Op 25 mei 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Mijnsheerenland, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht), werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid niet adequaat heeft gereageerd op zijn klachtbrief van 17 mei 1999. In die brief heeft hij er met name over geklaagd dat medewerkers van genoemd politiekorps:
- tijdens een voorlichtingsbijeenkomst de indruk hebben gewekt dat na het - succesvol - afronden van het gedeelte van de selectieprocedure bij het Landelijk Selectie Centrum Politie (LSCP) te Apeldoorn vrijwel niets nog succesvolle afronding van de procedure in de weg zou kunnen staan;
- tijdens een huisbezoek op 27 april 1999 geen enkele mededeling hebben gedaan over een op handen zijnde afwijzing;
- zijn afwijzing tot op heden niet schriftelijk en met redenen omkleed hebben bevestigd;
- tijdens het gesprek van 4 mei 1999 onduidelijke redenen hebben aangevoerd voor de afwijzing en ten onrechte hebben meegedeeld dat hij met hetzelfde testrapport bij andere politiekorpsen zou kunnen solliciteren;
- zijn dossier, ondanks een toezegging in het gesprek van 4 mei 1999, niet hebben doorgezonden naar het LSCP te Apeldoorn.
Ook klaagt verzoeker erover dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid de selectieprocedure onvoldoende voortvarend heeft laten verlopen.
Achtergrond
Tekst van de folder met informatie over aan kandidaten te stellen basis-eisen en over de selectieprocedure, zoals die is verstrekt aan belangstellenden voor de functie van aspirant van politie bij het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, voor zover hier van belang:
"BASIS-EISEN
Mimimumleeftijd 18 jaar
VBO-C / MAVO - C diploma
voldoende voor Nederlands
vreemde taal
wis-en/of natuurkunde
MAVO - D diploma
Overgang HAVO / VWO 3 naar 4
In het bezit van de Nederlandse nationaliteit
In het bezit van het rijbewijs B
Voorselectie (de procedure)
De procedure bestaat uit 2 fasen. Fase l neemt een halve dag in beslag, fase 2 een hele dag. Tussen fase l en fase 2 zit ongeveer een week. Het resultaat van fase l is bepalend voor het doorgaan naar fase 2.
Fase l:
Deze fase bestaat uit:
- een capaciteitentest (intelligentietest, die ongeveer anderhalf uur duurt
- persoonlijkheidsvragenlijsten, die ook ongeveer anderhalf uur duren
- een schrijftest, die ongeveer 20 minuten duurt
De capaciteitentest en de persoonlijkheidsvragenlijsten worden op de computer afgenomen. De schrijftest is in papier and pencil vorm.
- negatief = schriftelijk afwijzen
- positief = door naar fase 2
Fase 2:
Deze bestaat uit:
- een interview met een psycholoog van ongeveer een uur
- een twee gesprek van ongeveer 15 minuten
- een sporttest, die ongeveer anderhalf uur duurt
- een leesopdracht
- negatief = schriftelijk afwijzen
- positief = door naar fase 3
Fase 3 Fase 4
- commissiegesprek R & A onderzoek
negatief = schriftelijk afwijzen
positief positief
huisbezoek
- negatief = schriftelijk afwijzen
- positief = door naar fase 5
Fase 5:
Medische keuring
- negatief = schriftelijk afwijzen
- positief =aanstellen
**********************************
Eerste fase L.S.C.P.
- capaciteitentest (Intelligentietesten)
- persoonlijkheidsvragenlijst
- schrijftest (lezen en schrijven)
Voortgangsbeslissing
Uitslagen Ie fase L.S.C.P.
Beslissing:
— negatief — schriftelijke afwijzing
— positief — naar 2e fase L.S.C.P.
Door wie:
— L.S.C.P.
Tweede fase L.S.C.P.
interview met de psycholoog
tweegesprek
sporttest
leesopdracht
*********************
Uitslagen 2e fase L.S.C.P.
- advies L.S.C.P.
Beslissing korps Zuid-Holland-Zuid
- negatief — Schriftelijk afwijzen
- positief — R.A. onderzoek
— negatief dan schriftelijk afwijzen
— positief dan huisbezoek
Door wie:
- Werving en Selectie
Referenten Onderzoek
Doel:
Toetsing van de selectiegegevens
Opheldering van vraagpunten
Indicatie naar de inpasbaarheid in het korps
Wie:
Werkgevers, Militaire leidinggevenden, Docenten, Voorzitter vereniging, Decaan, Trainer/coach, Overige
Antecedenten Onderzoek
Doel:
Onderzoek naar contacten/aanraking politie en justitie
Wie:
Sollicitant en partner o.a.
Voortgangsbeslissing na huisbezoek
- Advies commissie
Beslissing korps Zuid-Hoiïand-Zuid
- negatief — schriftelijk afwijzen
- positief — medische keuring
Door wie:
- Werving en Selectie
Definitieve beslissing
Op basis van alle beschikbare selectiegegevens
Advies van R.A. onderzoek aan Chef Werving en Selectie
Beslissing door de chef Personeelszaken
- Ongeschikt — Schriftelijk afwijzen
- Geschikt — voornemen tot aanstellen - Medische keuring
5e Onderdeel selectie procedure
Medische keuring door de Arbo Management Groep (8 centra in Nederland).
Eindbeslissing
Uitslag Arbo Management Groep
Advies A.M.G.
- Ongeschikt
- Ongeschikt nakeuren (nader onderzoek)
- Geschikt
Beslissing korps Zuid-HoIland-Zuid
Negatief — Schriftelijk afwijzen
Geschikt — Aanstellen
Door wie:
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht) verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld.
Ook werden twee betrokken ambtenaren telefonisch gehoord.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Eind juli 1998 solliciteerde verzoeker naar de functie van aspirant bij het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid.
Bij brief van 11 augustus 1998 bevestigde het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid de ontvangst van de door verzoeker ingevulde sollicitatieformulieren.
Bij brief van 20 oktober 1998 nodigde het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid verzoeker uit voor het bijwonen van een door de afdeling Werving en Selectie georganiseerde voorlichtingsbijeenkomst op 27 oktober 1998.
Verzoeker heeft deze voorlichtingsbijeenkomst bijgewoond.
Op 5 november 1998 nam verzoeker deel aan de eerste fase van het selectieonderzoek bij het Landelijk Selectie Centrum Politie (LSCP) te Apeldoorn.
Op 26 november 1998 nam verzoeker deel aan de tweede fase van het selectieonderzoek bij het LSCP.
Op 14 december 1998 berichtte de chef personeelszaken van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid verzoeker dat hij de in de voorgaande fasen afgenomen testen met positief resultaat had afgerond en dat hij in januari 1999 zou worden uitgenodigd voor een gesprek met een medewerker Arbeidsbemiddeling B. Dat gesprek vond plaats op 9 februari 1999.
Op 27 april 1999 bezochten twee medewerkers van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid in het kader van de sollicitatieprocedure verzoeker thuis om zo een beeld te krijgen van verzoekers thuissituatie.
Op 4 mei 1999 werd verzoeker tijdens een gesprek met politiemedewerker H. meegedeeld dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid had besloten zijn sollicitatie af te wijzen. Verzoekers moeder was bij dat gesprek aanwezig.
2. Bij brief van 17 mei 1999 gaf verzoeker de korpschef van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid te kennen bezwaar te hebben tegen de afwijzing van zijn sollicitatie. In deze brief deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
"Hiermee maak ik bezwaar tegen uw beslissing tot afwijzing voor de opleiding c.q. aanstelling voor de regio Zuid-Holland-Zuid. (...)
Onderstaand doe ik u mijn bezwaren toekomen:
Tijdens de megafestatie toonde ik belangstelling voor een baan bij het regiokorps Zuid-Holland-Zuid. Op 21 juli 1998 ontving ik van uw medewerkers, werving en selectie, informatie over het korps, het werken bij de politie en een sollicitatieformulier (...). Eind juli 1998 retourneerde ik het door mij ingevulde sollicitatieformulier met bijlagen aan uw afdeling werving en selectie.
Op 11 augustus 1998 ontving ik het schrijven van de heer H. van uw Bureau Perspectief, waarin de ontvangstbevestiging van mijn sollicitatie, met de mededeling dat ik te zijner tijd voor een gesprek zal worden uitgenodigd (...).
Op 20 oktober 1998 ontving ik (...) de uitnodiging van het Landelijk Selectiecentrum voor Politie om op 5 november 1998 voor de 1e fase testdag aspirant te verschijnen. Tevens werd ik in dat schrijven uitgenodigd op de voorlichtingsbijeenkomst voor deze testdag op dinsdag 27 oktober 1998 (....).
Op 26 oktober 1998 ontving ik (...) de uitnodiging voor het eerste deel van het selectie-onderzoek in Apeldoorn (...).
Op 27 oktober 1998 bezocht ik de voorlichtingsbijeenkomst. In deze bijeenkomst werd o.a. uitgebreid ingegaan op de selectieprocedure. Veel aandacht werd besteed aan het selectieonderzoek eerste - en tweede fase L.S.C.P. te Apeldoorn. Op deze bijeenkomst werd aan de bezoekers meegedeeld: 'Zorgen jullie maar dat je door de selectie- / testprocedure in Apeldoorn komen, dan zorgen wij wel voor de rest.' Hieruit maakte ik op dat, indien Apeldoorn positief wordt afgerond, het laatste deel van de selectie weinig problemen zal opleveren en min of meer een formaliteit zou zijn.
In de periode 28 oktober tot en met 4 november 1998 heb ik alle door u verstrekte informatie doorgenomen en mij voorbereid op het selectieonderzoek.
Op 5 november 1998 heb ik het eerste deel van het selectieonderzoek meegemaakt en de testen afgelegd.
Op 13 november 1998 ontving ik bericht (...) waarin ik werd uitgenodigd voor het tweede deel van het selectieonderzoek, op 26 november 1998 te Apeldoorn (...) Hieruit concludeerde ik dat het eerste deel positief was afgerond.
In de periode 14 november tot en met 25 november 1998 heb ik wederom alle verstrekte informatie doorgenomen en mij voorbereid op het tweede deel van het selectieonderzoek.
Het tweede deel van het selectieonderzoek werd door mij meegemaakt op 26 november 1998 en de testen werden door mij gedaan. Achteraf bleek dat ik al reeds de ziekte van Pfeiffer had. Dit heeft ongetwijfeld de resultaten van mijn sporttest negatief beïnvloed. Echter vernam ik ter plaatse dat de sporttest door mij met goed gevolg was afgelegd.
Op 4 december 1998 ontving ik (...) de resultaten van het selectieonderzoek, met de mededeling dat het rapport met de selectiebevindingen is opgemaakt en doorgezonden naar het regiokorps (Zuid-Holland-Zuid) (...).
Op 14 december 1998 ontving ik bericht van de heer (...) S., de chef Personeelszaken dat van het LSCP bericht is ontvangen dat alle testen met positief resultaat zijn afgerond. In dat schrijven werd mij tevens meegedeeld dat een gesprek zal plaatsvinden met de medewerker Arbeidsbemiddeling B, maar dat dit, in verband met zijn vakantie tot begin januari, pas in januari 1999 zal plaatsvinden (...).
Eerst na telefonisch contact mijnerzijds, met het verzoek om een afspraak te maken, vond het gesprek met de medewerker arbeidsbemiddeling plaats op 9 februari 1999, circa 1 maand later dan schriftelijk meegedeeld en dan nog na aandringen mijnerzijds.
Dit was, buiten bezoeken aan een uitzendbureau, mijn eerste echte sollicitatiegesprek en ook nog voor een functie waarvoor ik zeer graag in aanmerking kom. U kunt zich voorstellen dat ik, onwetend wat mij te wachten stond, enigszins zenuwachtig was en wellicht ook zo over ben gekomen.
Aan het einde van dat gesprek werd mij meegedeeld dat R&A onderzoek ( Referenten- en Antecedentenonderzoek; N.o.) zou plaatsvinden en dat ik over circa 1 maand huisbezoek kon verwachten.
Uit de voorlichtingsbijeenkomst van 27 oktober 1998 had ik begrepen dat het huisbezoek bestemd was om de privé-situatie te beoordelen en het 'thuisfront' in te lichten over de baan bij de Politie en de problemen die dit mee kan brengen.
Wederom heeft mijnerzijds telefonisch contact moeten plaatsvinden om aan te dringen op het huisbezoek en voortgang in de procedure. U kunt zich voorstellen dat dit voor mij niet plezierig was. Zeker niet om te moeten aandringen bij diegene die tevens mee moet beslissen in de aanstelling. Eerst op 27 april 1999, een kleine 2 maanden later dan meegedeeld, vond het huisbezoek plaats. Hierbij waren mijn beide ouders aanwezig.
Voor zover ik, en ook mijn ouders, kon beoordelen stond niets een verdere procedure in de weg. Een naar onze mening plezierig gesprek, waarbij de heer H., voornoemd, en de heer Ho., Hoofd Surveillance te Oud Beijerland aanwezig waren. Mij en mijn ouders werden een aantal vragen gesteld en vervolgens werd ingegaan op de problemen die de Politie bij het werk ondervindt en waarmee de agent van politie thuis komt. Mijn ouders ervaarden dit als een voorbereiding op de komende tijd. De heer Ho. gaf nog aan dat het huisbezoek werd afgelegd om (denkbeeldig) te proeven en te ruiken uit welk nest men komt en dat hem dit in het gesprek duidelijk was geworden. Ook werd ik ten tijde van het gesprek door de heer Ho. uitgenodigd om eens contact met hem op te nemen en een avond- of nachtdienst mee te maken. Dit was een goede voorbereiding op de functie en op die wijze kon reeds in een eerder stadium kennis en ervaring worden opgedaan, hetgeen door de heer H. werd beaamd. Met de mededeling dat de uitslag de volgende dag of nog een dag later bekend zou zijn werd het huisbezoek na circa 1 uur afgesloten.
Op 29 april 1999 werd ik door de heer H. telefonisch benaderd met het verzoek om op 4 mei 1999 voor een gesprek in Dordrecht te komen. Hij gaf in dat telefoongesprek aan dat ik naar verwachting later een goede agent zou worden. Deze opmerking bevreemde mij.
Op 4 mei 1999 had ik het gesprek met de heer H. in het bijzijn van mijn moeder. Ik werd door haar naar Dordrecht gebracht en zij heeft het gesprek, op uitnodiging van de heer H., bijgewoond. De mededelingen in dat gesprek waren teleurstellend en zijn ons tot op heden nog niet geheel duidelijk. De belangrijkste criteria voor afwijzing, zoals ons bijgebleven, waren: mijn toch nog wel jonge leeftijd en het feit dat ik nog 'sterker' moest worden. Ik zou best een goede agent kunnen zijn en derhalve in aanmerking kunnen komen voor de functie, maar moest het een jaartje later nog maar eens proberen. Ook werd mij meegedeeld dat het ter voorbereiding goed zou zijn als ik eens bij de benzinepomp ging staan en contact met mensen zou hebben. Op mijn vraag of ik dan na een jaar weer de selectieprocedure in Apeldoorn moest doorlopen werd bevestigend geantwoord.
Wel deelde de heer H. mij mee dat mijn complete file naar Apeldoorn zou worden gezonden. Het kon wel eens zijn, zo deelde hij mee, dat een korps elders in het land dringend behoefte had aan agenten en dat zij dan bij Apeldoorn informeren en dat ik dan wellicht in aanmerking zou kunnen komen. In dat geval zou bericht komen uit Apeldoorn. Verder deelde hij mee dat mijn testrapport een halfjaar geldig was en dat ik hiermee ook nog bij een ander korps kon informeren met gebruikmaking van het rapport. Wellicht waren zij wel in mij geïnteresseerd.
Op 5 mei 1999 bezocht ik het Korps Rotterdam Rijnmond, Bureau Haagseveer. Helaas was op dat moment niemand van werving en selectie aanwezig om de ontstane situatie te bespreken en mij te informeren omtrent de mogelijkheden. Men verzocht mij telefonisch contact op te nemen met de Banenlijn Politie, telefoonnummer 0800-6096.
Op 6 mei 1999 nam ik telefonisch contact op met de Banenlijn Politie. Op mijn vragen kreeg ik antwoord en ben hierover hogelijk verbaasd.
Mij werd meegedeeld dat slechts 1 keer per halfjaar voor één politieregio kan worden gesolliciteerd bij de Politie. Derhalve is het rapport selectiebevindingen niet bruikbaar bij een ander korps.
Mijn bezwaren richten zich tegen het volgende:
1. De verwachting, zoals gewekt tijdens de voorlichtingsbijeenkomst, dat na afronding van de procedure in Apeldoorn weinig of geen problemen te verwachten zijn.
2. De tijd tussen het bericht van 14 december 1998, waarin de mededeling dat een gesprek zal plaatsvinden met de medewerker Arbeidsbemiddeling B, en het moment van het gesprek, 9 februari 1999. Op 5 dagen na heeft hier 2 maanden tussen gezeten, waarbij ik ook nog telefonisch bij de betreffende medewerker op het gesprek heb moeten aandringen.
3. De tijd tussen het gesprek van 9 februari 1999 en het huisbezoek van 27 april 1999. Op 12 dagen na heeft hier 3 maanden tussen gezeten. Ook hier moest weer telefonisch worden aangedrongen op het huisbezoek bij de betreffende medewerker.
4. De uiteindelijke afwijzing op 4 mei 1999 (9 à 10 maanden na ontvangstbevestiging sollicitatie). Dit in het licht van het huisbezoek, waarin geen enkele mededeling werd gedaan over een mogelijke afwijzing of problemen. Sterker nog, waarin een uitnodiging om ter voorbereiding tijdens een avond- of nachtdienst ervaring en kennis op te doen. Het huisbezoek, waarin ook werd meegedeeld dat de testresultaten, het betreffende rapport, zeer goed waren en voor zich zelf spreken.
5. Het feit dat, tot op heden, geen schriftelijke afwijzing met redenen werd ontvangen.
6. De onduidelijke formulering c.q. mondelinge opgaaf van redenen van afwijzing tijdens de bespreking op 4 mei 1999.
7. De opmerking tijdens de bespreking van 4 mei 1999 omtrent mijn toch nog wel jonge leeftijd, terwijl dit binnen uw werving- en selectieprocedure geen belemmering is. Deze vraag is door mij voorgelegd aan uw voorlichter tijdens de voorlichtingsbijeenkomst en aan een medewerker van het LSCP ten tijde van de testen in Apeldoorn. Beiden gaven mij aan dat dit geen enkel probleem kon zijn, anders was ik namelijk niet uitgenodigd voor de procedure.
8. De opmerking tijdens de bespreking van 4 mei 1999 omtrent het feit dat ik nog wat 'sterker' moest worden en deze ervaring wellicht kan worden opgedaan bij een benzinepomp. Ik verwijs u hiervoor naar het door u verrichte psychologisch onderzoek (...). Ik mag toch aannemen dat u voor uw ideeën hieromtrent gebruik maakt van het betreffende onderzoeksrapport. Mijn 'sterk' zijn kunt u toch beter hieruit aflezen dan dit bepalen aan de hand van een tweetal gesprekjes. Dit onderzoek is toch kwalitatief beter en afgenomen door een hiertoe door u aangestelde deskundige (psycholoog). Ik verwijs u dan ook naar de inhoud van het (...) rapport (...).
9. De mededeling tijdens de bespreking van 4 mei 1999 dat mijn file naar Apeldoorn wordt gezonden en daar misschien nog wel eens gebruikt wordt door een korps wat behoefte heeft aan menskracht. Ben ik dan wel geschikt en is dit mogelijk, gezien de opmerkingen bij de Banenlijn Politie? Het rapport is toch maar een halfjaar geldig en kan slechts 1 keer worden gebruikt?
10. De mededeling tijdens de bespreking van 4 mei 1999 dat bij een ander korps, met gebruikmaking van het testrapport, kan worden gesolliciteerd en dat zij wellicht wel in mij geïnteresseerd zijn. Dit is naar de mening van de Banenlijn Politie niet mogelijk, omdat het rapport een halfjaar geldig is en slechts bij 1 korps kan worden gebruikt.
Op grond van het bovenstaande verzoek ik u uw beslissing te heroverwegen en mij toe te laten tot het vervolgtraject in uw selectieprocedure."
3. In reactie op verzoekers bezwaarschrift reageerde de chef personeelszaken van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid namens de korpschef op 1 juni 1999 als volgt:
"...Uit uw brief blijkt dat u graag in aanmerking komt om de opleiding tot agent te gaan volgen. Uw teleurstelling dat in de eindfase van de selectieprocedure de procedure beëindigd is, kan ik begrijpen.
Uw opmerking dat u tot heden geen voor beroep vatbare beslissing heeft ontvangen is correct. De selectie procedure voorziet hierin niet.
U heeft op 4 mei 1999 in een gesprek met de heer H., in aanwezigheid van uw moeder, de redenen van beëindiging van de procedure vernomen.
Blijkens uw brief zijn die redenen u nog niet geheel duidelijk. Om die reden bied ik u aan dat de afwijzingsgronden door de chef personeelszaken, de heer S., en de heer H. aan u worden verduidelijkt.
Voor het maken van een afspraak dient u met de heer H. contact op te nemen.
Tot slot vermeld ik u nog dat uw informatie dat slechts l keer per halfjaar voor één politieregio kan worden gesolliciteerd, onjuist is. De heer H. kan u hierover nadere informatie verstrekken.
Ik neem aan dat ik u hiermede voldoende heb geïnformeerd."
4. Bij brief van 28 juni 1999 reageerde verzoeker als volgt op de brief van 1 juni 1999:
"Ik ontving uw schrijven d.d. 1 juni 1999, als antwoord op mijn bezwaar tegen de afwijzing voor de opleiding tot agent.
Het doet mij goed te constateren dat het u ook is gebleken dat ik graag in aanmerking kom voor de opleiding tot agent en dat u mijn teleurstelling kunt begrijpen. Vervolgens stelt u dat de selectieprocedure niet voorziet in het afgeven van een voor beroep vatbare beslissing. Overigens geeft uw hierbij in kopie gaande documentatie, zoals verkregen op uw voorlichtingsbijeenkomst, op de door mij genummerde pagina's 8 en 9 aan dat schriftelijke afwijzing plaats zal vinden. Ik ga er vanuit dat dit een met reden omklede afwijzing is. Tot op heden heb ik deze nog niet mogen ontvangen.
Mede hierom ben ik op dit moment niet voornemens gebruik te maken van de door u geboden mogelijkheid tot het maken van een afspraak, waarin door u de afwijzingsgronden worden verduidelijkt, maar verzoek ik u mij de afwijzing, onder vermelding van de afwijzingsgronden, schriftelijk aan mij mee te delen.
Vervolgens verzoek ik u mij tevens schriftelijk te informeren omtrent uw stelling dat mijn informatie omtrent het solliciteren onjuist is.
Voorts deel ik u mee dat uw antwoord op mijn bezwaarschrift, waarin een 10-tal punten zijn opgenomen, uiterst karig is te noemen. U gaat in uw antwoord volledig voorbij aan al mijn bezwaren en opmerkingen.
Tot slot deel ik u mee dat ik, via een relatie van mij, solliciteerde bij het korps Rotterdam-Rijnmond. Van mijn sollicitatiebrief, alsmede de reactie hierop van het korps Rotterdam-Rijnmond doe ik u bijgaand een kopie toekomen. Het korps Rotterdam-Rijnmond schrijft in haar brief dat zij hebben vastgesteld dat de afwijzing wordt aangevochten en spreekt over een bezwaarprocedure. In een telefonisch onderhoud met mevrouw V., naar aanleiding van mijn sollicitatie, werd meegedeeld dat door het korps Rotterdam-Rijnmond nog geen stukken konden worden opgevraagd in Apeldoorn omdat deze door u nog niet werden geretourneerd. Dit in tegenstelling tot de opmerking in het onderhoud van 4 mei 1999, waarin de heer H. mij meedeelde dat de complete file naar Apeldoorn zou worden gezonden. Ik berichtte u hierover in mijn bezwaarschrift van 17 mei 1999.
Ik voel mij in deze sollicitatieprocedure belemmerd door de handelwijze van uw korps. U geeft mij aan dat de procedure niet voorziet in een voor beroep (bezwaar) vatbare beslissing, terwijl het korps Rotterdam-Rijnmond aangeeft dat ik uw beslissing aanvecht en dat de 'bezwaarprocedure' nog niet is afgerond. Vervolgens wordt mijn dossier door u achtergehouden en niet, zoals door u aangegeven, verzonden aan Apeldoorn, alwaar door andere korpsen gebruik kan worden gemaakt van mijn dossier..."
5. In reactie op verzoekers brief van 28 juni1999 deelde de chef personeelszaken namens de korpschef van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid bij brief van 7 juli 1999 het volgende mee:
"...Hoewel tijdens de voorlichtingsbijeenkomst en in de schriftelijke informatie is aangegeven dat ingeval de definitieve beslissing een "ongeschikt" luidt, dit schriftelijk aan betrokkenen wordt kenbaar gemaakt, is dit in uw geval niet gebeurd.
De heer H. heeft er bewust voor gekozen om u (in aanwezigheid van uw moeder) op 4 mei j.l. de afwijzingsgrond mondeling mede te delen. Hij heeft in dit gesprek een profiel geschetst waaraan een toekomstig executieve medewerker van Politie Zuid-Holland-Zuid moet voldoen. Hij heeft daarbij aangegeven dat uw (jeugdige) persoonlijkheid (nog) niet aan die profielschets voldoet. Uw (nog) onvolwassen gedrag, houding en presentatie dient nog te groeien, alvorens u in aanmerking kunt komen voor een executieve functie bij Politie Zuid-Holland-Zuid.
Zoals ik u reeds eerder heb vermeld is uw informatie, dat slechts één keer per halfjaar voor één politieregio kan worden gesolliciteerd, onjuist.
Een door het LSCP afgegeven positief selectierapport heeft formeel een geldigheid van een halfjaar. U kunt met een positief selectierapport bij elk korps solliciteren. Het is echter niet gebruikelijk dat een sollicitant bij meerdere korpsen tegelijkertijd in de selectieprocedure wordt opgenomen. Sollicitanten, dus ook u, dienen een keuze te maken.
U heeft zelf in uw aan Politie Rotterdam-Rijnmond gerichte sollicitatiebrief d.d. 25 mei 1999 aangegeven dat u bezwaar hebt gemaakt tegen de afwijzing in Zuid-Holland-Zuid.
Daarmee heeft u tevens aangegeven dat de selectieprocedure in Zuid-Holland-Zuid, wat
u betreft, niet was afgerond.
Uit het door u verstrekte afschrift van de brief van Politie Rotterdam-Rijnmond blijkt dat zij niet accepteren dat een sollicitant bij meerdere korpsen tegelijkertijd in de selectieprocedure is opgenomen.
U stelt dat uw selectierapport niet is geretourneerd. Blijkens onze administratie is het door LSCP opgemaakte selectierapport op 6 mei j.l. door Zuid-Holland-Zuid aan het LSCP te Apeldoorn geretourneerd.
Uit navraag is gebleken dat LSCP dit selectierapport ook daadwerkelijk heeft ontvangen.
U heeft geen gebruik gemaakt van mijn aanbod om u de afwijzingsgronden te verduidelijken. Evenmin heeft u bij de heer H. nadere informatie ingewonnen over uw sollicitatiemogelijkheden bij andere korpsen.
Het moet u, gelet op bovenstaande, duidelijk zijn dat ik uw stelling, dat u in de sollicitatieprocedure bij het regiokorps Rotterdam-Rijnmond belemmerd bent door de handelwijze van Zuid-Holland-Zuid, niet onderschrijf.
Tot slot deel ik u nog mede dat mijn aanbod, om de afwijzingsgronden nogmaals aan u toe te lichten, blijft gehandhaafd.
Ik neem aan dat ik u hiermede voldoende heb geïnformeerd en wens u succes toe bij uw verdere sollicitaties."
6. Op 20 juli 1999 reageerde verzoeker als volgt op de brief van 7 juli 1999:
"...Nog steeds deel ik uw mening niet en ben van mening dat uw afwijzingsgrond wel heel algemeen is. Reeds eerder deelde ik u mee dat ik mij niet kan voorstellen dat mijn jeugdige persoonlijkheid, onvolwassen gedrag, houding en presentatie pas bij u is opgemerkt na het huisbezoek, waarin ik zelfs ter voorbereiding op de functie werd uitgenodigd een avond- of nachtdienst mee te maken. Overigens werd ten tijde van het
huisbezoek zelfs gesproken over de plaats van de opleiding en dat mede mijn persoonlijke omstandigheden, ongehuwd en niet samenwonend, een reden waren dat ik de opleiding waarschijnlijk niet dicht bij huis zou volgen, daar deze plaatsen worden ingevuld door personen met echtgenoten c.q. partners. U bent dus eerst na dit, naar mijn gevoel, positieve bezoek tot uw conclusie gekomen? Pas helemaal aan het einde van de procedure? Voorts is uw conclusie voor mij totaal onbegrijpelijk als ik het rapport psychologisch onderzoek hier naast leg. Ik adviseer u dit ook nog eens te doen. Dit is een rapport van een door u benoemde deskundige. Uw conclusie wijkt mijns inziens in alle opzichten af van de bevindingen van uw deskundige. Was het niet beter geweest om de conclusie en het advies van deze deskundige over te nemen? Wat is de reden van het onderzoek door een deskundige, indien de conclusie en het advies van die deskundige niet wordt opgevolgd? Kortom voor mij hoogst onbegrijpelijk en niet te bevatten.
Vervolgens mag enige jeugdigheid worden verwacht als personen van net 18 jaar worden toegelaten tot de selectieprocedure.
Dit alles is dan ook de reden dat ik uw afwijzingsgronden heel algemeen noem. U legt geen enkele relatie tussen uw afwijzing en het deskundigenrapport.
Ook gaat u totaal niet in op mijn bezwaren omtrent de door u gewekte verwachtingen. Deze verwachtingen werden door u gewekt tijdens de voorlichtingsbijeenkomst en tijdens het huisbezoek. Door deze gewekte verwachtingen en het positieve advies in het psychologisch onderzoek is het voor een sollicitant uiterst teleurstellend om aan het einde van de procedure toch nog een afwijzing te ontvangen. Iets waarmee na het eerder genoemde huisbezoek totaal geen rekening meer werd gehouden.
Voorts gaat u helemaal niet in op mijn bezwaren omtrent het verstrijken van de termijnen binnen de procedure. Ik heb tijdens de procedure zelf tweemaal telefonisch aan moeten dringen op voortgang in de procedure, daar de termijnen door u ruim werden overschreden. Wellicht moet hier de persoonlijkheid, houding en presentatie van uw korps nog wat groeien. U gaat hieraan in uw beantwoording volledig voorbij.
Tot slot deel ik u mee dat inmiddels mijn file door het LSCP te Apeldoorn is verzonden aan het Regiokorps Rotterdam-Rijnmond. Het LSCP te Apeldoorn had in een eerder stadium aan Rotterdam-Rijnmond meegedeeld dat de stukken nog niet van u werden ontvangen. Mijn opmerkingen in mijn eerdere schrijven waren hierop gebaseerd. Uit uw schrijven blijkt dat dit onjuist is en dat u de stukken reeds eerder aan Apeldoorn verzond. Mijn excuses derhalve hiervoor.
Overigens gaf de heer Vr., directeur van Politie, mij aan dat de geldigheidsduur van de test twee jaar is. Inmiddels heb ik zowel van u, als van Rotterdam-Rijnmond, als van de Banenlijn, als van de directeur van Politie (namens de Minister van Binnenlandse Zaken) tegenstrijdige informatie ontvangen omtrent verdere sollicitatiemogelijkheden en geldigheidsduur van testrapporten e.d.. Wellicht is het in het algemeen goed om zorgvuldiger met sollicitanten, procedures en verwachtingen om te gaan. Dit om teleurstellingen en demotivatie te voorkomen. Ik denk dat deze handelwijze niet goed is voor het totale beeld van werken bij de Politie..."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat - samengevat - weergegeven onder klacht.
C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid
1. Bij de opening van het onderzoek heeft de Nationale ombudsman de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid de volgende vragen voorgelegd:
"1a. Kunt u een nauwkeurig chronologisch overzicht geven van de op verzoeker betrekking hebbende selectieprocedure?
1b. Kunt u aangeven of, en zo ja, op welke punten, in die procedure is afgeweken van de standaardprocedure?
2. Kunt u schriftelijke verslagen overleggen van de gesprekken die op 27 april 1999 en 4 mei 1999 door ambtenaren van uw regiokorps met verzoeker zijn gevoerd?
3. De Nationale ombudsman zal zich onthouden van een inhoudelijke beoordeling van de uiteindelijk negatieve beslissing op verzoekers sollicitatie. Omdat het voor de uiteindelijke beoordeling van verzoekers klachten echter van belang kan zijn dat de Nationale ombudsman inzicht heeft in de motivering van de afwijzing, verzoek ik u de afwijzingsgrond nauwkeurig aan te geven."
2. In reactie op de klacht van verzoeker en in antwoord op de door de Nationale ombudsman gestelde vragen deelde de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid onder meer het volgende mee:
"De klacht die (verzoeker; N.o.) aan u ter beoordeling heeft voorgelegd, geeft mij aanleiding tot de volgende reactie.
CONTEXT
Het korps Zuid-Holland-Zuid kent een aanhoudend aantal vacatures met name in de executieve functies. Daarom worden wervingsinspanningen gericht op personeel van andere korpsen en op herintreders maar ook en vooral op schoolverlaters. Elk schooljaar benut het korps maximaal de geboden capaciteit van de politie-instituten om jonge mannen en vrouwen die hun middelbare schoolopleiding hebben afgerond, de politie-opleiding te laten volgen.
Het is min of meer een standaard beeld dat op het aantal plaatsen (70) bij de politieopleiding, waar Zuid-Holland-Zuid per jaar een beroep op kan doen en waartoe dus advertenties verschijnen in lokale en regionale bladen een tienvoud (700) aan reacties binnenkomt. In die advertenties wordt altijd de aan een sollicitatie voorafgaande mogelijkheid om een informatiepakket aan te vragen, geboden. Daar wordt in ongeveer een veertigvoud (2800) van het aantal vacatures gebruik van gemaakt. Het korps laat zich door die aantallen niet afleiden in zijn streven bij de behandeling van sollicitaties en alles wat daaraan voorafgaat en daarop volgt, zoveel als mogelijk, binnen de grenzen van zorgvuldigheid en behoorlijkheid, mondeling (telefonisch) afspraken te maken met betrokkenen en hen mededelingen te doen en/of nadere vragen te stellen. De tweede verklaring voor de keuze om zoveel mogelijk mondeling te communiceren is de leidende gedachte achter de Politiewet 1993: efficiency en effectiviteit, in Zuid-Holland-Zuid onder meer vertaald als: zo min mogelijk bureaucratie. En de derde verklaring is dat mondelinge communicatie - tenzij de omstandigheden tot briefwisseling of schriftelijke besluiten dwingen - altijd de voorkeur heeft boven schriftelijke omdat dat persoonlijker is. In het korps heeft die voorkeur een bijna principiële inslag.
Zo ook is gehandeld in de procedure rond (verzoeker; N.o.).
SPECIFIEK
Soms kan die voorkeur zich wreken. Bijvoorbeeld indien, zoals in deze zaak, (verzoeker; N.o.) kennelijk letterlijk kan citeren wat, wanneer en waar is gezegd, en ik niet gebruik kan maken van documenten of verslagen om die citaten te bevestigen of te ontkennen. Ik laat die citaten dan ook voor wat zij zijn. Uw vraag ad 2 "Kunt u schriftelijke verslagen (...) met verzoeker zijn gevoerd ?" leidt dus tot een ontkenning. Het procedurele onderwerp waar (verzoeker; N.o.) aandacht voor vraagt is mijns inziens uniek. Het is voor het eerst in de vele honderden gevolgde procedures sedert de politie Zuid-Holland-Zuid in 1993 is georganiseerd, dat een schriftelijke vastlegging als bewijs zou kunnen dienen. Ik zie geen aanleiding een incident aan te grijpen om te verplichten tot nog meer dossiervorming dan strikt noodzakelijk is. Op het citaat 'Zorgen jullie maar dat je door de selectie/testprocedure in Apeldoorn komen, dan zorgen wij wel voor de rest' (voorlichtingsbijeenkomst d.d. 27 oktober 1998), geef ik wel de volgende reactie. Kandidaten worden voorafgaand aan het eerste sollicitatiegesprek getest door het Landelijk Selectiecentrum voor Politie. Het LSCP brengt een rapport van bevindingen uit. Aan de hand daarvan beziet het korps Zuid-Holland-Zuid of de sollicitatieprocedure wordt voortgezet. De ervaring leert dat niet meer dan 8 a 12 % van degenen die worden getest door het LSCP, in aanmerking komt voor voortzetting van de sollicitatieprocedure. Van degenen met wie de procedure wordt voortgezet, valt in de verdere procedure nog ongeveer 10 % af. Dat rechtvaardigt een uitspraak in de geest dat degenen die de testprocedure bij het LSCP met goed gevolg afronden, een grote kans maken als adspirant naar de politieschool te worden gestuurd. Ik kan mij dus voorstellen dat tijdens een voorlichtingsbijeenkomst, al dan niet op vraag van een aanwezige, een uitspraak in de geest van het citaat, kan worden gedaan. Maar ik zie geen enkele grond voor de gedachte dat aan een sfeertekening die per definitie eigen is aan een voorlichtingsbijeenkomst, rechten zouden kunnen worden ontleend.
PROCEDURE
Bijgevoegd is de procedure die wordt gevolgd bij werving en selectie van personeel (zie achtergrond; N.o.). In die procedure zijn geen termijnen gesteld.
In de procedure met de heer Schot heeft de betrokken medewerker van het bureau Werving en Selectie in opeenvolgende fasen van de procedure verschillende malen telefonisch contact gehad met (verzoeker; N.o.). Die medewerker heeft verklaard dat hij (verzoeker; N.o.) telefonisch heeft gemeld dat en waarom het selectiegesprek eerst in februari 1999 zou plaatshebben. In een later stadium heeft die medewerker wederom telefonisch contact opgenomen met (verzoeker; N.o.) om een afspraak te maken voor het huisbezoek. Tijdens dat gesprek liet de moeder van (verzoeker; N.o.) blijken dat de hele procedure maar lang duurde. De verklaring die (verzoeker; N.o.) daarvoor is gegeven, was dat er in die periode en de daarop volgende maanden geen opleidingsplaatsen beschikbaar waren. Daarom heeft het huisbezoek in april plaatsgevonden. De betrokken medewerker van mijn korps houdt vol dat hij in beide gevallen het initiatief heeft genomen tot die telefoongesprekken.
Ik constateer dat de verklaring van die medewerker en de uitspraken van (verzoeker; N.o.) (...) tegenstrijdig zijn. Ik betreur dat. Maar ga niet zo ver dat ik hierin aanleiding vind de korpschef te vragen het bureaucratisch gehalte van sollicitatieprocedures verder te verhogen.
Bij het huisbezoek zijn de vertegenwoordigers van mijn korps twee indrukken bijgebleven. In de eindfase van de procedure hebben die ogenschijnlijke details toch een overwegende rol gekregen omdat die indrukken een bevestiging waren van de indruk die was opgedaan in het sollicitatiegesprek. (Verzoeker; N.o.) behield tijdens dat huisbezoek zijn onderuitgezakte houding met een cap dwars op zijn hoofd. Vragen aan hem gesteld, grepen zijn ouders en met name zijn moeder aan om te antwoorden.
Die indrukken bijeen genomen, hebben geleid tot het oordeel dat (verzoeker; N.o.) in deze fase van zijn leven nog te jong moet worden geacht voor (de opleiding tot) het vak van politieman. Mijn korps is zich er volstrekt van bewust hoe zwaar een dergelijk oordeel weegt, gegeven de vele stappen die (verzoeker; N.o.) reeds in de sollicitatieprocedure had gezet. Dat het korps zich daarvan bewust is, mag onder meer blijken uit het feit dat er niet mee is volstaan (verzoeker; N.o.) een brief te schrijven met de afwijzing voor dat moment van zijn sollicitatie. Bewust en gewetensvol is er voor gekozen in een gesprek met (verzoeker; N.o.) uiteen te zetten wat de beweegreden is van Zuid-Holland-Zuid om in dit stadium nog geen gebruik te maken van zijn aanbod bij het korps te komen werken. Bewust is er voor gekozen de band tussen (verzoeker; N.o.) en het korps te laten blijven bestaan. Bij dat gesprek was de moeder van (verzoeker; N.o.) aanwezig. De keuze voor het gesprek is eens te meer de bevestiging van de hiervoor aangegeven context waarbinnen sollicitatieprocedures in Zuid-Holland-Zuid worden gevolgd.
In het gesprek is (verzoeker; N.o.) verteld dat en waarom mijn korps hem in dit stadium nog niet als adspirant in dienst wil nemen. Het korps erkent dat (verzoeker; N.o.) de potentie en dus capaciteiten heeft een goede politiefunctionaris te worden. Maar bepalend is het oordeel dat (verzoeker; N.o.) eerst naar een meer volwassen persoonlijkheid moet groeien. Daarvoor zijn hem adviezen aangereikt. Het spreekt voor zich dat die groei niet op een politieschool kan worden geleerd. In dit stadium acht het korps het risico te wezenlijk zowel voor het korps als voor (verzoeker; N.o.), dat hij vanwege zijn onvolwassenheid afbrandt. Dat risico wil mijn korps terecht niet nemen want zou, indien het bewaarheid wordt, ten koste gaan van een andere potentiële kandidaat van wie, dat spreekt voor zich, (verzoeker; N.o.) op dat moment de opleidingsplaats op de politieschool inneemt.
Ik benadruk hetgeen (verzoeker; N.o.) ook is verteld in dat persoonlijke gesprek dat het uitgesproken oordeel geldt voor die fase in het leven van (verzoeker; N.o.). Alstoen is ook uitgesproken dat Zuid-Holland-Zuid de band met (verzoeker; N.o.) graag aanhaalt op het moment dat hij van volwassenheid getuigt op een wijze dat er dezerzijds vertrouwen in bestaat dat (verzoeker; N.o.) de waardevolle politiefunctionaris zal worden die hij blijkens de resultaten van de tests bij het LSCP kan worden.
Voor de volledigheid meld ik u dat het dossier van (verzoeker; N.o.) voorlopig is gesloten met de aantekening 'nu nog te jong'. Zoals eerder opgemerkt bevinden zich in zijn dossier geen andere verslagen van gesprekken e.d.
Ik begrijp de teleurstelling van (verzoeker; N.o.). Maar met zijn verzoek aan u miskent hij de persoonlijke benadering die mijn korps ook hem heeft gegeven.
Het voorgaande samenvattend, ben ik van oordeel dat de klacht (...) ongegrond is."
d verklaring ambtenaar H.
Op 29 november 1999 verklaarde ambtenaar H., medewerker van de Dienst Ondersteuning Concern & Control (Bureau Perspectief) bij het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:
"Het huisbezoek vormt een standaardonderdeel van de selectieprocedure.
Tijdens zo'n huisbezoek lopen wij uiteraard niet vooruit op een nog te nemen beslissing.
Toen was besloten om (verzoeker; N.o.) (vooralsnog) niet in dienst te nemen, heb ik in overleg met het hoofd van de afdeling Personeelszaken besloten om (verzoeker; N.o.) die beslissing zo mogelijk mondeling en niet schriftelijk mee te delen.
Als redenen voor het besluit om hem de afwijzingsbeslissing bij voorkeur mondeling in een rechtstreeks gesprek mee te delen noem ik behalve zijn leeftijd, ook het feit dat ik in de loop van de procedure regelmatig en prettig contact met hem had gehad en het gegeven dat wij in hem op termijn een goede kandidaat zagen.
Dat gesprek vond plaats op 4 mei 1999 in Dordrecht. (Verzoeker; N.o.) werd door zijn moeder naar Dordrecht gebracht. Wij hadden er geen enkel bezwaar tegen dat zijn moeder bij het gesprek aanwezig was.
Ik heb in het gesprek uitgelegd om welke redenen was besloten (verzoeker; N.o.) op dat moment niet in dienst te nemen. Ik had sterk de indruk dat (verzoeker; N.o.) en zijn moeder op dat moment begrip hadden voor die beslissing.
Ik heb ook gezegd dat (verzoeker; N.o.) na een half jaar opnieuw zou kunnen solliciteren bij ons korps.
Ik heb na 4 mei 1999 geen rechtstreeks contact gehad met (verzoeker; N.o.).
Nadat was besloten om (verzoeker; N.o.) niet in dienst te nemen, is het selectierapport terug gestuurd naar het LSCP.
Als (verzoeker; N.o.) bij een ander regiokorps gaat solliciteren kan m.i. het desbetreffende politiekorps binnen zes maanden gebruik maken van dat selectierapport. Om die reden is het rapport dan ook terstond naar het LSCP geretourneerd.
In reactie op de klacht over het trage verloop van de sollicitatieprocedure wil ik het volgende meedelen.
Ieder korps beschikt over een bepaald aantal opleidingsplaatsen bij het LSOP.
In de periode dat de sollicitatie van (verzoeker; N.o.) werd behandeld, waren alle opleidingsplaatsen waarover ons korps beschikt bezet. Ook dit is door mij met (verzoeker; N.o.) besproken."
E. verklaring ambtenaar Ho.
Op 29 november 1999 verklaarde ambtenaar Ho., inspecteur van politie bij het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, telefonisch tegenover een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman, het volgende:
"Ik kan mij de kwestie waarover u mij wenst te spreken herinneren.
Het is bij ons korps te doen gebruikelijk dat een kandidaat die zich in de eindfase van de sollicitatieprocedure bevindt, zoals in dit geval (verzoeker; N.o.) thuis wordt bezocht door een personeelsconsulent en één van de drie chefs surveillancedienst.
In dat kader bezocht ik samen met de heer H. op 27 april 1999 (verzoeker; N.o.) in zijn woning te Mijnsheerenland.
Ik herinner mij dat zijn ouders bij het gesprek aanwezig waren.
Ik herinner mij ook dat veel van de door ons gestelde vragen door zijn vader werden beantwoord en niet door de kandidaat zelf.
Ook staat mij nog goed bij dat de kandidaat tijdens het gesprek een baseball-pet droeg.
Al met al maakte de kandidaat tijdens het huisbezoek een tamelijk jonge indruk.
Toen wij naderhand in de auto terugreden bleek dat ook mijn collega verzoeker nog wel erg jong vond overkomen. Naderhand hebben wij dat oordeel uiteraard laten doorklinken in het door ons opgemaakte advies.
Dat wij tijdens het gesprek met geen woord hebben gerept over een eventueel op handen zijnde afwijzing is logisch. Het door ons afgelegde bezoek was slechts één van de onderdelen van de sollicitatieprocedure. Naar aanleiding van ons bezoek hebben wij een advies uitgebracht aan de afdeling Werving en Selectie.
Op basis van alle rapportages en adviezen tezamen wordt vervolgens beslist of een kandidaat wel of niet in dienst zal worden genomen.
Afwijzing was op 27 april 1999 dus niet aan de orde en los daarvan was het ook niet aan ons om daar een uitlating over te doen."
Beoordeling
ALGEMEEN
In de zomer van 1998 heeft verzoeker gesolliciteerd naar de functie van aspirant van politie bij het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid.
Nadat verzoeker vervolgens eind oktober 1998 een door de afdeling Werving en Selectie van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid georganiseerde voorlichtingsbijeenkomst had bijgewoond, nam hij op 5 november en 26 november 1998 deel aan de eerste en tweede fase van het selectieonderzoek.
Op 14 december 1998 deelde de chef personeelszaken van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid verzoeker mee dat de in de voorgaande fasen afgenomen testen aanleiding gaven om hem uit te nodigen voor een gesprek met de medewerker Arbeidsbemiddeling B. Dat gesprek vond plaats op 9 februari 1999.
Vervolgens legden twee medewerkers van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid op 27 april 1999 een huisbezoek af bij verzoeker om zich een beeld te vormen van verzoekers thuissituatie. Een week later, op 4 mei 1999, deelde politiemedewerker H. verzoeker tijdens een gesprek op het hoofdbureau van politie te Dordrecht mee dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid had besloten zijn sollicitatie, vooralsnog, af te wijzen. Verzoekers moeder was bij dat gesprek aanwezig.
Verzoeker heeft op 17 mei 1999 schriftelijk beklag over de afwijzing gedaan bij de chef van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid. Met name klaagt verzoeker er in zijn brief over dat de politie tijdens de voorlichtingsbijeenkomst en tijdens het huisbezoek valse verwachtingen heeft gewekt, de afwijzing niet op schrift heeft willen zetten, de afwijzing ook niet duidelijk heeft gemotiveerd en het sollicitatiedossier na de afwijzing niet heeft doorgezonden naar het Landelijk Selectie Centrum Politie (LSCP) te Apeldoorn.
I. MET BETREKKING TOT DE REACTIE OP VERZOEKERS BRIEF VAN 17 MEI 1999
1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid niet adequaat heeft gereageerd op zijn brief van 17 mei 1999.
2. In reactie op verzoekers brief van 17 mei 1999 heeft de chef personeelszaken van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid verzoeker op 1 juni 1999 een brief gestuurd, waarin hij hem uitnodigt voor een gesprek om de afwijzingsgronden nader toe te lichten.
Verzoekers brief van 17 mei 1999 bevat tien concrete klachtonderdelen, waarvan een aantal geen betrekking heeft op de afwijzing van verzoeker.
Het is niet juist dat in de reactie op verzoekers brief niet werd ingegaan op alle klachten van verzoeker, noch werd aangegeven dat deze aspecten tijdens het gesprek aan de orde zouden kunnen komen. Weliswaar is aannemelijk dat tijdens het gesprek ook niet op de afwijzing betrekking hebbende klachten van verzoeker aan de orde zouden zijn gekomen, maar door in de brief van 1 juni 1999 verzoekers klachten geheel buiten beschouwing te laten heeft het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid zich onvoldoende rekenschap gegeven van de bij verzoeker levende onvrede over de afloop van de sollicitatieprocedure.
Ook in de vervolgbrief van 7 juli 1999 is het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid niet op alle door verzoeker ter sprake gebrachte klachten ingegaan.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
3. Met betrekking tot de in de brief van 17 mei 1999 geformuleerde klachten, wenst de Nationale ombudsman de volgende kanttekeningen te plaatsen.
4.1. Allereerst heeft verzoeker opgemerkt dat tijdens de voorlichtingsbijeenkomst de verwachting is gewekt dat na een geslaagde afronding van de selectiefases bij het LSCP te Apeldoorn weinig of niets nog een succesvolle afloop van de sollicitatie zou kunnen verhinderen.
Gezien het doel van een voorlichtingsbijeenkomst en gezien het door de korpsbeheerder op dit punt gestelde (zie bevindingen C.2.) is het niet aannemelijk dat medewerkers van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid in zo'n vroeg stadium van de selectieprocedure een garantie hebben gegeven voor een succesvolle afloop van een sollicitatie. Dat verzoeker de uitspraak kennelijk wel als zodanig heeft opgevat, kan de politie niet worden aangerekend.
4.2. Verzoeker heeft er verder over geklaagd dat de politieambtenaren die in het kader van de sollicitatieprocedure op 27 april 1999 een huisbezoek hebben afgelegd, op geen enkele wijze hebben gewezen op een op handen zijnde afwijzing.
Het staat vast dat het huisbezoek dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid op 27 april 1999 bij verzoeker aflegden, tot doel had, het verkrijgen van een globaal beeld van zijn thuissituatie, en niet het doen van uitlatingen over een eventuele afwijzing van de sollicitatie. Ook als de betrokken ambtenaren tijdens het huisbezoek zouden hebben geweten dat een afwijzing van verzoeker aanstaande was, zou het, gezien hun rol in de totale selectieprocedure, niet juist zijn geweest als zij verzoeker daarop zouden hebben gewezen.
4.3. Ook heeft verzoeker erover geklaagd dat de afwijzing van zijn sollicitatie niet schriftelijk en met redenen omkleed is geschied.
De Nationale ombudsman heeft begrip voor het streven van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid om zo min mogelijk bureaucratisch te werk te gaan. Daaraan doet echter niet af dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid de voor verzoeker negatieve beslissing schriftelijk en met redenen omkleed had moeten geven. Uit de door het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid gehanteerde regels voor de selectieprocedure (zie achtergrond) volgt immers dat in elke fase van de procedure afwijzing van een kandidaat schriftelijk moet gebeuren. Het is niet juist dat dit niet is gebeurd, te meer nu verzoeker meermaals heeft aangedrongen op een schriftelijke afwijzing .
4.4. Verzoeker klaagt er verder over dat ambtenaren van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid tijdens het gesprek op 4 mei 1999 de afwijzingsbeslissing onvoldoende duidelijk hebben toegelicht en ook ten onrechte hebben meegedeeld dat hij bij andere regionale politiekorpsen zou kunnen solliciteren op basis van het tijdens de voorafgaande sollicitatieprocedure opgemaakte testrapport.
Gebleken is dat de in verzoekers brief van 17 mei 1999 gegeven weergave van het gesprek op 4 mei 1999 in grote lijnen overeenstemt met de weergave van de politie.
Om die reden kan verzoeker niet worden gevolgd in zijn stelling dat tijdens het gesprek onvoldoende duidelijkheid zou zijn verschaft. Daaraan doet niet af dat het gesprek van 4 mei 1999 voor het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid eens te meer aanleiding had moeten zijn voor een schriftelijke afronding van de procedure waarbij bijvoorbeeld door middel van een - kort - verslag van het gevoerde gesprek de afwijzingsgronden nog eens duidelijk zouden zijn vermeld.
II. MET BETREKKING TOT DE DUUR VAN DE SOLLICITATIEPROCEDURE
1. Ten slotte heeft verzoeker erover geklaagd dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid zijn sollicitatie onvoldoende voortvarend heeft behandeld.
2. De sollicitatie-procedure is begonnen eind juli 1998 en is geëindigd begin mei 1999, en heeft dus in totaal bijna negen maanden in beslag genomen.
Gebleken is dat tussen een aantal concrete activiteiten die in het kader van de selectieprocedure plaatsvonden, er perioden zijn geweest waarin weinig vooruitgang werd geboekt.
De korpsbeheerder heeft gesteld dat deze tussenpozen werden veroorzaakt door de grote aantallen kandidaten enerzijds en het begrensde aantal voor hen beschikbare opleidingsplaatsen anderzijds. Voor wat betreft de beschikbaarheid van opleidingsplaatsen is het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid afhankelijk van derden, te weten het LSCP. Het is aannemelijk dat het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid de door het LSCP beschikbaar gestelde hoeveelheid opleidingsplaatsen niet kan beïnvloeden, maar niet valt in te zien waarom de voortgang van de selectieprocedure afhankelijk zou moeten zijn van de beschikbaarheid van opleidingsplaatsen. Aanstelling kan immers ook plaatsvinden onder de (opschortende) voorwaarde van beschikbaarheid van een opleidingsplaats..
Dat de behandeling van verzoekers sollicitatie negen maanden heeft geduurd, kan het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid derhalve worden aangerekend, zodat de werkwijze van het korps moet worden afgekeurd.
De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Zuid-Holland-Zuid (de burgemeester van Dordrecht), is gegrond.
Korpsbeheerder, n.d. door de Korpschef..."