2001/035

Rapport

Op 17 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van gerechtsdeurwaarder X te Amsterdam. Nadat verzoeker had voldaan aan het kenbaarheidsvereiste als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman, werd op 23 maart 2000 naar deze gedraging een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat een gerechtsdeurwaarder te Amsterdam, bij de inhoudingen in juli en augustus 1999 via het op zijn uitkering gelegde beslag, geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet die geldt voor samenwonenden.

Achtergrond

1. Wanneer een gerechtsdeurwaarder beslag legt op bijvoorbeeld loon of een uitkering, hanteert hij bij de berekening van het in te houden bedrag een zogenaamde beslagvrije voet. Dit bedrag is vrij van inhouding, en is bedoeld om te kunnen voorzien in (in ieder geval) de eerste levensbehoeften. De hoogte van de beslagvrije voet is afhankelijk van de gezinssituatie van betrokkene. Zo geldt voor alleenstaanden een lagere beslagvrije voet dan voor echtgenoten, samenwonenden of geregistreerde partners . Ook de hoogte van een eventueel inkomen van degene met wie betrokkene een huishouding voert kan van invloed zijn op de hoogte van de beslagvrije voet.

De precieze hoogte van de beslagvrije voet wordt berekend aan de hand van door het Ministerie van Justitie uitgegeven tabellen. In 1999 bedroeg de hoogte van de beslagvrije voet van echtgenoten, samenwonenden of geregistreerde partners omstreeks ƒ 1900,- Voor een alleenstaande of alleenstaande ouder gold een bedrag van omstreeks ƒ 1300,-.

2.1. In artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn de percentages aangegeven aan de hand waarvan de hoogte van de beslagvrije voet kan worden berekend. Deze bedraagt voor schuldenaren die kunnen worden aangemerkt als echtgenoten of geregistreerde partners als bedoeld in artikel 3 van de Algemene bijstandswet (hiertoe behoren ook samenwonenden met een notarieel samenlevingsconvenant) die beiden 21 jaar of ouder zijn: negentig procent van de bijstandsnorm genoemd in een met name genoemd artikel van de Algemene bijstandswet. Voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder bedraagt de beslagvrije voet een bepaald (nader in het artikel omschreven) percentage van het inkomen dat zij hebben.

2.2. Artikel 475g van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering luidt als volgt:

"1. Een schuldenaar is verplicht aan een deurwaarder die gerechtigd is tegen hem beslag te leggen, desgevraagd zijn bronnen van inkomsten op te geven. Een deurwaarder die beslag heeft gelegd, is verplicht hem op te geven hoeveel zijn beslagvrije voet bedraagt, berekend volgens artikel 475d, eerste lid.

2. Zo lang als de schuldenaar desgevraagd niet aan de beslaglegger of diens vertegenwoordiger opgeeft of en hoeveel inkomen toekomt aan degene aan wie samen met hem gezinsbijstand zou kunnen toekomen, wordt de beslagvrije voet gehalveerd.

3. Een deurwaarder die gerechtigd is tegen een schuldenaar beslag te leggen, is bevoegd aan degene van wie hij vermoedt dat deze aan de schuldenaar periodieke betalingen verricht of schuldig is, te vragen of dat zo is. Ieder is verplicht hierop desgevraagd schriftelijk te antwoorden. Daarbij moeten de termijn van de betalingen en hun omvang na aftrek van de in artikel 475a genoemde inhoudingen worden opgegeven alsmede eventuele gelegde beslagen. De Staat en degenen die periodieke betalingen doen aan personen wier naam zij niet rechtstreeks uit hun administratie kunnen lichten, behoeven de vraag slechts te beantwoorden ten aanzien van in de vraag omschreven betalingen of aangeduide collectieve verzekeringen."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de gerechtsdeurwaarder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Tijdens het onderzoek kregen de gerechtsdeurwaarder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de gerechtsdeurwaarder een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen of aan te vullen. Gerechtsdeurwaarder X gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Verzoeker voert een duurzame gemeenschappelijk huishouding met zijn partner. Verzoeker en zijn partner hebben een notarieel samenlevingscontract afgesloten.

2. Verzoeker ontvangt door tussenkomst van de uitvoeringsinstelling USZO een uitkering van de Informatie Beheer Groep te Groningen (IBG). Op 17 juni 1999 liet gerechtsdeurwaarderskantoor X te Amsterdam de salarisadministratie van de IBG het volgende weten:

"…Op grond van een executoriale titel, waaraan door betrokkene tot heden niet werd voldaan zijn wij gerechtigd beslag te leggen ten laste van ondergenoemde persoon (verzoeker; N.o.).

Wij hebben vernomen dat U periodieke betalingen verricht aan genoemde schuldenaar.

Op grond van art. 475g lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering verzoeken wij U onderstaande vragen zo nauwkeurig mogelijk te beantwoorden..."

De onderstaande vragen in de brief hadden betrekking op de inkomenssituatie van verzoeker.

3. Eveneens op 17 juni 1999 liet gerechtsdeurwaarder X aan verzoeker weten dat hij opdracht had gekregen om over te gaan tot het leggen van beslag op verzoekers uitkering.

4. Op 6 juli 1999 verrichtte deurwaarder X de eerste inhouding via het beslag. Bij de berekening van het in te houden bedrag werd daarbij uitgegaan van de beslagvrije voet toekomend aan een alleenstaande.

5. Op 20 juli 1999 zond de USZO verzoeker de volgende brief:

"…Hierbij delen wij u mee dat op uw uitkering beslag is gelegd door (…) te Amsterdam. Deze schuldeiser heeft u hiervan reeds op de hoogte gesteld of dient dit binnen afzienbare tijd te doen.

Wij zijn wettelijk verplicht dit beslag op de door de schuldeiser opgegeven manier uit te voeren. Voor informatie over de gevolgen van het beslag en over de hoogte van het bedrag dat niet onder het beslag valt, verwijzen wij u dan ook naar de voor de beslaglegger optredende deurwaarder:

(…) (gerechtsdeurwaarderskantoor X te Amsterdam; N.o.)…".

6. Op 24 juli 1999 deelde verzoeker de deurwaarder in reactie op diens brief van 17 juni 1999 schriftelijk mee, dat hij in het bezit was van een samenlevingsovereenkomst, en dat hij ook daadwerkelijk samenwoonde met zijn partner. Hij zond een kopie van de samenlevingsovereenkomst mee bij zijn brief.

Verzoeker tekende aan dat hij de enige kostwinner was. Hij stelde dat in verband hiermee het maandelijks besteedbare inkomen van hem en zijn partner niet lager mocht worden dan ƒ 1900,-.

7. De tweede inhouding via het beslag vond plaats in augustus 1999. Ook dit keer werd ten behoeve van de berekening van het in te houden bedrag uitgegaan van de beslagvrije voet toekomend aan een alleenstaande.

8. In september 1999 werd een schikking tussen de partijen getroffen en werd het beslag opgeheven. In die maand werd niets meer ingehouden.

B. Standpunt verzoeker

1. Verzoekers standpunt staat - kort samengevat - onder KLACHT.

2. Verzoeker bracht verder naar voren dat hij in de eerste plaats schriftelijk - via de brief van 24 juli 1999 - had laten weten dat een foutieve beslagvrije voet werd gehanteerd. De deurwaarder had niet op die brief gereageerd. Verzoeker tekende daarnaast aan dat hij in de periode 20 tot 24 juli 1999 ook nog verschillende keren telefonisch contact had opgenomen met het deurwaarderskantoor om mee te delen dat hij een samenlevingsovereenkomst had.

C. Standpunt GERECHTSdeurwaarder X

1. Naar aanleiding van de brief die de Nationale ombudsman in het kader van het kenbaarheidsvereiste aan de gerechtsdeurwaarder had gezonden, had deze op 25 februari 2000 het volgende aan verzoeker laten weten:

"Via de Nationale ombudsman kreeg ik Uw brief van 15 november 1999 doorgezonden.

(…)

Voor wat betreft Uw opmerking, dat U voor de beslaglegging reeds een brief zou hebben gezonden, U zich hierin vergist.

Uw brief was van 24 juli 1999, terwijl het beslag reeds op 6 juli 1999 werd gelegd.

Voor Uw genoemd schrijven van 24 juli 1999, werd door ons kantoor reeds een brief ontvangen van Uw raadsman van S. advocaten, met daarin een schikkingsvoorstel, welk schrijven wij op onze beurt hebben doorgezonden aan het advocatenkantoor waarvoor wij de zaak behandelden.

Er zijn via het beslag een tweetal inhoudingen geweest en wel in juli en augustus 1999, zodat in ieder geval de eerste inhouding in augustus 1999 al niet meer te keren was, daar deze op 28 juli 1999 door ons werd ontvangen.

Daar er echter verder nog correspondentie is geweest tussen het advocatenkantoor waar U zich tot had gewend en ons kantoor over alsnog een mogelijke schikking en dit als het ware de aandacht heeft afgeleid van Uw brief van 24 juli 1999, is abusievelijk in augustus 1999 een te hoog bedrag ingehouden, hetgeen door mij wordt betreurd.

In september 1999 werd echter niets meer ingehouden, daar toen alsnog via Uw advocaat tot een schikking is gekomen en de zaak daarmede was afgedaan en het gelegde beslag toen direct is opgeheven.

Het spijt mij, dat de tweede inhouding te hoog is geweest, doch daar Uw advocaat daarover ook niets heeft vermeld, is dit toen aan de aandacht ontsnapt, doch is er zeker geen sprake geweest van enige opzet."

2. Naar aanleiding van de brief die de Nationale ombudsman op 23 maart 2000 ter opening van het onderzoek aan de gerechtsdeurwaarder had gezonden, liet deze weten te verwijzen naar zijn brief van 25 februari 2000. De deurwaarder zond op 28 augustus 2000 nog een aanvullende inhoudelijke reactie.

D. NADERE REACTIE VAN DE GERECHTSDEURWAARDER

De inhoudelijke reacties van de gerechtsdeurwaarder lieten op een aantal punten van de klacht nog onduidelijkheid bestaan. De gerechtsdeurwaarder werd daarom uitgenodigd om in een telefonisch onderhoud met een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman deze onduidelijkheden toe te lichten.

Uit dit gesprek kwam het volgende naar voren:

Voorafgaand aan het leggen van een beslag controleert de deurwaarder, voor zover mogelijk, de gegevens van betrokkene. Hij heeft daartoe een directe toegang tot de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). De deurwaarder kan aan de hand van de gegevens in de GBA zien of betrokkene gehuwd of ongehuwd is. De deurwaarder kan niet uit de gegevens in de GBA afleiden of betrokkene samenwonend is. De deurwaarder bepaalt aan de hand van de gegevens uit de GBA voor welke beslagvrije voet iemand in aanmerking komt. De informatie-inwinning bij de GBA leidde in het geval van verzoeker (niet gehuwd, wel samenwonend) niet tot verhoging van de beslagvrije voet.

Verzoekers brief van 24 juli 1999 aan de deurwaarder, waarin hij melding maakte van zijn gezinssituatie, was niet door de deurwaarder beantwoord. Dit was een gevolg van een misverstand: de deurwaarder was van mening dat verzoekers advocaat doende was een schikking te treffen, en dat verzoekers brief daarom niet separaat behoefde te worden beantwoord.

De deurwaarder kon geen telefoonnotities overleggen van de telefoongesprekken die verzoeker zei met zijn kantoor te hebben gevoerd.

E. Reactie verzoeker

Verzoeker handhaafde in reactie op de hem toegezonden informatie zijn klacht over de handelwijze van het deurwaarderskantoor.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat gerechtsdeurwaarder X te Amsterdam, bij de inhoudingen in juli en augustus 1999 via het op zijn uitkering gelegde beslag, geen rekening heeft gehouden met de beslagvrije voet die geldt voor samenwonenden.

2. Een gerechtsdeurwaarder die beslag legt op bijvoorbeeld loon of een uitkering, hanteert bij de berekening van het in te houden bedrag een zogenaamde beslagvrije voet. De hoogte van de beslagvrije voet is afhankelijk van de gezinssituatie van betrokkene. Voor alleenstaanden geldt een lagere beslagvrije voet dan voor echtgenoten of samenwonenden.

Verzoeker komt, op grond van zijn gezinssituatie, in aanmerking voor de (hogere) beslagvrije voet die geldt voor samenwonenden.

3. Gerechtsdeurwaarder X gaf te kennen dat hij - voorafgaand aan het leggen van een beslag - de gegevens van betrokkenen controleert aan de hand van de informatie die hij via zijn directe toegang tot de GBA kan verkrijgen. De deurwaarder kan op die manier wel achterhalen of een persoon gehuwd of ongehuwd is, maar niet of betrokkene samenwonend is. De informatie-inwinning bij de GBA had in het geval van verzoeker (niet gehuwd, wel samenwonend) niet tot de juiste beslagvrije voet geleid.

4. Nu niet alleen gehuwden maar ook samenwonenden in aanmerking komen voor een hogere beslagvrije voet dan alleenstaanden, is de informatie die de deurwaarder via de GBA verkreeg, niet volledig. De deurwaarder had zich dan ook voor de informatie omtrent de gezinssituatie van verzoeker niet slechts mogen verlaten op deze informatie.

Hij had zich voor de gegevens omtrent diens gezinssituatie tot verzoeker zelf kunnen wenden, bijvoorbeeld in de brief van 17 juni 1999 waarin hij het beslag aankondigde.

Nu hij dit niet heeft gedaan, en op grond van (onvolledige) informatie uit de GBA is overgegaan tot de vaststelling van een onjuiste (te lage) beslagvrije voet bij de inhoudingen in juli en augustus 1999, heeft hij niet juist gehandeld.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

5. Overigens wordt nog opgemerkt dat het evenmin juist is dat de deurwaarder niet heeft gereageerd op verzoekers brief van 24 juli 1999. De door de deurwaarder aangevoerde reden is onvoldoende om het niet-beantwoorden van die brief te rechtvaardigen.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van gerechtsdeurwaarder X te Amsterdam, is gegrond.

Instantie: Gerechtsdeurwaarder

Klacht:

Bij inhoudingen via het op uitkering gelegde beslag, geen rekening gehouden met beslagvrije voet die geldt voor samenwonenden.

Oordeel:

Gegrond