet met een verantwoordelijke figuur binnen het politieapparaat te laten spreken. Men biedt mij vanuit de politie en vanuit de staf van de burgemeester alleen maar de klachtencommissie aan, men weigert categorisch welke vorm van gesprek of journalistieke interventie mijnerzijds. U begrijpt dat ik journalist van professie ben.

Waarom de route van de klachtencommissie? Die is eenvoudig: men heeft bestuurlijk van deze makke ambtenaren NIETS te vrezen, want bestuurlijk heeft de burgemeester de ambtenaren - qua promotie en salariëring - in de hand. Een advies tegen deze agenten zou de heer Patijn er bijna toe moeten dwingen tot dieper onderzoek over te gaan en dan zou de mentaliteit van het korps in de Warmoesstraat weer in het licht komen te staan. Dat wil men vermijden!

Er is bij de Amsterdamse politie groot bezwaar gerezen tegen mijn woordgebruik in de brief van 16-10-1998, waarin ik een aantal volgende klachten heb vermeld. Dat vind ik kleinzielig. Als een politievrouw achteruitrijdt en daarbij onvoorzichtig is en indien de aanleiding, of oorzaak, daarvan klip en klaar is, vermeldt geen wet dat die aanleiding niet zonneklaar als observatie in een klachtenbrief mag worden vermeld. De irritatie bij het Amsterdamse korps verraadt geraaktheid, of ontdekking.

Het is jammer dat ik het adres van de Turkse man 2 jaar geleden niet heb gevraagd. De man was bang, woont in Amsterdam."

2. Op 10 februari 2000 lichtte verzoeker zijn klacht toe in een gesprek met twee medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman. Over de gebeurtenissen op 23 april 1998 meldde hij het volgende: Hij liep om 01.30 uur op de Warmoesstraat te Amsterdam in de richting van het Centraal Station. Nog voordat hij langs het politiebureau aldaar kwam, kwam er met grote snelheid (60 km/u) een politieauto aangereden terwijl er mensen op straat liepen. Een aantal mensen moest opzij springen. Verzoeker deed dit niet, waardoor de politieauto hard remmend tegen zijn been tot stilstand kwam. Verzoeker voegde de bestuurder - een mannelijke politieagent - op dat moment toe "je moet beter leren rijden", schampte met zijn tas langs de voorzijde van de politieauto en liep door om zijn trein te halen. Hierop stapte de agent uit de auto en kwam hij agressief af op verzoeker. De agent maakte een aanvallende beweging, die verzoeker uit reflex weerde. Vervolgens werd hij aangehouden. Hierbij werd geen reden vermeld van de aanhouding. Er werd niets gezegd. Verzoeker is vervolgens door de twee agenten opgepakt en overgebracht naar het politiebureau Warmoesstraat, waar ze toen heel dichtbij waren. Daar werd verzoeker neergezet bij een loket en zei de agent tegen verzoeker dat hij agressief was en maar moest afkoelen. Na een minuut of vier kwam de heer W., die verzoeker vertelde dat hij plaatsvervangend officier van justitie was. Hij deelde verzoeker mee dat verzoeker niets zou hebben vernield en kon gaan. Om 01.55 uur was hij weer op straat."

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland

1. In reactie op de klacht deelde de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland onder meer het volgende mee:

"Ik constateer dat verzoeker in zijn klachtbrieven meerdere malen spreekt over een aanrijding. Ik stel vast dat de Commissie het klachtonderdeel dat handelt over een aanrijding op 23 april 1998 echter niet in het advies heeft opgenomen. Ik acht het aannemelijk dat het de Commissie - mede gezien het feit dat verzoeker over deze aanrijding in zijn reactie op de politiemutatie met geen woord heeft gerept - niet voldoende duidelijk is geweest dat verzoeker wenste te klagen over zowel een aanrijding op 21 september 1997 als een aanrijding op 23 april 1998.

Gelet op de reactie van verzoeker op de politiemutatie en de rapportage van commissaris E. over dit klachtonderdeel (zie hierna onder C.2.c; N.o.), acht ik het niet aannemelijk dat de politie klager tegen zijn been heeft gereden op 23 april 1998. Dit klachtonderdeel acht ik daarom ongegrond.

Met betrekking tot de gegrondheid van de klacht over de aanhouding en overbrenging blijf ik bij mijn eerder genomen besluit op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten. Voor de motivering verwijs ik u naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies.

Gezien het feit dat klager om 01.35 uur is aangehouden en om 01.37 uur aan een hulpofficier van justitie is voorgeleid, acht ik het aannemelijk dat klager conform art 5, tweede lid van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens vrijwel onmiddellijk van de reden van zijn aanhouding op de hoogte is gesteld. Ook dit klachtonderdeel acht ik derhalve ongegrond.

Los van de verklaring van commissaris E., waarnaar ik u verwijs, dat hij niet op de hoogte was van verzoekers pogingen hem te bereiken, blijf ik bij mijn eerder genomen besluit op basis van het advies van de Commissie voor de Politieklachten dat de politie niet gehouden was een gesprek met de wijkteamchef te organiseren. Voor de motivering verwijs ik u naar de argumenten en overwegingen in het betreffende advies.

Overigens bestrijd ik dat de overige klachtonderdelen door de Commissie onjuist zijn geformuleerd. Het is niet aan de Commissie of de Burgemeester om een onderscheid te maken tussen belangrijke klachtonderdelen ('hoofdklachten') of onbelangrijke klachtonderdelen ('affaires'). Elke klacht zal zo mogelijk op zichzelf - met evenveel aandacht - moeten worden beoordeeld.

In reactie op het laatste klachtonderdeel ben ik van mening dat de politie het mogelijke heeft gedaan om de klacht te onderzoeken. Zij heeft geen poging ondernomen om de klacht te bemiddelen omdat de Commissie een bemiddelingspoging niet zinvol achtte. De Commissie heeft verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verklaring van de politie over zijn klacht te reageren."

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder waren onder meer de volgende stukken gevoegd:

a. Een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie van 23 april 1998, die inhoudt:

"Rapp zat achter het stuur te wachten in auto op collega. Rapp werd door VD (verdachte; N.o.) in het voorbij lopen aangesproken (meer toegeschreeuwd): "Autorijden moet je nog leren jochie".

Rapp reageerde verbaasd :"Jochie?!?".

Hierop reageerde VD zich af op onze auto en zwaaide met zijn tas tegen de motorkap.

VD liep versneld weg richting CS. Rapp reed hierop naar VD die inmiddels 10 meter verderop de rijbaan overstak naar het trottoir. Rapp stapte uit en vroeg VD om een verklaring van zijn gedrag.

VD ging hierop vlak voor rapp staan (3 cm tussenruimte) en nam een uitdagende houding aan. Rapp pakte hierop VD vast en verplaatste de man een stap naar achteren op een veiligere afstand. Hierop werd VD agressief en wilde vermoedelijk Rapp te lijf. VD voor vernieling aangehouden. Na onderzoek auto bleek er geen schade aan voertuig te ontdekken.

VD heengezonden."

b. Een uitdraai van de zogenaamde arrestantenadministratie. Hierin staat onder meer dat verzoeker is aangehouden ter zake van vernieling van/aan auto en dat hij is heengezonden nadat was gebleken dat er geen schade aan de auto was toegebracht.

c. Een rapport van de chef van het wijkteam Warmoesstraat, commissaris E., dat hij mede namens betrokken ambtenaren K. en S. had opgemaakt. Dit rapport houdt onder meer in:

"Zoals uit het dossier blijkt was klager op enig moment verdachte en werd hij daartoe aangehouden en voorgeleid. De strafrechtelijke toetsing door een hulpofficier leidde, na constatering dat geen werkelijke schade was toegebracht aan het dienstvoertuig, tot diens oordeel dat daardoor geen aanleiding was voor verdere vrijheidsberoving c.q. vervolging. Verdachte is na enkele minuten heengezonden, waarbij het opmaken van een proces-verbaal voor baldadigheid tot de mogelijkheden heeft behoord. Om pragmatische redenen is daar uiteraard van afgezien, mede gezien de ontstane opwinding. Daarbij is getracht uitvoering te geven aan de beleidsmatige notie dat kleine zaken klein gehouden dienen te worden!

Uit het opgemaakte dagrapport blijkt overigens dat klager iets onaangenaams toeriep aan de, in het dienstvoertuig stilstaand en wachtende, politieambtenaar. Daarna zwaaide klager met zijn tas tegen het voertuig en maakte deze zich uit de voeten. Na een zeer korte achtervolging is hij aangehouden. Ons is overigens niet gebleken dat klager tegen zijn been is gereden, het komt mij voor dat klager slechts een nadere aanleiding zoekt.

Inzake de bereikbaarheid van ondergetekende kan ik opmerken dat ik mij de kwestie van klager niet persoonlijk herinner en overigens van oordeel ben dat klager de juiste weg al had gevonden om zich te beklagen. Conform de voorschriften is zijn klacht in behandeling genomen. Degenen voor wie dat werkelijk van belang was wisten mij overigens altijd uitstekend te bereiken!"

3. Daarnaar gevraagd werden van politiezijde ook nog afschriften van verzoekers brieven van 13 augustus 1998 en 10 maart 1999 aan de Commissie voor de Politieklachten gefaxt aan het Bureau Nationale ombudsman. De tekst van eerstgenoemde brief is, op de aanhef en het slot na, gelijk aan die van de brief van 19 juli 1998 (zie onder A.2.) De brief van 10 maart 1999 houdt onder meer in:

"Heden geef ik een reactie op de melding van de gebeurtenis op 23 april 1998 in de Warmoesstraat te Amsterdam.

Rapp - dat is een jonge man met politiekleding aan - zat achter het stuur van een politiewagen waaruit een politievrouw met etenswaar in haar hand was uitgestapt en het politiebureau ingegaan, nadat hij daarvoor in dolle vaart was komen aanrijden. In mijn klachtenmelding omschreef ik dat al.

Vd - dat zal verdachte zijn wat met deze afkorting wordt bedoeld, en dat is ondergetekende in de terminologie van Rapp - heeft inderdaad als gevolgtrekking van het "cowboy spelen met volle vaart in een politieautootje zonder rekening te houden met mogelijke gevolgen" de Rapp toegevoegd iets in de geest van "Autorijden moet je nog leren, jochie."

Rapp reageerde daarop als door een dolle hond gebeten. Mij moet van het hart dat het geenszins mijn gewoonte is mannen met het woord "jochie" aan te spreken, maar dat het gebruik van dat woord een gevolg is van de ergernis over mans' gedrag op dat bewuste moment.

Tevens is opvallend dat zulk woordgebruik in een stad als Amsterdam waar de humor op straat zou liggen, opeens zo slecht valt.

Ik vind Rapp niet iemand die verbaasd reageert op een uitlating van een burger, maar meer iemand die onmiddellijk met geweld klaar staat als een burger hem in uniform iets zegt.

Ik heb me niet afgereageerd op de auto. Wel is het zo dat de zijkant van mijn oude schooltas tegen de zijkant van de motorkap van de wagen is gekomen.

Het woord gekomen is hier voltooid deelwoord van aanraking en niet van gedrag met voorbedachte rade tot confrontatie van tas en motorkap.

Inderdaad ben ik versneld weggelopen richting Amsterdam CS. Rapp probeert die zin te gebruiken als motivatie tot een hard weglopen vanwege schuldig gedrag. DOM!!

Een blik in het spoorboekje van de NS leert een ieder dat er een nachttrein richting Delft gaat om 1.43 uur en het was op dat moment rond 1.25 uur. Dat betekent dat ik mij niet kan veroorloven even op de reactie van Rapp te gaan staan wachten.

Rapp vond dat, zoals uit de feiten blijkt, noodzakelijk. Rapp was in zijn macht aangetast en heeft niet om een verklaring van mijn gedrag gevraagd. Dat heeft hij in het kader van dit onderzoek even snel verzonnen.

Rapp is uit de auto gestapt en kreeg assistentie van de vrouw, die het eten kwijt was en op een of andere manier in de gaten had dat er buiten met haar collega wat gebeurde, zodat zij naar buiten kwam snellen.

Zij heeft zich niet verbaal in het verhaal gemengd. Zij had kunnen vragen wat er aan de hand was, dat had wellicht de snel oplopende spanning verhinderd.

Het is niet VD die vlak voor Rapp ging staan, en daardoor een uitdagende houding aannam. Het is de aangetaste uniformmacht die Rapp vlak voor mij doet gaan staan met het doel dat zijn uniform en gestalte mij achteruit doet wijken.

Ik blijf gewoon staan, want ik ben niet snel door dit soort gedrag geïmponeerd. (…) De jonge Rapp lijkt binnen en buiten het corps aan de Warmoesstraat geen enkele correctie op zijn gedrag te verwachten. Logisch met een bureaucommissaris die nooit bereikbaar is. Onlogisch als je in uniform de gemeente Amsterdam vertegenwoordigt. Vindt de gemeenteraad van Amsterdam dat het zo moet?

Rapp komt zelf met zijn gezicht dichtbij het mijne, ziet geen directe agressieve reactie van mij, raakt daardoor van de wijs.

Rapp meldt dat hij mij op veiliger afstand heeft gezet. Dit is echt een ingestudeerde reactie. In de werkelijkheid klopt er niets van! Neen, Rapp weet niet ANDERS MEER TE HANDELEN DAN DAT HIJ DOET. Het is een chimpanseereactie: ik blijf Rapp aankijken en uit onderdrukte angst en ongenoegen duwt hij tegen mij, lokt daarbij een fysieke onbalansreflex uit en neemt dat als agressieve uitdaging aan. Ik ben totaal niet agressief geworden, want ik was bezig met de nonverbale afweer van Rapps' agressie tegenover mij. Ik begrijp wel dat Rapp agressie van mij moet melden om zijn agressie en daaruitvolgende aanhouding tegenover zijn superieuren te verantwoorden. Hier is simpelweg sprake van een leugen van de kant van Rapp.

Rapp zocht een aanleiding mij aan te houden. Het is verwonderlijk dat dan met de grond vernieling voor de dag wordt gekomen. Vernieling is een grond die aantoonbaar moet zijn om daar een aanhouding wegens te doen. Er is geen schade: dus geen vernieling.

Rapp had mij helemaal niet behoeven vast te pakken. Rapp weet niet meer hoe te handelen, kan zijn eigen agressie/angstpatroon niet aan en arresteert dan maar. Het zou de commissie geen kwaad doen de logica achter de arrestaties van Rapp te gaan zoeken. Wellicht komt u vreemde zaken tegen.

Politieagenten zoals Rapp zijn er helaas meer in Amsterdam. Sinds de heer Kr. met zijn fatsoensoffensief is begonnen, heeft de man daarmee een vrijbrief gegeven voor allerlei machtsvertoon van de zijde van de politie.

Nu zijn er agenten die dat niet nodig hebben, die zonder op goede wijze hun werk doen.

Deze laatsten hebben ook geen leugens nodig waarvan Rapp zich bedient. Ik heb op geen enkel moment de wens gehad Rapp te lijf te gaan. Integendeel, ik ben van mening dat al een benadering van agenten in het donker van Amsterdam een hachelijke onderneming is, daar er agenten zoals Rapp zijn die daarin aanleiding zien een aanhouding te doen. Vier weken geleden werd me dat bij een vraag aan een andere te jonge man met uniform aan weer eens duidelijk."

D. Reactie verzoeker

Verzoeker handhaafde na kennisname van de door de korpsbeheerder verstrekte inlichtingen zijn eerder ingenomen standpunt. Hij bestreed dat de (hulp)officier van justitie hem de reden van aanhouding had meegedeeld. Verder merkte hij op dat het niet ging om het feit dat de politie niet is gehouden aan een gesprek, maar om het feit dat de politie bij al de pogingen om te komen tot een gesprek zijnerzijds geen beoordelingsgrond kon produceren om de eenvoudige reden dat de commissaris niet bereikbaar was.

E. Nadere inlichtingen korpsbeheerder

1. De Substituut-ombudsman legde de volgende vragen voor aan de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland:

"1. Volgens verzoeker kwam de politieauto op 23 april 1998 hard de straat inrijden; zo hard dat een aantal mensen opzij zou hebben moeten springen. Verzoeker zou niet opzij gegaan zijn en vervolgens zou de politieauto hard remmend tegen zijn been tot stilstand zijn gekomen.

Hoe hard kwam de politieauto de straat ingereden? En wat was (eventueel) de reden van het hard rijden? Is verzoeker (aan)geraakt door de politieauto?

2. Wat in het gedrag van verzoeker was precies de aanleiding van de aanhouding? Wat was de juridische grond voor de aanhouding? Is er een proces-verbaal van aanhouding opgemaakt? Indien dit het geval is, ontvang ik graag een afschrift daarvan.

3. Is verzoeker de reden van de aanhouding gemeld? Zo ja, door wie en wanneer? En wat is hem als reden opgegeven?

4. Hoe is verzoeker naar het bureau overgebracht? Is daar geweld aan te pas gekomen? Zo ja, waarom, en waaruit bestond dat geweld? Door wie werd dat geweld toegepast? Is er een geweldsrapportage opgemaakt? Indien dit het geval is, ontvang ik graag een afschrift daarvan.

5. Nadat verzoeker is aangehouden is de politieauto blijkens een bij uw reactie meegezonden rapportage onderzocht op schade. Nu er geen schade bleek te zijn, werd verzoeker heengezonden. Had dit onderzoek niet eerder kunnen plaatsvinden, zodat met de uitkomst daarvan rekening kon worden gehouden voordat verzoeker werd aangehouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is verzoeker dan toch eerst aangehouden?

6. Verzoeker heeft aangegeven dat de wijkteamchef niet bereikbaar was voor hem. De Commissie voor de Politieklachten achtte het in dat verband niet onbehoorlijk dat de politie geen medewerking heeft verleend om tot een gesprek te komen met de wijkteamchef. Is verzoeker de juiste reden meegedeeld, namelijk dat de wijkteamchef geen gesprek met hem wilde aangaan gelet op het te verwachten effect en de toonzetting van verzoeker in zijn brieven, en is hij verwezen naar de Commissie voor de Politieklachten voor (verdere) afdoening van zijn klacht? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, waarom niet?

7. Heeft de Commissie voor de Politieklachten betrokkenen nog gehoord? Zo nee, waarom niet? Zo ja, dan ontvang ik daarvan graag de verslagen. Is er overig onderzoek naar de klacht gedaan door de Commissie?

8. Op basis van welke stukken is de Commissie voor de Politieklachten tot haar advies gekomen? Voor zover die stukken nog niet bij uw eerdere reactie zijn toegezonden, ontvang ik daarvan graag alsnog een afschrift.

9. Waarom heeft de Commissie voor de Politieklachten een bemiddelingspoging niet zinvol geacht, terwijl verzoeker zelf aangeeft dat een gesprek met een leidinggevende had kunnen helpen?"

2. De korpsbeheerder verwees voor de beantwoording van de vragen 1 tot en met 6 en 9 naar een bijgevoegd rapport van de chef van het team Warmoesstraat van 3 juli 2000, dat onder meer inhoudt:

"Vraag 1.

Klager werd op 23 april 1998 te 01.35 uur aangehouden t.z. vernieling in de Warmoesstraat, en overgebracht naar het politiebureau (aankomst 01.36 uur) en daar voorgeleid bij de hulpofficier W. (te 01.37 uur).

De aanleiding was dat klager een voor het bureau stilstaande/wachtende politieauto passeerde, waarin hoofdagent Kl. was gezeten. Het 2° bemanningslid van die auto, agente S., had zich even in het bureau vervoegd.

Bij het passeren schreeuwde klager de hoofdagent toe "autorijden moet je nog leren jochie !", waarop de hoofdagent reageerde met "jochie?"

Gelijktijdig c.q. in reactie daarop zwaaide klager zodanig met zijn handkoffertje dat deze de politieauto voor de hoofdagent hoorbaar raakte en mogelijk schade veroorzaakte.

Klager rende/liep met versnelde pas vervolgens/onmiddellijk daarna door de Warmoesstraat in de richting van het Centraal Station en de hoofdagent zette met de politieauto de achtervolging in naar klager, die zich inmiddels van de rijbaan had verplaatst naar het trottoir.

Na plm. 10 meter stopte de hoofdagent de politieauto en stapte uit. Klager werd aangesproken, er ontstond een korte woordenwisseling en klager werd aangehouden ter zake van vernieling. (zie extract van het dagrapport en de print van de arrestantenadministratie in het beschikbare klachtdossier).

Het inzetten van een achtervolging met een politieauto vanuit stilstand over een afstand van plm 10 meter leidt, in alle gevallen, niet tot een hoge tot zeer hoge snelheid. De politieauto is van het merk Volkswagen, voorzien van een dieselmotor, en wanneer met flink wat gas wordt opgetrokken geeft dat een stevig razend/bulderend geluid. Wanneer dat plaatsvindt in een smalle straat als de Warmoesstraat, die aan beide zijden gesloten en tamelijk hoog bebouwd is, ligt het in de rede dat men dat geraas onjuist interpreteert t.a.v. de gereden snelheid. De hoofdagent heeft mij destijds verzekerd dat hij klager niet geraakt heeft voor of bij het stoppen van de politieauto. Evenmin was de hoofdagent zich in het bijzonder bewust van een of meer allochtonen zoals klager doet veronderstellen, hij was slechts geïnteresseerd in het voortvarend achterhalen van de verdachte/klager.

Het op een zodanige manier wegrijden van politieauto's vindt vaker plaats wanneer de omstandigheden dat vereisen. Zeker in het werkgebied van de Warmoesstraat voorkomt dit dat steeds de claxon of tweetonige hoorn dient te worden gebruikt. Er lopen immers in de smalle straten voortdurend voetgangers die, vooral in de nacht, al dan niet onder invloed verkeren. De politieauto is na plm. 10 meter gestopt naast de verdachte/klager, die inmiddels al op het (smalle) trottoir was gaan rennen/lopen.

Vraag 2.

Zie de inleiding van het antwoord op vraag 1.

De juridische grond was artikel 350 van het Wetboek van Strafrecht, onder toepassing van artikel 53 van het Wetboek van Strafvordering (heterdaad). Er is geen proces-verbaal opgemaakt (zie rapport Cp. E., dd 15 maart 2000 aan DC-3 gelet op het eerdere verzoek van de NOM). Er bleek na onderzoek geen schade aan de politieauto en besloten werd kleine zaken klein te houden. Het voorval werd vermeld in het z.g. dagrapport en de voorgeleiding/heenzending werd verwerkt in de z.g. arrestantenadministratie (van dit alles afschriften in het al bekende klachtdossier).

Strikt formeel had een "negatief proces-verbaal van aanhouding moeten worden opgemaakt. Overigens merk ik op dat het onderscheid tussen vernieling en baldadigheid moet worden gevonden in de aannemelijkheid van de opzet om schade aan te richten. Dit bleek na onderzoek niet het geval. Het verbaliseren voor baldadigheid (art. 424 lid 1 Wetboek van Strafrecht) vindt gebruikelijk plaats wanneer er feitelijk sprake is geweest van schade maar de opzet niet aannemelijk kan worden gemaakt. Ook dit bleek hier niet van toepassing, nu er geen schade kon worden vastgesteld.

Er werd destijds n.m.m. terecht door W. afgezien van het toepassen van 424 Strafrecht, hoewel het element "kan worden toegebracht" op zichzelf toepasbaar was. Dit ligt in het werkgebied van het wijkteam Warmoesstraat ook in de rede omdat een consequente toepassing daarvan niet uitvoerbaar is. Waarom zou dit klager dan wel hebben moeten treffen?

Voor de goede orde wijs ik er op dat art. 424 geen onderscheid maakt t.a.v. meerderjarige of minderjarige verdachten.

Vraag 3.

De hoofdagent heeft mij later verteld dat hij bij de aanhouding (de woordenwisseling) heeft gemeld dat klager verdacht werd van beschadiging van de politieauto en dat hij daarom was aangehouden en "mee" moest naar het bureau (dat op een afstand van plm. 10 meter gevestigd is). Of verdachte/klager dat ook heeft (willen) horen en begrijpen is niet komen vast te staan. Verdachte gedroeg zich toen kennelijk als een "heethoofd".

Tussen de aanhouding, de aankomst aan het bureau en de voorgeleiding bij de hulpofficier liggen slechts 2 minuten besloten.

De hulpofficier W. kon zich niet meer precies herinneren wat hij tegen klager/verdachte heeft gezegd. Naar zijn gewoonten heeft hij de verbalisant om toelichting gevraagd en klager gelegenheid geboden zijn versie van deze aantijging toe te lichten. Dit uiteraard nadat hij verdachte, zoals vereist, had gewezen op zijn zwijgrecht. Afgezien van het onderzoek naar de schade aan het voertuig is daar de identiteit van verdachte vastgesteld en onderzocht of op enige wijze zijn opsporing en aanhouding door een andere (internationale politie of justitie autoriteit was verzocht. Verdachte is te 01.44 uur door W. heengezonden (dus 9 minuten na de aanhouding !).

Vraag 4.

Klager werd te voet overgebracht naar het bureau (afstand 10 meter). Gezien de woordenwisseling en zijn gemoedstoestand is hij aangevat (middels een gebruikelijke opbrenggreep) en met enige drang daarheen gevoerd. Van geweldstoepassing, in de zin van de Ambtsinstructie, is geen sprake geweest en derhalve is geen schriftelijke geweldsrapportage opgemaakt. Aan de meerdere/hulpofficier W. is het gebruik van deze drang mondeling gemeld (art. 17 lid 1 Al) en nu er geen sprake was van enig letsel c.q het gebruik van enig geweldsmiddel is in opdracht van W. afgezien van een schriftelijke rapportage. Bij latere ambtshalve nalezing van de in de voorafgaande dagen opgemaakte dagrapportages heb ik geen aanleiding gezien daartoe alsnog opdracht te geven.

Indien er sprake was geweest van weerstand van meer dan geringe betekenis van de zijde van verdachte/klager (en mogelijk verder strekkend geweldgebruik), zou ongetwijfeld proces-verbaal zijn opgemaakt ter zake van art. 180 van het Wetboek van Strafrecht. De betrokken hoofdagent had daartoe, gezien de opmerkingen en het gedrag van verdachte/klager, (naar ik later van hem begreep) weinig stimulans nodig !

Vraag 5.

Neen. Wanneer een verdachte (feiten en omstandigheden: gezien en gehoord werd dat de koffer van verdachte bonkte tegen de politieauto en dat dit niet bij toeval maar doelbewust plaatsvond) na zijn daad tracht te ontvluchten ligt het in de reden deze eerst te achterhalen en aan te houden.

De beide agenten waren op dat moment alleen en het lag in de rede om verdachte, gezien de afstand van plm. 10 meter tot het bureau, diens vluchtpoging en kennelijk heethoofdige gedrag, "even" daar binnen te brengen en vervolgens een sporen/schade-onderzoek in te stellen. Bij een niet wegvluchtende verdachte, op een andere locatie en/of bij een optreden met meerdere andere agenten, zou deze vraag wellicht anders beantwoord kunnen worden.

Vraag 6.

Ter beantwoording door de Burgemeester.

Ik kan herhalen/toevoegen dat ik over het algemeen goed te bereiken ben en ik kon en kan mij niet herinneren klager ooit zelf met die vraag aan de telefoon te hebben gehad. Daarbij ligt het voor de hand dat klager dan met mij, na enige ruggespraak, zou zijn doorverbonden. Immers alle externe telefoonberichten/bezoekers komen binnen via de wachtcommandant c.q. de balie van het bureau Warmoesstraat.

Wel kan ik mij voorstellen dat indien klager daarbij aan mijn medewerkers aangeeft dat hij inmiddels schriftelijk een klacht had ingediend ik, omwille van de zuiverheid en de rol van de wellicht al aangewezen klachtbehandelaar, op voorhand op die vraag negatief zou hebben geantwoord.... zo een dergelijke vraag aan mij was voorgelegd. Voorts geldt dat ik niet altijd aanwezig kan zijn op mijn werkplek of voor onaangekondigde bezoekers en dat daarover de werkafspraak bestaat dat de wachtcommandant een schriftelijk bericht achterlaat van een "beller/bezoeker die mij persoonlijk wenst te spreken". Dit komt regelmatig voor en betrokkene wordt teruggebeld zodra mij dat mogelijk is. Zonodig wordt een afspraak gemaakt voor een gesprek.

Waar bezoekers menen zich te moeten beklagen wordt gewoonlijk voorgesteld een z.g. klachtenformulier in te vullen, dat vervolgens op mijn bureau terechtkomt. Ook dat zal meestal leiden tot mijn poging om klager telefonisch te bereiken.

Ik merk verder op dat tussen 23 april en 30 september 1998, Koninginnedag, de Nationale Dodenherdenking en Bevrijdingsdag plaatsvinden, evenals de Eurotop (deze vond in 1997 plaats; N.o.), zijnde evenementen die over het algemeen mijn inzet vergen m.n. voor de voorbereiding van het politieoptreden. Daarnaast genoot ik enige weken zomervakantie, waarbij mijn waarnemer dan beschikbaar is. Voor het overige wekt de stellingname van klager over dit onderwerp bij mij de indruk dat wij op twee verschillende planeten leven......

Wellicht ten overvloede meld ik dat in elke brief aan klager over de onderhavige kwestie, van de zijde van ons Korps, op het briefhoofd of in de aanhef een telefoonnummer staat vermeld van de behandelende ambtenaar. Het ligt dan ook in de rede dat klager via dat nummer steeds contact kon zoeken met onze organisatie.

Vraag 7 en 8. Ter beantwoording door de Burgemeester.

Vraag 9.

(…) Overigens meldt W. op 7 december 1998 schriftelijk aan klager dat hij, met name gezien het taalgebruik in diens brief van 16 oktober 1998, geen aanleiding ziet voor verdere behandeling c.q. bemiddeling van diens klacht."

3. De vragen 7 en 8 beantwoordde de korpsbeheerder als volgt:

"U vroeg mij voorts of de Commissie voor de Politieklachten betrokkenen heeft gehoord. Dat is niet het geval. Betrokkenen zijn in voldoende mate in de gelegenheid gesteld hun zienswijze op de klacht en het politieoptreden aan de Commissie kenbaar te maken. De wijze van onderzoek door de Commissie wordt verantwoord onder het kopje 'procedure' in haar advies d.d. 26 mei 1999. Ik wil u daarnaar graag verwijzen in verband met uw vragen over onderzoek door de Commissie. Overigens bent u volgens mijn informatie in het bezit van alle relevante bescheiden uit het dossier van de Commissie voor de Politieklachten.

Vanwege de toonzetting in de brieven van verzoeker en zijn houding tijdens telefoongesprekken - waarbij verzoeker zich blijkens het dossier niet onthield van 'dreigementen' het hogerop te zullen gaan zoeken - achtte de Commissie het duidelijk dat een bemiddelingspoging niet tot voldoende afhandeling van de klacht zou leiden. Zij heeft daarom conform artikel 4 tweede lid, sub c. van de Klachtenregeling politiekorps Amsterdam-Amstelland besloten om ter bespoediging van de klachtafhandeling direct om een onderzoek door de politie te vragen. Een dergelijk verzoek wil overigens geenszins zeggen dat tijdens het onderzoek geen gesprek met een klager kan worden aangegaan, waarbij tot een bevredigend resultaat gekomen kan worden. Of een dergelijk gesprek wordt aangegaan, hangt af van de inschatting van de behandelend politieambtenaar. Verzoeker heeft aangegeven dat hij voordat zijn klacht door de Commissie was ontvangen, heeft geprobeerd contact te zoeken met de politie. Niet gebleken is dat verzoeker in het kader van de klachtbehandeling graag gehoord had willen worden."

F. Nadere reactie verzoeker

Verzoeker merkte in reactie op het antwoord dat de korpsbeheerder had gegeven op de vragen van de Substituut-ombudsman onder meer - zakelijk weergegeven - het volgende op. Zijn aanzegging om het hogerop te gaan zoeken was een reactie op de voortdurend afhoudende houding van politieambtenaren op zijn verzoek om het hoofd van het bureau Warmoesstraat te mogen spreken. Verzoeker heeft een journalistieke telefoneerhouding en wil in telefoongesprekken doordringen tot de kern van de zaak wat niet gelijk staat aan het aanvaarden van afwijzend en klachtenterugdringend gedrag. Overigens was verzoeker niet gevraagd of hij gehoord wilde worden. De politieauto moest remmen en stoppen om verzoeker niet omver te rijden. Over dit rijgedrag heeft verzoeker de opmerking gemaakt "autorijden moet je nog leren jochie". Verzoeker had geen handkoffertje, maar een leren schooltas. Hij betwijfelde of de gedachte aan mogelijke schade motiverend was geweest om de achtervolging in te zetten. Volgens verzoeker was het woord "jochie" meer de aanzet. Hij liep met versnelde pas verder om de trein nog te kunnen halen. Verzoeker had het geraas van de politieauto niet als rijden met grote snelheid geïnterpreteerd. Volgens hem was de chronologie als volgt geweest. Een politieauto kwam met grote snelheid de Warmoesstraat in en zag hem pas op het allerlaatst toen hij zich langs de linkerstoep voortbewoog. De remweg was net te lang. Pas nadat hij "jochie" had gezegd, was er sprake van een achtervolging over tien meter. Niet verzoeker was een "heethoofd" geweest, maar de desbetreffende politieambtenaar. Bij verzoeker was de opbrenggreep toegepast, terwijl hij zich niet fysiek had verweerd. Verzoeker had telkens gevraagd of de commissaris hem kon terugbellen, hetgeen niet was gebeurd.

G. Nadere inlichtingen van de politie

1. Daarnaar gevraagd werden van politiezijde aan het Bureau Nationale ombudsman nog de volgende stukken gestuurd:

a. De ontvangstbevestiging van de Commissie voor de politieklachten van 28 oktober 1998, waarin aan verzoeker onder meer werd meegedeeld dat hij door de met rapportage belaste politieambtenaar zou worden uitgenodigd zijn klacht mondeling toe te lichten. Dit was, zo staat in de brief, noodzakelijk en had tot doel om alle beschikbare informatie en eventuele achtergronden met betrekking tot verzoekers klacht te verzamelen en vast te leggen.

b. De brief van de klachtbehandelaar, inspecteur W., van 7 december 1998 aan verzoeker. Daarin staat onder meer het volgende:

"Naar aanleiding van deze laatste brief (van 16 oktober 1998; N.o.) en het daarin gebezigde taalgebruik kan ik u mededelen dat ik geen aanleiding zie uw klacht verder voor bemiddeling of onderzoek in behandeling te nemen.

Mocht u het niet eens zijn met dit besluit adviseer ik u dit kenbaar te maken aan de klachtencommissie."

c. Een telefoonnotitie van eind januari/begin februari 1999 uit het dossier van de Commissie voor de politieklachten. Deze houdt in dat verzoeker de naam van de voorzitter van de Commissie wilde weten en dat hij hem wenste te spreken, omdat hij woedend was over een aan hem gestuurde brief van de Commissie (kennelijk die van 28 oktober 1998), waaruit volgens verzoeker bleek dat de Commissie niet onafhankelijk was. Verzoeker zou dit via de pers openbaar maken en tevens de Minister van Binnenlandse Zaken op de hoogte brengen.

Achtergrond

1. Redelijk vermoeden van schuld

Art. 27 van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover hier van belang, als volgt:

"Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit."

Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist wèl dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

2. Vermelden reden aanhouding

1. Art. 5, lid 2 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, gesloten te Rome op 4 november 1950 (hierna: EVRM) luidt in de Nederlandse tekst:

"Een ieder, die gearresteerd is moet onverwijld en in een taal, die hij verstaat, op de hoogte worden gebracht van de redenen van zijn arrestatie en van alle beschuldigingen die tegen hem zijn ingebracht."

Art. 9, lid 2 van het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, gesloten te New York op 19 december 1966 (hierna: IVBPR) bevat een overeenkomstige bepaling.

Beide verdragen zijn door Nederland geratificeerd.

3. Opmaken proces-verbaal

Art. 152 van het Wetboek van Strafvordering verplicht opsporingsambtenaren ten spoedigste proces-verbaal op te maken van hetgeen door hen tot opsporing is verricht of bevonden.

Ingevolge door de hoofdofficieren van justitie aan de politie bekend gemaakte voorschriften van de procureurs-generaal bij de gerechtshoven die golden ten tijde van de onderzochte gedraging, dient te allen tijde proces-verbaal te worden opgemaakt van handelingen van de politie waarbij dwangmiddelen zijn toegepast, uitgaande van het moment van aanhouding van de verdachte (Richtlijn schriftelijke vastlegging dwangmiddelen, Stcrt. 1994, 96).

4. Klachtenregeling politie Amsterdam-Amstelland

Artikel 3:

"De klachtbehandeling is erop gericht de relatie tussen burger en politie waar mogelijk te verbeteren."

Artikel 4:

"1. De klachtbehandeling kent twee onderdelen:

a. informele bemiddeling door een klachtbehandelaar binnen het wijkteam of bureau waarop de klacht betrekking heeft;

b. formele afdoening door de korpsbeheerder na behandeling en advies door de commissie.

2. Formele afdoening vindt plaats indien:

(…)

c. duidelijk is dat de bemiddelingspoging niet tot voldoende afhandeling van de klacht zal leiden of heeft geleid.

(…)"

Artikel 26:

"Klager wordt in de gelegenheid gesteld zijn klacht nader toe te lichten."

Artikel 27, eerste en tweede lid:

"1. De ambtenaar over wie wordt geklaagd, wordt in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over de klacht te geven.

2. Klager wordt in de gelegenheid gesteld te reageren op de verklaring van de ambtenaar over wie wordt geklaagd:

a. in een gesprek tussen klager en deze ambtenaar, waarbij de klachtbemiddelaar optreedt als gespreksleider of

b. in een gesprek tussen de klachtbemiddelaar en klager waarin eerstgenoemde de op schrift gestelde verklaring van de ambtenaar met klager doorneemt en waarna deze zijn zienswijze over die verklaring kan geven."

Artikel 31, tweede lid:

"2. Hij (de klachtbemiddelaar; N.o.) stelt op schrift hetgeen klager ter toelichting op de klacht en als reactie op de verklaring van de ambtenaar over wie wordt geklaagd, heeft verklaard."

Artikel 32:

"1. De formele afdoening van de klacht vindt plaats door de korpsbeheerder na advies van de commissie.

2. Indien een bemiddelingspoging achterwege blijft, onderzoekt de klachtbemiddelaar, die nu als rapporteur optreedt, de klacht. Hij maakt rapport op van zijn bevindingen. Met betrekking tot de rapportage wordt het bepaalde in artikel 31, tweede tot en met vijfde lid in acht genomen."

Instantie: Beheerder regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Klacht is niet juist geformuleerd en er is niet ingegaan op alle klachtonderdelen, klacht is onvoldoende onderzocht en onjuiste vaststelling van feiten bij klachtafdoening.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Onjuist bejegend; politieambtenaren kwamen met hoge snelheid aanrijden in smalle straat en reden tegen been verzoeker aan, zonder aanleiding aangehouden en reden aanhouding niet vermeld, op gewelddadige wijze naar politiebureau gebracht en wijkteamchef was onbereikbaar.

Oordeel:

Geen oordeel