2000/208

Rapport

Op 22 november 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O., ingediend door de heer mr. M.E.M. Jacquemard, advocaat te Rotterdam, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND).

Verzoeker klaagde erover dat de IND nog geen beslissing had genomen op het bezwaarschrift van 10 april 1997 tegen de afwijzende beslissing op zijn verzoek om voortgezet verblijf, nadat de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage het tegen het bezwaarschrift ingestelde beroep op 22 januari 1999 gegrond had verklaard.

De Nationale ombudsman heeft de klacht op 25 november 1999 ter behandeling doorgestuurd naar de IND.

De IND heeft verzoekers gemachtigde bij brief van 8 december 1999, onder het aanbieden van excuses voor de lange duur van de behandeling, laten weten dat, voordat er een beslissing kon worden genomen, het bezwaarschrift moest worden voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV). Zodra het advies van de ACV zou zijn ontvangen, zou de IND per ommegaande op het bezwaarschrift beslissen.

Vervolgens wendde verzoekers gemachtigde zich bij brief van 9 december 1999 opnieuw tot de Nationale ombudsman omdat hij niet tevreden was met de wijze waarop de IND de klacht had afgehandeld.

Op 21 december 1999 heeft een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de klacht telefonisch voorgelegd aan de IND met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld.

Daarop heeft de IND op 28 december 1999 laten weten dat de zaak op 14 december 1999 was voorgelegd aan de ACV. De IND kon naar aanleiding van de vraag wanneer er een beslissing zou worden genomen, geen concrete termijn noemen.

Op 4 januari 2000 heeft de medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman de ACV telefonisch verzocht of bekend was wanneer de zitting zou plaatsvinden. Daarop heeft de ACV op 5 januari 2000 laten weten dat de zitting op 20 januari 2000 zou plaatsvinden.

Aangezien nog niet duidelijk was binnen welke termijn een beslissing was te verwachten, heeft de Nationale ombudsman besloten het onderzoek naar de klacht schriftelijk voort te zetten.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt over de lange duur van de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) van het bezwaarschrift van 10 april 1997 tegen de afwijzende beslissing op zijn verzoek om voortgezet verblijf, nadat de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage het tegen het bezwaarschrift ingestelde beroep op 22 januari 1999 gegrond had verklaard.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Staatssecretaris van Justitie verzocht op de klacht te reageren. Daarbij werd de Staatssecretaris een aantal specifieke vragen gesteld.

Daarnaast werd de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken de gelegenheid geboden om commentaar te geven op de klacht.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

De Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken en de Staatssecretaris van Justitie deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage verklaarde bij beslissing van 22 januari 1999 het beroepschrift tegen de afwijzende beslissing op verzoekers bezwaarschrift tegen de negatieve beslissing op zijn aanvraag van 11 december 1995 om voortgezet verblijf, gegrond. De arrondissementsrechtbank droeg de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) op binnen veertien dagen na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift van 10 april 1997 te nemen. Op 9 februari 1999 verzond de arrondissementsrechtbank deze uitspraak.

2. De IND besliste op 27 mei 1999 dat verzoekers aanvraag diende te worden voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV). De IND legde uiteindelijk op 14 december 1999 de zaak daadwerkelijk voor aan de AVC.

3. Op 20 januari 2000 vond de zitting bij de ACV plaats. De ACV zond op 31 januari 2000 het advies naar de IND.

B. Standpunt verzoeker

Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder klacht.

C. Standpunt Staatssecretaris van Justitie

Bij brief van 27 maart 2000 reageerde de Staatssecretaris van Justitie als volgt op de klacht en op de hem bij de opening van het onderzoek gestelde specifieke vragen:

(…)

Bij brief van 2 februari 2000 heeft u mij verzocht te reageren op de klacht ingediend door mr. M.E.M. Jacquemard, namens de heer O. (verzoeker; N.o).

Op de eerste plaats bied ik u mijn verontschuldigingen aan voor het feit dat de beantwoording van uw brief meer tijd in beslag heeft genomen dan ik wenselijk acht.

De klacht strekt ertoe dat betrokkene zich niet kan vinden in de lange behandelingsduur van het namens hem ingediende bezwaarschrift.

De klacht is eerder onder mijn aandacht gebracht.

De arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage heeft bij uitspraak van 22 januari 1999 bepaald dat binnen 14 dagen na datum van verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift dient te worden genomen. Deze termijn is ruimschoots verstreken. De klacht, voor zover deze de lange behandelingsduur van het bezwaarschrift betreft en het niet bijtijds reageren op de brieven van de raadsman, acht ik derhalve gegrond.

Ik zal hieronder op uw vragen ingaan.

Vraag 1

De gemachtigde van betrokkene, mr. Jacquemard, heeft bij brief van 8 april 1999 verzocht met spoed op het bezwaarschrift te beslissen. Bij brief van 21 april 1999 is door de IND de ontvangst hiervan bevestigd en tevens om begrip gevraagd voor de lange behandelingsduur.

Uit het dossier is gebleken dat op 27 mei 1999 is vastgesteld dat de aanvraag om voortgezet verblijf voor advies voorgelegd dient te worden aan de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV).

Bij brief van 25 augustus 1999 heeft de gemachtigde van betrokkene nogmaals verzocht om een spoedige beslissing. Tevens heeft hij aangegeven dat betrokkene sedert 24 december 1998 in (een psychiatrisch centrum; N.o.) is opgenomen en daar nog verblijft. De IND heeft op deze brief niet gereageerd. Bij brief van 17 september 1999 vraagt gemachtigde per ommegaande om een reactie. Deze brief is eveneens onbeantwoord gebleven.

Op 19 november 1999 is namens betrokkene bij de Nationale ombudsman een klacht ingediend omtrent de lange behandelingsduur van het bezwaarschrift van 10 april 1997. Op 25 november 1999 heeft de Nationale ombudsman de namens betrokkene ingediende klacht doorgestuurd naar de IND.

Bij brief van 8 december 1999 heeft de IND excuses aangeboden voor de lange behandelingsduur en het niet beantwoorden van de brieven.

Tevens is aangekondigd dat, voordat er een beslissing op het bezwaar kan worden genomen, de zaak voorgelegd dient te worden aan de ACV. Hierover zou gemachtigde nog nader bericht ontvangen.

Vervolgens heeft gemachtigde bij brief van 9 december 1999 zich wederom tot Nationale ombudsman gewend, omdat hij niet tevreden was met de wijze waarop de IND de klacht van 25 november 1999 heeft afgehandeld.

Op 21 december 1999 heeft de Nationale ombudsman telefonisch geïnformeerd of er een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld inzake het namens betrokkene ingediende bezwaarschrift.

Daarop is op 28 december 1999 aan de Nationale ombudsman bericht dat op 14 december 1999 de zaak aan de ACV is voorgelegd. Op dezelfde datum is de gemachtigde hiervan op de hoogte gesteld. Op dat moment kon nog geen nadere termijn worden genoemd waarbinnen het bezwaar kon worden afgedaan.

Op 4 januari 2000 heeft de Nationale ombudsman de ACV telefonisch verzocht of bekend was wanneer de ACV-zitting zou plaatsvinden. De ACV heeft op 5 januari 2000 laten weten dat de zitting op 20 januari 2000 zou plaatsvinden.

Aangezien toen nog niet duidelijk was binnen welke termijn een beslissing was te verwachten, heeft de Nationale ombudsman besloten de klacht verder te onderzoeken.

Het feit dat de behandelingsduur van het bezwaarschrift van betrokkene thans meer dan 12 maanden bedraagt, is deels te wijten aan de grote hoeveelheid te behandelen aanvragen en bezwaarschriften binnen mijn regio. Deels is het te wijten aan een onzorgvuldige behandeling van dit bezwaarschrift. Hiervoor bied ik nogmaals mijn verontschuldigingen aan.

Ik realiseer mij dat de lange behandelingsduur, en de hiermee gepaard gaande onzekerheid omtrent de verblijfsstatus van de heer O. voor hem een belasting vormt. Ook hiervoor bied ik de heer O. mijn verontschuldigingen aan.

Vraag 2

Uit het dossier is niet gebleken waarom een eerdere voorlegging de ACV niet heeft bereikt. Het is waarschijnlijk te wijten aan de onzorgvuldige behandeling van dit bezwaarschrift.

Vraag 3

Het advies van de ACV is inmiddels ontvangen en naar aanleiding van de met u gemaakte afspraken over de afhandeling van zaken waarin geklaagd wordt over de lange behandelingsduur, zal in het onderhavige geval het namens betrokkene ingediende bezwaarschrift onmiddellijk in behandeling worden genomen en in ieder geval voor 4 april 2000 zijn afgedaan.

(…)

D. STANDPUNT ADVIESCOMMISSIE VOOR VREEMDELINGENZAKEN

De ACV heeft op 14 februari 2000 telefonisch laten weten dat de zaak op 14 december 1999 bij de ACV was binnengekomen. Op 20 januari 2000 had de zitting plaatsgevonden, waarna op 31 januari 2000 het advies door de ACV naar de IND was verzonden.

E. NADERE INFORMATIE VERZOEKER

Daarnaar gevraagd liet verzoekers gemachtigde op 20 april 2000 telefonisch weten dat de beslissing van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 22 januari 1999 op 9 februari 1999 was verzonden.

Verzoekers gemachtigde liet de Nationale ombudsman bij brief van 20 april 2000 weten dat er op dat moment nog steeds geen beslissing was genomen.

F. NADERE INFORMATIE IND

Daarnaar gevraagd deelde een medewerkster van de IND op 28 april 2000 telefonisch mee dat in de week van 1 mei 2000 zou worden beslist op het bezwaarschrift.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt over de lange duur van de behandeling door de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) van het bezwaarschrift van 10 april 1997 tegen de afwijzende beslissing op zijn verzoek om voortgezet verblijf, nadat de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage het tegen het bezwaarschrift ingestelde beroep op 22 januari 1999 gegrond had verklaard.

2. Bij uitspraak van 22 januari 1999 bepaalde de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, dat de IND binnen veertien dagen na verzending van de uitspraak een nieuwe beslissing op het bezwaarschrift diende te nemen. De desbetreffende uitspraak is op 9 februari 1999 verzonden. De IND had derhalve uiterlijk op 23 februari 1999 opnieuw een beslissing moeten nemen op het bezwaarschrift. In het kader van het onderzoek deelde de IND op 28 april 2000 mee dat de beslissing in de week van 1 mei 2000 zou worden genomen. Hiermee is de door de arrondissementsrechtbank gestelde termijn ruimschoots overschreden.

3. Gezien de verdeling van machten in onze rechtsstaat behoren bestuursorganen prompte uitvoering te geven aan een vonnis van de onafhankelijke rechter in een bepaalde zaak. Deze grondregel kan slechts uitzondering lijden indien er een - naar objectieve maatstaven gemeten - onmogelijkheid tot uitvoering van het vonnis in de betreffende zaak aanwezig zou moeten worden geacht. Een dergelijke omstandigheid doet zich in dit geval niet voor.

4. Op 27 mei 1999 heeft de IND vastgesteld dat verzoekers aanvraag diende te worden voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken (ACV). De IND heeft uiteindelijk pas op 14 december 1999 de zaak aan de ACV voorgelegd. De Staatssecretaris van Justitie gaf in zijn reactie aan dat uit het dossier niet was gebleken waarom een eerdere voorlegging de ACV niet had bereikt. Het was, aldus de Staatssecretaris, waarschijnlijk te wijten geweest aan een onzorgvuldige behandeling van het bezwaarschrift.

5. Daargelaten of de IND, gelet op de door de rechtbank vastgestelde korte beslistermijn, terecht heeft vastgesteld dat pas op het bezwaarschrift kon worden beslist nadat de zaak was voorgelegd aan de ACV, is de door de Staatssecretaris genoemde onzorgvuldige behandeling van het bezwaarschrift, gelet op hetgeen hiervoor onder 3. is overwogen over het geven van uitvoering aan rechterlijke uitspraken, uitermate betreurenswaardig.

De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND), die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Lange duur behandeling van bezwaarschrift tegen afwijzende beslissing op verzoek om voortgezet verblijf.

Oordeel:

Gegrond