2000/217

Rapport

Op 11 december 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K. te R., ingediend door de heer mr. R.P. Zwarts, advocaat te Arnhem, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, en over de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden bij zijn aanhouding op 14 oktober 1997 disproportioneel geweld hebben gebruikt. Hij klaagt er met name over dat een ambtenaar:

- hem in zijn gezicht heeft geslagen;

- een verwurgingsgreep heeft toegepast;

- hem zodanig hardhandig naar de grond heeft gewerkt dat hij daardoor een wervelbreuk heeft opgelopen.

Ook klaagt verzoeker over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden zijn klacht heeft behandeld. Hij klaagt er met name over dat de korpsbeheerder:

- zijn klacht zonder tussenkomst van de klachtencommissie heeft afgedaan;

- het beginsel van hoor en wederhoor niet heeft toegepast door hem niet in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de verklaringen van de betrokken politieambtenaren;

- zijn beslissing op de klacht heeft gericht aan een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, in plaats van aan zijn gemachtigde.

- in zijn beslissing op de klacht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.

Achtergrond

1. Toepassen van geweld

1. Art. 8, lid 1 van de Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) luidt als volgt:

"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf."

2. Art. 17 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) luidt - voor zover hier van belang - als volgt:

"1. De ambtenaar die geweld heeft aangewend, meldt dit aanwenden van geweld, de redenen die daartoe hebben geleid en de daaruit voortvloeiende gevolgen onverwijld schriftelijk aan zijn meerdere.

2. Indien de aanwending van het geweld lichamelijk letsel van meer dan geringe betekenis tot gevolg heeft gehad (...), dient deze melding tevens ter kennis te worden gebracht van de officier van justitie van het arrondissement waarbinnen het geweld is aangewend (...).

3. De melding, bedoeld in het eerste en tweede lid, geschiedt binnen 48 uur in de vorm van een rapport indien:

a. de gevolgen van het aangewende geweld daartoe, naar het oordeel van de meerdere, aanleiding geven, of

b. gebruik is gemaakt van enig geweldmiddel en lichamelijk letsel dan wel de dood veroorzaakt is.

Ingevolge art. 4 van de Ambtsinstructie is het gebruik van geweld uitsluitend toegestaan aan een ambtenaar:

"a. aan wie dat geweldmiddel rechtens is toegekend, voor zover hij optreedt ter uitvoering van de taak met het oog waarop het geweldmiddel hem is toegekend, en

b. die in het gebruik van dat geweldmiddel is geoefend."

2. Aanleggen van handboeien

1. Het boeien van een persoon is het toepassen van een dwangmiddel waardoor inbreuk wordt gemaakt op het recht op onaantastbaarheid van het lichaam, welk recht art. 11 van de Grondwet beoogt te waarborgen.

Art. 15, lid 4 van de Grondwet maakt het mogelijk om personen die rechtens van hun vrijheid zijn beroofd, te beperken in hun grondrechten, indien de uitoefening van het grondrecht zich niet verdraagt met de vrijheidsbeneming.

Tot het toepassen van enig dwangmiddel door overheidsfunctionarissen mag slechts worden overgegaan indien feiten en omstandigheden dat rechtvaardigen.

2. In art. 22, lid 1 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit van 8 april 1994; Stb. 275, in werking getreden op 1 april 1994) is bepaald dat de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien kan aanleggen.

De leden 2 en 3 van dit artikel luiden als volgt:

"2. De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.

3. De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:

a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of

b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt."

3. In art. 22 van de Ambtsinstructie is aldus neergelegd dat het standaard aanleggen van handboeien tijdens het vervoer van een arrestant naar het politiebureau onjuist is. De politieambtenaar moet van geval tot geval de afweging maken of de aanwezige veiligheidsrisico's het toepassen van deze maatregel naar redelijk inzicht rechtvaardigen. In de Nota van Toelichting op de Ambtsinstructie is in dit verband opgenomen dat de vraag of het omleggen van handboeien in verband met de veiligheidsrisico's nodig is, afhangt van de omstandigheden die samenhangen met de persoon van de arrestant, de inrichting van de (dienst)auto, de situatie waarin wordt vervoerd en het ontbreken van de mogelijkheden om op andere wijze, met minder ingrijpende maatregelen (bijvoorbeeld door plaatsneming van een politieambtenaar naast de arrestant), een veilig transport te waarborgen. Bij omstandigheden die samenhangen met de persoon moet worden gedacht aan het gedrag van de arrestant, mogelijke eerdere ervaringen van de politie met deze persoon op grond waarvan voor moeilijkheden moest worden gevreesd, dan wel de aard of de ernst van het feit waarvoor betrokkene was aangehouden.

4. In art. 23 van de Ambtsinstructie is opgenomen dat de ambtenaar die gebruik heeft gemaakt van handboeien tijdens het vervoer, dit onverwijld schriftelijk aan een meerdere moet melden, onder vermelding van de redenen die tot het gebruik van handboeien hebben geleid.

3. Klachtenregeling regionaal politiekorps Gelderland-Midden

"Art. 26

Hoor en wederhoor

1. De ambtenaar over wie wordt geklaagd, wordt in de gelegenheid gesteld, zijn zienswijze over de klacht te geven.

2. De klager wordt in de gelegenheid gesteld, te reageren op de verklaring van de ambtenaar over wie wordt geklaagd:

a. in een gesprek tussen de klager en deze ambtenaar, waarbij de klachtenfunctionaris optreedt als gespreksleider, of

b. in een gesprek tussen de klachtenfunctionaris en de klager waarin de eerstvermelde de op schrift gestelde verklaring van de ambtenaar met de klager doorneemt en waarna deze zijn zienswijze over die verklaring kan geven.

3. Voor zover bij een gesprek als bedoeld in het tweede lid nieuwe feiten of omstandigheden naar voren komen, wordt de ambtenaar over wie wordt geklaagd, in de gelegenheid gesteld daarop te reageren."

"Art. 30

Afronding bij niet-geslaagde formele bemiddeling

1. Zodra duidelijk is dat de bemiddelingspoging niet tot voldoende afhandeling van de klacht zal leiden, rondt de klachtenfunctionaris deze fase af.

2. Hij stelt op schrift hetgeen de klager ter toelichting op de klacht en als reactie op de verklaring van de ambtenaar over wie wordt geklaagd, heeft verklaard. De klager wordt verzocht, deze verklaring te ondertekenen. Hij krijgt een afschrift van die verklaring."

"Art. 34

Advies klachtencommissie

1. De korpsbeheerder vraagt de klachtencommissie in ieder geval advies over de afdoening van een klacht indien:

a. deze klacht als zwaar is aan te merken;

(…)

c. de klager dit wenst."

In de toelichting op artikel 34 staat onder meer vermeld:

"Een klacht is als zwaar aan te merken als sprake is van geweldstoepassing".

4. Schadevergoeding

In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding dat kan worden onderworpen aan het oordeel van de

bestuursrechter is de Nationale ombudsman niet bevoegd.

Staat bij zo'n klacht de weg naar de bestuursrechter niet open, zodat de Nationale ombudsman ter zake wel bevoegd is, dan stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. In zo'n geval is immers de burgerlijke rechter de instantie die bij uitsluiting bevoegd is om bindend te beslissen over de vraag of, op grond van bepalingen van burgerlijk recht, het betrokken bestuursorgaan is gehouden om de gestelde schade te vergoeden.

Alleen wanneer in zo'n geval naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze aanspraak berust, zo evident juist is dat het betrokken bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een niet-behoorlijke gedraging.

In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het betrokken bestuursorgaan om te betwisten dat het gehouden is tot het

vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid - eventueel - moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een niet-behoorlijke gedraging.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd zes betrokken politieambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij legden een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman.

In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Arnhem over de klacht geïnformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik.

Tijdens het onderzoek kregen verzoeker en de korpsbeheerder de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Ondanks pogingen om te achterhalen of en zo ja, welke medewerkers van de NUON getuige zijn geweest van het politieoptreden, is dit niet bekend geworden.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De betrokken ambtenaren L. en Vi. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

De overige betrokkenen gaven binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 15 oktober 1997 hielden ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden L., H., V., Vi., M. en A. verzoeker aan wegens overtreding van de Opiumwet. Bij verzoekers aanhouding werd geweld gebruikt. Verzoeker is na deze gebeurtenis van 17 tot 22 oktober 1997 opgenomen geweest in een ziekenhuis, vanwege een impressiefractuur in zijn derde lendenwervel.

2. Verzoeker diende via zijn gemachtigde, mr. Z., op 14 november 1997 bij de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden een klacht in over het politieoptreden op 15 oktober 1997:

"...Op woensdag 14 (bedoeld is 15; N.o.) oktober jl. heeft de politie bij mijn cliënt een inval gedaan in verband met vermeende hasj-thuisteelt. Bij deze inval wordt mijn cliënt gearresteerd. Het was waarschijnlijk een hulpofficier van justitie die mijn cliënt mededeelde dat hij was gearresteerd, waarbij een flink aantal agenten in een soort cirkel om hem heenstonden. Op dat moment voelt mijn cliënt dat hij plots van achteren vastgepakt wordt, waarop hij in een schrikreactie roept: "Blijf van mij af eikel". Daarop wordt hij onmiddellijk met een vuist op het oog geslagen en wordt hij van achteren met twee armen om zijn middel heen door een politieagent vastgepakt. Hij wordt daarbij omhooggetild, zijn middel wordt door de armen nogmaals flink afgeklemd waarna hij op de grond wordt gegooid. Daarbij loopt mijn cliënt ernstig letsel op. Voor deze politieagent was het een en ander echter nog niet voldoende. Nogmaals wordt mijn

cliënt in een soort verwurging genomen, waarbij de keel flink wordt dichtgedrukt. Gevolg daarvan is naast het feit dat cliënt geen adem meer kon krijgen, hij dacht dat hij doodging en er een spontane ontlasting volgde. In een totale verkrampte positie worden daarna zijn armen met geweld naar elkaar toegedrukt en worden de boeien omgedaan.

Later blijkt dat cliënt bij de worp op de grond de derde ruggewervel gebroken heeft. Dit ernstig letsel heeft voorlopig in ieder geval tot gevolg dat cliënt een tweetal maanden rust dient te houden. Wat de verdere gevolgen zijn is nog onduidelijk..."

3. In het kader van de klachtbehandeling, maakte politieambtenaar Kr. naar aanleiding van een gesprek met verzoeker op 2 februari 1998, een rapport op dat op 3 februari 1998 door hem is gesloten en ondertekend. Dit rapport hield onder meer de volgende verklaring van verzoeker in:

"Op woensdag, 14 (15; N.o.) oktober 1997, ben ik door de politie aangehouden terzake overtreding van de Opiumwet. Bij deze aanhouding heeft de politie ten opzichte van mij geweld gebruik. Ik ben van mening dat dit toegepaste geweld buiten proportioneel is geweest en niet in verhouding stond tot de wijze waarop ik mij heb gedragen. Het bemiddelend gesprek dat ik, naar aanleiding van mijn klacht, heb gehad met de hulpofficier van justitie die aanwezig was bij deze inval, heeft niet tot een voor mij bevredigend resultaat geleid. Ik wens een klacht in te dienen over dit politieoptreden. Ik zal in chronologische volgorde de gebeurtenissen weergeven.

Op woensdag, 14 (15; N.o.) oktober 1997, omstreeks 08.15 uur werd er aan mijn woning gebeld. Ik keek boven uit het raam en zag dat er buiten een groep mensen stond waaronder twee geüniformeerde politieambtenaren. Ik opende het raam en één van deze mensen vroeg of ik naar beneden wilde komen. Ik ben naar buiten gelopen waarna mij werd medegedeeld dat het doel van hun komst te maken had met de Opiumwet. Ze vroegen of ze in de schuur mochten kijken. Ik ben teruggelopen naar boven om de sleutel te pakken. Intussen had de politie de meterkast reeds geopend. Ik kreeg de indruk dat zij dachten dat ik illegaal stroom aftapte. We stonden stil voor één van de schuren. Mij werd gezegd dat men in die schuur wilde kijken. Omdat ik de sleutel van dat pand niet had zou de schuur opengebroken moeten worden, alsdus de politie. Op dat moment kwam er een politieman vanachter die schuur vandaan en zegt dat we in de andere schuur moeten zijn.

Op het moment dat ik die schuur opende heb ik gezegd dat ze een stelletje lafbekken zijn om met zoveel man te komen. Binnen deed ik het licht aan, waarbij ik gevolgd werd door twee mensen. Langs de keukentrap liep ik weer naar buiten. Nadat de politie in de schuur had gekeken vond men de hennepplantage. Dit werd gezegd door een politieman die daarbij tevens vermeldde dat hij namens de Officier van Justitie en de CID kwam. Hij vroeg mij of ik mij ervan bewust was van het plegen van een misdrijf. Ik heb daarop bevestigend geantwoord, waarop hij zei dat ik gearresteerd was. Denkend dat ik nog in gesprek was met de hulpofficier over de te volgen procedures viel er een korte stilte en plotseling voelde ik dat iemand probeerde van achteren mijn arm vast te pakken. In een schrikreactie zei ik: "Blijf van me af, eikel". Toen een politieman mij vast wilde pakken, maakte ik een draaiende beweging van hem af. De politieman sloeg mij

direkt daarna op mijn gezicht. Ik had dit absoluut niet verwacht. Nadat ik me enigszins hersteld had van die klap nam ik de bokshouding aan om mezelf te verdedigen. Ik deed dit omdat ik dacht dat ik nog een klap zou krijgen. Ik heb de bokshouding aangenomen nadat die politieman mij geslagen had en niet daarvoor. Ik stond op dat moment tussen twee stapels hout. De politieman liep om mij heen en ik voelde dat hij mij van achteren vastpakte. Vervolgens pakte hij mij in een niergreep, draaide zijn armen in, tilde mij op en gooide mij met een judogreep op de grond. Omdat ik een stekende pijn in mijn nieren voelde, riep ik: 'Mijn nieren, mijn nieren'. Dit was voor iedereen duidelijk hoorbaar. De politieman probeerde vervolgens een wurggreep aan mijn nek en ik wist mij ondanks de enorme pijn om te draaien. Dit hielp echter niet, de agent paste een wurggreep toe. Ik was volledig verkrampt.

Door die verkramping kon ik mij niet bewegen. Dit zou door de politie kunnen worden opgevat als verzet, doch dat was niet het geval.

Omdat ik bijna geen zuurstof meer kreeg hield de verkramping op en voelde ik een totale ontspanning, waarbij ik dacht dat ik in een andere wereld was. Ik voelde dat ik een spontane ontlasting kreeg. Nadat ik weer tot mijn positieven kwam, zette de totale verkramping weer in. Terwijl ik nog op mijn buik lag, probeerde de agent mij te boeien, maar mijn armen waren dusdanig verkrampt dat dit niet lukte. Doordat andere politieambtenaren meehelpen lukte dit wel.

Ik werd vervolgens geboeid, opgebeurd en naar een auto gebracht. Ik vloekte van de pijn. In de auto zeg ik nog: "Eikel" tegen die agent. Hij vroeg mij wat ik zei en om verdere escalatie te voorkomen heb ik mijn mond dichtgehouden. Tijdens de rit naar het politiebureau te Doorwerth zei die politieman dat het een geluk was dat men met meer mensen was....... waarop ik hem zei: "Dan hadden jullie mij waarschijnlijk nog verder in elkaar geslagen." Ik hoorde nog dat hij tegen een collega zei: "Hij heeft geluk dat ik geen boxer ben..." Hij maakte deze zin verder niet af. Ik vond die opmerking niet op zijn plaats. In Doorwerth aangekomen was ik niet bij machte om uit de auto te komen. Dat kwam door de pijn in mijn wervelkolom. Voordat ik in een cel geplaatst werd, vroeg ik wat er ging gebeuren. Mij werd medegedeeld dat ik vermoedelijk naar Arnhem zou worden gebracht en dat ik een raadsman kreeg toegewezen. Ik kon niet zitten en ben daarom maar op de grond gaan liggen. Na ongeveer twee uur werd ik gehoord en daarna heeft de (...) politie mij naar huis gebracht. Na mijn vrijlating ben ik zelf naar de dokter gegaan. Momenteel lopen de medische onderzoeken nog. Ik ben meubelmaker en heb een eigen bedrijf. Sinds die aanhouding heb ik mijn beroepswerkzaamheden niet meer naar behoren kunnen uitoefenen. De oorzaak is de val die ik gemaakt heb, welke veroorzaakt is doordat die politieman mij vastpakte en neergooide. Ik ben daarbij ongelukkig terechtgekomen."

4. Bij brief van 30 oktober 1998, gericht aan mr. N., een kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde, gaf de korpsbeheerder de volgende beslissing op verzoekers klacht:

"...Uit het dezerzijds ingestelde onderzoek is het navolgende gebleken:

Op woensdag 14 (15; N.o.) oktober 1997 omstreeks 08.45 uur is uw cliënt aangehouden wegens een overtreding van de Opiumwet. Het vermoeden was bij de politie aanwezig dat een hennepkwekerij werd geëxploiteerd op het adres van uw cliënt, hetgeen tijdens de huiszoeking bevestigd werd. Uw cliënt is vervolgens naar aanleiding van dit strafbare feit aangehouden. Bij deze aanhouding heeft de politie wegens het verzet van uw cliënt enig geweld toegepast.

Naar uw mening is het toegepaste geweld ten opzichte van uw cliënt disproportioneel geweest en stond in uw perceptie niet in verhouding tot de wijze waarop uw cliënt zich heeft gedragen.

Het klachtelement disproportioneel geweld acht ik ongegrond.

Zoals reeds is aangegeven is bij een nader onderzoek door de politie in een schuur van klager een hennepplantage ontdekt. Daarop werd door een van de politieambtenaren aan klager medegedeeld dat hij was aangehouden in verband met overtreding van de Opiumwet.

Een politieambtenaar wilde vervolgens uw cliënt bij de arm vastpakken. Dat lukte niet aangezien uw cliënt zich losmaakte en direct daarna een slaande beweging maakte in de richting van deze politieambtenaar. Daarbij riep uw cliënt tegen deze politieambtenaar dat deze van hem af moest blijven. Uw cliënt nam vervolgens een bokshouding aan. De betrokken politieambtenaar sloeg vervolgens met de vlakke hand in het gezicht van uw cliënt met het doel hem te kalmeren. Uw cliënt bleef zich echter tegen zijn aanhouding verzetten, waarna hij op adequate wijze naar de grond is gebracht en is geboeid.

Aangezien de betrokken politieambtenaren bij het naar de grond brengen van uw cliënt gebruik hebben gemaakt van een overstrekte armgreep, kan niet gesteld worden dat uw cliënt tegen de grond is gegooid.

Volgens uw cliënt zou hij te kennen hebben gegeven dat hij veel last had van zijn nieren. Geen van de betrokken politieambtenaren heeft dat echter gehoord. De politieambtenaren hebben uw cliënt nog wel aangeboden om medische hulp voor hem te vragen, maar dat was volgens uw cliënt niet nodig.

In uw brief van 14 november 1997 stelt u mij aansprakelijk voor de door uw cliënt geleden en nog te lijden schade. Zoals ik hiervoor heb aangegeven is ten opzichte van uw cliënt geen disproportioneel geweld door de politie toegepast en wordt dan ook dezerzijds geen aansprakelijkheid erkend.

De behandeling van de klacht heeft naar mijn opvatting te lang geduurd. Ik bied u daarvoor mijn verontschuldigingen aan..."

B. Standpunt verzoeker

1. Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder KLACHT.

2. In zijn verzoekschrift deelde mr. Z. namens verzoeker nog onder meer het volgende mee:

"De heer K. (verzoeker; N.o.) had (…) verwacht dat de klacht door een onafhankelijke klachtencommissie afgedaan zou worden. Dat was hem door de heer Kr., hoofdinspecteur van politie gemeld, zie ook de brief van de heer Kr. d.d. 19 mei 1998. (...) (In deze brief van 19 mei 1998 had de heer Kr. onder meer meegedeeld dat het rapport naar verwachting binnen enkele weken gereed zou zijn, zodat het kon worden ingezonden naar de regionale klachtenfunctionaris, die voor verdere behandeling in de klachtencommissie zou zorgdragen.; N.o.)

Het bevreemdde de heer K. bijzonder te bemerken dat de zaak uiteindelijk door de korpsbeheerder afgedaan werd zonder een behandeling door een klachtencommissie.

Ook acht de heer K. het bijzonder onbevredigend dat hij geen enkel inzicht heeft gekregen in de verklaringen van de betrokken politieagenten. Dit terwijl juist deze verklaringen de basis zijn voor de uiteindelijke beslissing van de korpsbeheerder.

De heer K. had verwacht dat hij voor een behandeling door de klachtencommissie deze stukken zou kunnen inzien. Hiertoe is het uiteindelijk niet gekomen aangezien de zaak zonder behandeling door de korpsbeheerder is afgedaan. Tevens acht de heer K. het bijzonder slordig dat de brief van de korpsbeheerder d.d. 30 oktober 1998 gericht is aan mr. N. De heer N. heeft niets van doen gehad in deze klachtenprocedure en staat de heer K. ook op geen enkele wijze bij als advocaat.

Dat de uiteindelijke afhandeling van de korpsbeheerder naar een willekeurige kantoorgenoot van de advocaat van de heer K. wordt gestuurd, is voor de heer K. een indicatie voor de zorgvuldigheid waarmee deze afhandeling tot stand is gekomen.

Ten tweede is de heer K. van mening dat de korpsbeheerder ten onrechte zijn klacht ongegrond heeft geacht.

(...)

Uit het proces-verbaal van aanhouding (zie hierna onder B.3.; N.o.) blijkt op geen enkele wijze dat de heer K. een slaande beweging zou hebben gemaakt in de richting van de politieambtenaar. Dit wordt ook ontkend door de heer K. Hij heeft enkel tot tweemaal toe zijn arm weggetrokken.

Ook de volgorde zoals de korpsbeheerder aangeeft, is onjuist. De heer K. kreeg eerst volledig onverwacht een tik in zijn gezicht en heeft daarna pas een verdedigende houding aangenomen. Het is niet zo dat hij eerst een "bokshouding" aannam en daarna pas geslagen werd.

De korpsbeheerder vermeldt vervolgens dat de politieambtenaren bij het naar de grond brengen van de heer K. gebruik hebben gemaakt van een overstrekte armgreep, zodat

niet gesteld kan worden dat de heer K. tegen de grond is gegooid.

De heer K. verwijst wederom naar het proces-verbaal van aanhouding waar duidelijk staat dat verbalisant H. zijn rechterarm om de nek van verdachte bracht teneinde hem naar de grond te werken. Dat lijkt toch niet echt op een overstrekte armgreep.

Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat verbalisant H. eerst de arm om de nek heeft gedaan van de heer K. om hem naar de grond te werken en dat deze arm nog steeds om de keel van de heer K. zat toen deze op de grond lag. Dit blijkt uit de verklaring van verbalisant V.

In verband met de lichamelijke klachten die cliënt na de arrestatie had, is hij opgenomen in het ziekenhuis de Gelderse Vallei te Bennekom. Bijgaand wordt een brief van dr. Kx. overlegd waaruit blijkt dat de heer K. een fractuur had aan zijn wervelkolom. (zie hiervoor onder B.4.; N.o.).

Een dergelijke fractuur kan nooit opgelopen worden als iemand op een gecontroleerde rustige manier naar de grond wordt gewerkt. Dit letsel duidt erop dat de heer K. op een ongecontroleerde wijze veel te ruw en te hard naar de grond is gewerkt. Door de fractuur in de wervelkolom heeft de heer K. zijn beroepswerkzaamheden niet meer naar behoren kunnen uitoefenen. Zijn huidige klachten zijn rugklachten en sensibiliteitsstoringen van het rechterbeen en de rechterarm.

Nadat de heer K. aangehouden werd is hij naar het politiebureau in Doorwerth afgevoerd. In Doorwerth aangekomen, was hij niet bij machte om uit de auto te komen. Dat kwam door een stekende pijn in zijn wervelkolom en een totale verkramping van zijn lichaam.

Voordat de heer K. in een cel geplaatst werd, vroeg hij wat er ging gebeuren. Hem werd toen medegedeeld dat hij vermoedelijk naar Arnhem voor verder verhoor zou worden gebracht en dat hij een raadsman zou krijgen toegewezen. Op dat moment kon de heer K. niet zitten en is daarom op de grond gaan liggen. Deze lichamelijke toestand veranderde niet.

De heer K. had vreselijke dorst. Hij heeft toen vanuit zijn cel gebeld om te drinken te vragen. Daarop bracht een agent hem een kop koffie met de mededeling dat hij zich niet populair maakte met deze daad.

Na ongeveer 2 uur werd de heer K. tot zijn verbazing niet naar Arnhem vervoerd maar ter plekke verhoord, zonder raadsman. Het verhoor vond plaats in aanwezigheid van één man en één vrouw van het arrestatieteam. Daarna hebben twee agenten van de (...) politie hem naar huis gebracht.

De betrokken politieagenten hadden onmiddellijk vast moeten stellen dat er iets aan de hand was. Dat is echter in het geheel niet gebeurd.

De heer K. is uiteindelijk de volgende dag naar de huisarts gegaan en die heeft hem onmiddellijk doorgestuurd naar een specialist in het ziekenhuis in Bennekom, die na het maken van röntgenfoto's onmiddellijk tot opname heeft besloten."

3. Bij het verzoekschrift bevond zich als bijlage een proces-verbaal gesloten op 15 oktober 1997, opgemaakt door betrokken politieambtenaren H. en V. Dit proces-verbaal hield onder meer het volgende in:

"Op woensdag 15-OKT-97 08:45 uur werd door ons (...) een persoon aangehouden, die opgaf te zijn: K. (...)

De aanhouding werd verricht op grond van artikel 3 B Opiumwet en/of 3 C Opiumwet en vond plaats ter geleiding voor een hulpofficier van justitie.

De verdachte werd medegedeeld waarvoor hij was aangehouden (omschrijving artikel: houden van een hennepkwekerij)

De aanhouding vond plaats naar aanleiding van het volgende:

Naar aanleiding van binnengekomen informatie van de R.C.I.D. van politieregio Gelderland-Midden, dat in een schuur van de familie K. (...) een weedplantage aanwezig zou zijn, stelden wij, verbalisanten, werkzaam bij de afdeling Verdovende Middelen, een nader onderzoek in.

(...)

Op woensdag 15 oktober 1997, omstreeks 08.30 uur, bevonden wij ons, verbalisanten, in burger gekleed, met enkele collega's van de afdeling Verdovende Middelen en van de politie District Arnhem-Veluwezoom, welke in uniform waren gekleed, op het terrein van perceel (...), in verband met de opsporing van genoemde hennepkwekerij.

Ter plaatse zagen wij dat op een afstand van ongeveer 40 m zich twee achter elkaar liggende schuren bevonden.

Wij, verbalisanten, werden eveneens vergezeld van de inspecteur van politie District Arnhem-Veluwezoom, L., tevens hulpofficier van justitie.

Vervolgens, na te hebben aangebeld, werden wij aangesproken door een manspersoon. Nadat wij ons hadden gelegitimeerd en ons doel hadden bekend gemaakt en nadat wij hem hadden medegedeeld dat hij niet tot antwoorden was verplicht, verklaarde genoemde manspersoon dat hij de hoofdbewoner was van genoemd perceel. Hij verklaarde ons te zijn genaamd; K. (...). Op onze vraag of genoemde K. in een van genoemde schuren een hennepkwekerij in werking had, deelde hij ons mede dat we het zelf maar moesten gaan bekijken.

Vervolgens vroegen wij K. om de toegangsdeuren van genoemde schuren te openen. Nadat wij, in genoemd perceel, met K. meeliepen om genoemde sleutels te halen welke hij, volgens K., op de eerste verdieping van de woning had liggen, zagen wij dat K. kwaad werd. Wij zagen namelijk dat K. plotseling op de trap stil bleef staan en ons mededeelde dat wij beneden moesten blijven wachten. Hierna liep K. met ons, verbalisanten, naar buiten naar genoemde schuren. Vervolgens heeft K. de achterste schuur voor ons met een sleutel geopend, waarna wij op de vliering van de schuur, aan de achterzijde, een in werking zijnde hennepplantage aantroffen. Tijdens het openen van genoemde deur vroeg K. aan de aanwezige collega's van politie of we het niet met minder politie afkonden. Wij, verbalisanten, hadden de indruk dat verdachte door vorenstaande, zich behoorlijk had opgewonden.

Wij verbalisanten zagen, na het openen van een deur op de zoldering van de schuur voornoemd, dat aldaar een hennepplantage aanwezig was.

Hierop werd verdachte K. medegedeeld door de hulpofficier L. dat hij was aangehouden als verdachte van het hebben van een illegale hennepkwekerij, waarna verdachte K. tevens direct werd voorgeleid op voornoemde datum te 08.46 uur.

Vervolgens deelde ik, verbalisant H., aan K. mede dat hij zou worden geboeid.

Vervolgens pakte ik verdachte K. vast bij zijn rechterarm, ten einde hem te boeien. Ik zag en voelde dat K. zich verzette tegen zijn aanhouding door zijn rechter arm los te rukken. Ik hoorde dat K. riep:

"Blijf van me af", althans woorden van gelijke strekking. Ik deelde verdachte K. wederom mede dat hij geboeid zou worden. Ik pakte vervolgens wederom de rechter arm van verdachte. Hierop rukte verdachte zich wederom los. Om verdere escalatie te voorkomen, gaf ik, verbalisant H., met mijn rechter vlakke hand een corrigerende tik in het gelaat van verdachte K. Vervolgens zag ik dat verdachte K. in gevechtshouding ging staan met geheven armen en gebalde vuisten in mijn richting.

Vervolgens heb ik, verbalisant H., mij om verdachte begeven en heb vervolgens mijn rechterarm om de nek van verdachte gebracht ten einde hem naar de grond te werken om hem aldaar te boeien. Ik voelde en zag dat K. zich nog hevig verzette door mijn arm vast te pakken en onderwijl zijn lichaam uit mijn greep proberen uit te draaien. Onderwijl riep ik, H., tegen de verdachte dat hij zich rustig moest houden.

Vervolgens kwam ik, verbalisant V., afgaande op het lawaai, uit genoemde schuur waarin ik mij bevond. Ik zag dat verbalisant H. zijn rechterarm rond de keel van verdachte had en dat deze zich verzette door met zijn lichaam bewegingen te maken, klaarblijkelijk om uit genoemde greep te komen. Vervolgens pakte ik, verbalisant V., de rechterarm van de verdachte en overstrekte deze teneinde hem naar de grond te brengen om hem aldaar te boeien. Vervolgens werd de verdachte naar de grond gewerkt waar hij met de buikzijde op de grond kwam te liggen. Wij, verbalisanten, voelden en zagen dat de verdachte zich nog steeds verzette door zijn lichaam wild heen en weer te draaien, klaarblijkelijk om weer rechtop te gaan staan. Het gelukte ons, verbalisanten, met hulp van enkele aanwezige collega's, om de verdachte te boeien. Hierna werd verdachte K. overgebracht naar het bureau van politie te Doorwerth.

Opmerking verbalisanten:

Verdachte K. werd op de plaats van aanhouding voorgeleid door de hulpofficier van justitie L.

Ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, werd de verdachte onverwijld overgebracht naar het bureau van politie te DOORWERTH.

Na aankomst op genoemd bureau op woensdag 15-OKT-97 te 09:00 uur, werd de verdachte op 15-OKT-97 te 08:46 uur voorgeleid aan: L., inspecteur van politie District Arnhem-Veluwezoom West, als zodanig hulpofficier van justitie."

4. Bij het verzoekschrift bevond zich verder als bijlage een brief van dr. Kx van 29 oktober 1997 aan verzoekers huisarts, waarnaar verzoeker in zijn verzoekschrift verwees. Deze brief hield onder meer het volgende in:

"Van 17-10-1997 tot 22-10-1997 was opgenomen op de afdeling Chirurgie bovengenoemde patiënt (verzoeker; N.o.).

Reden van opname: L3 fractuur.

Anamnese: patiënt heeft een vechtpartij gehad waarbij hij op de rug is geslagen. Sindsdien heeft hij pijn in de rug.

Bij lichamelijk onderzoek heeft patiënt drukpijn aan ter hoogte van L3 (derde lendenwervel; N.o.). Sensibiliteit en motoriek zijn distaal ongestoord.

Aanvullend onderzoek: X-lumbale wervelkolom: fractuur aan de ventrale zijde van L3.

Beleid: patiënt werd opgenomen ter observatie. Een CT-scan van de rug werd gemaakt waarbij alleen aan de ventrale zijde van de trekplaat een impressiefractuur te zien is. Verder geen bijzonderheden.

Patiënt werd op geleide van de klachten gemobiliseerd en kon op 22-10-1997 ontslagen worden."

5. Op 12 mei 1999 zond verzoekers gemachtigde een brief van verzoekers huisarts van 26 april 1999. Weliswaar was deze brief niet door de huisarts ondertekend, maar telefonisch heeft de huisarts aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman bevestigd dat deze brief van hem afkomstig was. De inhoud van deze brief luidt onder meer als volgt:

"Op 17 okt 1998 zag ik hem op het spreekuur met pijn in de rug nadat hij op de grond geworpen was. Ik verwees hem naar de EHBO waar een wervelfractuur van de 3e lendenwervel vastgesteld werd. Hij is door de chirurg behandeld.

Hij heeft naar zijn zeggen nog lichte rugklachten, met name als hij op de buik ligt. Ook zou hij lichte prikkelingen in het rechter been hebben. (ook in de rechter arm, wat geen verband kan hebben met zijn wervelfractuur op L3)

Bij onderzoek vind ik een zeer soepele rechte rug. Bij neurologisch onderzoek zijn er geen afwijkingen.

Het is moeilijk te zeggen of de klachten nog verder zullen verminderen."

C. Standpunt korpsbeheerder

1. De korpsbeheerder deelde in zijn reactie van 14 juni 1999 op de klacht onder meer het volgende mee:

"Op 13 mei 1998 werd door de behandelend klachtenfunctionaris Kr. kennisgegeven, dat voor verdere behandeling in de klachtencommissie zou worden zorggedragen.

Artikel 34 van de Klachtenregeling politieregio Gelderland-Midden geeft aan dat enkel

de korpsbeheerder een klachtencommissie om advies kan vragen.

Door de klachtenfunctionaris is abusievelijk een foutieve uitleg gegeven aan de toepassing van de formele behandeling van de klacht.

Het bemiddelingsgesprek vond plaats in het bijzijn van de wettelijk vertegenwoordiger van klager.

Overeenkomstig artikel 26 van de Klachtenregeling wordt de behandelend ambtenaar in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze over de klacht te geven.

Aangezien de klachtenfunctionaris goed geïnformeerd was over het voorgevallene en op basis daarvan het bemiddelingsgesprek heeft gevoerd, werd door hem de aanwezigheid van de betrokken ambtenaren niet noodzakelijk geacht.

Gedurende het gesprek werd snel duidelijk dat een geslaagde formele bemiddeling geen kans zou hebben, zodat besloten werd de zaak via de formele behandeling af te handelen.

In verband met een interne functiewisseling van klachtencoördinator van de regio Gelderland-Midden werd de afdoeningsbrief van de korpsbeheerder abusievelijk gezonden aan een kantoorgenoot van de wettelijk vertegenwoordiger van klager.

In verband met uw opmerking omtrent mijn beslissing om het verzoek om schadevergoeding af te wijzen wil ik nogmaals benadrukken dat ten opzichte van klager geen disproportioneel door de politie is toegepast en er wordt dan ook dezerzijds geen aansprakelijkheid erkend."

2. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich een reactie van 29 oktober 1998 van de hoofdofficier van justitie te Arnhem aan de korpsbeheerder. Deze reactie hield onder meer het volgende in:

"Klager klaagt erover dat jegens hem bij zijn aanhouding disproportioneel geweld is gebruikt ten gevolge waarvan hij letsel zou hebben opgelopen.

Uit het proces-verbaal van aanhouding blijkt dat klager zich verzette toen werd gepoogd hem, nadat hij was aangehouden, de handboeien aan te leggen. Om escalatie te voorkomen werd door een van de politieambtenaren aan klager een klap in het gezicht gegeven. Klager nam daarop een gevechtshouding aan. Tenslotte is klager door zijn arm te pakken en deze te overstrekken naar de grond gewerkt en geboeid.

Naar mijn oordeel is het toegepaste geweld niet disproportioneel geweest, zij het dat ik betwijfel of door de klap die aan klager werd gegeven om escalatie te voorkomen dit doel bereikt kon worden. Ik meen dat een dergelijke corrigerende klap in situaties als onderhavige vermeden zou moeten worden.

Overigens ben ik met de korpschef van mening dat de klacht van de heer K. ongegrond is."

3. Verder bevonden zich de volgende bijlagen bij de reactie van de korpsbeheerder:

- een schriftelijke interne melding van aanwending van geweld, van 21 oktober 1997 door betrokken politieambtenaar H., waarin was vermeld onder de vraag welk geweld was aangewend tegen de politieambtenaar: "fysiek" en "bedreiging met geweld", onder de vraag welk geweld was aangewend door de politieambtenaar: "fysiek geweld, namelijk tik en verwurgings-klem", en verder werd verwezen naar het proces-verbaal van aanhouding, hiervoor vermeld onder B.3.;

- een machtiging tot binnentreden in een woning, op 15 oktober 1997 afgegeven door betrokken politieambtenaar L., hulpofficier van justitie, aan betrokken politieambtenaren A. en Vi., om zonder toestemming van de bewoner binnen te treden in verzoeker woning, bij dringende noodzakelijkheid bij afwezigheid van de bewoner, en voor zover dit voor het doel van het binnentreden is vereist, zich te laten vergezellen door anderen;

- twee mutaties van 15 oktober 1997, waarvan in een mutatie, opgemaakt door politieambtenaar A., was vermeld dat geen gebruik was gemaakt van bovengenoemde machtiging, en in de andere mutatie, opgemaakt door politieambtenaar Vi., was vermeld dat naar aanleiding van enig verzet van verzoeker tegen zijn aanhouding, waarna deze pijn in zijn rug had, Vi. en A. verzoeker tweemaal hadden aangeboden om een arts te laten komen, maar dat verzoeker na zijn verhoor zelf naar een arts wilde gaan;

- een proces-verbaal van verhoor van verzoeker van 15 oktober 1997, waarin als verklaring van verzoeker onder meer was vermeld:

"Ik werd vervolgens door de politie aangehouden. Ik hoorde dat een van de politieagenten zei dat ik was aangehouden en dat ik geboeid zou worden. Ik wilde niet geboeid worden. Ik vond dit overdreven. Ik werd vastgepakt en ik rukte mij los. Ik kreeg toen een tik tegen mijn gezicht. Ik ben toen in gevechtshouding (gaan; N.o.) staan maar werd toch overmeesterd. Ik werd van achteren vastgepakt en naar de grond gewerkt. Hierbij verdraaide ik mijn rug. Ik voelde pijn aan de onderzijde van de rug. Ik begrijp nu dat ik beter had kunnen meewerken."

4. In aanvulling op de reactie van de korpsbeheerder ontving de Nationale ombudsman het ambtsbericht van de districtschef aan de korpschef van 2 oktober 1998, en het ambtsbericht van 7 oktober 1998 van de korpschef aan korpsbeheerder. De korpschef volgde het ambtsbericht van de districtschef. Het ambtsbericht van de districtschef hield onder meer het volgende in:

"Bij een nader onderzoek van de politie in een schuur van de heer K. (is; N.o.) een hennepplantage ontdekt. Daarop werd door een van de politieambtenaren medegedeeld dat de heer K. was aangehouden. Een politieagent wilde hierop de heer K. bij de arm vastpakken, wat echter niet lukte aangezien klager zich losmaakte. Daarop maakte de heer K. direct een slaande beweging en riep dat de agent van hem moest afblijven. De heer K. nam vervolgens na zich wederom te hebben losgerukt, een bokshouding aan, waarna hij met de vlakke hand een klap in het gezicht heeft gekregen van een politieambtenaar, met als doel de klager te kalmeren. De klager bleef zich echter verzetten waarna hij vervolgens op een adequate wijze naar de grond is gebracht en is geboeid.

Aangezien de betrokken politieambtenaren bij het naar de grond brengen van de heer K. gebruik hebben gemaakt van een overstrekte armgreep, kan niet gesteld worden dat de heer K. tegen de grond gegooid is. Daarbij zou de heer K. naar eigen zeggen hebben aangeduid dat hij veel last had van zijn nieren. Geen van de betrokken politieambtenaren heeft dat echter gehoord. De politieambtenaren hebben de heer K. nog wel aangeboden medische hulp voor hem te vragen, maar dat was volgens de klager niet nodig.

Ik kan op grond van het bovenstaande en de verklaringen van de betrokken politieambtenaren en de klager, welke zijn toegevoegd aan dit dossier, niet anders concluderen dat het klachtelement van disproportioneel geweld geheel ongegrond is."

5. In een aanvullende reactie van 12 oktober 1999 liet de korpsbeheerder onder meer het volgende weten:

"De heer K. werd aangehouden als verdachte van het hebben van een illegale hennepkwekerij en werd ter plaatse voorgeleid voor een aanwezige hulpofficier van justitie. Vervolgens werd hem medegedeeld, dat hij zou worden geboeid. Hiertoe werd hij vastgepakt bij de rechterarm. Tot tweemaal toe echter rukte hij zich los.

Om verdere escalatie te voorkomen gaf de politiemedewerker met zijn rechter vlakke hand, klager een corrigerende tik in het gelaat. Klager nam hierop een gevechtshouding aan met geheven armen en gebalde vuisten in de richting van de politiemedewerker. Deze begaf zich om klager heen en heeft zijn rechterarm om de nek van klager gebracht met het doel hem naar de grond te werken en hem aldaar te boeien.

Klager verzette zich hevig en probeerde zijn lichaam onder de greep uit te draaien. Een tweede politiemedewerker kwam vanuit een schuur op de schermutseling af en pakte vervolgens de rechterarm van klager en overstrekte deze teneinde klager naar de grond te brengen. Klager werd vervolgens naar de grond gewerkt, waarna hij met zijn buikzijde op de grond kwam te liggen.

Het pakken van de rechterarm, het overstrekken en vervolgens naar de grond brengen is een veel gebruikte techniek om het verzet van een verdachte te breken, teneinde hem vervolgens te boeien. Bedoelde medewerker die deze handeling verrichtte, heeft de nodige vaardigheid met deze techniek, gelet op zijn opleiding als lid van een arrestatieeenheid.

Mede naar aanleiding van de mij aangeleverde informatie is er mijns inziens geen sprake van disproportioneel geweld. Het stond in verhouding met het door klager aangewende verzet tegen zijn aanhouding.

In verband met de door klager aangevoerde lichamelijke klachten werd hem tot driemaal aangeboden een arts te waarschuwen, hetgeen klager niet noodzakelijk achtte."

D. Reactie verzoeker

1. Verzoeker liet op 14 september 1999 in reactie op de informatie van de korpsbeheerder onder meer het volgende weten:

"Naar aanleiding van uw brief van 3 september j.l. wil ik graag reageren (…). In bijlage (B.4.; N.o.) staat "de heer K. nam vervolgens na zich wederom te hebben losgerukt, een bokshouding aan, waarna hij met de vlakke hand een klap in het gezicht heeft gekregen van een politieambtenaar, met als doel de klager te kalmeren". In de verklaring die ik heb afgelegd op dinsdag 2 februari 1998 heb ik een andere volgorde aangegeven. Pas nadat ik een klap in mijn gezicht had gekregen (niet met vlakke hand, maar een vuistslag) nam ik in een reflex een verdedigende bokshouding aan. Een tweede feit is dat ik de klap die ik in mijn gezicht kreeg, voor mij volkomen onverwacht was.

Vervolgens loopt de politieman om me heen en neemt me in een nierklem, waarbij mijn voeten van de grond los komen en ik word vervolgens met een judoworp tegen de grond geworpen, volgens de bijlagen word ik "op adequate wijze naar de grond ... gebracht en ... geboeid. Op dat moment voelde ik een enorme pijn onder in mijn rug en ik riep "mijn nieren, mijn nieren", door de pijn verkrampte ik volledig. De politieagent nam me in een wurggreep, waarbij ik, ondanks de verkramping, er toch nog in slaagde om me om te draaien van rug naar buik. Dit alles onder de enorme paniek en de pijn. Ik was nog steeds totaal verkrampt en de politieagent probeerde me te boeien, maar dit lukte niet door mijn stokstijve armen. Met behulp van anderen lukte het de politieagent uiteindelijk mij te boeien, ondanks de verkramping. Mijn houding tijdens het boeien was geen verzet, maar een lichamelijke reactie op de enorme pijn onder in mijn rug.

In de verklaring van de politie wordt nog vermeld dat ik het aanbod om medische hulp te zoeken weigerde. Dit werd pas na een verblijf in de cel van ongeveer 2 uur en bij het verhoor aangeboden. In de cel kon ik niet meer zitten en heb ik op de grond gelegen. En toen tenslotte het verhoor al een poosje gaande was, wilde ik nog maar één ding: naar huis. Na thuiskomst heb ik zelf de dokter gebeld en later bleek één van mijn ruggenwervels gescheurd te zijn."

2. Op 6 december 1999 legde verzoeker tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman onder meer de volgende verklaring af:

"Ik ben ongeveer 1.85 meter en weeg ongeveer 72 kilogram. Ik ben tenger gebouwd.

De gebeurtenis waar ik over klaag, was de eerste keer dat ik met de politie in aanraking kwam in strafrechtelijke sfeer. Ik had ook verder geen contact met de politie voor dit voorval.

Ik woon op een afgelegen plek in het bos. Op het terrein staat mijn huis en losstaand daarvan bijgebouwen. De bijgebouwen bestaan uit een garage een schuur daaraan en een carport daaraan.

Toen er veel politie op mijn terrein stond, begreep ik wel waarvoor ze kwamen. Ik begreep dat ze voor mijn hennep kwekerij kwamen. Ik had de sleutel van de garage niet, want die was in gebruik bij mijn broer. Ik zei tegen de politie dat ik sleutel niet had. De politie geloofde dat niet. Zij zeiden dat zij dan de deur zouden openbreken. Het kan zijn dat ik toen opgewonden ben overgekomen.

De schuur gebruikte ik. Op de vliering kweekte ik wat hennep, 39 plantjes. Ik heb meegewerkt door de schuur open te maken en hen de toegang te geven. Alles ging eigenlijk heel normaal tot die tijd. Zij hadden mij gezegd dat het om een opiumfeit ging. Toen ik de deur moest openen, heb ik wat algemeen commentaar gegeven. Ik zei alleen "stelletje lafbekken, dat jullie hier met z'n achten moeten komen". Ik vond het overdreven dat zij met acht personen waren. Volgens mij waren het acht politiemensen, waarvan twee in uniform gekleed. Ook was ik wat geïrriteerd, omdat zij niet geloofden dat ik de sleutel van de garage niet had.

Nadat ik deur van de schuur had geopend, zijn er twee politiemensen de schuur ingegaan. Dat waren Ho., een geüniformeerde agent, en een andere niet geüniformeerde agent.

Op enig moment riepen die twee agenten vanuit de schuur: "We hebben het". Ik stond toen voor de schuurdeur en de andere agenten stonden op enkele meters afstand van mij, langs het pad dat naar de schuur loopt. Vervolgens kwam de hulpofficier naar mij toe lopen. Ik liep hem iets tegemoet en stond op enig moment met die hulpofficier te praten, terwijl twee mannen en een vrouw achter mij stonden. Eén was een agent van ongeveer 1,80 meter, kort bruin haar, stevig postuur. Dit was de man die mij later naar de grond werkte. De andere man was blond van ongeveer 1,90 meter lang. Hij had een palestijnensjaal om.

Op dat moment vertelde de hulpofficier mij dat ik was gearresteerd en waarvoor. Mijn verwachting was op dat moment dat zij mij zouden vragen mee te gaan naar het bureau en ik zou dan gewoon zijn meegegaan. Ik had op dat moment een normaal rustig gesprek met die hulpofficier. Ik heb ook normaal gereageerd. Ik heb het strafbare feit daar toen toegegeven. Ik gedroeg mij ook normaal.

Na de opmerking dat ik was gearresteerd viel er een stilte. Ik verwachtte dat de hulpofficier verder zou gaan vertellen wat er hierna zou gaan gebeuren. Ik verwachtte dus dat hij zou zeggen dat wij naar het politiebureau zouden gaan.

Op het moment van de stilte werd ik plotseling van achteren bij mijn linker schouder gepakt. Toen ik iets voelde, draaide ik direct mijn schouder naar voren. Ik zei direct: "blijf van mij af eikel". Ik was geïrriteerd dat hij zich ermee bemoeide. Ik was toch in gesprek met die hulpofficier. Ik liep direct na het wegdraaien ongeveer drie meter bij hem vandaan. Niemand zei of deed op dat moment iets. Niemand heeft tegen mij gezegd dat ik geboeid zou worden. Die agent die mij aanraakte dus ook niet. De hulpofficier zei ook niets. Ik ben op dat moment maar één keer vastgepakt en niet twee of meer keer.

Ik stond vervolgens even te wachten. De agent die mij had vastgepakt, kwam voor mij staan op ongeveer 1 meter afstand. Hij zei niets. Na ongeveer 2 seconden, toen sloeg hij mij met zijn rechter vuist tegen mijn linker slaap. Ik reageerde door uit te roepen "wouw". Daarna nam ik een bokshouding aan.

Ik stond toen in bokshouding tegenover die agent. Hij stond nog tegenover mij. Hij liep vervolgens om mij heen. Ik draaide niet met hem mee. Hij liep dus naar mijn rugzijde. Hij pakte mij vervolgens met twee armen om mijn middel ter hoogte van mijn nieren. Hij tilde mij vervolgens van de grond en draaide zijn armen iets. Hierdoor klemde hij mijn nieren af. Hij gooide mij vervolgens ruggelings op de grond. Ik viel met mijn rug op de grond - bosgrond - en viel met mijn hoofd vlak langs een stuk ijzer. Die agent viel zelf ook. Hij viel naast mij.

Ik voelde direct veel pijn en verkrampte direct. Die val moet de scheur in mijn wervel hebben veroorzaakt. Daarvoor had ik nergens last van. Ik kon daarna niets meer doen en deed ook niets.

Terwijl ik op de grond lag, kreunde ik "mijn nieren, mijn nieren". Dit klonk niet helemaal helder, want ik had heel veel pijn. Die agent stond weer op en ik bleef op mijn rug liggen. Op een gegeven moment voelde en zag ik dat die agent zijn arm om mijn keel deed. Ik denk dat hij toen naast mij lag. Hij pakte mij direct stevig vast en ik voelde dat mijn keel werd dichtgeknepen. Als reactie draaide ik mij direct om. Dit was een reflex. Dit lukte ondanks de pijn. Toen ik op mijn buik lag, pakte die agent mij weer met een arm om mijn nek. Hij hield mij zo hard vast dat ik geen lucht meer kreeg. Ik heb geen idee hoe lang dat duurde. Op een gegeven moment ontspande mijn hele lichaam en viel de pijn weg. Ik liet ook ontlasting lopen. Ik raakte ook buiten kennis. Ik weet niet of ik door de pijn of door de verwurging buiten kennis raakte. Ik herinner me nog dat ik ook droombeelden kreeg en dacht hij vermoordt mij.

Toen ik bij bewustzijn kwam, voelde ik weer hevige pijn en mijn lichaam verkrampte ook weer direct. Ik voelde daarna dat iemand mij probeerde te boeien. Dit lukte niet door de verkramping van mijn lichaam. Ik verzette mij in ieder geval niet. Ik denk dat dit diezelfde agent was. Even daarna kwamen er andere agenten bij en zij begonnen aan mijn armen te trekken en zij hebben mij uiteindelijk geboeid. Ik zei vervolgens: "Eikel, Eikel." Dit heb ik vaak herhaald. Ik was op dat moment heel boos. Ik ben vervolgens naar de auto gebracht.

Die verwurging was al helemaal niet nodig geweest, want nadat ik op de grond was gevallen, was ik toch niet meer in staat om mij te verzetten.

Buiten het omdraaien, heb ik niet liggen draaien op de grond. Dat ging niet door de verkramping. Ik heb de agent die mij vastpakte ook niets horen zeggen.

Tot op het moment dat andere agenten gingen helpen om mij te boeien, hebben die agenten niets gezegd of gedaan. De twee agenten die in de schuur waren, hebben vermoedelijk niets gezien. De hulpofficier en de man en vrouw die ook achter mij stonden, hebben zeker moeten zien wat er gebeurde. Van de overige politiemensen weet ik niet of zij iets hebben gezien.

Ik ben inmiddels door de rechter tot een voorwaardelijke geldboete van 2500 gulden veroordeeld voor de hennepkwekerij. De rechter heeft mijn verhaal over de aanhouding aangehoord en hij heeft gezegd dat ik al genoeg was gestraft.

Mijn behandeling in het ziekenhuis heeft ongeveer 5000 gulden gekost. Dit is vergoed door mijn ziektekostenverzekering. De scheur in mijn wervel is hersteld. Toch ben ik niet helemaal hersteld van de verwonding als gevolg van die aanhouding. Ik heb een ander gevoel in het rechter deel van mijn lichaam als ik moe ben. Als ik lig of iets optil, heb ik regelmatig pijn in mijn rug. Mijn rug is nu heel snel overbelast. Dat was niet zo voor de aanhouding. Bij sommige schrikreacties of plotseling contact met de politie verkramp ik nog steeds als gevolg van die aanhouding.

Voordat ik de schuur had geopend, was ik wel opgewonden. Daarna niet meer. Overigens vind ik dat de politie mij had kunnen kalmeren, wanneer ik opgewonden was.

Ik snap niet waarom de politie zoveel geweld moest gebruiken waardoor het letsel is ontstaan, terwijl het ging om een heel gering strafbaar feit."

E. VERKLARING van BETROKKEN POLITIEAMBTENAAR A.

Op 10 januari 2000 legde betrokken politieambtenaar A. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:

“(Op welke; N.o.) datum waarop ik naar de woning van verzoeker in R. ben gegaan weet ik niet meer. Het is meer dan twee jaar geleden geweest. Ik werk in het politiebureau in Doorwerth. Ik ben die dag naar het politiebureau in Doorwerth gegaan. De collega's van de afdeling verdovende middelen zijn naar dit bureau gekomen. Ik kan mij niet herinneren of er iets bijzonders is voorgevallen voordat wij naar de woning van verzoeker gingen. De gebiedsagent Ho., werkzaam in Doorwerth en ik waren de enige politiemensen in uniform. Er waren zes of zeven politiemensen aanwezig.

Ik kende inspecteur L. en H., verder weet ik niet meer wie er aanwezig waren. Ik meen dat er twee mensen van de NUON aanwezig waren. Ik weet niet meer of deze laatste personen eerst naar het bureau zijn gekomen of rechtstreeks naar de woning van verzoeker zijn gegaan. De informatie over de kwekerij luidde niets over de hoeveelheid planten.

Er werd aangebeld, en daarna geroepen. Daarop werd niet gereageerd. De achterdeur van de woning stond open. Er gingen ongeveer vijf mensen de woning in. Ik ging mee. Ik heb met de mensen van de NUON in de electriciteitskast gekeken. Ik dacht niet dat er illegaal getapt werd. Wij hebben vervolgens gewacht. Twee collega's gingen het huis door. Verzoeker kwam toen met hen naar beneden. Ik heb geen andere bewoners gezien. Ik weet niet wat er tegen verzoeker is gezegd, of hoe hij zich gedroeg. Daarna ging iedereen naar buiten, in de richting van de schuur. Een aantal mensen, waaronder ik, hebben in de schuur gekeken. Een gedeelte daarvan was een open loods. Ik weet niet meer of verzoeker meteen daarbij was. Ik denk dat de gebiedsagent en de mensen van de NUON zich verder afzijdig hebben gehouden, omdat zij verder niet meer nodig waren.

Op een gegeven moment kwam ik ook aan bij de kleinere schuur. Ik dacht dat een aantal mensen al vooruit waren gelopen. Verzoeker heeft de deur geopend. Het was een kleine ruimte. Een collega is naar binnen gegaan. Ik weet niet meer wie er in de schuur naar boven zijn gegaan. Ik heb alleen naar binnen gekeken en ik heb ruimte gemaakt. L. en verzoeker waren binnen.

Ik ben een meter of acht bij de deur vandaan gaan staan. Bij mij in de buurt stonden meerdere mensen. In de schuur werd gepraat. Ik denk dat L., H. en verzoeker bij elkaar stonden, omdat H. de eerste was die verzoeker wilde aanhouden. Ik kon niet horen wat er werd besproken. Men liep een eindje in mijn richting. Aan de reactie van verzoeker kon ik begrijpen dat hij werd aangehouden. Ik hoorde hem schelden. Hij riep iets als, waar dat nou allemaal voor nodig was. Ik kan mij niet meer herinneren wat hij schreeuwde. Ik kon H. ook niet verstaan, maar aan de toon waarop H. tegen hem praatte en aan de bewegingen die hij maakte, en uit de bewegingen die verzoeker maakte, begreep ik dat H. tegen hem zei dat verzoeker mee moest of hij nou wilde of niet. Nadat zij op mij afkwamen stond ik op vijf meter afstand.

Verzoeker maakte wilde bewegingen, hij praatte met zijn handen. Hij praatte hard en was boos. Hij was het er niet mee eens. L., verzoeker en H. stonden toen nog bij elkaar. Ik denk dat L. toen niet meer meedeed aan het gesprek. H. en verzoeker waren met elkaar in gesprek. H. probeerde verzoeker netjes te vertellen dat hij mee moest. Ook toen ze tot stilstand waren gekomen. Toen heb ik H. horen vertellen dat verzoeker toch wel mee moest. H. sprak toen met stemverheffing, maar ik denk dat dat was om tot verzoeker, die zich vrij druk gedroeg, door te dringen. Verder was H. rustig. Daarna pakte H. verzoeker bij zijn bovenarm om aan te geven dat hij toch wel mee moest. Daarna rukte verzoeker zich los en stapte naar achteren. H. pakte hem nog een keer bij de arm. Verzoeker schreeuwde iets. Daarop kwam een blaffende hond, kennelijk de hond van verzoeker, op ons af. Ik pakte een paal van de grond. Ik dacht dat de hond een Sint-Bernhard was. Ik stond het dichtst bij de hond. Ik deed een stap vooruit met de paal in mijn hand, voor het geval de hond wilde bijten. Daarop stopte de hond en ging weg. Op het moment dat ik mij weer omdraaide, zag ik dat collega's verzoeker boeiden. Hij lag op de grond, op zijn buik dacht ik. Twee waren hem aan het boeien en een stond er bij. H. was hem aan het boeien met nog een collega en L. stond er naast. Ik weet niet waar de andere collega's waren. Ik weet niet of er verder nog mensen in de schuur waren. Verzoeker was wild aan het bewegen en te draaien, alsof hij zich wilde losrukken. Een arm was op zijn rug, de andere arm werd vastgehouden en de hand moest in de boeien. Hij probeerde tegendruk te geven, om te voorkomen dat hij werd geboeid. Hij was niet aan het zwaaien of druk aan het bewegen. Hij werd geboeid, en gedroeg zich wild. Ik denk dat hij zich wilde verzetten. Ik weet niet meer wat hij met zijn benen deed. Ik had niet de indruk dat hij verkrampt was.

Ik denk dat H. aan de rechterkant zat van verzoeker en verzoekers linkerhand in de boei had. Hij had zijn linkerknie bij het schouderblad van verzoeker op zijn rug. Verzoekers arm zat daaronder.

De andere collega zat aan de linkerkant van verzoeker en had verzoekers rechterarm vast. Hij zat naast verzoeker. De twee collega's tilden verzoeker op. Verzoeker werd lopend weggebracht. Hij liep gewoon mee en hij verzette zich niet meer. Daarna werd hij met de auto weggebracht. Daar ben ik verder niet meer bij geweest. Ik heb, meen ik, geholpen de planten op te ruimen. L. en nog iemand van verdovende middelen en Ho. waren er bij.

Ik heb niet gezien dat verzoeker was geslagen. Ik kan mij niet herinneren dat verzoeker spontane ontlasting heeft gehad.

Op het bureau heb ik verzoeker gesproken. Ik ben bij verzoeker in de ophoudkamer geweest, twee keer, omdat verzoeker klaagde over zijn rug. Ik heb samen met mijn collega Vi. twee keer aangeboden om een arts te laten komen. Ik was nog speciaal naar verzoeker teruggegaan om hem te vragen of hij een arts wilde, om er zeker van te zijn dat het hem uitdrukkelijk was gevraagd. Verzoeker vond het niet nodig om een arts te laten komen. Ik heb niets aan verzoeker gemerkt, hij bewoog zich normaal. Hij heeft alleen gezegd dat hij pijn had in zijn rug. Ik had geen aanleiding om uit eigen beweging een arts te laten komen. Het verbaasde mij om later te horen dat verzoeker letsel had aan zijn ruggewervel. Verzoeker is niet op een harde ondergrond terechtgekomen. De ondergrond ter plaatse was gras en bosgrond.”

F. VERKLARING van BETROKKEN POLITIEAMBTENAAR V.

Op 10 januari 2000 legde betrokken politieambtenaar V. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:

“De datum waarop wij naar verzoeker zijn gegaan, welke datum dat was weet ik niet meer, wilden wij naar drie verschillende kwekerijen. Wij hadden informatie van de regionale criminele inlichtingendienst dat er zich op verzoekers adres een hennepkwekerij zou bevinden. Concreter was de informatie niet. Wij verwachtten overigens niet dat het een hele grote kwekerij zou zijn, omdat wij dan geen andere bezoeken zouden hebben gepland. Ik heb samen met mijn collega H. een proces-verbaal opgemaakt. U neemt dat verbaal met mij door.

Voordat wij naar verzoeker gingen is er volgens mij niets bijzonders voorgevallen. Wel was het zo dat mijn auto door de brandweer was weggesleept. Ik kon daar wel om lachen. Ik was daardoor niet geïrriteerd, andere collega's die zijn meegegaan ook niet.

L., Vi., H. en ik waren er van de afdeling verdovende middelen, de wijkagent was er ook bij, nog een collega in uniform en nog een stagiaire van de Politie Academie, en daarnaast een of twee mensen van de NUON. De mensen van de NUON kende ik niet. Ik weet niet meer wie dat waren.

Deze zaak was voor mij niet heel bijzonder, daarom kan ik mij niet alle details herinneren. Ik hoorde pas later dat verzoeker letsel heeft opgelopen.

Toen wij bij de woning kwamen, werd de deur niet open gedaan. Een aantal collega's is naar binnen gegaan, ik meen omdat de keukendeur openstond. Ik ben voor de deur blijven staan. Ik ben daarna naar binnen gegaan. Verzoeker kwam naar beneden. Een aantal collega's liep met hem mee toen hij weer naar boven ging om sleutels te halen. Daarover was hij geïrriteerd, ook vanwege het feit dat wij met te veel mensen waren, in zijn ogen. Wij mochten niet mee naar boven. Ik weet niet meer hoe hij precies reageerde, of wat hij precies heeft gezegd. Door zijn gedrag maakte hij in elk geval een geïrriteerde indruk. L. heeft verzoeker meegedeeld waarvoor wij kwamen. Ik kan mij nu niet meer herinneren dat de mensen van de NUON in de meterkast hebben gekeken, maar dat zal zo geweest zijn.

Verzoeker werkte met tegenzin mee. Hij vond het niet leuk, vooral omdat wij met veel personen waren. L. heeft volgens mij duidelijk uitgelegd waarom wij er waren en met hoeveel mensen. Ik heb niet met verzoeker gesproken. Wij liepen naar de schuren toe. Verzoeker maakte de deur open van een klein schuurtje. Daar was het grootste deel van de collega's bij aanwezig. Volgens mij was ik ongeveer als eerste binnen in die schuur. Ik ben met collega Vi. in de schuur naar de vliering gegaan. Toen heb ik iets geroepen als “bingo”, om aan te geven dat wij wat hadden gevonden. Ik weet niet meer wie er achter mij aan kwamen. Ik weet niet waar verzoeker was op dat moment. Toen ben ik weer naar beneden gegaan om spullen uit mijn koffer te halen, een knipper en een plastic zak. Daarna ben ik weer naar boven gegaan voor de ontmanteling van de kwekerij. Ik heb toen beneden niets bijzonders gezien. Ik had geen zicht naar buiten. Ik hoorde lawaai buiten, geschreeuw. Ik ging weer de trap af, Vi. was nog boven. Ik had het vermoeden dat na mijn roepen “bingo”, de eigenaar werd aangehouden. Ik rende de schuur uit. Ik zag dat mijn collega H. bezig was met verzoeker. H. had verzoeker vast. De collega's stonden op twee a drie meter afstand, denk ik. Ik weet dat niet precies meer. Ik denk dat L. in de buurt stond.

De andere collega's waren H. niet aan het helpen. H. had zijn rechterarm om verzoekers keel. Ik zag dat verzoeker zich verzette. Hij spartelde. H. stond achter verzoeker. Zij stonden met de rechterzijkant naar mij toe. Ik rende er op af. Ik pakte verzoeker vast bij zijn rechterarm. Ik heb, toen ik verzoeker vastpakte, niet meer gezien waar H. verzoeker vast had, toen verzoeker door ons beiden naar de grond werd gebracht. Verzoeker lag op zijn buik op de grond. Ik zat naast verzoeker op de grond, waarbij ik zijn rechterarm overstrekte. Ik had op die manier verzoekers bovenlichaam onder controle. Hij probeerde zich los te rukken. Ik zat tegen hem aan, half boven op hem. Hij probeerde onder die armklem uit te komen door te draaien of te wringen. Hij werd snel naar de grond gebracht, om hem zo snel mogelijk onder controle te krijgen. Het was wel een gecontroleerde beweging. Ik ben zeker niet gevallen. Verzoeker is ook zeker niet gevallen. Ik zat op de grond met mijn rug naar mijn collega H. toe. Ik zat ter hoogte van verzoekers rechterschouder en ik was bezig zijn arm onder controle te houden. Ik heb niet gekeken naar mijn collega. Ik heb niet gezien wat hij gedaan heeft, maar wij hebben verzoeker samen naar de grond gebracht. Alleen mijn collega H. en ik waren toen met verzoeker bezig. Het moment van het boeien kan ik mij niet meer goed herinneren. Ik meen dat vervolgens de stagiaire een boei om de hand heeft gedaan die ik vasthad. Volgens mij heb ik verzoeker niet geboeid. Ik heb daarna verzoekers arm op zijn rug gebracht. Dat ging volgens mij niet erg moeilijk, ik herinner mij niet meer of verzoeker zich toen erg verzette. Ik kan mij niet herinneren of ik verzoekers andere arm ook op zijn rug heb gebracht, maar bijna zeker heb ik dat niet gedaan, omdat dit niet de normale procedure is als je met twee mensen iemand op de rug boeit. Verzoekers armen zijn achter zijn rug geboeid. Hij lag nog steeds op zijn buik. Hij werd overeind geholpen en werd door H. en Vi. naar de auto gebracht. Ik ben toen weer naar de schuur gegaan. Ik weet niet hoe verzoeker zich toen gedroeg.

Ik heb verzoeker die ochtend verhoord op het politiebureau. Toen ik op het bureau kwam, hoorde ik dat verzoeker had geklaagd dat hij pijn in zijn rug had, en dat hem was gevraagd of hij een dokter nodig had. Hij was meewerkend. Hij klaagde over zijn rug. Ik heb hem voor het verhoor gevraagd of hij een dokter wilde spreken, maar hij zei mij dat hij na het verlaten van het politiebureau naar een arts zou gaan en dat op dat moment geen arts hoefde te komen. Hij zat tijdens het verhoor gewoon rechtop, en liep niet moeilijk. Ik kon niet zien of hij ergens last van had.

Ik heb niet gezien dat verzoeker is geslagen. Het lijkt mij niet aannemelijk dat meerdere collega's verzoeker hebben geslagen, gezien de afstand tussen de andere collega's en verzoeker, op het moment dat ik de schuur uit kwam. Het is niet zo dat verzoeker op de grond is gegooid en dat hij op zijn rug op de grond is terechtgekomen. Ik heb hem niet horen klagen over pijn aan zijn lichaam. Hij schreeuwde wel, maar ik weet niet meer wat hij schreeuwde. Ik had niet mijn arm om verzoekers keel toen ik naast hem op de grond zat. Ik heb niets gemerkt van spontane ontlasting bij verzoeker. Ik heb daar toen ook niets van gehoord, ook niet tijdens het verhoor. Ik heb mij erover verbaasd toen ik dit later hoorde en ook dat hij in het ziekenhuis was behandeld. Voor mij was dit een gewone aanhouding, waarbij iemand niet zomaar gewond raakt. Ik vond het wel vervelend voor hem dat hij letsel had opgelopen.”

G. VERKLARING van BETROKKEN POLITIEAMBTENAAR L.

Op 10 januari 2000 legde betrokken politieambtenaar L. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:

“Ik ben chef van de afdeling verdovende middelen. De informatie over de kwekerij die op verzoekers adres te vinden zou zijn hield in dat het een behoorlijke kwekerij zou zijn. Mijn verwachting was dat er een paar honderd planten te vinden zouden zijn. Wij zouden die dag naar twee kwekerijen gaan. Er heeft vooraf niets plaatsgevonden waarover collega's geïrriteerd zouden zijn. Ik had een ervaring gehad met mijn dienstauto omdat mijn auto was weggesleept door de brandweer, maar dat heb ik uitgesproken met degene die dat betrof. Daardoor was mijn irritatie over, voordat wij naar verzoekers adres gingen.

Vanwege het versjouwen van het materiaal hadden wij een aantal politiemensen gevraagd. Collega V., H., Vi. en ik waren er, de gebiedsagent Ho., A., en een stagiaire van de politieacademie, M., en ik meen twee mensen van de NUON. Ik weet niet of wij de NUON hebben gewaarschuwd, of dat Ho. dat heeft gedaan. Over het algemeen is niet bekend wie de mensen van de NUON zijn, tenzij een proces-verbaal van aangifte wordt opgemaakt. Wij werken wel veel met vaste mensen van de NUON.

Wij hebben bij een vrij groot huis aangebeld, en geschreeuwd. Op een gegeven moment kwam verzoeker naar beneden. Wij kenden hem verder niet. Van de wijkagent had ik wel vernomen dat verzoeker vervelend kon zijn. Ik heb tegen verzoeker het woord gevoerd en gezegd dat wij informatie hadden dat er een kwekerij was. Die zou in de schuur zijn. Verzoeker was meteen obstinaat. Hij was geïrriteerd omdat er in zijn ogen te veel mensen waren. Hij ging naar boven om de sleutel van de schuur te halen. Toen zijn twee collega's met hem meegegaan. Volgens mij hebben de mensen van de NUON in de meterkast gekeken. Ik dacht niet dat er was geconstateerd dat er sprake was van diefstal van stroom. Ik weet niet meer of er veel gedoe over is geweest dat er collega's naar boven gingen. De houding van verzoeker was vervelend en irritant. Hij was boos dat wij met meerdere mensen waren. Ik weet niet meer of ik nog daarover nadere uitleg heb verschaft.

Wij liepen vervolgens in de richting van de schuren. Ik zal bij hem in de buurt hebben gelopen, omdat hij de sleutel van de schuur bij zich had. Wij zijn eerst bij een grotere schuur geweest, en daarna naar een kleinere schuur. Hij was verbaal erg vervelend. Het kan best zijn dat hij heeft gezegd dat hij geen sleutel had van de garage en dat toen is gezegd dat wij de deur zouden openbreken. V. was bij de kleinere schuur, hij is toen in de schuur naar boven gegaan. Daar bleek de kwekerij te zijn. Ik meen dat H. en Vi. er ook bij waren. De anderen stonden ergens anders op het terrein. Ik weet niet waar zij stonden. A. zal daar ook ergens in de buurt van de schuur zijn geweest, maar hij stond niet bij de deur. Volgens mij ben ik zelf ook in de schuur geweest, ik heb de kwekerij namelijk gezien. Ik weet niet hoeveel mensen er binnen zijn geweest.

Voor zover ik mij herinner is de schuurdeur niet opengebroken.

Ik of collega H. heb verzoeker bij de schuur gezegd dat hij was aangehouden voor het voorhanden hebben van een hennepkwekerij. Ik weet niet wie daar nog meer bij stonden. Ik kan het mij niet precies herinneren, maar ik meen dat hem is gezegd dat hij werd aangehouden wegens het voorhanden hebben van een hennepkwekerij. Ik heb op twee plaatsen met hem staan praten. Ik heb in elk geval ter plaatste de voorgeleiding gedaan. Wij hebben bij een soort werkbank gestaan. Ik weet niet meer waarom wij op twee plaatsen stonden. Ik stond erbij toen collega H. verzoeker wilde boeien. Volgens mij heb ik gezegd dat verzoeker mee moest naar het bureau. Verzoeker bleef foeteren. Een gesprek had verder weinig zin.

Ik dacht dat collega H. verzoeker heeft gezegd dat verzoeker handboeien om moest. Verzoekers hele gedrag was zo recalcitrant en vervelend dat hij geboeid mee moest naar het bureau. Hij was aan het schelden, hij maakte zuigende opmerkingen. Er was geen aanleiding om te veronderstellen dat hij bewijsmateriaal zou wegmaken. Hij was onberekenbaar, gezien zijn gedrag. Hij werd geboeid om te voorkomen dat er tijdens het transport moeilijkheden zouden ontstaan.

Ik kan mij niet herinneren of vooraf tegen verzoeker is gezegd dat hij zou worden geboeid, wel dat verzoeker mee moest naar het bureau.

H. wilde verzoeker gaan boeien, gelet op zijn handelingen. H. pakte verzoeker bij zijn arm vast. Ik weet niet of H. de boeien al in zijn hand had, dat is overigens wel gebruikelijk. Ik weet niet meer precies waar H. stond. Waarschijnlijk stonden wij in een soort driehoek. Nadat H. verzoekers arm vastpakte, trok verzoeker zijn arm los. (…) Het kan wel zijn dat hij heeft gezegd blijf van mij af eikel, of lul. Verzoeker maakte steeds opmerkingen.

Het kan zijn dat verzoeker eerst een klap in zijn gezicht heeft gekregen en dat hij daarna een bokshouding aannam of andersom, dat weet ik niet meer. Mijn beleving was overigens andersom. H. gaf verzoeker een klap met de vlakke hand in het gezicht. Ik heb verzoeker gezegd dat hij rustig mee moest gaan, omdat tegenwerken geen zin had. Dat heb ik diverse keren tegen verzoeker gezegd. In het geheel was het wel nodig dat verzoeker duidelijk gemaakt moest worden dat hij zich normaal moest gaan gedragen. Gelet op verzoekers houding had ik er weinig moeite mee dat verzoeker in die situatie een klap in zijn gezicht kreeg. Het is beslist niet standaard, maar verzoekers verbale recalcitrante gedrag maakte het er naar. Het was ter kalmering. Of ik zelf verzoeker op dat moment een klap zou hebben gegeven weet ik niet, maar verzoekers gedrag was zodanig dat hij er erg dichtbij was dat ik hem zelf ook een klap zou kunnen geven. Ik zou het niet zo snel doen, omdat mijn gedrag als voorbeeld dient. Mijn optreden ter plaatse dient in het algemeen om te voorkomen dat de situatie (…) zou escaleren en ik het overzicht zou houden. Ik heb verzoeker diverse keren getracht te kalmeren. Ik heb diverse keren geprobeerd duidelijk te maken dat hij uiteindelijk toch mee zou moeten en hij het uiteindelijk dus toch zou verliezen, omdat wij nu eenmaal met meer mensen waren.

H. pakte daarop verzoeker van achteren met zijn arm in een wurggreep om verzoekers keel.

Verzoeker verzette zich heel erg tegen de aanhouding. H. probeerde verzoeker naar de grond te werken. Dat lukte uiteindelijk doordat V. kwam aanlopen en verzoekers arm overstrekte. Ik weet niet meer of H. verzoeker voorover of achterover naar de grond probeerde de werken. V. pakte verzoeker bij zijn arm en bij zijn elleboog, en overstrekte die. H. had verzoeker toen nog om zijn keel vast. Verzoeker werd geleidelijk naar de grond gebracht. Dat gebeurde op een redelijk beheerste manier. Verzoeker viel volgens mij niet. Ik weet niet meer of V. bleef staan of niet, normaal zakt iemand dan ook door de knieën. Ik dacht dat H. verzoeker ook bleef vasthouden, totdat verzoeker op de grond kwam te liggen. Verzoeker kwam met zijn buik op de grond terecht. Verzoeker bleef al die tijd tegenstribbelen. Ook op de grond bleef hij heel erg met zijn lichaam kronkelen om zich op die manier te verzetten. Hij was absoluut niet verstijfd. Hij bewoog juist erg veel. Ik heb diverse keren tegen hem gezegd dat zijn verzet zinloos was.

Op een gegeven moment lukte het om verzoekers armen op zijn rug te doen. Dat ging moeilijk. Verzoeker verzette zich behoorlijk. Hij hield zijn armen strak. Er moest behoorlijk aan zijn armen worden gesjord. Hij was niet verkrampt, is hij ook niet geweest. Verzoekers gedrag was dermate, dat een proces-verbaal voor verzet terecht geweest zou zijn. Er staat mij bij dat H. verzoeker om zijn nek heeft vastgehouden, maar zeker weet ik dat niet meer. Verschillende collega's, waaronder ikzelf, hebben geholpen om verzoekers armen op zijn rug te krijgen. Volgens mij heeft verzoeker op een gegeven moment op zijn zij gelegen, maar niet op zijn rug.

Het naar de grond brengen en boeien van verzoeker duurde enige minuten. Toen verzoeker overeind was geholpen, klaagde hij over pijn. Hij is vervolgens overgebracht. Van de collega's die verzoeker hebben overgebracht, of een van de collega's die bij het optreden betrokken was, hoorde ik die dag dat verzoeker zijn ontlasting had laten lopen. Ik heb tegen Vi., een van degenen die verzoeker hebben overgebracht, gezegd dat er voor verzoeker een dokter moest worden gewaarschuwd. Volgens mij heeft een van de collega's gezegd dat zij een plastic zak over de zitting hebben gelegd voordat zij verzoeker in de auto hadden overgebracht. Ik heb verzoeker niet meer op het bureau gesproken die dag. Volgens mij is er tijdens de aanhouding niets gebeurd waardoor verzoeker letsel opgelopen zou kunnen hebben. Volgens mij is verzoeker niet op de grond gegooid. Hij is naar de grond gebracht door H. en V. Ik weet niets van een nierklem. Het was niet te merken dat verzoeker op enig moment ontspannen was. Hij heeft de hele tijd geschreeuwd. Ik kan mij niet voorstellen dat verzoeker op enig moment buiten bewustzijn is geweest. Daar zouden wij ook beslist anders op hebben gereageerd. Ik heb niet aan verzoeker gemerkt dat hij letsel had. Hij heeft gezegd dat hij letsel had. Daarom heb ik gezegd dat er een dokter naar hem moest kijken.

Er was voor mij geen aanleiding om de voorgeleiding door een andere collega te laten doen. Volgens mij had ik voldoende afstand tot deze zaak om de voorgeleiding te kunnen doen."

H. VERKLARING van BETROKKEN politieAMBTENAAR H.

Op 10 januari 2000 legde betrokken politieambtenaar H. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:

“Collega's L., V., Vi. en ik waren aanwezig, in burger gekleed. Er waren nog een aantal mensen. Van de collega's in uniform van de omgeving R. herinner ik mij geen namen. Er was ook nog een stagiaire aanwezig. Mensen van de NUON zijn standaard aanwezig bij dit soort acties, maar ik herinner dat mij niet meer. Er waren vrij veel mensen aanwezig omdat wij die dag nog een andere kwekerij wilden bezoeken. De NUON is meestal aanwezig omdat de electriciteitsmeter wordt gemanipuleerd.

Wij kwamen bij de woning van verzoeker. Ik weet nog dat ik in de woning ben geweest. Meteen toen hij de deur opendeed merkte ik dat er een weerstand bij hem was tegen ons. Hij wilde alleen naar boven, maar het is gebruik dat wij meegaan. Wij bleven op weg naar boven een paar meter achter hem. Binnen, in de woning was hij al vervelend. Op de trap naar boven zei hij dat we moesten oprotten. Hij was agressief. Daarom bleef ik een paar meter achter hem, omdat ik verwachtte dat hij naar achteren zou kunnen trappen. Ik heb toen nog wel getracht om hem te kalmeren.

Het vinden van een hennepkwekerij was voor ons routine. Ontkennen, vluchten en dergelijke had allemaal geen zin. Ik wist van te voren wel dat verzoeker een vervelende man was. Daarop was ik voorbereid. Wij hebben tegen hem gezegd dat hij rustig moest doen en dat verzet geen zin had. Hij schold ons voortdurend uit. In elke zin kwam het woord kanker wel voor. Wij werden voor van alles uitgemaakt. Hij werkte voortdurend tegen. Ik probeer mij altijd in iemand te verplaatsten. Het viel mij op dat de politie op hem werkte als een rode lap op een stier, terwijl ik toch geen autoriteit wil uitstralen. Ik was daardoor niet geïrriteerd. Mijn collega's ook niet. Ik zou het trouwens onprofessioneel vinden om de zaak te laten escaleren. Mocht ik van kwade zin zijn geweest, zoals verzoeker wil laten vermoeden, dan zou dat erg dom zijn geweest om dat te doen in het bijzijn van zoveel collega's.

Collega's V. en Vi. liepen mee naar de schuren. Zij waren voor mij uitgelopen. Zij waren boven in een schuur, op een zoldertje. Volgens mij stonden ook de twee geüniformeerde mensen in de schuur. Ik weet niet waar collega L. stond. Ik was niet als eerste gaan kijken. V. en Vi. gingen naar boven, ik ben ook nog boven geweest. L. is denk ik ook boven geweest. Ik weet niet waar verzoeker toen was.

Er vielen doorlopend confrontaties met verzoeker plaats. Verzoeker was de hele tijd vervelend. Ik had de indruk dat hij vond dat er kennelijk een hele politiemacht voor hem aanwezig was, dat hij werd gezien als een zware crimineel, en dat iedereen tegen hem was. Waar mogelijk werkte hij tegen. Ik had van te voren gehoord dat verzoeker een persoon was die escalatie zocht. Wij hebben steeds hem uitgelegd waarom wij bij hem waren en waarom wij daar met meerdere personen waren, maar het kwam niet aan. Ik kan over het algemeen wel plaatsen waarom mensen scheldwoorden gebruiken. Ik maakte mij er niet zo druk om, ook omdat wij alleen bij de hennepkwekerij wilden zijn.

L. en ik liepen weer naar buiten. Op een gegeven moment zei L. tegen mij dat verzoeker kon worden aangehouden. Het kan zo zijn dat L. vlak daarvoor tegen verzoeker heeft gezegd dat hij werd aangehouden. L., ik en verzoeker stonden toen dicht bij elkaar buiten de schuur. V. en Vi. waren nog in de schuur. Verder weet ik niet waar de mensen stonden.

Ik zei tegen verzoeker dat hij werd aangehouden en dat ik hem ging boeien. Ik vertel dat altijd omdat mensen dan weten dat ik ze ga vastpakken en waarom. Mensen hebben het recht om te weten wat er gaat gebeuren. Verzoeker is inderdaad ter plaatse voorgeleid, zoals in het proces-verbaal staat. Op mijn mededeling tegen verzoeker dat ik hem ging boeien zei verzoeker dat ik met mijn poten van hem af moest blijven, en dat hij niet geboeid wilde worden. Ik heb hem toen gezegd dat hij moest meewerken, omdat verzet geen zin had, en dat dit gewoon de procedure was. L. stond in de buurt en zou dit gesprek mogelijk goed hebben kunnen volgen. Ik heb verzoeker duidelijk geprobeerd te vertellen wat er ging gebeuren en heb daarbij ook rust ingebouwd. Verzoeker reageerde bijzonder recalcitrant op alles wat wij hem vroegen of tegen hem zeiden.

De reden om hem te boeien was zijn agressiviteit. De latente dreiging, die al begon toen hij zich op de trap in zijn woning agressief gedroeg, en zijn houding tegenover een overmacht aan politie, maakte dat ik vond dat hij zo afgesloten was in zijn eigen agressie, dat hij misschien niet in staat was om zijn eigen agressie te doseren. Zijn plotselinge bewegingen, mimiek en taalgebruik, straalden agressie uit. Daarbij kwam de wetenschap dat hij wellicht op escalatie uit was. Bovendien bleef hij doorlopend en voortdurend agressief. Dat maakte hem voor mij onberekenbaar. Daarom wilde ik hem voor mijn eigen en zijn veiligheid geboeid vervoeren. Hij zou in een onopvallende personenauto worden vervoerd.

Verzoeker is langer dan ik. Ik wilde hem bij zijn hand pakken en hij trok met een wilde beweging zijn arm los, en zei dat ik van hem af moest blijven. Ik zei hem dat hij rustig aan moest doen en dat hij hoe dan ook toch mee moest en dat het alleen maar fout moest lopen. Ik moest hem aanhouden en ik heb opnieuw op hem ingepraat. Ik heb duidelijk twee keer op hem ingepraat. Ik heb hem weer (voor de tweede keer) bij zijn hand geprobeerd te pakken. (Daarop; N.o.) trok hij zich weer los. Ik gaf hem daarop met mijn vlakke hand een klap in zijn gezicht, om hem te bedaren en hem even van zijn apropos te brengen, zodat ik hem vast kon pakken. Die klap was zeker niet hard. Ik had de indruk dat hij met zijn bewegingen wilde zeggen: nu is het afgelopen en dat hij mij wilde duwen. Ik wilde voorkomen dat ik een duw of iets dergelijks zou krijgen. Ik achtte mij op dat moment bevoegd om dit geweld, in de vorm van deze klap, te gebruiken, omdat de verdachte niet anders dan met geweld was aan te houden. Daarop nam hij een bokshouding aan. Hij ging iets naar achteren. Hij zei, kom maar op dan. Ik ben toen zijwaarts ingestapt en heb mijn rechterarm om zijn keel geslagen. Tegelijk heb ik zijn rechterarm weggeslagen. Ik liep daarop meteen achteruit om hem uit zijn evenwicht te brengen. Ik deed dat om hem naar de grond te brengen om hem onder controle te brengen en hem op die manier op een veilige manier te boeien. Deze greep kan inderdaad wel benauwend zijn, maar ik acht dat niet mogelijk bij iemand die langer is dan ik. Verzoeker verzette zich door te spartelen en te draaien. Hij was continu aan het schelden. Hij werd niet onderbroken doordat ik hem achteruit trok. Door zijn geschreeuw kwamen collega's er op af. V. hielp als eerste. Naderhand kwam Vi. er bij. V. pakte verzoekers arm vast. Samen hebben wij verzoeker naar de grond toe gebracht. Wij probeerden hem door zijn knieën te laten zakken om hem op zijn buik te leggen. Hij worstelde alle kanten op. Ik weet dat ik rechts van mij werd geassisteerd doordat V. verzoeker bij een arm greep. Ik had hem al die tijd om zijn nek vast. Het enige wat ik kon doen is hem uit balans brengen. Verzoeker is naar de grond gebracht. Ik ben met de beweging mee op de grond terecht gekomen. Verzoeker is niet gevallen. Hij kon ook niet vallen, omdat V. hem naar de grond begeleidde met een overstrekte arm. Op de grond heb ik verzoeker (…) los moeten laten. Verzoeker is op zijn zij op de grond terechtgekomen. Hij bleef op alle manieren kronkelen en draaien. Hij probeerde op alle manieren los te komen. Ik heb steeds tegen hem gezegd dat hij rustig moest blijven, maar ik kon hem niet bereiken. Ik werd gedwongen om tegen hem te schreeuwen, hou je rustig. Ik heb nog nooit iemand zo zien draaien en kronkelen. Dat was voor mij het bewijs dat ik geen goede verwurging kon aanzetten, omdat hij anders slap was geworden. Ik geloof dat Vi. een been van verzoeker vastpakte. Tot op het laatste moment heeft hij zich tegen het boeien verzet. Ik weet niet meer wie hem heeft geboeid. Ik in elk geval niet. Toen hij geen kant meer opkon nadat hij geboeid was, verslapte hij op enig moment. (Daarvoor; N.o.) zwaaide hij met zijn armen in alle richtingen. Hij maakte zeer plotselinge bewegingen. Hij riep dat hij bepaalde wat er ging gebeuren, hij ging nergens heen en ik moest van hem afblijven. Hij liet het heel duidelijk op een escalatie aankomen. Ik had de indruk dat hij niet in staat was om zich rationeel te gedragen.

Ik kan mij niet herinneren of er bij het in de auto zetten iets bijzonders is gebeurd. In de auto was hij rustiger en zei hij dat het niet zo slim van hem was geweest om zich zo te gedragen. Hij was bijna verzoenend in de auto. Die houding vind ik overigens in tegenspraak met de klacht die hij later heeft ingediend.

In het bureau heb ik geen contact met hem gehad.

De lezing van verzoeker dat ik hem heb opgetild en ruggelings op de grond heb gegooid en daarbij een niergreep heb toegepast, is onjuist. Ik weet niet eens wat een niergreep is. Het lijkt mij ook niet handig om dat te doen (verzoeker ter hoogte van zijn middel vast te pakken; N.o.), omdat ik dan een elleboog in mijn gezicht kan krijgen. Ik heb verzoeker aangehouden op de manier zoals ik zojuist heb verteld. Ik heb zeker niet gemerkt dat verzoeker op enig moment verkrampt is geweest en star was, hij is voortdurend dynamisch geweest in zijn bewegingen. Ik heb geen enkel moment iets van ontspanning bij hem gemerkt. Ik heb ook niet gemerkt dat verzoeker spontane ontlasting heeft gehad. Ik heb niets gezien of geroken. Ik heb later begrepen dat hij letsel heeft opgelopen. Ik weet niet hoe dat kan zijn gebeurd. Ik kan niet uitsluiten dat dat is gebeurd toen verzoeker op de grond lag te kronkelen. Hij is niet hard op de grond terechtgekomen, maar er is behoorlijk geworsteld om hem in de boeien te krijgen."

I. De verklaring van betrokken POLITIEambtenaar Vi.

Op 10 januari 2000 legde betrokken politieambtenaar Vi. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:

“Voor dat wij naar verzoekers adres zouden gaan, werd er een auto van ons weggesleept door de brandweer. Wij hebben daar toen om gelachen. Er was geen irritatie over. Wij zouden twee kwekerijen achter elkaar bezoeken op die dag. Daarom waren wij met veel mensen. Wanneer wij één adres bezoeken, hebben wij minder mensen nodig. (…) Vaak zijn er gebiedsagenten erbij. Collega H., L., V. en ik waren er van onze afdeling. Verder was A. er en nog twee of drie mensen van de uniformdienst. Ik denk in totaal acht mensen. Ik kan mij niet herinneren dat er ook een vrouwelijke collega bij was. Er was volgens mij één persoon van de NUON bij. Ik weet niet meer wie dat was. Bij elke hennepplantage is er bijna steeds een andere medewerker.

Wij belden aan bij verzoekers woning. Ook hebben wij geroepen. Daarop werd niet gereageerd. Eén van ons vond de zijdeur open. Wij gingen naar binnen en hebben daar geroepen. Van boven kwam verzoeker naar beneden. Hij schrok nogal van alle politiemensen. V., L., iemand van de uniformdienst en iemand van de NUON waren naar binnen gegaan. Er waren zeker vijf mensen in de hal. Volgens mij hadden wij verzoeker net wakker gemaakt. L. vertelde wat het doel van onze komst was en dat wij informatie hadden dat er een hennepkwekerij zou zijn. Verzoeker begon meteen geïrriteerd te doen dat er zoveel “wouten” in zijn huis stonden. Hij zei: “wat komen jullie doen, anders zie je jullie nooit, en dan meteen met zoveel”. Ik heb het gesprek overgenomen. Ik heb hem gezegd dat wij op zijn terrein wilden kijken, en niet in de woning. Wij hadden gezien dat de schuren verderop stonden. Ik heb gevraagd of de schuren op slot waren, en om zijn bevestiging gevraagd of hij een sleutel had. Hij zei dat hij niet wist of hij die kon vinden. Ik heb hem toen gezegd dat wij dan de deur moesten openbreken. Hij liep naar boven. V. en ik liepen achter hem aan. Hij zei toen dat hij het zelf wel kon, en dat hij ons daar niet bij nodig had. Wij hebben hem toen gezegd waarom wij mee wilden naar boven. Wij zijn naar een kamer toe gelopen. Hij heeft een broek aangetrokken en sleutels gepakt. Hij gedroeg zich toen opgefokt en duidelijk zichtbaar geïrriteerd.

Ik zag dat de NUON-medewerker nog in verzoekers woning in de meterkast keek.

Wij zijn toen gezamenlijk naar de schuren gelopen. Ik ben met iemand van uniformdienst een schuur ingegaan. Daar stonden veel spullen in, auto-onderdelen. Ik hoorde toen iemand roepen: “hier moet het zijn.” Wij zijn toen daar naartoe gelopen. Verzoeker stond achter een garage, een soort schuur.

Het was overal een puinhoop. In een kleinere schuur ging V. naar boven. Ik ben direct daarna naar boven gelopen. De uniformdienst bleef buiten. Verzoeker stond samen met L. voor die kleine schuur. Uniformdienst stond daar bij. Ik weet niet precies waar iedereen stond.

Op weg naar de schuren was verzoeker steeds meer opgefokt geraakt. Hij riep de hele tijd “kankerwouten”. Ik stoorde mij daar niet aan. Verzoeker was alleen verbaal bezig. Hij was steeds aan het schelden. Op het moment dat ik op het zoldertje in de schuur kwam, had V. de hennepplanten gevonden. V. of ik riepen “bingo” of “kassa”, om duidelijk te maken dat wij de planten hadden gevonden. V. en ik waren vervolgens boven bezig bij die planten. Iemand van uniformdienst had ook nog boven gekeken. Ineens hoorden wij geschreeuw beneden. Ik weet niet meer precies wie schreeuwde, maar ik denk dat dat verzoeker is geweest. Meestal is dat geen goed teken wanneer er wordt geschreeuwd. V. was sneller buiten dan ik. Ik zag V., H. en verzoeker. Verzoeker lag op zijn buik op de grond. Zij lagen met zijn drieën op de grond. Ik zag V. bezig om verzoeker een handboei om te doen. De benen van verzoeker waren vrij. H. zat of lag op zijn knieën bij verzoekers hoofd. H. was niet met handboeien bezig. Verzoeker lag te kronkelen. Hij was heel erg aan het spartelen. Ik had de indruk dat hij er onderuit probeerde te draaien. H. zal verzoeker vast hebben gehad, maar ik weet (dat; N.o.) niet zeker meer. V. zat bij verzoekers borst. H. moet haast verzoeker wel vast hebben gehad, omdat verzoekers bovenlichaam was gefixeerd. Ik heb toen geholpen. Ik heb een arm van verzoeker onder zijn buik vandaan gehaald en naar de andere arm gebracht. De andere arm zat op zijn rug. Ik meen dat V. de boei om de andere arm heeft gedaan. Verzoeker verzette zich, omdat ik voelde dat hij zijn arm onder zijn buik (wilde houden; N.o.), en ik zijn arm op zijn rug wilde doen. Verzoeker was zeker niet verkrampt. Verzoeker was als een gek met zijn benen aan het schoppen en aan het draaien. Dat deed hij de hele tijd. Hij is niet gestopt met bewegen tijdens het boeien. Ik meen dat V. en ik verzoeker allebei bij een arm vasthielden en hem overeind hebben geholpen. Ik heb niet gezien wat H. toen heeft gedaan. L. kwam erbij. Hij stond er bij in de buurt. L. zei toen: “jongen, jongen, waar ben je mee bezig.” Toen werd verzoeker helemaal boos. Hij schreeuwde en schold en dreigde nog met zijn vader, die had connecties of iets dergelijks. Toen hij overeind stond werd hij iets rustiger. Ik ben met verzoeker naar de auto gelopen, met V. of met H. Dat konden wij met zijn tweeën doen, omdat verzoeker toen vrij rustig was. Ik zat achter het stuur. Wij hebben hem op een normale manier in de auto gezet. Volgens mij was zijn verzet toen gebroken. Ik heb later van collega's gehoord dat verzoeker zijn ontlasting had laten lopen. Ik kan mij daar niets meer van herinneren. Ik kan mij herinneren dat hij klaagde over rugpijn. Dat was tijdens het overbrengen naar het bureau. Ik kan mij niet herinneren dat ik een vuilniszak op de zitting zou hebben gelegd. Ik heb van collega's gehoord dat ik dat had gedaan. Ik denk wel dat ik mij dat zou hebben herinnerd wanneer hij zijn ontlasting had laten lopen, omdat dat normaal nooit voorkomt.

Ik heb niet gezien hoe verzoeker op de grond terecht is gekomen. Toen ik buiten kwam, lag verzoeker al op de grond. Waar ik bij was is verzoeker niet op de grond gevallen of gegooid. Ik heb niet gemerkt dat verzoeker op enig moment was verkrampt, want hij bewoog zijn benen heftig heen en weer. Vanaf het moment dat ik buiten was is verzoeker niet buiten kennis geweest, omdat ik hem steeds heb zien bewegen en heb horen schelden. Ik weet niet meer of hij op enig moment niet aan het schelden was.

In de auto begon hij eerst waarom het nodig was om hem zo hardhandig aan te houden. Toen heb ik hem gezegd dat het anders was gelopen wanneer hij zich normaal had gedragen. Ik vroeg hem waarvoor het allemaal was. Het ging slechts om een hennep plantage. Op dat moment wist ik nog niet dat hij zich tegen zijn aanhouding had verzet. Toen gaf hij dat ook wel toe. Hij was in de auto vrij ontspannen. Hij vroeg wat er zou gebeuren. Ik heb hem toen uitgelegd dat hij zou worden gehoord en na een paar uur weer thuis kon zijn. Daarop begon hij dat hij last had van zijn rug. Daarop heb ik hem gezegd dat wij een arts zouden bellen. Toen zei hij dat dat niet nodig was omdat hij zelf een arts had. Ik zei daarop dat wij die ook konden bellen. Ik heb verzoeker in het bureau gezegd dat hij misschien voor verzet nog zou worden gehoord. In het bureau werd verzoeker ingesloten in een ophoudkamer. Daar heb ik verzoeker weer gevraagd of ik een arts voor hem moest bellen. Dat wilde hij pertinent niet, omdat hij naar zijn eigen arts wilde. Toen heb ik weer aangeboden om die arts dan te bellen, maar dat wilde hij niet, omdat hij zelf naar zijn eigen arts wilde. Hij bleef wel klagen over zijn rug. Ik heb toen aan iemand van de uniformdienst gevraagd of hij verzoeker wilde vragen of er niet een arts bij moest komen. Hij liep gewoon tussen ons in en liep niet krom of iets dergelijks. Het is niet zo dat hij in de ophoudkamer op de grond was gaan liggen. Ik heb namelijk twee keer gezien dat hij op een houten bankje zat met opgetrokken benen met zijn rug tegen een houten wand aan. Ik had geen aanleiding om zelf een arts te laten komen, omdat ik niets aan hem heb gezien. Als ik had gezien dat hij letsel had gehad, dan had ik zeker een arts gebeld. Dat vind ik ook onze verantwoordelijkheid.”

J. De verklaring van betrokken POLITIEambtenaar M.

Op 11 januari 2000 legde betrokken politieambtenaar M. een verklaring af tegenover twee medewerkers van het Bureau Nationale ombudsman. Deze verklaring hield onder meer het volgende in:

"In 1997 liep ik stage bij de politie in Arnhem. Op de bewuste dag ben ik samen met andere politiemensen naar een hennepkwekerij gaan zoeken op een landgoed in R. Die dag zouden wij ook een tweede hennepplantage gaan zoeken. Ik ben eerst bij verzoeker geweest en later bij het tweede adres. De wijkagent Ho., Vi., L., H., V., A. en een medewerker van het energiebedrijf waren bij ons optreden aanwezig. Ik herinner mij alleen dat Ho. in uniform was. Of er verder nog mensen van de politie bij aanwezig waren, herinner ik mij niet meer.

Voor het optreden vertrokken wij vanaf het bureau in Doorwerth. Toen is een auto van de afdeling drugs van de politie te Arnhem weggesleept door de brandweer. Hierover waren wij niet geïrriteerd.

De woning van verzoeker was een groot huis op een groot terrein. Op het terrein stonden ook een paar schuren. Na aankomst hebben wij aangebeld. Wij hebben geen deur opengebroken. Ik herinner mij niet meer hoe een en ander vervolgens is gegaan. Ik herinner mij dat er iemand uit het raam heeft gehangen, maar verder herinner ik mij hier niets meer van. Ik weet nog wel dat ik het huis binnen ben gegaan. Ik weet niet meer wie er verder naar binnen zijn gegaan. Ik ben in de hal geweest en zag op een gegeven moment verzoeker van de trap af naar beneden komen lopen. Ik weet niet meer of de machtiging aan verzoeker getoond is. L. vertelde verzoeker de reden van onze komst en dat medewerkers van het elektriciteitsbedrijf zouden kijken of er onregelmatigheden waren in de elektriciteitsafname.

Ik weet nog dat verzoeker op mij de indruk maakte dat hij net zijn bed uit kwam. Ik kan mij voorstellen dat hetgeen hem werd verteld, niet goed op hem over kwam. Hem is wel alles helder uitgelegd. Ik heb binnen overigens niets gezegd. Ik weet niet meer hoe verzoeker reageerde op de mededelingen van L. Hij reageerde niet gedwee. Hij reageerde aarzelend. Hij zei wel een aantal dingen maar ik herinner mij de woorden niet meer. Hij gedroeg zich niet meegaand. Ik dacht dat hij het allemaal maar belachelijk vond. Hij ging een sleutel ergens in huis pakken. Er liepen toen ook collega's met hem mee. Ik weet niet meer of ik ben meegelopen.

Nadat wij het huis hadden verlaten, zijn wij naar de schuren gelopen. Onderweg naar de schuren, kreeg ik de indruk dat verzoeker steeds meer wakker werd en dat hij steeds meer ging schelden. Ik kreeg de indruk dat hij zich mogelijk zou gaan verzetten of dat hij er mogelijk vandoor zou gaan. Toen wij bij de schuren aankwamen, zei iemand dat wij bij de kleine schuur moesten zijn. De deur was op slot op dat moment. Wij stonden voor die schuur. Wij stonden niet echt dicht om verzoeker heen. Er was daar ruimte genoeg. Dit waren: verzoeker, ik, V., L., H. en Vi. Ik weet niet waar de anderen waren. Volgens mij waren Ho. en de mensen van het electriciteitsbedrijf er niet bij. Verzoeker maakte vervolgens de deur van de schuur open. Dit duurde lang. Hij liep echt te dralen. Ik vond dat wij erg geduldig met hem waren dat wij hem zo langzaam de deur open lieten maken. Ik weet niet meer of tegen hem gezegd is dat de deur zou worden opengebroken. Er werd wel op hem ingesproken om de deur te openen.

Hij bleef constant zeggen dat hij alles belachelijk vond en dat hij vond dat wij met veel mensen waren. Hij werd steeds meer recalcitrant. Ik verwachtte dat hij iets zou gaan doen, bijvoorbeeld vluchten. Hij raakte steeds meer geïrriteerd. Zijn irritatie nam niet af. Hij keek veel om zich heen, stond niet stil en liep de hele tijd wat heen en weer. Voor zover ik mij herinner bleef ik de hele tijd dicht bij hem in de buurt.

Toen de schuur open was zijn er politiemensen de schuur in gegaan. V. is in de schuur een ladder opgegaan en zei iets als "Bingo", waaruit wij opmaakten dat er een kwekerij was. Ik weet niet meer wie er verder nog in de schuur waren. Ik ben ook bij de kwekerij geweest, maar ik weet niet meer op welk moment ik daar ben geweest.

Nadat de kwekerij was aangetroffen stonden wij voor de schuur. L. vertelde verzoeker dat hij was aangehouden en dat hij mee moest naar het bureau. Op dat moment stond iedereen om verzoeker heen. Iedereen stond op één of enkele meters bij hem vandaan. Nadat L. had gezegd dat verzoeker was aangehouden, deed L. verder niets. Ik zag dat H. direct na de mededelingen van L. naar verzoeker toe liep en hem zei dat hij mee moest naar het bureau. Letterlijke woorden herinner ik mij niet. Op dat moment nam verzoeker een bokshouding aan. Of hier nog iets aan vooraf ging, weet ik niet meer. Ik zag dat H. hem direct hierop een klap in het gezicht gaf. Ik weet niet of H. hem ook bij de arm probeerde te pakken, voorafgaand aan die klap. Verzoeker heeft in de tussentijd wel wat gezegd, maar ik weet niet meer wat. Uit de bokshouding van verzoeker maakte ik op dat hij zich ging verzetten tegen de aanhouding. Dit paste in de lijn van het gedrag van verzoeker. De houding van verzoeker op dat moment was zodanig dat er actie tegen hem moest worden ondernomen om hem aan te kunnen houden. De klap was naar mijn mening terecht. Het was een corrigerende tik om verzoeker te laten meewerken aan de aanhouding.

Ik weet niet of tegen verzoeker is gezegd dat hij geboeid zou gaan worden. Volgens mij was daar ook de gelegenheid niet voor. Ik heb niet gehoord wat H. tegen verzoeker zei. Door zijn verzet op dat moment en het volgende gedrag van verzoeker was het in ieder geval nodig om hem te boeien.

Vervolgens liep H. om verzoeker heen en deed zijn arm verzoekers keel. Ik herinner dat verzoeker plotseling een vreemde gelaatsuitdrukking kreeg. Naderhand hoorde ik dat verzoeker zijn ontlasting had laten lopen. Achteraf heb ik de indruk dat dit op dat moment gebeurde. Ik en de andere politiemensen deden niets. Verzoeker verzette zich tegen H. door heftig te bewegen. Het was een lawaaierige situatie. Ik herinner mij dat verzoeker woorden zei in de trant van: "Hou op eikel". Hij was in de loop van tijd steeds harder gaan praten en richtte zich naar H., nadat deze hem ging aanhouden. Hij was zich verbaal en lichamelijk aan het verzetten tegen H.

Bijna direct kwam V. de schuur uit lopen. V. pakte verzoeker ook beet. Ik weet niet waar. H. is kleiner dan verzoeker en verzoeker stond iets achterover terwijl H. zijn arm om de keel van verzoeker had. Verzoeker bleef zich hevig verzetten. Hij maakte de indruk niet naar de grond gewerkt te willen worden. Ik zag vervolgens dat verzoeker in een voorover gebukte houding kwam en dat hij gelijktijdig naar rechts draaide. Hij bleef zich verzetten - door te proberen rechtop te blijven staan - terwijl V. en H. hem naar de grond bewogen. Tijdens die draai hoor ik hem roepen: "Au, mijn nieren, mijn nieren." Hij greep gelijktijdig naar de onderzijde van zijn rug. Ik ben als verpleegkundige opgeleid en dacht daardoor toen nog, dat daar zijn nieren niet zitten. Ik weet namelijk dat de nieren hoger zitten dan de plaats die hij aanwees. Hij greep naar zijn onderrug. Ik kan mij voorstellen dat verzoeker op dat moment het letsel aan zijn rug heeft opgelopen.

Vervolgens werkten V. en H. verzoeker naar de grond. Verzoeker viel niet op de grond, maar werd al worstelend naar de grond geleid door V. en H. Verzoeker kwam op zijn buik te liggen met zijn gezicht naar beneden. De ondergrond was zacht, bladeren. Toen verzoeker op de grond lag, zaten V. en H. op de grond naast verzoeker. Volgens mij deed verzoeker toen zijn armen onder zijn buik. Ik had niet de indruk dat hij verkrampt was, maar dat hij zich verzette door te zorgen dat de collega's zijn armen niet konden pakken. Uit de rest van verzoekers lichaamshouding maakte ik niet op dat hij verkrampt was.

Ik weet niet meer precies hoe een en ander verder ging, maar ik herinner mij wel dat hij vervolgens werd geboeid. Ik weet niet meer hoe dat ging en wie dat deed. Ik weet ook niet of ik daarbij betrokken was. Ik herinner mij niet meer wat er verder gebeurde.

Later die dag heb ik verzoeker samen met V. gehoord. Verzoeker is toen ook naar de WC geweest en is heel lang weg gebleven. Mogelijk heeft hij zich toen verschoond. Ik heb er niets van gemerkt dat hij ontlasting had laten lopen. Dit heb ik pas dagen daarna gehoord. Er is daar toen ook niet over gesproken. Tijdens het verhoor hadden wij een goed contact met verzoeker. Hij gedroeg zich toen heel anders dan bij zijn woning. Ik verbaas mij dan ook dat hij nog een klacht heeft ingediend. Hij verklaarde tijdens het verhoor wel last te hebben van zijn rug, maar dat hij geen arts wilde. Hier hebben wij uitgebreid over gesproken. Ik heb niets aan het gedrag van verzoeker gezien dat er op wees dat hij last van zijn rug had of dat aanleiding gaf een arts te laten komen. Hij heeft het alleen gezegd.

Ik hoorde gisteren van L. dat er een hond op het terrein was. Hier herinner ik mij niets van.

Het was eigenlijk wel vreemd dat wij eromheen stonden en niets deden terwijl V. uit de schuur moest komen en direct ging helpen. Het verbaast mij toch niet echt dat V. H. heeft geholpen bij de aanhouding, omdat V. bij een aanhoudingseenheid werkte.

Als het letsel aan de rug is ontstaan tijdens het aanhouden, is dit veroorzaakt door het verzet van verzoeker.

Ik kan mij niet herinneren dat tijdens de aanhouding, toen verzoeker op de grond lag, iemand van de politie een knie in zijn rug heeft gezet. Ik kan mij niet herinneren of verzoeker is opgetild en op de grond is gegooid."

K. Nadere reactie verzoeker

In reactie op de verklaringen van de betrokken ambtenaren liet verzoeker onder meer het volgende weten:

"Over de worp op de grond

Allereerst valt op dat het feit dat ik op de grond ben geworpen in sommige verklaringen wordt ontkend, in andere verklaringen komt bij de weergaven van de feiten deze worp niet voor.

In de feiten weergave in de verklaringen wordt uitgegaan van een situatie waarin ik vanuit een staande positie naar de grond ben gedwongen zonder dat er sprake is geweest van een worp.

Volgens de verklaringen waren in ieder geval de stagiaire, H., L. en A. bij de situatie aanwezig waarin ik op de grond ben geworpen of zoals zij dat stellen naar de grond ben gebracht. Dat klopt met mijn herinnering al geloof ikzelf dat ook Vi. daarbij aanwezig was. In de verklaringen komt ook naar voren dat V. bij het mij 'naar de grond brengen' aanwezig was. Dit is niet het geval. Weliswaar assisteerde V. bij het boeien, hij komt echter pas wanneer ik op de grond lig uit de schuur.

Wanneer ik de verklaringen van deze personen naloop valt het volgende omtrent deze situatie op.

De verklaring van de stagiaire laat in het midden hoe ik op de grond terecht ben gekomen. De algemene verklaring "V. en H. [werkten] verzoeker naar de grond" is de enige verklaring over de manier waarop ik op de grond terecht ben gekomen. Verder merkt de stagiaire op dat zij zich niet kan herinneren of ik op de grond ben gegooid.

Stagiaires verklaring over de manier waarop ik mogelijkerwijs mijn fractuur heb opgelopen lijken mij onwaarschijnlijk, ik zie niet in op welke manier tegenstribbelen mijn fractuur opgeleverd kan hebben. Daarbij merk ik op dat de hevige pijn opkwam nadat ik op de grond ben geworpen. Ik heb die pijn toen in mijn nieren geplaatst, evengoed zou het de pijn kunnen zijn die ontstond door mijn fractuur. Daarbij is het mogelijk dat daadwerkelijke pijn in mijn nieren de rugpijn hebben gecamoufleerd.

De verklaringen van H., L. en V. vertonen veel overeenkomsten waar het gaat om het mij naar de grond brengen. In al deze verklaringen komt naar voren dat ik op een 'redelijke' manier naar de grond zou zijn gebracht.

H. verklaart "|s]amen [met V.] hebben wij verzoeker naar de grond toe gebracht". Hierbij pakte V. verzoekers arm vast. H ontkent dat hij mij op de grond wierp door niet een worp zoals in mijn klacht te beschrijven, daarbij ontkent hij ook dat er zich een soortgelijke situatie heeft voorgedaan. Hij stelt immers dat "[v]erzoeker (...) niet [is] gevallen". Dat zou volgens hem ook niet gekund hebben doordat "V. hem (de verzoeker) naar de grond begeleide met een overstrekte arm".

Ook in L.'s verhaal word ik op een "redelijk beheerste manier" naar de grond gebracht, waarbij V. mijn arm overstrekt zou hebben. Ik zou niet zijn gevallen. De beheerste manier van het naar de grond brengen komt ook in de weergave van V. naar voren ("[h]et was wel een gecontroleerde beweging"). Hij zou in ieder geval mijn arm hebben vastgehad bij het naar de grond brengen en hem hebben overstrekt toen ik op de grond lag. Ook door V. wordt mijn val ontkend.

De verklaring als ware er sprake van een 'nette' manier van naar de grond toe brengen komt bij mij vreemd over. Ik ben wel degelijk op de grond geworpen door H. waarbij ik het in mijn klacht genoemde letsel heb opgelopen. Ik ondervind daarvan nog dagelijks nare gevolgen. V heeft mijn val overigens niet gezien. Hij was toen nog in de kwekerij aanwezig. Het geschreeuw waarop hij naar buiten komt is het geschreeuw van na mijn val.

Het valt mij ook op dat de verklaringen van H., L. en V. strijdig zijn met hetgeen de stagiaire heeft verklaard; ik zou volgens haar mijn armen onder mijn buik hebben gedaan om mij te verzetten door mijn armen 'onbereikbaar' te maken. Dit zou niet kunnen wanneer V. mij door middel van een overstrekte arm naar de grond leidde. V. merkt daar overigens zelf over op dat hij deze positie op de grond in stand hield ("[i]k zat naast verzoeker op de grond...."). Ook dat is strijdig met hetgeen de stagiaire hierover opmerkte. Ook op een andere manier blijkt dat ik mijn armen vrij heb gehad: stagiaire verklaart immers dat ik naar mijn onderrug grijp, dat komt overeen met mijn herinnering, al dacht ik dat het mijn nieren waren waarnaar ik (na de worp van H.) greep. In dezelfde zin is het vreemd dat L. verklaart dat er behoorlijk aan mijn armen gesjord moest worden, V. zou mijn arm immers al onder controle hebben wanneer hij deze in overstrekte positie had toen ik naar de grond werd 'geleid'.

Er is nog iets vreemds aan de hand. De verklaring van H. gaat uit van een continu geschreeuw mijnerzijds. V. verklaart overeenkomstig met mijn klacht dat hij (pas) uit de kwekerij komt wanneer hij geschreeuw hoort. In deze lijn ligt ook de verklaring van Vi. ("[i]neens hoorden wij geschreeuw"). Dat is het geschreeuw na de worp op de grond die ik in mijn klacht heb beschreven.

Vreemd vind ik ook dat H. verklaart niet te weten wat een niergreep is om vervolgens in detail uit te leggen waarom hij zo een greep niet zou toepassen ("[h]et lijkt me ook niet handig om dat te doen, omdat ik dan een elleboog in mijn gezicht kan krijgen").

Hierbij wil ik er op wijzen dat, ware de gang van zaken zoals als H., L. en V. ze beschrijven ik mijn letsel niet had kunnen oplopen. Zij gaan daar niet op een bevredigende manier op in. Dat er "behoorlijk hard is geworsteld" om mij in de boeien te krijgen (H.) en het wijzen op mijn lichamelijk verzet bij het in de boeien slaan (L. en V.) geeft geen verklaring voor het door mij opgelopen letsel. De verklaring van V. geeft dit ook duidelijk aan: "Voor mij was dit een gewone aanhouding, waarbij iemand niet zomaar gewond raakt." V. erkent overigens wel dat ik het letsel heb opgelopen. Ook L. geeft aan dat er tijdens het genoemde 'verzet' geen situatie is ontstaan die de door mij opgelopen fractuur verklaart ("[v]olgens mij is er tijdens de aanhouding niets gebeurd waardoor verzoeker letsel opgelopen zou kunnen hebben").

De aanwezigheid van A. bij het mij naar de grond brengen moet hier apart vermeld worden omdat hij op dat moment verklaart bezig te zijn met de hond. Het valt mij op dat de tijd dat hij met de hond bezig is (een paal pakken, een stap vooruit doen met de paal in de hand waarop de hond wegloopt) een kortstondige situatie schetst. De situatie die hij nog wel ziet (dat ik mij wegruk van H. die mij wil boeien) en de situatie die hij nadat de hond is weggelopen aantreft ("[o]p het moment dat ik mij weer omdraaide, zag ik dat collega's verzoeker boeiden. Hij lag op zijn buik geloof ik") wijzen erop dat ik zeer snel op de grond terecht ben gekomen. Volgens de verklaringen van V., H. en L. moet in die korte periode een poging tot het naar de grond brengen plaatsvinden door H., moet V. uit de kwekerij komen, en moet ik definitief door H. en V. naar de grond worden gebracht. Ik wijs erop dat V. weliswaar verklaart uit de schuur te rennen, hij wel eerst van een wankel gebouwde vliering moest komen en een instabiele keukentrap moest afdalen voordat hij bij mij aankwam. Daarbij wijs ik er op dat het 'gangpad' (Het gaat hier om een pad dat gevormd word door twee stapels hout. De strook grond daartussen vormt het gangpad.) waar ik op de grond terecht ben gekomen zeer smal is (circa 1,5 meter), het innemen van een positie naast die van mij en H. is niet goed mogelijk en zal (voorzover het al mogelijk is) enige tijd in beslag nemen, zeker wanneer ik mij zo verzette als de verklaringen doen voorkomen. Helemaal wanneer V. mijn arm in een overstrekte positie moest nemen op dit gangpad voordat ik op de grond lag, zou het een tijdrovende situatie zijn geweest. De smalte van het pad zou dan nog meer problemen opleveren voor een snelle afhandeling van het 'naar de grond brengen'. Te meer daar A. verklaart dat men al bezig was mij te boeien toen hij klaar was met de hond, is het onwaarschijnlijk dat V. heeft geassisteerd bij het mij naar de grond brengen.

Over mijn 'verzet'

Uit verschillende verklaringen komt het beeld naar voren dat ik mij verbaal en lichamelijk verzette tegen mijn arrestatie.

Over mijn verbale verzet het volgende: ja, ik was zeker geïrriteerd over de plotselinge aanwezigheid van een groep politiemensen. Dit is een situatie die ernstig ingrijpt in de privacy en die gevoelig ligt. Dat ik mij daar nogal luidruchtig en constant over heb uitgelaten is waar. Ik vloek in het dagelijkse leven ook veel. Zelfs in gesprekken met personen die relationeel dicht bij staan doe ik dat vaak. Bijvoorbeeld wanneer ik uiting geef aan ongenoegen dan wel verbazing. Ik merk op dat dat vloeken grotendeels niet tegen personen is gericht. Dat neemt overigens niet weg dat ik mij op verschillende tijdstippen/situaties tijdens het gebeurde wel direct (persoon-/groepsgericht) tegen de politie verbaal uitgelaten heb. Ik noem de situatie toen mijn arm vastgepakt werd en de situatie voor de eerste schuur waar wij heenliepen (opmerking omtrent het openbreken). Ik heb echter het meest direct naar de politie gevloekt na dat ik in de boeien ben geslagen. Hoewel ik besef dat mijn vloeken aan een gespannen situatie kan hebben bijgedragen staat het in geen verhouding met wat de politie mij heeft aangedaan. Dat de politie uit mijn verbale gedrag een ernstige verzetssituatie afleidt is een inschattingsfout die tot ernstige gevolgen heeft geleid.

In verschillende verklaringen komt ook het aspect van lichamelijk verzet mijnerzijds naar voren. Zoals ik eerder heb gemeld: ik heb tweemaal mijn arm weggetrokken van H. die mij wou boeien; ik wist niet dat hij mij wilde boeien en schrok van zijn aanraking. In de verklaring van H. zegt hij dat hij mij dit wel duidelijk heeft gemaakt. Hij beroept zich daarbij op het feit dat hij dit altijd doet ("[i]k vertel dat altijd(...)"). Ik wijs erop dat het algemene gedrag van H. niet ter discussie staat, wel het gedrag bij mijn aanhouding. Een statement hoe H. in het algemeen handelt gaat niet in op deze situatie. Daarbij wijs ik erop dat de stagiaire twijfelt of H. dit daadwerkelijk heeft gezegd ("[v]olgens mij was daar de gelegenheid ook niet voor"). Ook L. twijfelt hierover; hij "kan zich niet herinneren of vooraf tegen verzoeker is gezegd dat hij zou worden geboeid (...)". A. meent zich één en ander preciezer te herinneren. Hij wijst er op dat H. mij uitlegde wat er te gebeuren stond. Ik merk op dat A. het verste van het gebeuren afstond. Ik betwijfel of zijn herinnering de juiste gang van zaken weergeeft. Daarbij merk ik op dat ook A. niet aangeeft dat H. mij zei dat ik geboeid zou worden. H. zou in A.'s weergave mijn bovenarm pakken "om aan te geven dat (...ik) toch wel mee moest". V. en Vi. waren op dit moment volgens hun verklaringen op de vliering evenals de wijkagent van R.

Een ander moment dat wordt genoemd als lichamelijk verzet is de bokshouding die ik aanneem. Zoals ik al eerder in mijn klacht meldde heb ik deze houding ter verdediging aangenomen nadat H. mij geslagen heeft. H. erkent zelf die volgorde van gebeurtenissen, ik zal daarom niet ingaan op andere verklaringen waarin gesuggereerd wordt dat ik voorafgaand aan de klap van H. de bokshouding heb aangenomen. Dat die klap overigens 'met vlakke hand' is gegeven betwijfel ik. Ik heb deze klap als vuistslag ervaren. Het valt mij op dat een detail als dit (de vlakke hand) waarbij het ook nog om een zeer snelle beweging gaat met zoveel precisie door de betrokken ambtenaren wordt weergegeven; ambtenaren die (begrijpelijkerwijs na meer dan twee jaren) op andere punten ruiterlijk willen toegeven dat hun geheugen tekortschiet.

Voorzover ik mij tijdens het boeien verzet zou hebben wil ik het volgende opmerken: ik heb mij met alle macht verzet tegen de verwurging van H. De combinatie van pijn (de verwurging vond plaats na mijn grondval/fractuur) was afschuwelijk. Naar lucht happen ging voor mij voor alles. Ik had doodsangst. Er was hier zeker geen sprake van verzet tegen de aanhouding als zodanig. Ik merk hierbij op dat ik medisch gezien niets kon doen vanaf het moment dat ik de klap op mijn rug heb gemaakt. Het is vreemd dat de politieambtenaren juist hier mijn grootste verzet plaatsen. Dat H. opmerkt dat zijn verwurgende greep "inderdaad wel benauwend [kan] zijn" maar dat hij "dat niet mogelijk [acht] bij iemand die langer is (...)" is niet steekhoudend. Juist wanneer iemand langer is dan degene die een verwurgende greep uitvoert wordt de verwurger gedwongen harder (en makkelijker ongecontroleerd) iemand naar zich toe te trekken. Ik snap de opmerking van H. waar het gaat om mijn 'kronkelen' "[d]at was voor mij het bewijs dat ik geen goede verwurging kon aanzetten" niet. Kon aanzetten? Wilde H. mij verwurgen en besloot hij 'op rationele gronden' dat maar niet te doen? Is dit een standaard politieprocedure? Waarom wilde hij dit überhaupt, V. zou toch mijn arm in overstrekte positie hebben? Hoe dit ook zij, de verwurging is mij duidelijk bijgebleven, hij leverde mijn grootste angstmoment op. Ik heb mij ondanks alle pijn door de verwurging op de grond omgedraaid om zo te proberen aan de verwurging te ontsnappen. Toen ben ik pas op mijn buik gekomen.

Tot slot een opmerking over dralerig (zie verklaring stagiaire) en onberekenbaar gedrag mijnerzijds. Er is nergens sprake geweest van dralerig gedrag. Het openen van de schuur mag lang geduurd hebben, dat is geen dralerigheid/irriterend gedrag mijnerzijds geweest. Om de schuur te openen moet ik twee deuren die beide met sloten afgesloten zijn openen, daarbij moet ik een schuif openhalen. Voor zover ik onverwachte bewegingen zou hebben gemaakt voor mijn verzet tegen de verwurging wil ik nog het volgende kwijt. Ik ben een beweeglijk type. Deze bewegingen mogen druk overkomen, het is niet zo dat er makkelijk uit afgeleid kan worden dat ik op enigerlei wijze gevaarlijk voor de politie ben geweest. Ik ben geen vechtersbaas en stond tegenover een groep politiemensen.

Ontkennen van duidelijkheid van aanwezigheid letsel en bewusteloosheid

Op verschillende punten ziet het er naar uit dat de politie mijn fractuur simpelweg ontkent of de duidelijkheid daarvan in twijfel trekt. Ik heb hierboven al aangegeven dat de verklaringen van H., L. en V. met betrekking tot (het niet plaatsvinden van) de worp naar de grond niet op bevredigende wijze ingaan op de manier waarop ik de fractuur ben opgelopen. Op andere punten in de verklaringen komt naar voren dat dit letsel 'niet duidelijk' zou zijn. In meerdere verklaringen wordt bijvoorbeeld gezegd dat ik gewoon zat (bij het verhoor -zie V.'s verklaring-) en dat ik op een normale wijze naar de auto liep (Vi: "Hij liep gewoon tussen ons in en liep krom of iets dergelijks"). Ook de opmerking van Vi. dat hij mij niet zag liggen in de ophoudkamer wijst in die richting.

Ik wil hierover het volgende kwijt. Na het boeien ben ik naar de auto geassisteerd, er is dan weinig mogelijkheid om op geheel comfortabele manier naar de auto te lopen. Daarbij lijkt het mij sterk dat voorzover een 'afwijkende' houding wel mogelijk is geweest, dit zou worden opgemerkt als vreemde situatie door de politieambtenaren, zeker na de voorgevallen situatie. Daarbij heb wel degelijk in de ophoudkamer gelegen. Misschien heb ik ook enige tijd op het bankje gezeten. (Met opgetrokken benen lijkt overigens onmogelijk). Mijn letsel moet uit een andere situatie toch heel duidelijk voor de betrokken ambtenaren zijn geweest. In mijn huis ben ik de trap op gerend (H. was daarbij, zie zijn verklaring) in Doorwerth kon ik de auto niet zelfstandig uitkomen. Ik moest toen de betrokken ambtenaren terugroepen. H. assisteert mij vervolgens bij het uit de auto komen.

In de verklaringen wordt ook duidelijk dat mijn bewusteloosheid niet is opgemerkt door de politie. Alleen H. verklaart een enkel moment iets van ontspanning gemerkt te hebben. Hoewel hij ook verklaart op geen enkel moment iets van ontspanning te hebben opgemerkt. Ik merk op dat een tijdsbeleving in een bewusteloze staat een andere kan zijn dan een gewone. Het is goed mogelijk dat ik maar enkele seconden bewusteloos ben geweest, ik heb duidelijk een moment ervaren dat de pijn wegebde en ervaren dat ik mij in een andere dimensie bevond.

Tot slot

Er blijven een aantal zaken onduidelijk. Waarom ben ik niet naar Arnhem voor verhoor gebracht? Waarom word ik door de politie naar huis gebracht? Wanneer tenminste drie man mij niet makkelijk kunnen boeien, waarom volhardt men dan in een grove behandeling en heeft men niet bijtijds ingezien dat ik totaal verkrampt was? Wat heeft H. bedoeld met zijn opmerkingen omtrent de verwurging en over de niergreep.

Het blijft mij ook vreemd voorkomen dat de collega's van H. niets doen voor de worp. De opmerking van de stagiaire dat het wel logisch is dat V. komt assisteren (omdat hij voor een aanhoudingseenheid werkt) verklaart dit niet. V. moet immers eerst uit de kwekerij komen; het is niet logisch dat de collega's V. verwachten. Terwijl H. mij van achteren (om mijn middel) vasthield had één van deze collega's kunnen assisteren.

De voorgestelde gang van zaken als ware het V. en H. die mij op een nette manier naar de grond leidden komt onwaarschijnlijk over. Ik heb de redenen daarvoor hierboven weergegeven. Er zijn tegenstrijdigheden in de verklaringen op cruciale momenten. De snelle gang van zaken die uit A.'s verhaal naar voren komt en die overeenkomt met mijn klacht over de grondworp, komt niet overeen met de verklaringen van V., L. en H. Daarbij blijft om genoemde redenen het mij met de overstrekte arm naar de grond geleiden vreemd. Voorzover er op het ontstaan van mijn fractuur wordt ingegaan is dat onbevredigend gebeurd. Daarbij is de voorstelling van zaken in strijd met de manier waarop ik dat in mijn klacht heb beschreven/mij herinner.

Ik merk hierbij op dat toen H. mij van achteren omklemde ik een goed overzicht over de situatie had. Ik kon de schuurdeur zien voordat dat ik op de grond terechtkwam. V. is daar voor die tijd niet uitgelopen.

Ik wijs er nogmaals op dat de politie disproportioneel geweld heeft gebruikt. Mijn 'verzet' gaf daar geen aanleiding voor. Ik heb dat hierboven uiteengezet.

Ik heb het ontkennend gedrag van de politieambtenaren waar het gaat om mijn opgelopen letsel als zeer vervelend ervaren. Zoals ik reeds opmerkte: nergens wordt een bevredigende uitleg van dat letsel gegeven. Mijn 'verzet' kan mijn fractuur niet hebben opgeleverd. Dat ik op 'bosgrond' ben terecht gekomen wijst op de zeer harde manier waarop H. mij op de grond heeft geworpen; weliswaar kom ik op 'zachtere' grond, ik loop toch een fractuur op. Daar heb ik nog steeds last van. De verwurging van H. was niet nodig de manier waarop met man en macht aan mijn armen is gesjord getuigt van een zeer slecht inzicht van mijn conditie."

Beoordeling

I. TEN AANZIEN VAN DE POLITIE

1. Ten aanzien van het slaan in verzoekers gezicht

1.1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden bij zijn aanhouding op 15 oktober 1997 disproportioneel geweld hebben gebruikt. Hij klaagt er onder meer over dat betrokken ambtenaar H. hem in zijn gezicht heeft geslagen.

1.2. Op woensdag 15 oktober 1997 bezochten 6 ambtenaren van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (L., tevens hulpofficier van justitie, V., H., Vi., A., en Ho.), alsmede M. (een stagiaire) en één of twee medewerkers van de NUON, van wie de identiteit onbekend is gebleven, verzoekers woning in verband met verdenking van het houden van een hennepkwekerij. Nadat de hennepkwekerij was ontdekt, heeft L. tegen verzoeker gezegd dat hij was aangehouden. Verzoeker werd ter plaatse voor L. geleid. H. wilde daarna verzoeker bij zijn arm pakken om hem te boeien. Verzoeker trok twee maal zijn arm los. Vervolgens gaf H. verzoeker een klap in zijn gezicht.

1.3. Een politieambtenaar is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken. Het daadwerkelijk uitoefenen van geweld moet in overeenstemming zijn met de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteit (zie achtergrond onder 1.).

1.4. Vast staat dat verzoeker zichtbaar geïrriteerd was door het in zijn ogen grote aantal politieambtenaren, en dat hij steeds vloekte en schold. Verzoekers gedrag kwam blijkens het proces-verbaal van aanhouding op de betrokken ambtenaren over als behoorlijk opgewonden. Het is verder aannemelijk dat bij de voorgeleiding ter plaatse tegen verzoeker is gezegd dat hij was aangehouden, dat hij mee moest naar het bureau, dat hij zou worden geboeid, en dat verzet zinloos was, maar dat verzoeker verbaal agressief en druk gebarend had gereageerd op deze mededelingen.

1.5. De betrokken ambtenaren, die verzoekers recalcitrante en opgewonden gedrag hebben opgevat als onberekenbaar, waren van mening dat om die reden sprake was van een veiligheidsrisico. Daarom wilden zij verzoeker geboeid vervoeren. Verzoeker was tot het moment dat hem werd meegedeeld dat hij zou worden geboeid, echter alleen verbaal agressief geweest en had zich nog niet fysiek verzet tegen zijn aanhouding. Daarnaast waren er geen omstandigheden, gelegen in de persoon van verzoeker (bijvoorbeeld dat verzoeker als gewelddadig bekend zou staan) of in de ernst van het strafbare feit, waardoor een veiligheidsrisico moest worden gevreesd, zoals in de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (zie achtergrond onder 2.) is vereist. Voorts was het mogelijk om een ambtenaar naast verzoeker in de politieauto te laten plaatsnemen. De betrokken ambtenaren hadden verzoeker dan ook eerst de gelegenheid moeten bieden om mee te werken aan zijn aanhouding en hadden hem moeten waarschuwen dat hij, wanneer hij niet zou meewerken, geboeid zou moeten worden vervoerd. Door meteen over te gaan tot het boeien van verzoeker is gehandeld in strijd met de Ambtsinstructie.

1.6. H. heeft verklaard dat hij, nadat verzoeker zich voor de tweede maal had losgetrokken, verzoeker met zijn vlakke hand in het gezicht had geslagen om hem te bedaren en om hem even van zijn apropos te brengen, zodat hij verzoeker kon aanhouden. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding was deze klap beschreven als een corrigerende tik.

1.7. Het was niet juist om verzoeker in zijn gezicht te slaan teneinde hem te bedaren dan wel om zijn verzet te breken. Zoals de hoofdofficier van justitie te Arnhem heeft laten weten, dient een dergelijke corrigerende klap, in de situatie als waarvan hier sprake was, te worden vermeden. Bovendien hadden de politieambtenaren, mede gelet op hun overmacht, op een andere manier verzoekers gedrag kunnen corrigeren, dan wel kunnen proberen hem te kalmeren en/of te waarschuwen voor de gevolgen van het niet meewerken aan de aanhouding. Het geven van een klap in het gezicht is niet in overeenstemming met het vereiste van professionaliteit. Daarnaast heeft deze klap niet het door H. gewenste kalmerende effect gehad, maar is het tegendeel het geval geweest, omdat verzoeker vervolgens door een boksaanhouding aan te nemen zich heeft verzet tegen de pogingen van H. om hem te boeien.

Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

2.1. Verzoeker heeft er ook over geklaagd dat H. een verwurgingsgreep heeft toegepast en dat H. hem zodanig hardhandig naar de grond heeft gewerkt dat hij daardoor een wervelbreuk heeft opgelopen.

2.2. Zoals hiervoor onder 1.5. en 1.7. is overwogen, had de politie niet mogen overgaan tot het boeien van verzoeker, en was het daarnaast onjuist om verzoeker een klap te geven. De politie treft dan ook het verwijt dat hierdoor de situatie is ontstaan dat verzoeker zich heeft verzet en de politie genoodzaakt was om, teneinde het verzet van verzoeker te breken, geweld tegen verzoeker toe te passen. Hieruit volgt dat de politie eveneens van de toepassing van dit geweld in de vorm van een verwurgingsgreep en een armklem waarmee verzoeker naar de grond is gebracht, een verwijt kan worden gemaakt.

Op dit punt is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.

II. TEN AANZIEN VAN DE KORPSBEHEERDER

1. Ten aanzien van het niet vragen van advies aan de klachtencommissie

1.1. Verzoeker heeft eveneens geklaagd over de wijze waarop de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden zijn klacht heeft behandeld. Hij klaagt er met name over dat de korpsbeheerder zijn klacht zonder tussenkomst van de klachtencommissie heeft afgedaan.

1.2. Verzoeker heeft op dit punt aangevoerd dat de politie hem tijdens de klachtafhandeling in een brief van 19 mei 1998 had meegedeeld dat de regionale klachtenfunctionaris zou zorgdragen voor verdere behandeling in de klachtencommissie.

1.3. Volgens de korpsbeheerder kan slechts de korpsbeheerder een klachtencommissie om advies vragen, op grond van artikel 34 van de klachtenregeling politieregio Gelderland-Midden (zie achtergrond onder 3.), en had de klachtenfunctionaris abusievelijk een verkeerde uitleg gegeven aan de toepassing van de formele behandeling van de klacht.

1.4. In artikel 34 van de genoemde klachtenregeling staat vermeld dat de korpsbeheerder de klachtencommissie in ieder geval om advies vraagt over de afdoening van de klacht wanneer deze klacht als zwaar is aan te merken, of als de klager dit wenst. Blijkens de toelichting op dit artikel is een klacht zwaar wanneer sprake is van geweldstoepassing.

1.5. Verzoekers klacht moet worden beschouwd als zwaar als bedoeld in artikel 34 van de klachtenregeling, vanwege het geweldgebruik en het letsel dat het gevolg is geweest van het politieoptreden. Bovendien valt niet uit te sluiten dat verzoeker zelf om dit advies zou hebben gevraagd, wanneer de klachtenfunctionaris deze verwachting niet al bij hem had gewekt. Het was dan ook onjuist dat de korpsbeheerder niet aan de klachtencommissie om advies heeft gevraagd.

Op dit punt is de onderzochte gedraging eveneens niet behoorlijk.

2. Ten aanzien het niet toepassen van het beginsel van hoor en wederhoor

2.1. Verzoeker heeft er ook over geklaagd dat de korpsbeheerder het beginsel van hoor en wederhoor niet heeft toegepast door hem niet in de gelegenheid te stellen om kennis te nemen van de verklaringen van de betrokken politieambtenaren.

2.2. De korpsbeheerder heeft op dit punt naar voren gebracht, dat de behandelend ambtenaar ingevolge artikel 26 van de klachtenregeling (zie achtergrond onder 3.) in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze over de klacht te geven. De klachtenfunctionaris was echter goed geïnformeerd over wat er was voorgevallen, en had op basis daarvan het bemiddelingsgesprek gevoerd. Hij achtte aanwezigheid van de betrokken ambtenaren niet noodzakelijk. Tijdens het gesprek was al snel duidelijk geworden dat een geslaagde formele bemiddeling geen kans zou hebben, zodat besloten was de klacht via de formele behandeling af te handelen.

2.3. Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient de behandeling van een klacht aan een aantal voorwaarden te voldoen. Deze voorwaarden zijn onder meer van belang voor het na te streven vertrouwen in de onbevooroordeeldheid van de klachtbehandelende instantie.

2.3.1. Zo moet het beginsel van hoor en wederhoor worden toegepast. Dit beginsel houdt in dat er een evenwicht behoort te zijn in de mate waarin beide partijen in de gelegenheid worden gesteld hun visie kenbaar te maken op datgene waarover wordt geklaagd.

Wanneer een klachtbehandelende instantie de klacht voorlegt aan de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft en het gegeven antwoord geheel aansluit bij de klacht, is het niet noodzakelijk de reactie aan de klager voor te leggen. Wanneer de persoon op wiens gedraging de klacht betrekking heeft echter feitelijk verweer voert, dat wil zeggen de gedraging als zodanig ontkent of feiten aanvoert die de gedraging in een geheel ander licht plaatsen, is er sprake van (nieuwe) gegevens waarover de klager zijn visie moet kunnen geven. Wederhoor is dan een vereiste.

2.4. De lezingen van de betrokken ambtenaren staan tegenover de lezing van verzoeker, zodat er geen aanleiding was om van wederhoor af te zien. Bovendien heeft de klachtenfunctionaris de visie van de betrokken ambtenaar aan verzoeker meegedeeld in plaats van de betrokken ambtenaar zelf. Hiermee heeft de politie niet gehandeld volgens haar klachtenregeling, omdat ingevolge artikel 26, tweede lid, ofwel een gesprek plaatsvindt tussen de betrokken ambtenaar en verzoeker, waarbij de klachtenfunctionaris optreedt als gespreksleider, ofwel verzoeker in een gesprek met de klachtenfunctionaris kan reageren op de schriftelijke verklaring van de betrokken ambtenaar. Dat een bemiddeling geen kans van slagen heeft, vormt geen reden om van wederhoor af te zien. In artikel 30 van de klachtenregeling staat op dit punt immers vermeld dat de klachtenfunctionaris op schrift stelt hetgeen de klager heeft verklaard als reactie op de verklaring van de ambtenaar over wie wordt geklaagd.

Door verzoeker niet in de gelegenheid te stellen zijn visie te geven op de lezing van de politie, is in dit opzicht gehandeld in strijd met de eigen klachtenregeling.

Ook op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.

3. Ten aanzien van het zenden van de beslissing aan een kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde

3.1. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat de korpsbeheerder zijn beslissing op de klacht heeft gericht aan een kantoorgenoot van zijn gemachtigde, in plaats van aan zijn gemachtigde zelf.

3.2. De korpsbeheerder heeft op dit punt laten weten dat in verband met een interne functiewisseling van klachtencoördinator de afdoeningsbrief van de korpsbeheerder abusievelijk was gezonden aan een kantoorgenoot van verzoekers gemachtigde.

3.3. Uit een oogpunt van administratieve zorgvuldigheid dient post juist geadresseerd te zijn en aan de juiste persoon te worden gezonden. Aangezien de naam van verzoekers gemachtigde onder de klachtbrief staat vermeld, was er geen reden om het antwoord op de klacht aan een kantoorgenoot te adresseren. Het is dan ook niet juist dat de brief niet aan de juiste persoon is gezonden.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.

4. Ten aanzien van het afwijzen van het verzoek om schadevergoeding

4.1. Verzoeker heeft er tot slot over geklaagd dat de korpsbeheerder in zijn beslissing op de klacht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen.

4.2. De korpsbeheerder heeft ontkend dat sprake was van disproportioneel geweld. Om die reden heeft hij ten aanzien van verzoekers letsel geen aansprakelijkheid erkend.

4.3. Zoals hiervoor onder I.2. is overwogen, heeft de politie niet behoorlijk gehandeld door geweld jegens verzoeker toe te passen, nu de politie kan worden verweten dat de situatie is ontstaan waarin dit geweld noodzakelijk werd. Hierdoor kan de vraag of dit geweld, op zich zelf beschouwd, al dan niet proportioneel is geweest, buiten beschouwing blijven. Zo bezien schiet de motivering van de weigering tot schadevergoeding tekort. Hieruit volgt dat de korpsbeheerder niet in zijn standpunt kan worden gevolgd.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Dit geeft de Nationale ombudsman aanleiding tot het toen van de aanbeveling om het afwijzende besluit op het verzoek om schadevergoeding te heroverwegen, met inachtneming van het oordeel en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen dat het toegepaste geweld niet behoorlijk is geweest.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is gegrond.

De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden, is gegrond.

Aanbeveling

De beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden wordt in overweging gegeven om de beslissing tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding te heroverwegen, met in achtneming van hetgeen hiervóór is geoordeeld over het toegepaste geweld.

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Midden

Klacht:

Gebruikt bij aanhouding disproportioneel geweld.

Oordeel:

Gegrond

Instantie: Regiopolitie Gelderland-Midden/beheerder

Klacht:

Wijze waarop klacht hierover is behandeld.

Oordeel:

Gegrond