Op 13 juli 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer B., destijds te Zoetermeer, thans te Krimpen aan den IJssel, gedateerd 10 juli 1999, met een klacht over een gedraging van de Minister van Justitie.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker, destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Zoetermeer, klaagt erover dat de Minister van Justitie onvoldoende middelen en personeel ter beschikking stelt om te kunnen waarborgen dat in deze inrichting voldoende geestelijke verzorging door een humanistisch raadsman beschikbaar is.
Achtergrond
1. Artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet (Bron: 18-06-1998, Stb. 430 Iwtr: 01-01-1999):
"1. De gedetineerde heeft het recht zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven.
2. De directeur draagt zorg dat in de inrichting voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of levensovertuiging van de gedetineerden, beschikbaar is.
3. De directeur stelt de gedetineerde in de gelegenheid op in de huisregels vastgestelde tijden en plaatsen:
a. persoonlijk contact te onderhouden met de geestelijke verzorger van de godsdienst of levensovertuiging van zijn keuze, die aan de inrichting is verbonden;
b. contact te onderhouden met andere dan de onder a genoemde geestelijke verzorgers volgens artikel 38;
c. in de inrichting te houden godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bij te wonen.
Artikel 23 is van overeenkomstige toepassing.
4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld ten aanzien van de beschikbaarheid van de geestelijke verzorging. Deze regels hebben betrekking op de verlening van geestelijke verzorging door of vanwege verschillende richtingen van godsdienst of levensovertuiging, op de organisatie en de bekostiging van de geestelijke verzorging en op de aanstelling van geestelijke verzorgers bij een inrichting."
2. Artikel 24 van de Penitentiaire maatregel (Bron: 23-02-1998, Stb. 111 Iwtr: 01-1-1999):
"Aan een inrichting zijn geestelijke verzorgers van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen verbonden, doch in elk geval geestelijke verzorgers van protestantse en rooms-katholieke gezindte en geestelijke verzorgers behorend tot het humanistisch verbond."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de Minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de Minister een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. In de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Zoetermeer was tot 19 februari 1999 mevrouw H. werkzaam, als humanistisch geestelijk verzorger. Als gevolg van ziekte heeft zij op genoemde datum haar werkzaamheden moeten staken. Na haar herstel is zij niet teruggekeerd in de P.I. Zoetermeer, maar is zij in dezelfde functie aan de slag gegaan in de P.I. Scheveningen.
Op 1 februari 2000 is in de P.I. Zoetermeer opnieuw een humanistisch geestelijk verzorger aangesteld.
2. Verzoeker verbleef gedurende het grootste deel van 1999 in de P.I. Zoetermeer. Omdat verzoeker tijdens dit verblijf behoefte had aan geestelijke bijstand van een humanistisch geestelijk verzorger, heeft hij, meermaals, daartoe een verzoek ingediend.
Naar aanleiding hiervan is verzoeker gebleken dat op dat moment in de P.I. Zoetermeer al geruime tijd geen humanistische geestelijk verzorger werkzaam was.
3. Verzoeker verblijft inmiddels niet meer in de P.I. Zoetermeer.
B. Standpunt verzoeker
1. In zijn klachtbrief van 10 juli 1999 deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
"Ik zit nu in P.I. Zoetermeer, en vier weken vul ik briefjes in voor de humanist, en pas gisteren hoorde ik dat er hier geen Humanist is. Want al maanden is deze overspannen en afwezig en komt voorlopig ook niet meer terug. De verzoekbriefjes die je in moet vullen blijven onbeantwoord, en er is net zoals in Amsterdam geen achterwacht, waar het ministerie steeds mee schermt.
Want hierzo worden de verzoekbriefje niet eens beantwoord, en er komt geen vervanger of een Dominee of pater, als je de briefjes invult voor de Humanist. De briefjes die je dus invult blijven onbeantwoord!, en na vier weken hoor ik dan van een bewaarder dat de humanist al maanden afwezig is en niet meer terug komt.
De Minister is de eindverantwoordelijke hierin, en ook de directeur. Maar zoals U weet zegt de directie dat er geen geld voor is, en dat er geen invalkracht wordt ingezet.
De minister behoort het penitentiaire wet na te leven, en te zorgen dat er een Humanist is voor de gedetineerden, want dit staat duidelijk in het penitentiaire beginsel wet.
(…).
De Minister verschuilt zich erachter dat er geen geld is voor invalkrachten, en dat er een achterwacht is, maar dit is niet waar want er is geen achterwacht, want op mijn verzoekbriefjes die ik heb in gevuld voor een Humanist is geen één antwoord terug ontvangen. Ik heb juist vandaag een briefje ingevuld voor de dominee, om te vragen of hun als achterwacht zijn ingeschakeld.
Met deze dien ik dus een tweede klacht in tegen de Minister van Justitie die zijn zorgplicht niet na komt. Want de Minister heeft de wet ook na te leven, en kan zich dan niet opeens verschuilen achter het feit dat er geen geld is voor vervangende geestelijke bijstand. Want een Pater en een Dominee vangen elkaar wel altijd op, dit weet ik uit ervaring, maar een Humanist wordt niet vervangen, of als volledige geestelijke bijstand verlener gezien. (…)"
2. In een vervolgbrief van 17 september 1999 deelde verzoeker onder meer mee dat de directie de beklagcommissie had meegedeeld dat de humanistisch geestelijk verzorgster vanaf februari 1999 langdurig ziek was, terwijl hem was gebleken dat zij vanaf april 1999 werkzaam was in een andere penitentiaire inrichting.
C. Standpunt Minister van Justitie
De Minister van Justitie gaf in een brief van 22 september 1999 de volgende reactie:
"In antwoord op uw brief van 27 augustus 1999, inzake de klacht van (verzoeker; N.o.), bericht ik u het volgende.
De feiten
(…) Verzoeker heeft al enige tijd geen gesprek met de humanistisch raadsvrouw, werkzaam binnen de penitentiaire inrichting Zoetermeer, kunnen voeren vanwege het feit dat zij geruime tijd wegens ziekte afwezig is. Het hoofd Humanistische Geestelijke Verzorging van de Dienst Geestelijke Verzorging (onderdeel van de Landelijke Diensten DJI) is hiervan op de hoogte en heeft de toezegging gedaan per 15 oktober as. voor vervanging zorg te zullen dragen. In verband met onderbezetting bestaat er vóór bovengenoemde datum echter geen mogelijkheid om een tijdelijke oplossing te bieden in de zin van een vervangend humanistisch raadsman/vrouw. Tot 15 oktober worden de verzoekbriefjes zoveel mogelijk behandeld door de overige geestelijke verzorgers werkzaam in de penitentiaire inrichting Zoetermeer. Momenteel loopt dit enige vertraging op doordat de pastoor ook wegens ziekte afwezig is. Een kopie van alle verzoekbriefjes wordt gezonden aan het hoofd Humanistische Geestelijke Verzorging, zodat hij op de hoogte blijft van de zaken die zich afspelen binnen zijn afdeling.
Thans heeft verzoeker regelmatig gesprekken met de dominee.
Wettelijk kader
Artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet bepaalt dat een gedetineerde het recht heeft zijn godsdienst of levensovertuiging individueel of in gemeenschap met anderen, vrij te belijden en te beleven. De directeur van een inrichting dient zorg te dragen dat er voldoende geestelijke verzorging, die zoveel mogelijk aansluit bij de godsdienst of de levensovertuiging van de gedetineerde, beschikbaar is (zie achtergrond onder 1; N.o). Artikel 24 van de Penitentiaire maatregel geeft vervolgens aan dat aan een inrichting geestelijke verzorgers van verschillende godsdiensten of levensovertuigingen verbonden dienen te zijn, doch in elk geval geestelijke verzorgers van protestantse en rooms katholieke gezindte en geestelijke verzorgers behorend tot het humanistisch verbond (zie achtergrond onder 2; N.o).
Reactie op de klacht
Op grond van bovengenoemde wet- en regelgeving heeft iedere gedetineerde recht op contact met een geestelijk verzorger die zoveel mogelijk aansluit bij zijn of haar godsdienst of levensovertuiging. In casu wil verzoeker gesprekken voeren met de humanistisch raadsvrouw werkzaam in de inrichting waar hij verblijft. Aangezien deze wegens ziekte langdurig afwezig is, is het thans niet mogelijk om een gesprek tussen verzoeker en de aan de inrichting verbonden humanistisch raadsvrouw te realiseren. Zoals reeds vermeld, is het hoofd Humanistische Geestelijke Verzorging bezig met het regelen van vervanging. Tot die tijd bestaat er voor verzoeker de mogelijkheid om regelmatig gesprekken te voeren met de dominee.
De penitentiaire inrichting Zoetermeer heeft voldaan aan het wettelijk vereiste een humanistisch raadsvrouw in dienst te hebben. Vanwege haar langdurige afwezigheid wegens ziekte is het hoofd Humanistische Geestelijke Verzorging gehouden binnen redelijke termijn voor vervanging zorg te dragen. Vanwege een onderbezetting in de formatie Humanistisch geestelijke verzorgers is dat helaas niet te realiseren voor 15 oktober as.
In mijn visie is hier sprake van een situatie van overmacht. Bij het vaststellen van een formatie voor een bepaalde dienst wordt rekening gehouden met een reserve factor (o.a. wegens mogelijke ziekte). Wanneer er èn sprake is van langdurige afwezigheid wegens ziekte èn een niet volledig ingevulde formatie, ontstaan knelpunten zoals verzoeker deze ervaart.
Ik ben van mening dat er voldoende inspanningen zijn of worden verricht om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de eisen van wet- en regelgeving. Daarom acht ik de klacht ongegrond."
D. Reactie verzoeker
In reactie op het door de Minister van Justitie aangevoerde deelde verzoeker bij brief van 14 oktober 1999 onder meer mee, dat de medewerkers van de P.I. Zoetermeer de door hem ingediende verzoekbriefjes niet correct in behandeling hebben genomen.
Verder gaf verzoeker te kennen dat het vanaf april 1999 onbemand zijn van de functie van humanistisch geestelijk verzorger in de P.I. Zoetermeer het gevolg is van een slepend conflict tussen de directie en het Humanistisch verbond.
E. Reactie Minister van Justitie
1. In reactie op zijn brief van 22 september 1999 zond de Nationale ombudsman de Minister op 12 oktober 1999 de volgende brief:
"Verzoekers klacht luidt dat er onvoldoende middelen en personeel ter beschikking zijn om te kunnen waarborgen dat in de Penitentiaire Inrichting Zoetermeer voldoende geestelijke verzorging door een humanistisch raadsman beschikbaar is. U stelt in uw antwoordbrief hierop onder meer dat de humanistisch raadsman wegens ziekte langdurig afwezig is. Het hoofd Humanistische Geestelijke Verzorging van de Dienst Geestelijke Verzorging (onderdeel van de Landelijke Diensten DJI) is hiervan op de hoogte en heeft de toezegging gedaan om per 15 oktober aanstaande voor vervanging zorg te zullen dragen. In verband met onderbezetting bestaat er geen mogelijkheid om vóór 15 oktober 1999 een tijdelijke oplossing te bieden in de zin van een vervangend humanistisch raadsman of -vrouw. Tot 15 oktober worden de verzoekbriefjes zoveel mogelijk behandeld door de overige geestelijke verzorgers werkzaam in de Penitentiaire Inrichting Zoetermeer. Overigens loopt dit blijkens uw brief thans enige vertraging op doordat ook de pastor wegens ziekte afwezig is.
Graag verneem ik van u vanaf welke datum de humanistisch raadsman in de Penitentiaire Inrichting Zoetermeer nu afwezig is.
Voorts zou ik graag van u vernemen wat de afwezigheid van de humanistisch geestelijke verzorger voor gevolgen heeft in de dagelijkse praktijk van de gedetineerden. Graag verneem ik bijvoorbeeld of dit betekent dat zij gesprekken (al dan niet in groepsverband) of samenkomsten moeten missen, en of dit bijvoorbeeld tot gevolg heeft dat de gedetineerden meer uren in hun cel dienen door te brengen. Mocht dit zo zijn, dan zou ik graag willen weten of hiervoor alternatieven worden aangereikt. In dit verband zou ik tevens graag vernemen welke taken en werkzaamheden de andere geestelijke verzorgers overnemen van hun door ziekte afwezige humanistische collega.
Tot slot vraag ik uw aandacht voor verzoekers brief van 17 september 1999, die ik in kopie bijvoeg. Verzoeker stelt in deze brief dat de humanistisch raadsvrouw die werkzaam was in de Penitentiaire Inrichting Zoetermeer, mevrouw H., sedert april 1999 werkzaam is in de Penitentiaire Inrichting Scheveningen. Zij is dus, aldus verzoeker, niet langdurig ziek. Ik stel u graag in de gelegenheid om hierop een reactie te geven."
2. De Minister liet vervolgens op 13 december 1999 het volgende weten:
"…Mw. H., humanistisch geestelijk verzorger in de P.I. Zoetermeer, heeft zich op 19 februari 1999 ziek gemeld.
Haar afwezigheid heeft in de dagelijkse praktijk van de gedetineerden tot gevolg gehad dat de individuele gesprekscontacten geen doorgang konden vinden terwijl ook de groepsgesprekken dienden te worden afgelast. In de P.I. Zoetermeer zijn (en worden) gedetineerden niet in hun cel ingesloten wanneer er een activiteit (zoals in dit geval een gesprek met een hulpverlener) uitvalt. De voor die activiteit bestemde uren kunnen door de gedetineerden op hun woonafdelingen worden doorgebracht. Vertaald in termen van het dagprogramma betekent dit dat gedetineerden extra recreatie hebben. Alternatieve gesprekscontacten zijn niet geboden.
Er zijn geen taken en werkzaamheden door de collega's van mw. H. overgenomen. Wel hebben de overige geestelijke verzorgers in de P.I. Zoetermeer zich bereid verklaard om in geval van crisis als gesprekscontact te fungeren. De normale gesprekscontacten en overige werkzaamheden zijn niet overgenomen. Gedeeltelijk als gevolg van een misverstand is de bovenomschreven situatie ontstaan. Mw. H. heeft de andere geestelijke verzorgers in de P.I. Zoetermeer verzocht om alle voor haar bestemde post en sprekersbriefjes aan haar toe te zenden. De betrokken collega's verkeerden in de veronderstelling dat mw. H. ook zou (laten) zorgen voor de afhandeling van genoemde zaken. Zij had echter slechts de bedoeling om op de hoogte te blijven van wat er in de inrichting gaande was en hoeveel gedetineerden haar wilden spreken.
De opmerking van verzoeker dat mw. H. niet langdurig ziek was, maar te werk was gesteld in de P.I. Scheveningen is ten dele juist. Op 20 mei 1999 (dus na drie maanden ziekte) werd mw. H. inderdaad geplaatst in de inrichting te Scheveningen. Deze informatie was op 22 september 1999, toen ik u berichtte over de onderhavige klacht, niet bekend bij de P.I. Zoetermeer. Ik betreur deze gang van zaken.
In genoemde brief van 22 september 1999 heb ik u laten weten dat het hoofd humanistische geestelijke verzorging, verbonden aan mijn departement, de toezegging had gedaan per 15 oktober 1999 voor vervanging van de humanistisch raadsvrouw in de P.I. Zoetermeer zorg te zullen dragen. Deze toezegging heb ik niet gestand kunnen doen, hetgeen ik betreur.
Dat houdt verband met het volgende.
Kennelijk tengevolge van een communicatiestoornis is de toezegging niet met het hoofd humanistische geestelijke verzorging afgestemd. Het hoofd humanistische geestelijke verzorging is van mening, dat de arbeidsomstandigheden voor de medewerkers die hij dient in te zetten in de P.I. Zoetermeer, van dien aard zijn dat een verdere inzet van humanistisch geestelijke verzorgers vooralsnog niet verantwoord is. In zijn beleving is de wijze waarop in P.I. Zoetermeer het dagprogramma wordt ingevuld er de oorzaak van, dat zijn medewerkers niet of in ieder geval niet voldoende in staat zijn hun werk (met name het onderhouden van de diverse gesprekscontacten) naar behoren uit te voeren. Hij is van mening dat er eerst, in overleg met de directie van de inrichting, betere randvoorwaarden dienen te worden opgesteld, voordat hij weer medewerkers in de P.I. Zoetermeer inzet. Het is om deze reden dat mw. H. op het moment dat ze weer hersteld was, te werk werd gesteld in de P.I. Scheveningen, terwijl de post van humanistisch geestelijk verzorger in de inrichting te Zoetermeer vooralsnog niet is ingevuld.
Overigens heb ik een poging gedaan om verzoeker vanuit de P.I. Zoetermeer over te plaatsen naar een inrichting waar wel een humanistisch geestelijk verzorger werkzaam was, dit om aan de kennelijke behoefte tot geestelijke verzorging door een humanistisch raadsman- of vrouw van verzoeker te voldoen. Verzoeker liet echter weten dat een overplaatsing wat hem betrof niet overwogen behoefde te worden. Mede daarom verblijft hij nog steeds in de P.I. Zoetermeer.
Het standpunt van het hoofd humanistische geestelijke verzorging heeft er inmiddels toe geleid dat er een werkgroep is samengesteld die tot taak heeft de bereikbaarheid van de gedetineerden voor de geestelijke verzorgers te vergroten, waardoor de door de gesignaleerde knelpunten worden verkleind dan wel weggenomen. In de werkgroep hebben naast een directielid van de inrichting het hoofd van de afdeling Vorming, educatie en maatschappelijke integratie en de aan de inrichting verbonden pastor en dominee zitting. Ik ben ervan overtuigd dat zij gezamenlijk tot een bevredigende oplossing zullen komen. Zodra een oplossing is bereikt, zal ik u daarover nader informeren..."
F. Nadere reactie MINISTER VAN JUSTITIE
1. In een brief van 25 januari 2000 reageerde de Nationale ombudsman als volgt op de brief van de Minister:
"…In uw brief van 13 december 1999 liet u mij weten dat in de P.l. Zoetermeer nog steeds niet is zorggedragen voor vervanging van de humanistisch raadsvrouw.
De reden hiervoor is gelegen in de mening van het hoofd humanistische geestelijke verzorging dat de arbeidsomstandigheden voor de medewerkers die hij dient in te zetten in de P.l. Zoetermeer, van dien aard zijn dat een verdere inzet van humanistisch geestelijke verzorgers vooralsnog niet verantwoord is. In zijn beleving is de wijze waarop in P.l. Zoetermeer het dagprogramma wordt ingevuld er de oorzaak van, dat zijn medewerkers niet of in ieder geval niet voldoende in staat zijn hun werk (met name het onderhouden van diverse gesprekscontacten) naar behoren uit te voeren. Hij is van mening dat er eerst, in overleg met de directie van de inrichting, betere randvoorwaarden dienen te worden opgesteld, voordat hij weer medewerkers in de P.l. Zoetermeer inzet.
Om die reden was de humanistisch geestelijk raadsvrouw na haar ziekteverlof niet in de P.l. Zoetermeer teruggekeerd.
Inmiddels is een werkgroep opgericht die tot taak heeft de bereikbaarheid van de gedetineerden voor de geestelijk verzorgers te vergroten, waardoor de gesignaleerde knelpunten worden verkleind dan wel weggenomen.
Graag zou ik van u een nadere toelichting krijgen op de vooromschreven situatie. Met name zou ik een nadere uitleg willen krijgen met betrekking tot de 'aard van de arbeidsomstandigheden'.
Tevens verneem ik graag van u op welke termijn u verwacht dat de problemen zijn opgelost, en er weer een humanistisch geestelijk verzorger kan worden aangesteld.
Ook zou ik graag vernemen op welke wijze thans wordt voorzien in de humanistisch geestelijke verzorging van gedetineerden..."
2. De Minister van Justitie reageerde op 25 februari 2000 als volgt:
"…Naar aanleiding van uw verzoek heb ik informatie ingewonnen bij het hoofd humanistische geestelijke verzorging.
Mede op basis van die informatie bericht ik u als volgt.
Met betrekking tot de aard van de arbeidsomstandigheden wordt gedoeld op de soms slechte toegankelijkheid van de geestelijke verzorging voor gedetineerden, waarvan volgens het hoofd humanistische geestelijke verzorging in de P.I. Zoetermeer sprake was. Die slechte toegankelijkheid hield verband met een zekere inflexibiliteit in de invulling van de dagprogramma's voor de gedetineerden, waardoor er niet voldoende ruimte was voor geestelijke verzorging. Inmiddels zijn deze problemen opgelost en is sinds 1 februari 2000 weer een humanistisch raadsman werkzaam in de P.I. Zoetermeer.
Gedurende de periode dat er geen humanistische geestelijke verzorging beschikbaar was in de P.I. Zoetermeer, is hierin voorzien door de geestelijk verzorgers van de andere denominaties in de inrichting..."
G. Nadere reactie verzoeker
Bij brief van 3 maart 2000 deelde verzoeker onder meer nog het volgende mee:
"En pas nadat ik aan de bel ben gaan trekken en ook persoonlijke gesprekken heb gehad met de Hoofd Dominee (…) van het ministerie is de Pater en Dominee de humanist gaan vervangen, maar toen werden wel al zes maanden lang de gene die bij de humanist zaten niet geholpen, want het heeft wel zes maanden geduurd voordat de Pater en Dominee dankzij mijn tussenkomst en gesprekken de gedetineerden gingen helpen die bij de humanist zaten. (…) Ik voeg hierbij een brief van de hoofd directie waarin staat dat er ook geen humanist is omdat de humanist ziek zou wezen. Deze brief is van de algemenen directeur (…) en van 20 september. Ik neem het de directie en het ministerie ook zeer kwalijk om mijn en ook uw als Nationale Ombudsman maanden lang voor te liegen dat de humanist ziek was, want zoals U zelf weet heb ik zelf via allerlei wegen uitgezocht hoe dat zat en was ik erachter gekomen dat (de Humanistische geestelijk verzorgster; N.o.) niet ziek was maar te werk was gesteld per 1 april in het huis van bewaring in Scheveningen
En U als Nationale ombudsman is dat voorgelogen al die maanden lang en ook wij als gedetineerden zijn voorgelogen Op 20 september schrijft de algemene directeur (…) in zijn brief aan mijn nog dat de humaniste ziek was
En over dit gelieg en onwaarheden ben ik nog het meest boos dat er van alles is geprobeerd om onder dit uit te komen.
Zes maanden lang is er gewoon geen oplossing geweest voor vervanging en zijn we helemaal niet geholpen niet door een dominee of door een pater.
In september is er pas door mijn toedoen en gesprekken met de dominee en pater besloten dat ze ook de gedetineerden van de humanist gingen helpen.
En dan moet het ministerie nu niet zeggen dat er altijd vervanging is geweest
wat dus niet waar is. (…)
Er is tussen de Humanist en de directie ruzie geweest, en (het hoofd humanistische geestelijke verzorging; N.o.) weigerde nog een humanist hiernaartoe te zenden omdat hij overhoop lag met (…) de directie.
En dit is over de rug van de gedetineerden uitgevochten. En (het hoofd humanistische geestelijke verzorging; N.o.) zei dat het aan de directie lag, en dat zolang de werkdruk hierzo zo bleef en de regels en de onwil dat hij geen humanist meer zou zenden naar deze inrichting.
En de directie zegt weer dat het lag aan de hoofd humanist omdat die zijn medewerking moest geven. (Het hoofd humanistische geestelijke verzorging; N.o.) heeft een persoonlijke strijd ervan gemaakt over de rug van de gedetineerden En zijn persoonlijke strijd had hij zelf met de directie moeten oplossen en niet de humanist die hierzo werkzaam was weg moeten halen en in Den Haag moeten laten werken.
Want de directie wist ook dat de humanist in Den Haag of Scheveningen ging werken, en de onenigheid werd niet opgelost tussen de hoofd humanist en de hoofd directie.
Alle twee deze heren hebben zich aan de penitentiaire wet te houden en als ze onderling ruzie hebben dan hebben alle twee deze heren het op te lossen op zo een spoedige mogelijke manier en niet zoals het nu is gegaan.”
Beoordeling
1. Gedurende zijn verblijf in de Penitentiaire Inrichting (P.I.) Zoetermeer in 1999 had verzoeker behoefte aan bijstand van een humanistisch geestelijk verzorger.
Vanaf 19 februari 1999 was echter geen humanistische geestelijk verzorger werkzaam in de P.I. Zoetermeer.
2. Verzoeker klaagt erover dat de Minister van Justitie onvoldoende middelen en personeel ter beschikking heeft gesteld om te kunnen waarborgen dat in de P.I. Zoetermeer voldoende geestelijke verzorging door een humanistisch raadsman beschikbaar was.
3. Ingevolge artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet heeft een gedetineerde het recht om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden en te beleven (zie achtergrond onder 1.).
In verband hiermee heeft de wetgever in artikel 24 van de Penitentiaire maatregel bepaald dat aan een inrichting in elk geval verbonden moeten zijn, een geestelijk verzorger van protestantse en rooms-katholieke gezindte en een geestelijk verzorger behorend tot het humanistisch verbond (zie achtergrond onder 2.).
4. De Minister van Justitie heeft erkend dat de P.I. Zoetermeer tussen 19 februari 1999 en 1 februari 2000 niet kon beschikken over een humanistisch geestelijk verzorger.
Aanvankelijk noemde de Minister van Justitie als reden hiervoor dat de toenmalige humanistisch geestelijk verzorger, mevrouw H., vanaf 19 februari 1999 langere tijd met ziekteverlof was terwijl door onderbezetting geen vervanging mogelijk was. De Minister gaf daarbij te kennen dat er voldoende inspanningen waren verricht om zoveel mogelijk tegemoet te komen aan de in wet- en regelgeving gestelde eisen ten aanzien van het verlenen van geestelijke steun aan gedetineerden.
Door misverstanden was het echter niet gelukt om de in september 1999 gedane toezegging van de Dienst Geestelijke Verzorging van het Ministerie van Justitie, dat uiterlijk 15 oktober 1999 voor vervanging van de humanistisch geestelijk verzorger zou zijn gezorgd, na te komen. In de tussentijd zorgden een pastoor en een dominee desgewenst voor geestelijke bijstand.
In reactie op verzoekers opmerking in zijn brief van 17 september 1999, dat hem was gebleken dat mevrouw H. na afloop van haar ziekteverlof in mei 1999 haar werkzaamheden had hervat bij een andere penitentiaire inrichting, voerde de Minister van Justitie in tweede instantie aan dat mevrouw H. na haar herstel inderdaad niet was teruggekeerd in de P.I. Zoetermeer, maar dat zij aan de slag was gegaan in de P.I. Scheveningen, omdat het hoofd humanistische geestelijke verzorging niet bereid was haar opnieuw in de P.I. Zoetermeer te plaatsen, zolang de arbeidsomstandigheden van zijn medewerkers in de P.I. Zoetermeer niet waren verbeterd.
5. Tot 19 februari 1999 konden gedetineerden in de Penitentiaire Inrichting Zoetermeer voor humanistische geestelijke bijstand een beroep doen op mevrouw H. Op genoemde datum heeft zij zich ziek gemeld.
Op 20 mei 1999 heeft zij haar werkzaamheden hervat, echter op een andere locatie, te weten de Penitentiaire Inrichting Scheveningen.
6. Zoals is aangegeven onder 3. heeft een gedetineerde ingevolge artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet het recht om zijn godsdienst of levensovertuiging vrij te belijden en te beleven. Zoals de Nationale ombudsman in zijn rapport 1999/446 naar aanleiding van een eerdere klacht van verzoeker heeft aangegeven, brengt het uitgangspunt van artikel 41 van de Penitentiaire beginselenwet met zich mee "dat afwezigheid (door bijvoorbeeld ziekte) van één der geestelijke verzorgers op de kortst mogelijke termijn wordt opgevangen door een geestelijke verzorger van dezelfde nominatie". Vast staat dat het vanaf de ziekmelding van mevrouw H. ruim elf maanden heeft geduurd voordat gedetineerden in de P.I. Zoetermeer opnieuw een beroep konden doen op geestelijke bijstand van een humanistisch geestelijk verzorger. Dat is te lang. Op het moment dat mevrouw H. niet langer in staat was haar werkzaamheden te verrichten had de directie van de P.I. Zoetermeer voor adequate vervanging dienen te zorgen.
Dat het - al dan niet tijdelijk - vervangen van mevrouw H. werd bemoeilijkt door een meningsverschil tussen de directie van de P.I. Zoetermeer en het hoofd humanistische geestelijke verzorging van het Ministerie van Justitie kan deze lange periode weliswaar verklaren, maar op geen enkele manier rechtvaardigen. Het had op de weg gelegen van de Minister van Justitie om binnen een redelijke termijn een oplossing voor de gerezen problemen aan te dragen.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
7. Ten overvloede wordt overwogen dat de Minister van Justitie in zijn brief van 22 september 1999 had toegezegd dat mevrouw H. per 15 oktober 1999 zou zijn vervangen.
Het is niet aanvaardbaar dat, kennelijk als gevolg van gebrekkige communicatie tussen de betrokkenen, eerst drieëneenhalve maand na de toegezegde datum opnieuw een humanistisch geestelijk verzorger werd aangesteld.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Minister van Justitie is gegrond.
Met instemming heeft de Nationale ombudsman ervan kennis genomen dat sinds 1 februari 2000 opnieuw een humanistisch geestelijk verzorger werkzaam is in de penitentiaire inrichting Zoetermeer.