2000/067

Rapport

Op 27 april 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Voorburg, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden.

Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld.

Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Op 7 november 1998 heeft een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, werkzaam bij bureau Delft-Oost, het rijbewijs van verzoeker ingevorderd.

Verzoeker klaagt erover dat die politieambtenaar vervolgens zijn rijbewijs heeft gefotokopieerd en heeft verspreid binnen de politieorganisatie. Hij acht dit een schending van zijn privacy.

Achtergrond

Bepalingen inzake privacy:

Artikel 10, eerste lid, van de Grondwet:

"Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer."

Artikel 8, eerste lid, van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM):

"Een ieder heeft recht op respect voor zijn privé leven, zijn familie- en gezinsleven, zijn

woning en zijn correspondentie."

Artikel 17, eerste lid, van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR):

"Niemand mag worden onderworpen aan willekeurige of onwettige inmenging in zijn privéleven, zijn gezinsleven, zijn huis en zijn briefwisseling, noch aan onwettige aantasting van zijn eer en goede naam."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.

Daarnaast werd de betrokken ambtenaar telefonisch gehoord.

Tijdens het onderzoek kregen korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd verzoeker een aantal specifieke vragen gesteld.

Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.

Geen van de betrokkenen gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. feiten

1. Op 7 november 1998 is verzoeker, als bestuurder van een motorvoertuig, in Voorburg staande gehouden wegens een forse overschrijding van de maximumsnelheid.

Na aankomst op het politiebureau werd zijn rijbewijs ingevorderd.

2. Bij brief van 10 december 1998 wendde verzoeker zich tot de regiopolitie Haaglanden met onder meer het volgende:

"Op zaterdag 7 november 1998 heeft de heer He. mijn rijbewijs ingevorderd (...).

Nadien heeft hij mijn rijbewijs gefotokopieerd en fotokopieën verspreid in uw organisatie.

Naar ik heb vernomen is dat een informeel gebruik in uw organisatie en wel in die situaties wanneer op grond van een nieuw wetsartikel/reglement/voorschrift, verbalisanten hebben gescoord. Over voornoemde verspreiding heb ik gesproken met een tweetal wachtcommandanten bij u, die daarvan aantekening hebben gemaakt. Hedenmorgen heb ik na vele pogingen contact gehad met de groepschef van de heer He., met name met de heer Ho.

Nadat hij er bij mij op had aangedrongen te vertellen van welke personen in uw organisatie ik deze informatie had ontvangen, waarop ik uiteraard niet ben ingegaan, daar ik mijn bronnen dien te beschermen, verklaarde de heer Ho., dat er géén fotokopieën waren verspreid door de heer He.: "geen fotokopieën van mijn ingevorderd rijbewijs verspreid door de heer He. in de politieorganisatie van Delft." Daar ik een aantal fotokopieën in mijn bezit heb, is het niet zo moeilijk een en ander vast te stellen.

Aan de heer Ho. en aan de wachtcommandanten had ik verteld/gevraagd dat ik deze zaak in der minne wil schikken, indien de heer He. zijn excuses aan mij aanbiedt, wegens de grove schending van mijn privacy door de onrechtmatige verspreiding van de fotokopieën van mijn ingevorderd rijbewijs. Tot en met nu ben ik bereid deze zaak in der minne te schikken onder voornoemde voorwaarde."

3. Verzoeker deelde de heer O. van de regiopolitie Haaglanden bij brief van 16 december 1998 onder meer het volgende mee:

"Hierbij bevestig ik u het telefonisch onderhoud van dinsdag 15 december '98, waarin u aangaf mijn bovenvermeld bericht niet te hebben gelezen/ontvangen.

In het voornoemde telefonische onderhoud gaf u aan dat de verbalisant He. ter informatie - in het kader van zijn politieinstructies - mijn rijbewijs heeft gefotokopieerd en nadien vele fotokopieën daarvan heeft verspreid in uw organisatie.

Tevens gaf u aan, dat het verstrekken van informatie daarover, door uw medewerkers aan mij, in strijd is met de ambtsinstructies. Het interne overleg dat u heeft gevoerd met de wachtcommandanten (zoals gemeld in mijn bericht aan u d.d. 10 dec. '98) en met de groepschef van de verbalisant He., met name de heer Ho., heeft geleid tot de m.i. onjuiste opstelling in deze zaak en wel tot de uitspraak, die m.i. in strijd is met de waarheid: "géén fotokopieën van mijn ingevorderde rijbewijs verspreid door de verbalisant He. in de politieorganisatie van Delft".

Gaarne verzoek ik u hierbij, voordat ik verdere stappen onderneem in deze onverkwikkelijke zaak, schriftelijk te reageren op mijn brieven.

Tevens verzoek ik u mij een ontvangstbevestiging van deze brief te zenden, zoals gebruikelijk in overheidsorganisaties aan wie macht en recht zijn toevertrouwd."

4. In antwoord op de brieven van verzoeker van 10 en 16 december 1998 berichtte de burgemeester van Delft verzoeker bij brief van 24 februari 1999 onder meer het volgende:

"De klacht betreft een - naar uw oordeel - ontoelaatbare handeling, gepleegd door verbalisant de heer He. Hij zou, nadat U wegens een forse snelheidsovertreding door een zgn. "burger-surveillancewagen" staande werd gehouden, fotokopieën van uw rijbewijs (dat werd ingevorderd) onder zijn collega's aan het bureau hebben verspreid. Ook zou er aan het politiebureau door de heer He. en diens collega's "feest zijn gevierd" over het feit dat men U had staandegehouden en uw rijbewijs had kunnen invorderen. U gaf aan dat U deze informatie van "interne bronnen" bij de politie zou hebben ontvangen, die U echter niet wilde prijsgeven.

Op 15 december 1998 heeft U naar aanleiding van deze klacht telefonisch contact gehad met de heer O., chef bureau Delft-Oost/Centrum. De heer O. heeft U tijdens dit telefoongesprek meegedeeld dat er onderzoek is gedaan naar uw klacht en dat daarbij niet is gebleken dat die kopieën inderdaad zijn verspreid en dat er een "feestje" zou zijn gevierd na uw staandehouding. Na lezing van uw beide brieven en de rapportage van de politie kan ik niet anders dan concluderen dat de genoemde gedragingen niet hebben plaatsgehad, zodat ik uw klacht derhalve ongegrond acht."

5. Bij brief van 23 maart 1999 richtte verzoeker zich tot de korpsbeheerder van het regionale politiekorps Haaglanden met het volgende:

"Ik beklaag me bij u over de gedragingen van de verbalisant, de heer He. Twee functionarissen van politie Haaglanden, bureau Delft-Oost, hebben mij gerapporteerd over de gedragingen van verbalisant He. Die verklaringen staan haaks op de bevindingen, zoals vastgelegd door de heer O., chef bureau Delft-Oost.

Mij is bekend, dat aan de functionarissen van politie Haaglanden, bureau Delft-Oost, die mij hebben gerapporteerd, te kennen is gegeven, dat op straffe van ontslag en verlies van pensioenrechten, zij onder geen voorwaarde meer met mij in contact mogen treden. Alleen dat gegeven al, geeft te denken.

Daar u in vele publicaties de principes veiligheid, integriteit en professionaliteit hoog acht, wend ik me tot u met het verzoek mijn klacht in behandeling te nemen. Ik heb er begrip voor dat er spanning kan ontstaan tussen de principes integriteit en loyaliteit. Met spanning kijk ik dan ook uit naar uw oordeel.

Indien u er prijs op stelt, de twee functionarissen van politie l-laaglanden, bureau Delft-Oost te horen, verzoek ik u op voorhand te bewerkstelligen dat voornoemde functionarissen worden gevrijwaard van alle nadelige gevolgen van hun rapporteringen terzake aan mij.

Misschien ten overvloede meld ik u dat de rechter ter zitting 02 maart 1999 heeft geoordeeld (en dat vonnis is onherroepelijk geworden), dat het O.M. ten onrechte mijn rijbewijs heeft ingevorderd. Bij de rechtbank loopt nu het request ter fine voor schadevergoeding ad ƒ 20.478,50 wegens vervangende vervoerskosten in de periode 07-11-98 tot 04-03-99."

6. De secretaris van de klachtencommissie van de regiopolitie Haaglanden deelde verzoeker bij brief van 21 april 1999 onder meer het volgende mee:

"Hierbij bevestig ik de ontvangst van uw brief met bovenvermelde datum, gericht aan de korpsbeheerder van de politie Haaglanden, waarin u bezwaar aantekent tegen de afdoening van uw klacht over politieoptreden, door de burgemeester van Delft.

Ingevolge de Klachtenregeling van de politie Haaglanden dient uw bezwaarschrift binnen 10 weken na registratie ervan te worden afgerond; derhalve vóór 7 juni 1999 of zoveel eerder.

Uw bezwaarschrift is inmiddels in behandeling genomen door de Onafhankelijke Commissie voor de Politieklachten van de regio Haaglanden, die de korpsbeheerder adviseert.

De commissie heeft ook kennis genomen van het klachtdossier.

Voor een afgewogen en zorgvuldig advies en oordeel over de gegrondheid van de klacht is het essentieel dat de waarheidsvinding en vastlegging van alle feiten zo volledig mogelijk heeft plaatsgevonden.

De commissie is tot de conclusie gekomen dat voor het bewijs, of het door u gewraakte feit namelijk het verspreiden van fotokopieën van uw rijbewijs binnen het politiebureau (nog afgezien van de legitimiteit van de bedoelingen daarvan) inderdaad heeft plaatsgevonden, noodzakelijk is dat de anonieme, maar bij u bekende, politiefunctionarissen als getuige daarover een verklaring afleggen.

De commissie nodigt u derhalve uit om haar mede te delen wie de voorbedoelde personen zijn, zulks binnen 14 dagen na heden. Indien u hier niet op in gaat zal de commissie op basis van het momenteel beschikbare dossier een advies uitbrengen aan de korpsbeheerder.

De commissie beschikt niet over de bevoegdheid om deze functionarissen te vrijwaren van enig nadelig gevolg van hun berichtgeving aan u, zo de commissie daartoe al bereid zou zijn.

Het is aan u en aan hen om te beslissen of het belang van volledige waarheidsvinding in deze kwestie prevaleert. Daarbij wordt er vanuit gegaan dat de functionarissen zelf voldoende kunnen inschatten wat de aard en implicaties van hun uitlatingen jegens u zijn geweest, een en ander tegen de achtergrond van de door hen afgelegde ambtseed of -belofte."

7. Hierop reageerde verzoeker bij brief van 24 april 1999 aan de secretaris van de klachtencommissie als volgt:

"De teneur van uw schrijven impliceert een afhankelijke opstelling in deze zaak. Kennelijk schaart u zich voorshands aan de zijde van de politie Haaglanden, namelijk inzake de waarheidsvinding suggereert u nu reeds dat het verspreiden van de fotokopieën van mijn rijbewijs door de desbetreffende verbalisanten binnen het politiebureau Delft een legitiem doel gehad zou kunnen hebben.

En tevens legt u een ongeoorloofde druk op eventuele handelingen van mij bekende politiefunctionarissen, die in deze zaak voor de waarheidsvinding essentieel kunnen verklaren, door eveneens nu reeds te dreigen, in ieder geval dreigend aan te kondigen, dat er implicaties, gevolgen aan verbonden zullen worden, indien bekend wordt dat voornoemde politiefunctionarissen tegen de achtergrond van de door hen afgelegde ambtseed of ambtsbelofte, jegens mij hebben verklaard.

Gezien het bovenstaande, het vorengenoemde, wraak ik u als "Onafhankelijke" Commissie voor de Politieklachten.

In deze zaak zal ik me tot andere gremia richten, die de principes van vooral integriteit en professionaliteit hoger achten dan het principe van het gesloten houden van de rijen.

Nogmaals dank ik u voor de moeite die u zich heeft getroost mij te berichten."

8. Naar aanleiding van verzoekers brief van 24 april 1999 liet de secretaris van de klachtencommissie verzoeker bij brief van 10 mei 1999 onder meer het volgende weten:

"De commissie maakt uit uw brief op dat u niet bereid bent aan haar verzoek te voldoen en heeft kennis genomen van uw argumenten om haar te 'wraken'. De commissie wacht met belangstelling de onderzoeksresultaten af van de instantie tot welke u zich nu zal gaan richten, aangezien deze toch ook zal zijn aangewezen op hun openlijke verklaringen.

Zoals werd aangekondigd zal de commissie nu op basis van het beschikbare, beperkte materiaal een advies aan de korpsbeheerder opstellen, tenzij u - gelet op uw wraking van de commissie - geen prijs meer stelt op het oordeel van de korpsbeheerder.

In dat geval verzoek ik u mij dit zo spoedig mogelijk bekend te maken."

9. Verzoeker berichtte de secretaris van de klachtencommissie vervolgens bij fax van 17 mei 1999 dat hij - vooral met het oog op het resultaat van het komende onderzoek - prijs stelde op het oordeel van de korpsbeheerder.

10.1. De korpsbeheerder van de regiopolitie Haaglanden deed verzoekers klacht af bij brief van 25 juni 1999. Hij berichtte verzoeker daarin onder meer het volgende:

"De Onafhankelijke Commissie voor de Politieklachten van de regio Haaglanden die ingevolge de Klachtenregeling uw bezwaarschrift voor advies in behandeling heeft genomen, heeft mij bericht dat zij u heeft uitgenodigd om twee getuigen bekend te maken, wier verklaringen zouden kunnen dienen ter staving van uw bezwaarschrift. Volgens u zouden deze getuigen medewerkers zijn van het betreffende politie-onderdeel. De commissie achtte hun verklaringen noodzakelijk voor een optimale waarheidsvinding ten behoeve van een zo volledig mogelijk advies.

Uit uw schriftelijke reactie op de uitnodiging van de commissie heb ik begrepen dat u - om u moverende redenen - niet bereid bent om de getuigen bekend te maken en dat deze getuigen zélf kennelijk voor de anonimiteit blijven kiezen.

De door u genoemde voorwaarde voor bekendmaking van de getuigen, namelijk vrijwaring van alle rechtspositionele consequenties, acht ik buiten de orde.

Gebruikmaking van hun anonieme verklaringen, indien voorhanden, acht ik in strijd met de zorgvuldigheid en transparantie van klachtbehandeling.

Ik heb begrepen dat u de commissie wegens vermeende vooringenomenheid en/of afhankelijkheid hebt gewraakt.

Ik deel u mede dat ik uw standpunt ten aanzien van de commissie niet kan volgen en geenszins deel. Ik onderschrijf de visie van de commissie in deze.

Om die reden heb ik besloten mijn oordeel over de gegrondheid van uw bezwaar - voor zover de waarheidsvinding heeft kunnen plaatsvinden - tóch te baseren op het advies van de commissie.

Mijn oordeel over de gegrondheid van uw bezwaarschrift komt overeen met het advies van de klachtencommissie en luidt: "Ik verklaar de klacht ongegrond."

Voor wat betreft de motivering van mijn oordeel verwijs ik u naar een hierbij gevoegd afschrift van het advies van de klachtencommissie. Ik heb de betreffende onderdeelschef verzocht mijn oordeel onder de aandacht te brengen van al zijn medewerkers, opdat daaruit lering wordt getrokken."

10.2. Het advies van de klachtencommissie van 22 juni 1999 luidde als volgt.

"DE ONAFHANKELIJKE COMMISSIE VOOR DE POLITIEKLACHTEN VAN DE REGIO HAAGLANDEN

heeft kennisgenomen van:

1. het fax-bericht van 10 december 1998 van de heer H. (hierna te noemen klager) gericht aan de chef van het bureau Delft/Oost/Centrum van de politie Haaglanden, waarin hij klaagt over het optreden van een politieambtenaar van dit bureau, op of na 7 november 1998;

2. de brief van 16 december 1998 van klager, gericht aan de bureauchef, naar aanleiding van hun telefonisch onderhoud;

3. de mutaties in de politieregistratie over ambtsverrichtingen inzake een verkeersovertreding van klager die aanleiding gaf tot het politieoptreden, alsmede over de aankondiging van de klacht;

4. het proces-verbaal (...) van de politie Haaglanden, opgemaakt naar aanleiding van de verkeersovertreding;

5. het rapport van onderzoek, opgemaakt door de bureauchef naar aanleiding van de klacht;

6. de brief van 24 februari 1999 van de burgemeester van Delft, gericht aan klager, waarin deze de klacht afdoet en zijn oordeel geeft over de gegrondheid van de klacht;

7. de brief van 23 maart 1999 van klager, gericht aan de korpsbeheerder van de politie Haaglanden, waarin hij bezwaar aantekent tegen de afdoening van de klacht als hierboven bedoeld;

8. de brief van 21 april 1999 van de klachtencommissie, gericht aan klager, waarin zij verzoekt de namen bekend te maken van de anonieme getuigen, die klager aanvoert ter staving van zijn beweringen;

9. de brief van 24 april 1999 van klager, gericht aan de klachtencommissie, waarin hij bericht geen gevolg te geven aan haar verzoek en de commissie in deze bezwaarprocedure wraakt;

10. het faxbericht van 17 mei 1999 van klager, gericht aan de klachtencommissie, waarin hij bericht dat klager wél prijs stelt op het oordeel van de korpsbeheerder inzake zijn bezwaarschrift.

De commissie komt na beraadslaging tot de volgende overwegingen, conclusies en advies.

Klacht in eerste aanleg:

De commissie stelt vast dat de klacht in eerste aanleg betrekking had op schending van de privacy van klager door het door de politieambtenaar onrechtmatig verspreiden van fotokopieën van het ingevorderde rijbewijs van klager binnen het politiebureau. De invordering vond plaats naar aanleiding van door klager gepleegde snelheidsovertredingen.

De commissie stelt vast dat de burgemeester van Delft de klacht niet gegrond verklaarde, op grond van de onderzoeks-conclusie dat deze gedragingen niet hebben plaatsgevonden.

Bezwaarschrift:

De commissie stelt vast dat klager zich niet kan verenigen met het oordeel van de burgemeester omdat dit oordeel is gebaseerd op onjuiste beweringen, hetgeen klager met twee - vooralsnog anonieme - getuigen kan staven.

Klager beweert met hun verklaringen te kunnen aantonen dat de onrechtmatige verspreiding van de fotokopieën wel degelijk heeft plaatsgevonden.

Deze anonieme getuigen - volgens klager medewerkers van het genoemde politiebureau - zullen hun medewerking slechts verlenen na algehele vrijwaring van negatieve rechtspositionele gevolgen, in het geval zou blijken dat zij in strijd met hun ambtsplichten hebben gehandeld door ambtelijke informatie te verschaffen aan derden.

De commissie heeft klager verzocht om bekendmaking van de identiteit van de twee getuigen, ten behoeve van - in klagers belang zijnde - optimale waarheidsvinding. De commissie heeft klager ten overvloede gewezen op het mogelijke conflict van plichten voor deze politieambtenaren. Zij heeft daarbij volledigheidshalve en op voorhand de mogelijkheid opengehouden dat eventuele verspreiding van de fotokopieën ook een rechtmatig doel zou kunnen dienen. Klager meent hierin een partijdige opstelling van de commissie te kunnen bespeuren en heeft daarom de commissie gewraakt.

Ten aanzien van de bezwaren:

De commissie stelt vast dat de betrokken politieman verklaard heeft geen fotokopieën te hebben verspreid, laat staan met onzuivere bedoelingen.

Zijn ploegchef verklaart eveneens dat er geen fotokopieën zijn verspreid.

Uit het rapport van het onderzoek blijkt niet dat andere politiemensen van het bureau zijn gehoord over hun ervaringen met betrekking tot eventuele fotokopieën.

De commissie stelt vast dat klager twee argumenten heeft aangevoerd ter staving van het tegendeel, namelijk dat de verspreiding van de fotokopieën, met onrechtmatige bedoelingen, wél heeft plaatsgevonden.

In de eerste plaats heeft hij in zijn faxbericht van 10 december 1998 verklaard op dat moment enkele exemplaren van de fotokopieën in zijn bezit te hebben.

Het bevreemdt de commissie, dat klager deze stukken in geen enkel stadium van de klachtbehandeling ten bewijze of aannemelijkmaking van zijn bewering heeft overgelegd.

Daarnaast steunt klager op tegenover hem afgelegde verklaringen van de hierboven genoemde 2 getuigen die zijn bewering staven en derhalve de ontkenning van de bovengenoemde politiemensen logenstraffen.

Klager kan deze verklaringen niet overleggen en wenst om hem moverende redenen slechts onder voorwaarden de identiteit van deze getuigen bekend te maken. Klager vreest namelijk voor ernstige rechtspositionele gevolgen voor deze politiemensen, indien blijkt dat zij hun ambtelijke plichten niet zijn nagekomen, door vertrouwelijke informatie waarover zij beschikken, aan onbevoegde derden bekend of beschikbaar te stellen.

Klager is niet van zins zonder hun toestemming de identiteit van de getuigen bekend te maken.

De commissie is van oordeel dat klager hiermee optimale waarheidsvinding omtrent de gewraakte gedragingen onmogelijk maakt en stelt vast dat klager zijn bewering niet op andere wijze deugdelijk kan of wil onderbouwen.

Mede gelet op de verklaringen van de politiemensen, is de commissie van oordeel dat - bij gebrek aan deugdelijk bewijs - het ervoor gehouden moet worden dat de fotokopieën niet zijn verspreid.

De commissie acht de klacht ongegrond.

Advies:

De commissie adviseert de korpsbeheerder de klacht ongegrond te verklaren."

B. Standpunt verzoeker

Het standpunt van verzoeker staat - kort samengevat - weergegeven onder klacht.

C. Standpunt beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden

1. De korpsbeheerder reageerde bij brief van 14 september 1999 op de klacht. Hij deelde daarin onder meer het volgende mee:

"Een soortgelijk geformuleerde klacht van de heer H. (verzoeker; N.o.) werd reeds eerder in eerste aanleg door de burgemeester van Delft en in bezwaarschrift-procedure door mij, op advies van de Klachtencommissie, afgedaan.

Ik deel u mede dat ik geen aanleiding zie mijn oordeel over de klacht te herzien. Ook zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aan het licht gekomen die daartoe aanleiding zouden kunnen geven."

2.1. Als bijlagen voegde de korpsbeheerder afschriften van de stukken uit het klachtdossier toe. Hierbij bevonden zich onder meer de hiervoor onder A. genoemde brieven. Voorts zond de korpsbeheerder desgevraagd onder meer een aantal afschriften van de volgende stukken.

2.2. Een mutatieformulier van 7 november 1998, waarin onder meer het volgende is opgenomen:

"Memo

Overtreding maximum snelheid= rijbewijs ingevorderd

Reden wij met een burger surveillancewagen met een snelheid van 120 km p/u over de oostelijke rijbaan van rijksweg A13.

T.h.v. het viaduct met de Brasserskade werden wij ingehaald door een Mercedes Benz.

Hierop hebben wij onze snelheid verhoogd en zijn wij de Mercedes met een onderlinge afstand van ongeveer 200 meter gaan volgen.

De snelheid liep hierbij op tot 180 km p/u, waar een maximum snelheid van 100 km p/u geldt, (dus 80 km/u te hard)

De Mercedes ging de uitvoegstrook richting Zoetermeer op, doch ging op het laatste moment richting Den Haag het Pr. Clausplein op.

T.h.v. van de afslag Voorburg maakte hij eenzelfde manoeuvre.

Binnen de bebouwde kom hebben wij de Mercedes nog ongeveer 5 km gevolgd, waarbij de snelheid opliep tot 110 km p/u. (dus 60 km/u te hard)

De bestuurder wachtte wel keurig voor de verkeerslichten.

De bestuurder op een gegeven moment een stopteken gegeven, waaraan hij voldeed.

De bestuurder verklaarde dat hij door criminelen wordt bedreigd en ons daarvoor aanzag.

Zijn rijbewijs is ingevorderd en een pv is opgemaakt.

ibb He.

AANVULLING VAN T.

De heer H. belde op 3/12/98 met de eis dat B./He. hun excuses moesten aanbieden omdat 'er fotokopieën van zijn rijbewijs op 7/11 in het bureau uitgedeeld' zouden zijn. Hij vertelde voorts de korpsbeheerder en de rijksrecherche in te schakelen. Hem de procedure m.b.t. het indienen van een klacht uitgelegd. Ploegchef van B./He. Ho. belt H. terug.

Aanvulling Ho.

Op 4 december 1998, te 20.05 uur H., getracht telefonisch op zijn 06 nummer contact op te nemen. Toestel was niet actief. Voice-mail ingesproken met de boodschap morgenavond (5 december) terug te bellen.

Aanvulling Ho. (5-12-1996, 19.48 uur)

n.a.v. de boodschap van 4 december wederom telefonisch contact opgenomen met H..

Toestel weer niet actief.

Voil-mail ingesproken met de boodschap of meneer zelf contact op wil nemen met rapporteur.

Aanvulling Ho. (10-12-98, 08.28 uur)

Belt H. naar het bureau.

Op de vraag hoe hij aan informatie komt over kopieën en de verspreiding daarvan, antwoordt hij dat hij binnen onze organisatie contacten heeft en dat deze informatie 100% is.

Desgevraagd, ontken ik dat er kopieën van zijn rijbewijs zijn gemaakt en binnen dit bureau zijn verspreid.

Waarop H. reageerde dat hij de rijksrecherche zou inschakelen en gooit, zonder nog een woord te zeggen (asociaal gedrag) de hoorn op de haak.

Noot:

Waarschijnlijk heeft H. informatie van een collega die aan dit bureau werkt. Wie dat is, is mij nog onbekend."

2.3. Een proces-verbaal van bevindingen van de gebeurtenis op 7 november 1998. Daarin is onder meer vermeld:

"Op zaterdag 7 november 1998 om 16.45 uur hebben wij, verbalisanten, aan het politiebureau te Voorburg het rijbewijs van de verdachte H., ingevolge artikel 164 lid 2 onder c ingevorderd, omdat hij de maximum snelheid met 50 of meer kilometer per uur te hard had overschreden.

Op zaterdag 7 november 1998 is door ons, verbalisanten een proces-verbaal van invordering van het rijbewijs opgemaakt, en deze is tezamen met het rijbewijs gezonden aan de officier van justitie te 's-Gravenhage."

2.4. Een rapportage van de chef van bureau Delft Oost centrum, opgemaakt naar aanleiding van verzoekers klacht. Daarin is onder meer het volgende vermeld:

"Op 15 december 1998 werd ik telefonisch benaderd door de heer H. Hij vroeg mij om een reactie op zijn fax, waarin hij klaagde omtrent het optreden van de hoofdagent He. Zijn klacht had betrekking op de volgende twee onderwerpen:

• He. zou nadat hij de heer H. had geverbaliseerd wegens overschrijding van de maximum snelheid en nadat hij diens rijbewijs had ingenomen kopieën van zijn rijbewijs hebben gemaakt en deze aan het bureau hebben verspreid.

• Een en ander zou in een "feestelijke stemming" zijn gebeurd, omdat He. zou hebben gescoord.

Ik heb, niet op de hoogte met de volledige casus H. geantwoord, dat ik mij wel kon voorstellen dat er door He. eventueel een kopie van het rijbewijs was gemaakt, om de bureaubemanning te informeren en eventuele herkenning mogelijk te maken,

H. deelde mij voorts mede, dat hij deze informatie verkregen zou hebben via een politieambtenaar, of meerdere politieambtenaren, die hij kende(n) en die werkzaam was (waren) in Delft en waarvan hij de identiteit niet wenste te onthullen.

Ik heb vervolgens gezocht naar de bewuste fax en kon hem niet tussen de poststukken vinden. (Later na het gesprek vond ik de fax alsnog en heb hem als bijlage gevoegd.)

Nadat ik de betrokken ploegchef, de inspecteur Ho. over deze kwestie had benaderd, heb ik zelf telefonisch contact opgenomen met de heer H. Dat was ook op 15 december jongstleden.

De inspecteur Ho. en later ook de hoofdagent He. verklaarden mij beiden, dat er geen kopieën van het rijbewijs van H. waren gemaakt en dat er absoluut geen sprake was van een feeststemming naar aanleiding van scoren door de staandehouding van H. Wel werd door hen bevestigd dat He. H. had staande gehouden naar aanleiding van een extreme snelheidsovertreding en dat na gepleegd overleg met de officier van justitie door de officier het rijbewijs van H. was ingenomen.

Tijdens het tweede telefoongesprek met de heer H., dat plaats vond in het bijzijn van de inspecteur Ho., heb ik H. gevraagd om zijn bron bekend te maken. Dat weigerde de heer H. uit angst voor interne spanningen. Nadat ik hem duidelijk maakte, dat de interne spanningen mijn probleem zou zijn en dat ik geen reden zag waarom hij zijn bron niet bekend kon maken, volhardde hij in zijn weigering.

Hierop heb ik H. geïnformeerd omtrent de verklaring van He.

H. dreigde met meer acties en hij zou daarbij gebruik maken van zijn interne bronnen. Hierop heb ik de heer H. medegedeeld, dat hij zijn interne bron moest wijzen op de door hem of haar afgelegde ambtseed.

Voorts heb ik H. medegedeeld, dat een en ander was onderzocht en dat ik geen reden heb om aan de verklaringen van He. en Ho. te twijfelen en dat ik de zaak daarmee als afgehandeld beschouwde. De heer H. gaf aan zich daarin te kunnen vinden.

Hiermee ga ik ervan uit dat er ook wederhoor naar H. is toegepast en dat hiermee de klacht voldoende is afgehandeld.

Volledigheidshalve merk ik op, dat mij later bleek dat X, werkzaam aan bureau Delft-Oost/Centrum de heer H. privé kende.

Ik heb op 17 december 1998 X hierover aangesproken. X verklaarde dat hij H. ooit eens tijdens een etentje met een zakenrelatie van zijn vriendin had gesproken. Hij had nadien nooit meer contact gehad met H. Hij vond hem niet erg sympathiek en had een lichte afkeer van de heer H. Hij heeft nooit met H. over dit voorval of een ander aspect van het werk gesproken. Hierop heb ik X gewaarschuwd voor de heer H. en hem er op gewezen, dat H. zich beroept op een bron binnen de politie. Ik heb hem voorts gewezen op de risico's die voortzetting van het contact met H. met zich meebrengen.

X begreep dit en hield er rekening mee."

D. verklaring betrokken ambtenaar

Op 22 september 1999 verklaarde de heer He., ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, - in bijzijn van zijn ploegchef mevrouw R. - desgevraagd telefonisch tegenover medewerksters van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:

"Op uw vraag of er wel eens kopieën van rijbewijzen worden gemaakt en verspreid onder de collega's, kan ik u vertellen dat dat absoluut niet gebeurt. Ik zou ook niet weten welk doel dat zou dienen. Volgens de geldende gedragsregels en afspraken gebeurt dat niet.

U suggereert dat het verspreiden van een kopie van een ingevorderd rijbewijs - zoals in dit geval - eventueel het doel zou kunnen dienen om collega's te informeren zodat zij de persoon van wie het rijbewijs is ingevorderd zouden kunnen herkennen wanneer zij die persoon zouden zien rijden.

Dit gebeurt niet, en is ook in dit geval niet gebeurd.

Ik heb het rijbewijs van verzoeker niet gekopieerd en verspreid, en ik weet zeker dat niemand anders de beschikking heeft kunnen hebben over het rijbewijs na de invordering. Ik heb het proces-verbaal opgemaakt en afgewikkeld. Ik heb het rijbewijs bij het proces-verbaal gevoegd, en heb dat steeds onder me gehad, totdat ik het in een envelop heb gedaan en deze envelop persoonlijk heb dichtgeplakt. De dichtgeplakte envelop is naar het parket van de officier van justitie gegaan.

U brengt naar voren dat verzoeker een of meer collega's van het bureau Delft zou kennen. Ik weet niet wie hij zou moeten kennen. Verzoeker is ook geen bekende figuur op het politiebureau Delft. Ik kende hem niet.

U leest mij de noot voor op het mutatieformulier van de heer Ho., mijn voormalig ploegchef.

Ik vermoed dat Ho. in de noot is doorgegaan op de verklaring van verzoeker. Ik heb er verder niet meer over gehoord."

Op de vraag wat de chef van het bureau Delft Oost Centrum in zijn rapport zou hebben bedoeld met de opmerking dat hij zich kon voorstellen dat de heer He. eventueel een kopie van het rijbewijs had gemaakt om de bureaubemanning te informeren en eventuele herkenning mogelijk te maken, antwoordde mevrouw R. Zij deelde mee dat als het voor de opsporing van belang kan zijn, er een kopie van de foto kan worden gemaakt om herkenning voor de opsporing mogelijk te maken. Zij voegde er aan toe dat daar in dit geval geen sprake van was, nu het feit al was gepleegd.

E. Reactie verzoeker

1. Bij brief van 12 oktober 1999 verzocht de substituut-ombudsman verzoeker zijn reactie kenbaar te maken op het standpunt van de korpsbeheerder en de verklaring van de betrokken ambtenaar. Tevens werd verzoeker gevraagd de namen op te geven van de bij hem bekende politieambtenaren die werkzaam waren bij het politiebureau Delft. Bij fax van 21 oktober 1999 bracht verzoeker onder meer het volgende naar voren:

"De verklaring van de heer He. (...) staat vol met onwaarheden. Ik verzoek u dan ook hem op ambtseed te horen en dan niet in het bijzijn van een superieur. Gaarne verzoek ik u de ambtenaar (X; N.o.) te horen (...). Nadat u de twee voornoemde ambtenaren op ambtseed heeft gehoord, ontvangt u van mij de namen van mij bekende andere politieambtenaren."

2. Bij brief van 28 oktober 1999 berichtte de substituut-ombudsman verzoeker onder meer het volgende:

"Ik stel vast dat u met uw antwoord niet voldoet aan mijn verzoek om inhoudelijk in te gaan op de verstrekte informatie en om de namen te noemen van de politieambtenaren die u kent.

Wellicht ten overvloede deel ik u mee dat de Nationale ombudsman zelf bepaalt hoe hij zijn onderzoek inricht en wie hij daartoe wil horen.

In dit geval heeft de Nationale ombudsman het nodig geacht de heer He. te horen, zoals ook is gebeurd. De heer He. heeft het een en ander verklaard, waarvan u aangeeft dat dat in strijd is met de waarheid. U brengt echter niet naar voren op welke punten u van mening verschilt met de heer He.

Voorts deel ik u mee dat het niet gebruikelijk is om ambtenaren op ambtseed te horen. Verder staat de Nationale ombudsman een betrokken ambtenaar toe een derde bij een hoorgesprek aanwezig te hebben indien dit zijn wens is.

Vooralsnog ziet de Nationale ombudsman geen aanleiding om ambtenaar "X" te horen.

Ik verzoek u bij deze nogmaals om inhoudelijk in te gaan op de eerder verstrekte informatie en om de namen te verstrekken van de u bekende politieambtenaren. Ik wijs u erop dat de mogelijkheid bestaat dat het onderzoek naar aanleiding van uw klacht wordt stopgezet, als u niet aan dit verzoek voldoet."

3.1. Verzoeker zond vervolgens een kopie van de brief van de substituut-ombudsman bij fax van 2 november 1999 terug, met daarop vermeld:

"Bijgaand mijn reactie.

Aan u om verder te gaan met waarheidsvinding."

3.2. Verzoeker stuurde tevens een afschrift mee van de verklaring van de betrokken ambtenaar, waarin hij een aantal zinnen in de tekst had onderstreept en daarbij had geschreven "onwaar". Het betreffen de volgende zinnen uit de verklaring van de betrokken ambtenaar zoals hiervoor vermeld onder D.:

"...kan ik u vertellen dat dat absoluut niet gebeurt. Ik zou ook niet weten welk doel dat zou dienen. (...) Ik heb het rijbewijs van verzoeker niet gekopieerd (...). Ik heb het proces-verbaal opgemaakt en afgewikkeld..."

4. Hierop berichtte de substituut-ombudsman verzoeker bij brief van 23 november 1999 onder meer het volgende:

"Bij fax van 2 november 1999 zond u mij een afschrift van het verslag van de verklaring van de betrokken ambtenaar He., waarin u sommige delen van zinnen hebt onderstreept en daarbij "onwaar" hebt geschreven. Tevens faxte u mijn brief van 28 oktober 1999 terug met daarop de opmerking dat het aan mij was om verder te gaan met waarheidsvinding.

In mijn brief van 28 oktober 1999 had ik u opnieuw verzocht inhoudelijk in te gaan op de reactie van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden en de verklaring van de betrokken ambtenaar He., en had ik u opnieuw gevraagd de namen van de u bekende politieambtenaren te verstrekken. Ik stel vast dat u slechts deels aan mijn verzoek tegemoet bent gekomen.

Voor verdere "waarheidsvinding" acht ik het echter nodig om over meer gegevens van uw kant te beschikken. Nu u niet bereid lijkt te zijn mij die te verstrekken, heb ik besloten over te gaan tot het opstellen van het verslag van bevindingen. Daarin zullen de momenteel beschikbare gegevens worden opgenomen, die vervolgens de basis zullen vormen voor het oordeel van de Nationale ombudsman over uw klacht."

Beoordeling

1. Op 7 november 1998 is verzoeker, als bestuurder van een motorvoertuig, in Voorburg staande gehouden wegens een forse overschrijding van de maximumsnelheid. Na aankomst op het politiebureau vorderde een ambtenaar van het regionale politiekorps Haaglanden, werkzaam bij bureau Delft-Oost, het rijbewijs van verzoeker in.

Verzoeker klaagt erover dat die politieambtenaar vervolgens zijn rijbewijs heeft gekopieerd en heeft verspreid binnen de politieorganisatie. Hij acht dit een schending van zijn privacy.

2. Vooropgesteld wordt dat het kopiëren en verspreiden onder collega's van een ingevorderd rijbewijs na een al gepleegde overtreding geen politioneel doel kan dienen en dus als ongeoorloofde inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de rijbewijshouder afkeuring verdient.

3. De betrokken ambtenaar heeft echter ontkend dat hij het rijbewijs van verzoeker heeft gekopieerd en verspreid. Hij heeft voorts aangegeven dat niemand anders dan hijzelf de beschikking heeft kunnen hebben over het rijbewijs na de invordering daarvan, omdat hij dat steeds onder zich had gehad tot de verzending naar de officier van justitie in een door hem dichtgeplakte envelop.

Ook de ploegchef van de betrokken ambtenaar heeft desgevraagd aan verzoeker aangegeven dat er geen kopieën van verzoekers rijbewijs waren gemaakt noch waren verspreid binnen het bureau.

4. Verzoeker heeft tijdens het onderzoek aangegeven dat de betrokken ambtenaar niet de waarheid sprak. Voorts heeft hij aangegeven dat hij twee politieambtenaren kende van het desbetreffende bureau, die hem zouden hebben verteld dat kopieën van zijn rijbewijs daar waren rondgedeeld. Ook heeft verzoeker naar voren gebracht dat hij over enkele exemplaren van de kopieën beschikte.

Daarnaar gevraagd heeft verzoeker echter geen verdere gegevens verstrekt aan de Nationale ombudsman, waarmee het door hem naar voren gebrachte kon worden gestaafd of nog nader kon worden onderzocht. Ook heeft verzoeker aan de Nationale ombudsman niet de namen van de hem bekende politieambtenaren verstrekt.

Aldus moet het er voor gehouden worden dat het rijbewijs van verzoeker niet is gekopieerd en verspreid binnen de politieorganisatie.

De onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden is dan ook behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden (de burgemeester van 's-Gravenhage), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Schending van privacy door na invordering rijbewijs, dit te fotokopiëren en te verspreiden binnen de politieorganisatie.

Oordeel:

Niet gegrond