2001/058

Rapport

Op 30 juni 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer G. en mevrouw Ge. te Borculo, met een klacht over een gedraging van het regionale politie-korps Noord- en Oost-Gelderland.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Apeldoorn), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoekers klagen over het optreden van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland jegens hen op 25 februari 2000. Zij klagen er met name over dat de politie:

- verzoeker onheus heeft bejegend door tegen hem te zeggen: "je moet niet zo dom lullen";

- op het politiebureau heeft geweigerd een arts voor verzoeker te bellen en hem even­min in de gelegenheid heeft gesteld om zelf een arts te bellen.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken politie­ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.

Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. De korps­beheerder gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 25 februari 2000 aan het eind van de middag kreeg verzoeker in het centrum van Borculo ruzie met de heer X. Over en weer vielen enkele rake klappen. Twee politie­ambtenaren haalden verzoeker en de heer X uit elkaar. Besloten werd de zaak op het politiebureau verder uit te zoeken. Onderweg naar het politiebureau deelde één van de politieambtenaren verzoeker - in reactie op een aantal vragen en opmerkingen van verzoeker - mee dat hij "niet zo dom moest lullen".

Kort na aankomst op het politiebureau - om ongeveer 18.10 uur - werden verzoeker en X meteen verhoord. Direct daarna mochten zij weer vertrekken.

Ook verzoekers echtgenote werd nog diezelfde avond, omstreeks 18.15 uur, als getuige gehoord. De echtgenote van X werd de volgende dag als getuige gehoord.

Op maandag 28 februari 2000 hoorde de politie nog een derde getuige van het voorval (zie ook hierna, onder C.3.4.).

2. Verzoeker was van mening dat de politie hem niet juist had behandeld. Hij diende bij brief van 2 maart 2000 een klacht in bij de korpsbeheerder.

Verzoeker werd bij brief van 24 mei 2000 ervan op de hoogte gesteld dat de korpsbeheerder de klacht - op advies van de onafhankelijke klachtencommissie van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland - deels niet gegrond had bevonden en dat hij zich deels had onthouden van het doen van een uitspraak over de klacht.

In het advies van de klachtencommissie, dat ter nadere toelichting bij het oordeel van de korpsbeheerder was gevoegd, is onder meer het volgende te lezen:

"dat de commissie daarbij het volgende heeft overwogen:

- dat de politie op 25 februari j.l. omstreeks 17.53 uur de melding heeft gekregen dat twee mannen met elkaar op de vuist zijn gegaan;

- dat de politie ter plaatse is geweest en de beide mannen vrijwillig zijn meegegaan naar het politiebureau;

- dat klager zich nogal opgewonden heeft gedragen; dat de politie met allerlei bewoording heeft getracht klager te kalmeren, hetgeen niet is gelukt, daar niets wat tegen klager is gezegd tot hem doordrong;

- dat de echtgenote van klager haar man heeft geprobeerd te kalmeren en te bewegen met de politie mee te gaan;

- dat tijdens de wandeling naar het politiebureau klager zich recalcitrant heeft gedragen en is blijven roepen dat de politie hem discrimineerde, omdat hij van Turkse afkomst is en zij hem als buitenlander met respect moesten behandelen;

- dat klager ontkent gezegd te hebben dat de politie hem discrimineerde en hem als buitenlander met respect moest behandelen;

- dat de politie heeft verklaard dat bijna elk woord wat tegen klager is gezegd door hem verkeerd dan wel discriminerend is opgevat;

- dat klager met een met bloed besmeurde hand de politieambtenaar heeft aangeraakt;

- dat de politieambtenaar heeft aangegeven dat hij hier niet van gediend was en klager hiermee diende te stoppen, doch dat klager door bleef gaan;

- dat de politieambtenaar klager vervolgens bij zijn pols heeft gepakt en hem heeft gezegd dat het afgelopen moest zijn;

- dat klager, volgens de politieambtenaar, heeft gezegd: "zie je wel dat je mij discrimineert" dan wel woorden van gelijke strekking heeft gebruikt; dat vervolgens de politieambtenaar tegen klager heeft gezegd: "je moet niet zo dom lullen";

- dat de politieambtenaar deze woorden heeft gebruikt, omdat een gewoon gesprek absoluut niet mogelijk geweest zou zijn;

- dat, ondanks het gedrag van klager, de politie niet is overgegaan tot het omdoen van de handboeien bij klager, omdat de echtgenote van klager hem nog rustig wist te houden;

- dat volgens de politie klager niet heeft gevraagd of hij een arts mocht bellen maar een familielid;

- dat de politie klager heeft aangeboden om een medische verklaring in te laten vullen, doch dat klager dit niet nodig vond;

dat de commissie daarbij tot het volgende oordeel komt:

- dat het beter ware geweest indien de politieambtenaar een ander woordgebruik gehanteerd zou hebben, doch dat, gelet op de situatie en het feit dat klager voor een ander woordgebruik niet open heeft gestaan, de politieambtenaar gedwongen is geweest op deze manier contact met klager te krijgen; dat de klacht derhalve op dit punt als ongegrond dient te worden beschouwd;

- dat de verklaringen omtrent het niet mogen bellen van een arts tegenstrijdig zijn en dat uit feiten of omstandigheden niet is gebleken, dat aan de ene verklaring meer waarde moet worden toegekend dan aan de andere; dat de commissie zich derhalve onthoudt van het doen van een uitspraak op dit punt;

dat de korpsbeheerder zich met het advies van de klachtencommissie kan verenigen en hierbij het advies overneemt;"

B. Standpunt verzoekers

1. Het standpunt van verzoekers is samengevat weergegeven onder klacht.

2. Verzoekers gaven in hun verzoekschrift een uitgebreide weergave van hun zienswijze op de gebeurtenissen van 25 februari 2000. Voorts plaatsten zij een aantal kanttekenin­gen bij het hiervóór, onder A.2., opgenomen oordeel van de politie over de klacht.

In het verzoekschrift is over deze punten onder meer het volgende te lezen:

"Wat en wanneer vond het gebeurde plaats:

Op 25 februari j.l. omstreeks 18.00 uur wilden wij, zoals gebruikelijk, geld halen bij de SNS bank in Borculo alvorens boodschappen te gaan doen. Komend vanuit de richting Lochem moeten wij links van de weg parkeren, omdat aan de rechterzijde geen parkeermogelijkheid is. Ongeveer op hetzelfde moment dat wij links van de weg willen parkeren nadert de auto van de heer X ons vanuit de richting Borculo en parkeert achter onze auto op dezelfde parkeerstrook omdat hij boodschappen wil doen in een nabijgelegen winkel. X zit niet zelf achter het stuur.

X stapt uit en loopt in de richting van onze auto. De heer G. stapt ook uit en loopt in de richting van X en vraagt waarom deze op onze auto afkomt. Zonder antwoord te geven begint X te slaan en te schoppen. De heer G. probeert zich zo goed mogelijk te verweren. De heer G. raakt bij het handgemeen gewond aan zijn gezicht. Mevrouw G. komt ook uit de auto en probeert beide partijen te scheiden door haar man te vragen mee te komen en door hem aan de mouw te trekken.

X gaat op dat moment naar zijn auto en haalt uit de kofferbak een ijzeren staaf van ongeveer 60 cm. De heer G. loopt daarop naar zijn auto en wil ook een stuk ijzer uit de kofferbak halen. Bij toeval komt op dat moment een agent van politie (in uniform) langs. De politie vraagt wat er gaande is. X zegt dat de heer G. hem met een stuk ijzer wilde slaan en dat hij daarom ook een stuk ijzer uit zijn auto heeft gehaald. Beide stukken ijzer zijn later meegenomen naar het bureau van politie.

Even later komen twee agenten, waarschijnlijk via het politiebureau te Borculo door iemand gewaarschuwd. (...)

Ter informatie:

Wij kennen X niet. Wij zijn op de hoogte van de naam van X uit een bericht van de politie in verband met een melding bij de verzekering. Waarom de heer G. naar X is toegegaan kan hij niet verklaren.

Zowel mijn vrouw als ikzelf zijn van mening dat wij aangifte moeten doen van het gebeurde. In ieder geval mijn vrouw stelt daarom voor naar het bureau te gaan om aangifte te doen. De politie geeft aan dat een goed idee te vinden en vraagt ons mee te gaan. Ik loop links van de agent, mijn vrouw loopt links naast mij.

De agent houdt de heer G. vast aan zijn rechtermouw en duwt hem meerdere malen van de stoep, zonder dat daarvoor, naar zijn oordeel, een reden is. Hij vindt dat bedreigend en vraagt de agent los te laten. De agent blijft vast houden en op een gegeven moment duwt de heer G. met zijn linkerhand de hand van de agent weg. Omdat hij gewond is kan het best zijn dat er bloed aan zijn hand zat.

Onderweg naar het bureau vraagt de agent bij herhaling wat er precies is gebeurd. Omdat de heer G. dat niet weet geeft hij als antwoord: dat weet ik niet. Dan zegt de agent: je moet niet zo dom lullen. De heer G. zegt dat geen juist antwoord te vinden en geeft aan daarom een klacht in te willen dienen. De agent geeft als antwoord: je doet maar, of woorden van gelijke strekking.

Op het bureau gekomen vraagt de heer G. of zij een arts willen waarschuwen om naar zijn verwondingen te kijken. In ieder geval kwam er bloed uit zijn neus. De politie wilde niet bellen. Op de vraag van de heer G. of hij zelf mocht bellen werd geantwoord dat hij straks of morgen (zaterdag) maar naar een arts moest gaan. Op zaterdag is hij naar de weekendarts geweest. Die heeft een rapport opgemaakt.

Op het bureau heeft de agent naar een medische verklaring gezocht, nadat de heer G. meerdere malen daarom gevraagd had. Die bleek niet aanwezig te zijn. De agent heeft meegedeeld een medische verklaring niet nodig te vinden. De agent wilde ook geen verklaring omtrent de verwondingen opnemen. Het verhoor is verder zonder problemen verlopen. (...) Mevrouw G. heeft afzonderlijk een verklaring afgelegd bij een andere agent. Ook dit is zonder problemen verlopen. (...)

(...)

Reactie op bezwaarschrift:

(...)

Graag wil ik het volgende opmerken bij de overwegingen van de commissie:

2e streepje: de mannen zijn vrijwillig meegegaan.

Niet vermeld wordt dat de agent mij aan mijn mouw heeft vastgehouden en mij meerdere malen van de stoep af heeft geduwd.

3e streepje: klager heeft zich opgewonden gedragen.

Ik was aangeslagen door het gebeurde. Ik had verwondingen opgelopen en was mede als gevolg daarvan over mijn toeren. Een logische reactie op het gebeurde. Voor mijn gevoel is hier sprake van een inschattingsfout van de politie.

4e streepje: echtgenote van klager heeft getracht te kalmeren.

Mijn vrouw heeft niet geprobeerd mij te kalmeren, althans zo heeft zij haar rol in deze zeker niet gezien.

5e streepje: klager vindt dat hij werd gediscrimineerd omdat hij van Turkse afkomst is.

Ik heb niet gezegd dat ik werd gediscrimineerd. Ik heb bij herhaling gezegd dat ik geen antwoord kon geven op de vraag wat er precies gebeurd is. Op het antwoord: "je moet niet zo dom lullen" heb ik gezegd dat hij niet zo moest praten. Mijn antwoorden waren zeker niet recalcitrant bedoeld.

7e streepje: elk woord wordt verkeerd dan wel discriminerend opgevat.

Ik heb heel goed begrepen wat gezegd is. Ik heb mijn verklaring alleen, zonder hulp van mijn vrouw, bij de politie kunnen afleggen.

8e streepje: Klager heeft de politieambtenaar met een met bloed besmeurde hand aangeraakt.

Klopt. Ik heb dat onder punt 3 ook aangegeven.

9e streepje. Klager raakt de politieambtenaar weer aan.

Klopt. De politie blijft mij vasthouden en duwen. Dat irriteert mij.

10e streepje. Politieambtenaar houdt klager vervolgens bij zijn pols vast.

Klopt niet. Ik ben niet bij mijn pols vastgepakt.

12e streepje: De politieambtenaar gebruikt deze woorden omdat een gewoon gesprek absoluut niet mogelijk geweest zou zijn.

Doordat ik behoorlijk aangeslagen was door het gebeurde vraag ik mij af wat onder die omstandigheden een normaal gesprek kan zijn. Ik ben van mening dat de politie­ambtenaar het gebeurde en de gevolgen die het voor mij heeft gehad niet goed heeft ingeschat. Ik heb de indruk dat ik als dader werd gezien en X als slachtoffer. Die mening wordt versterkt door een brief van de politie dat ik niet als verdachte vervolgd zal worden.

13e streepje: gebruik van handboeien.

Deze zin wekt zowel bij mij als bij mijn vrouw ergernis op.

Mijn vrouw heeft niet geprobeerd mij rustig te houden. Ik had er alle belang bij mee te gaan naar het bureau om aangifte te doen van het gebeurde.

14e streepje: wilde familielid bellen.

Dat is niet juist. Ik heb gevraagd aan de politie of zij een arts wilden bellen. Over een familielid is helemaal niet gesproken.

15e streepje. Medische verklaring.

De politie heeft aangeboden een medische verklaring in te vullen maar kon deze niet vinden op het bureau (zie ook bij punt 3)."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder zag, blijkens zijn brief van 22 augustus 2000, geen reden terug te komen op zijn eerdere oordeel over de klacht (zie ook hiervóór, onder A.2.).

In antwoord op een specifieke vraag van de Nationale ombudsman deelde de korps­beheerder nog mee dat ook de heer X als verdachte van mishandeling was aangemerkt. Beide partijen, dus de heer X zowel als verzoeker, hebben begin juni 2000 een brief gekregen met de mededeling dat zij niet zullen worden vervolgd voor mishandeling. In beide gevallen is in de betreffende brief als reden voor dit besluit opgegeven dat: "U medeschuldig bent als benadeelde/aangever".

2. De korpsbeheerder voegde een aantal stukken bij zijn reactie. Daaronder bevond zich een op 25 februari 2000 om 20.07 uur door de betrokken politieambtenaren B. en T. opgemaakte mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie. Hierin is onder meer het volgende te lezen:

"Tijdens het verzoek aan G. en andere betrokkenen om te gaan naar het HB (hoofd­bureau van politie; N.o.) Borculo gedroeg G. zich bijzonder opgefokt. Aanvankelijk liep hij met rapporteurs mee maar plotseling wilde hij niet meer en werd steeds opgefokter. Zijn vrouw kon hem kalmeren. Maar G. bleef druk doen. Hierbij raakte hij mij B., met zijn met bloed besmeurde hand op mijn schouders. Ik zei hem dat ik niet door hem aangeraakte wenste te worden. Echter het al veel te korte lontje van G. onstak weer gelijk. Daarbij wees hij, wederom met die bebloede hand in mijn richting en zei wat in voor mij onverstaanbare taal tegen mij. Zijn vrouw wilde hem kalmeren maar dat lukte haar niet meer. Vervolgens pakte ik G. bij zijn schouder en drukte hem bij mij weg en wilde hem vervolgens in de richting van het bureau bewegen. Ik hoorde G. zeggen tegen mij: "...Je moet vooral buitenlanders met respect behandelen, zeker jij als politieman!" Waar deze uitspraak op sloeg is mij thans nog een raadsel. Geen enkele reden heeft G., om deze opmerking te kunnen maken. Hierna zei ik tegen hem: "Je moet niet zo dom lullen!" Hierna onstak hij in woede. Ik zou hem discrimineren en er werd ook door hem tegen mij gezegd dat hij mijn naam zou noteren want hij zou mij nog wel eens zien.

Tijdens het verhoor bleef G. zeuren over het feit dat ik had gezegd "Dom lullen!"

De vrouw van G. bevestigde bovenstaand verhaal tijdens het gesprek dat G. met mij had. Hij zou hierover een klacht tegen mij in willen dien. Hij ontkende gezegd te hebben dat buitenlanders met respect behandeld moeten worden. Tegen G. verteld hoe hij een klacht kon indienen. Hierna verliet hij - nog steeds opgefokt - het bureau."

3.1. Voorts voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie een afschrift van de naar aanleiding van de vechtpartij tussen verzoeker en X opgemaakte processen-verbaal. In het proces-verbaal van verhoor van verzoeker is onder meer te lezen dat verzoeker stelt dat X hem zonder aanleiding begon te slaan en te schoppen en dat verzoeker vervolgens heeft teruggevochten. Verzoeker stelt dat hij niet is begonnen met slaan en schoppen, en dat hij X ook geen aanleiding heeft gegeven om hem te slaan of te schoppen. Het proces-verbaal van verhoor eindigt met de zinsneden:

"Ik wil dan ook bij deze aangifte doen van mishandeling. De man heeft mij opzettelijk pijn en letsel toegebracht. Ik heb pijn aan mijn rechterbeen, mijn neus mijn mond en ik heb ook hoofdpijn. Ik zal mij onder doktersbehandeling stellen."

3.2. Uit de in een proces-verbaal neergelegde verklaring van X volgt een tegengesteld beeld. X verklaart dat juist verzoeker zonder enige aanleiding begon te slaan en dat hij, X, verzoeker in reactie daarop 'een paar tikken op zijn neus' heeft gegeven.

3.3. Uit de van de respectievelijke echtgenotes opgenomen verklaringen valt evenmin af te leiden wie de vechtpartij was begonnen en/of had veroorzaakt. Beiden verklaarden dat hun wederhelft zich (slechts) had verdedigd tegen de aanval van de ander.

3.4. De politie had ook een persoon gehoord die getuige was geweest van het conflict tussen verzoeker en X. In de van deze persoon opgenomen verklaring is onder meer het volgende te lezen:

"Op vrijdagmiddag 25 februari 2000 omstreeks 17.55 uur kwam ik uit het bankgebouw van de SNS bank aan de Spoorstraat te Borculo.

Voor het bankgebouw stond een witte VW Golf en bij de winkel van de Expert een zwarte Mercedes. Bij de zwarte auto stond de mij bekende X. Ik zag, dat een Turkse jongen naar X liep en met hem aan het bekvechten was. Ik zag, dat die Turkse jongen X bij het vestje pakte. Direct daarna vielen er over en weer tussen de beiden een aantal klappen. Beiden liepen een bloedneus op. Ik weet niet wie er als eerste sloeg. Het ging nogal snel. Het was mij ook absoluut niet duidelijk waar het om ging. Op een gegeven moment liepen ze allebei naar de kofferbak van hun eigen auto en haalden er allebei een knuppel uit. Direct daarna zag ik, dat de Turkse jongen zijn knuppel weer terug­bracht naar de auto. Ik denk, dat hij u heeft zien aankomen want plotseling zag ik ook dat u erbij was. Kort daarna zag ik, dat de vrouw van X hem zijn knuppel afpakte. Toen u er eenmaal bij was gelukte het mij om X bij de andere man weg te houden. Kort daarna kwamen uw twee collega's en ben ik weggegaan."

4.1. In het kader van de interne klachtbehandeling bij de politie was aan de betrokken politieambtenaren B. en T. gevraagd een reactie op de klacht te geven. In een aan de klachtbehandelaar van de politie gericht e-mail bericht bracht B. onder meer het volgende naar voren:

"Nadat K. (de politieambtenaar die in eerste instantie - bij toeval - met verzoeker en X geconfronteerd werd; N.o.) de twee vechtenden met zeer veel moeite uit elkaar kon houden konden T. en ik ons met de personen bemoeien. T. hield zich bezig met G. (verzoeker; N.o.) en omdat K. bij de grootste persoon stond, ben ik naar K. gelopen. De persoon waar K. bij stond gedroeg zich verder rustig, in tegenstelling tot G.

T. had nogal wat woorden uit de kast moeten halen om deze persoon tot rust te krijgen. Dit lukte niet. Niets wat tegen hem werd gezegd drong door. Ook toen wij de personen mee naar het bureau wilden nemen moest de vrouw van G. haar man kalmeren en bewegen met ons mee te gaan. (Eigenlijk had hij daar al geboeid moeten worden en naar het bureau moeten worden vervoerd.)

Tijdens de wandeling naar het bureau - een afstand van ongeveer 100/150 meter - gedroeg G. zich bijzonder recalcitrant. Hij bleef maar zeggen dat wij hem discrimineer­den omdat hij Turks was. Wat wij ook vertelden niets drong tot hem door. G. had bovendien een met bloed besmeurde hand waarmee hij mij aanraakte. Ik zei hem daar wat over maar hij bleef daarmee doorgaan totdat ik hem bij zijn pols pakte hem aankeek en zei dat het afgelopen moest zijn. Hij zei iets in de trant van: Zie je wel dat je mij discrimineert! Toen zei ik dat hij niet zo dom moest lullen. Eerlijk gezegd heb ik deze bewoording gebruikt omdat ik het gedrag van G. en zeer zeker zijn bewoordingen spuug- maar dan ook spuugzat was. Om mijn ongenoegen aan hem kenbaar te maken en omdat een gewoon gesprek absoluut niets hielp heb ik mij krachtiger uitgedrukt. Zelden heb ik iemand zo irritant meegemaakt als G. op dat moment en eerlijk gezegd stond ik van onszelf te kijken dat wij zoveel pikten van G., want eerlijk gezegd zou hij al lang gestrekt en geboeid op de grond hebben moeten liggen.

Omdat zijn vrouw hem nog rustig kon houden is hiertoe niet overgegaan. Ook op het bureau was er absoluut niet met G. te praten.

Eerlijk gezegd vind ik het belachelijk dat juist G. een klacht heeft opgesteld en dat slaat ook werkelijk nergens op."

4.2. T. deelde aan de klachtbehandelaar - eveneens per e-mail bericht - onder meer het volgende mee:

"m.b.t. G.

Na de melding zijn B. en ik direct ter plaatse gegaan. T.P. was reeds K. Hij kon de beide betrokkenen met moeite uit elkaar houden.

Door mij werd G. meegenomen en wij zijn op een afstand gaan staan om met name G. tot rust te laten komen. G. was behoorlijk opgefokt. Hij wilde telkens terug naar de andere betrokkene. Ik kon hem daar met moeite van weerhouden. Elk woord dat je tegen hem zei, verdraaide hij of legde hij verkeerd uit.

Op een gegeven moment besloten wij naar het bureau te gaan om daar een verklaring op te gaan nemen. B. is toen samen met mij en G. meegelopen. We liepen naar het bureau dat was ongeveer 100 meter. G. was dwars en maakte allerlei opmerkingen in onze richting. Hij beschuldigde er ons o.a. van dat we hem niet als gelijke behandelden.

B. heeft toen tegen G. gezegd dat hij niet zo dom moest lullen. Dat was volgens mij op dat moment de juiste woordkeuze op het juiste moment, voor G., want voor het eerst hoorde G. wat we tegen hem zeiden."

Beoordeling

I. Ten aanzien van de verbale bejegening

1. Verzoekers klagen over het optreden van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland jegens hen op 25 februari 2000. Zij klagen er in de eerste plaats over dat de politie verzoeker onheus heeft bejegend door tegen hem te zeggen: "je moet niet zo dom lullen".

2.1. Voorafgaand aan de beoordeling van de eigenlijke klacht acht de Nationale ombuds­man het passend om het politieoptreden in deze zaak eerst in een wat breder verband te belichten. Dit omdat bij verzoekers kennelijk de indruk is ontstaan dat de politie in deze kwestie in meer of mindere mate partijdig is geweest door verzoeker als veroorzaker van de vechtpartij en daarmee meer als dader te oormerken terwijl X meer als slachtoffer werd gezien (zie ook hetgeen verzoekers hierover in hun verzoekschrift naar voren hebben gebracht in bevindingen, onder B.2.).

In dit verband is ook in de verklaring van de betrokken politieambtenaar T. (bevindingen,, onder C.4.2.) te lezen dat verzoeker op enig moment tegen hem heeft gezegd dat hij en zijn collega B. verzoeker niet als gelijke behandelden. Gelet hierop is het aannemelijk dat verzoeker de politieambtenaren inderdaad met woorden van die strekking heeft aangesproken, waarmee hij kennelijk tot uitdrukking wilde brengen dat hij van mening was dat de betrokken politieambtenaren hem ten onrechte als verdachte in plaats van als slachtoffer behandelden.

Dit heeft bij de politieambtenaren irritatie opgewekt omdat zij op hun beurt het gevoel hebben gekregen dat verzoeker hen discriminatoir gedrag voor de voeten wilde werpen zonder dat daarvoor volgens hen reden bestond. B. heeft zelfs aangegeven dat verzoeker met zoveel woorden heeft gezegd dat hij en zijn collega hem discrimineerden. Verzoeker heeft met nadruk ontkend dat hij zou hebben gezegd dat hij werd gediscrimineerd.

2.2. Uit het voorgaande volgt dat communicatie tussen verzoeker(s) en de betrokken politieambtenaren op 25 februari 2000 tot misverstanden heeft geleid.

Voor zover dit is gebaseerd op een gevoel aan de zijde van verzoekers dat de politie partijdig is geweest, valt hierover op te merken dat uit de overgelegde stukken niet blijkt van partijdig politieoptreden.

Immers, de politie werd geconfronteerd met twee vechtende mensen: verzoeker en X. Nadat de twee mannen door de politie uit elkaar waren gehaald - waarbij overigens door hun beider echtgenotes een positieve, deëscalerende rol werd gespeeld - heeft de politie in eerste instantie geen keuze gemaakt ten aanzien van de vraag wie voor de vechtpartij verantwoordelijk was. Dit blijkt alleen al uit het feit dat géén van beide personen al direct als verdachte van mishandeling is aangemerkt en vervolgens is aangehouden. Besloten is de zaak in alle rust op het politiebureau verder uit te zoeken.

Op het politiebureau zijn vervolgens alle betrokkenen gehoord. Het resultaat hiervan is geweest dat - anders dan verzoeker kennelijk dacht - zowel verzoeker en X als verdachte/benadeelde zijn aangemerkt. Geen van beiden is echter vervolgd, omdat de zaak zodanig werd beoordeeld dat beiden schuld hadden aan de vechtpartij. Gelet op de overgelegde stukken was dit een juiste keuze (zie met name bevindingen,, onder C.3.). Beide mannen zijn schriftelijk over dit besluit tot niet-vervolging geïnformeerd.

Al met al moet worden geoordeeld dat de politie deze zaak in zoverre op zorgvuldige en onpartijdige wijze heeft aangepakt.

3. Ten aanzien van de klacht valt vervolgens nog het volgende op te merken. Vaststaat dat de betrokken politieambtenaar B. verzoeker heeft toegevoegd dat hij "niet zo dom moest lullen". Hij heeft dat gedaan omdat verzoeker zich volgens hem uiterst irritant gedroeg en hij het gevoel had dat wat hij ook tegen verzoeker zei, het niet tot hem scheen door te dringen. Hij voelde zich daarom genoodzaakt zich wat krachtiger uit te drukken.

In algemene zin kan het inderdaad soms noodzakelijk zijn dat de politie zich tegenover personen waarmee zij wordt geconfronteerd krachtdadig, stellig en/of dwingend uitspreekt.

Alles in aanmerking genomen, kunnen de in dit geval gekozen bewoordingen "je moet niet zo dom lullen" de toets der kritiek echter niet doorstaan. B. had ook met een andere, minder denigrerende woordkeuze het door hem beoogde doel kunnen bereiken.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

II. Ten aanzien van de weigering om een arts te (mogen) bellen

1. Verzoekers klagen er verder over dat de politie op het politiebureau heeft geweigerd een arts voor verzoeker te bellen en hem evenmin in de gelegenheid heeft gesteld om zelf een arts te bellen.

2. Verzoeker stelt dat hij heeft gevraagd om een arts, dat de politie dit heeft geweigerd, dat hij vervolgens heeft gevraagd of hij zelf een arts mocht bellen en dat de politie hem ook dat heeft geweigerd.

De politie spreekt dit tegen; volgens de politie heeft verzoeker alleen gevraagd of hij een familielid mocht bellen. Volgens verzoeker is daar in het geheel niet over gesproken.

Aldus is duidelijk dat de zienswijzen van verzoeker en de politie op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan. Geen van beide zienswijzen wordt ondersteund door verklaringen van niet direct betrokkenen. Nu er ook verder geen sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan aan een van deze zienswijzen meer gewicht moet worden toegekend dan aan de andere, onthoudt de Nationale ombudsman zich van een oordeel op dit punt.

3. Ten overvloede wordt evenwel opgemerkt dat overigens uit het onderzoek niet is gebleken dat het in de onderhavige kwestie op de weg van de politie heeft gelegen om medische hulp op het politiebureau in te schakelen; het door de politie geconstateerde letsel behoefde geen acute medische behandeling, temeer omdat verzoeker slechts korte tijd op het politiebureau behoefde te verblijven; de later door verzoeker overgelegde medische verklaring bevestigt de feiten over het letsel zoals door de politie geconstateerd. Bovendien heeft verzoeker aan het eind van zijn verhoor aangegeven dat hij zich onder doktersbehandeling zou stellen (zie BEVINDINGEN onder C.3.1.). Op grond van deze uitlating mocht de politie ervan uitgaan dat verzoeker een en ander zelfstandig zou afhandelen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland (de burgemeester van Apeldoorn), is gegrond ten aanzien van de verbale bejegening. Ten aanzien van de weigering om een arts te (mogen) bellen wordt geen oordeel gegeven.

Instantie: Regiopolitie Noord- en Oost-Gelderland

Klacht:

Verzoeker onheus bejegend en op politiebureau is geweigerd om arts voor verzoeker te bellen en evenmin is de verzoeker in de gelegenheid gesteld om zelf arts te bellen.

Oordeel:

Geen oordeel