Op 16 juli 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer A. te Kerkrade, ingediend door de Stichting Rechtsbijstand te Roermond, met een klacht over een gedraging van de Koninklijke marechaussee, District Noord-Brabant/ Limburg.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee, District Noord-Brabant/Limburg hem onheus hebben bejegend bij een controle in het kader van het toezicht op vreemdelingen op 16 oktober 1998 bij de grensovergang Heerlen autoweg A76. In dit verband klaagt hij er in het bijzonder over dat een met naam genoemde ambtenaar zich tegenover een collega negatief over hem heeft uitgelaten. Voorts klaagt hij erover dat de desbetreffende collega hem vervolgens begon te beledigen, afsnauwde en meedeelde hem voortaan iedere dag te zullen controleren.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Defensie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd aan de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Minister van Defensie berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.
Noch verzoeker noch de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn een reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Op 16 oktober 1998 voerde de Koninklijke marechaussee een controle uit in het kader van het toezicht op vreemdelingen bij de grensovergang Heerlen autoweg A76. Verzoeker reed die dag samen met een neef van hem van Duitsland naar Nederland over de autoweg A76. Nadat verzoeker de grensovergang was gepasseerd kreeg hij van een motorrijder van de Koninklijke marechaussee (hierna: de motorrijder) een teken hem te volgen. De motorrijder begeleidde hem naar een parkeerplaats aan de A76. Daar aangekomen werden de paspoorten van verzoeker en zijn neef door een andere ambtenaar van de Koninklijke marechaussee ingenomen voor controle. De desbetreffende ambtenaar nam de paspoorten daartoe mee naar een op de parkeerplaats staande bus van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen.
2. Over hetgeen zich vervolgens op de parkeerplaats afspeelde diende verzoeker bij brief van 18 oktober 1998 een klacht in bij de Koninklijke marechaussee. Hij klaagde erover dat een hem bekende ambtenaar van de Koninklijke marechaussee (hierna: de heer X) zich tegenover de motorrijder negatief over hem had uitgelaten. Voorts klaagde hij erover dat de motorrijder hem vervolgens had beledigd, had afgesnauwd en aan hem had meegedeeld hem voortaan iedere dag te zullen controleren.
3. In het kader van de behandeling van verzoekers klacht nam de Koninklijke marechaussee verklaringen af van verzoeker, verzoekers neef, de heer X, de motorrijder en een aantal andere ambtenaren van de Koninklijke marechaussee die op 16 oktober 1998 waren belast met het Mobiel Toezicht Vreemdelingen nabij de grensovergang Heerlen autoweg A76.
Aan de verklaring van verzoeker van 7 december 1998 is onder meer het volgende ontleend:
"Ik wil nog duidelijk vaststellen dat nadat ik op de parkeerplaats was aangekomen en daar gecontroleerd werd door een marechaussee die met mijn identiteitspapieren naar een bus van de marechaussee was gelopen, de motorrijder die mij begeleid had naar de parkeerplaats aldaar in gesprek kwam met een andere motorrijder die zijn motorhelm nog droeg. Na dit gesprek liep de motorrijder terug een aldaar staande container in en deed onder het lopen zijn helm af. Hierop zag ik dat dit de mij bekende (de heer X; N.o.) was, ik herken hem omdat ik al een paar maal een conflict heb gehad met (de heer X; N.o.) en (de heer X; N.o.) woont bij mij in de wijk (...).
De tweede motorrijder die ongeveer 45 jaar oud is en brildragend en blond haar heeft en een gezet fors postuur heeft richtte het woord tot mij op een barse en onbeschofte manier/toon en vroeg mij of ik de heer (....) was; waarop ik de motorrijder vroeg hoe hij wist dat ik (...) genaamd was omdat hij geen inzage had gehad in mijn identiteitspapieren. Hierop verschoot hij van kleur en antwoordde of/dat ik stom was. Ik dacht even dat hij meende dat ik slechthorend/doof zou zijn daar stom in de Duitse taal doof zijn betekend. Doch bij nader inzien kon ik niet anders concluderen dat hij het beledigend meende en de Nederlandse betekenis bedoelde te weten stom in de negatieve zin. Ik voelde mij hierop beledigd door betrokken ambtenaar. Ik heb nog gezegd tegen de ambtenaar dat hij mij niet moest beledigen waarop de motorrijder naar zijn motor is gelopen en weggereden is.
(...)
Ik heb het hele gesprek gevoerd in de Duitse taal en de marechaussee heeft alleen Nederlands gesproken. Ik wil tevens nog toevoegen dat tijdens het gesprek met de blonde motorrijder hij op luide barse toon tegen mij zei dat ik in Nederland was en dat hier alleen Nederlands wordt gesproken.
De blonde motorrijder heeft tevens gezegd voor hij wegreed in de Duitse taal dat hij mij vanaf nu elke keer dat hij mij ziet zal controleren. Hierop heb ik geantwoord dat je dat dan maar moet doen, ik heb dit in de negatieve zin bedoeld, maar dat is een vorm van wraak van de ambtenaar."
Verzoekers neef legde op 9 december 1998 een verklaring met onder meer de volgende inhoud af:
"Op 16 oktober 1998 omstreeks het middaguur zat ik samen met mijn neef (verzoeker; N.o.) in zijn auto. Wij kwamen uit Duitsland rijdende over de A76 in de richting Nederlandse grens. Nadat wij de grens waren gepasseerd werden wij door een politieagent gesommeerd deze te volgen naar een parkeerplaats in de directe nabijheid van de grens. Aldaar aangekomen stopte de motorrijder en bleef in de nabijheid van de auto staan. Hierop kwam een tweede politieagent naar ons toe die om onze paspoorten vroeg. Deze politieagent gedroeg zich op een correcte wijze. Ik heb hierop mijn paspoort aan mijn neef (...) gegeven die ze vervolgens aan de politieagent overhandigde. Deze politieagent is vervolgens naar een grote bus gelopen om deze vermoedelijk te controleren. (...)
In de tussentijd dat de agent weg was om de documenten te controleren, kwam het tot een woordenwisseling tussen mijn neef en de motorrijder, die ons naar de parkeerplaats had gebracht. De motorrijder die bij onze auto was blijven staan kreeg plotseling gezelschap van een andere motorrijder, die even met hem sprak. Ik weet niet wat er is gezegd, want er werd Nederlands gesproken en ik beheers de Nederlandse taal niet. De motorrijder is hierna weer weg gegaan, ik heb er verder niet op gelet waar hij heen is gelopen. Mijn neef heeft dit gesprek naar mijn mening niet gehoord. De motorrijder die ons naar de parkeerplaats had begeleid vroeg hierop aan mijn neef "Bent u de heer (...)". Mijn neef vroeg hierop verrast: "Hoe weet u dat?". Het gesprek wat dan heeft plaatsgevonden heb ik niet begrepen daar dit in het Nederlands plaatsvond. De motorrijder sprak enige tijd Nederlands tegen mijn neef maar aan de stem/toon te horen concludeerde ik, dat deze agressief en geïrriteerd klonk. Mijn neef had nog geen woord gezegd maar ik zag dat hij enigszins gespannen achter het stuur zat. In het gesprek dat de motorrijder voerde hoorde ik duidelijk het woord "stom" zeggen. Ik begreep hieruit dat de motorrijder dit zei omdat mijn neef niets terug zei tegen de motorrijder, daar in het Duits "stom" betekent dat je "doof of niet spreken" kan.
Hierop zei mijn neef dat hij hem niet moest beledigen. Ik zag dat de motorrijder zijn helm opzette en hierna wegreed. Ik zag dat de motorrijder na een paar minuten rijden weer terug naar de auto kwam, doch heeft verder niet meer met ons gesproken. Op het moment dat wij weg wilden rijden zag mijn neef twee personen, die gekleed waren in motorkleding bij de bus, waarop mijn neef tegen mij zei, wijzend met zijn vinger in de richting van de motorrijders "Die ken ik, die ken ik, zo kan het niet verder gaan". Mijn neef is nog uit zijn auto gestapt en heeft wijzend in de richting van de motorrijders luidkeels geroepen "Tegen jullie dien ik een klacht in". De motorrijder heeft vervolgens in het Duits nog gezegd op een cynische toon: "We zien u dan morgen wel"."
De heer X verklaarde op 8 december 1998 onder meer het volgende:
"Op 16 oktober 1998 bevond ik mij als motorrijder belast met het Mobiel Toezicht Vreemdelingen nabij de grensovergang Heerlen autoweg A76. Omstreeks het middaguur begeleidde ik een personenauto met inzittenden naar de parkeerplaats "Langveld" gelegen aan voornoemde autoweg, ter vaststelling van de identiteit van de inzittenden van deze personenauto. Nadat ik deze personenauto op de plaats van controle had laten stoppen, werden de inzittenden van deze auto door de aldaar aanwezige collega's gecontroleerd. Tijdens deze controle hoorde ik dat er een luide discussie plaatsvond bij een andere personenauto die aldaar gecontroleerd werd. Ik zag dat mijn collega motorrijder (...) een discussie had met de bestuurder van een personenauto. Ik hoorde een gedeelte van deze discussie. Ik hoorde dat de bestuurder zich op luide toon beklaagde over het feit dat hij wederom gecontroleerd werd. Ik heb hier verder geen aandacht aan besteed en ben weer teruggereden naar de grensovergang Heerlen autoweg A76, teneinde de controle voort te zetten.
Nadat ik wederom een auto ter controle naar voornoemde controleplaats begeleid had zag ik aldaar aangekomen dat mijn collega (...) nog steeds bij eerder voornoemd voertuig stond. Ik zag dat (de motorrijder; N.o.) zijn motorhelm had afgezet; wat enigszins ongebruikelijk is, omdat wij normaal alleen het voertuig naar de controleplaats begeleiden en vervolgens weer verdergaan met de controle. Ik zette mijn motor bij de MTV-bus teneinde koffie te drinken. Ik hoorde toen dat (de motorrijder; N.o.) nog steeds in discussie was met de eerder genoemde bestuurder. Ik hoorde dat de bestuurder op luide toon sprak en (de motorrijder; N.o.) op een rustige toon. Ik hoorde dat de bestuurder die nog steeds in zijn auto zat op een luide toon in de voor mij verstaanbare Duitse taal riep "Ich werde jedes mahl controliert". De discussie zette zich voort. Ik hoorde (de motorrijder; N.o.) een aantal keren achter elkaar zeggen "Ich kenne Sie nicht". Dit trok mijn aandacht en hierop keek ik aandachtig in de richting van deze auto en de bestuurder. Op dat moment herkende ik de bestuurder als zijnde de voor mij bekende heer (...) (verzoeker; N.o.).
Hierop heb ik even een moment nagedacht wat ik zou doen. Het is namelijk zo dat ik in het verleden een gesprek met mijn brigadecommandant (...) heb gehad waarin deze mij geadviseerd heeft zoveel mogelijk contact met (verzoeker; N.o.) te vermijden om niet de indruk te wekken dat ik uit persoonlijke motieven meer aandacht zou schenken aan (verzoeker; N.o.) dan noodzakelijk is. Dit advies ter harte nemende heb ik mij vanaf die tijd voorgenomen elk contact met (verzoeker; N.o.) te vermijden. (...) Ik ben vervolgens in de richting van (de motorrijder; N.o.) gelopen en heb zonder dat (verzoeker; N.o.) dit hoorde tegen (de motorrijder; N.o.) gezegd "blijf rustig, ga niet in discussie, ik ken deze persoon." Ik heb dit gezegd met de bedoeling (de motorrijder; N.o.) er op te wijzen zich op geen enkele wijze door het gedrag en/of uitlatingen van de bestuurder te laten beïnvloeden. (De motorrijder; N.o.) antwoordde hierop tegen mij: "Nee oké, ik laat mij niet door iemands gedrag provoceren" of woorden van gelijke strekking. Hierop heb ik me omgedraaid en ben weggelopen in de richting van mijn motor. Tijdens dit gebeuren heb ik constant mijn motorhelm op gehad. Ik ben wederom naar de voornoemde grensovergang gegaan en heb een auto ter controle naar de genoemde parkeerplaats gebracht. Hierna ben ik eindelijk koffie gaan drinken in de MTV-bus. Ik heb mijn motor geparkeerd in de nabijheid van de MTV-bus en heb mijn helm afgezet en deze voor op de tank van de motor gelegd. Dit is een vast ritueel voor mij. Ik ben hierop rechtstreeks de MTV-bus ingegaan zonder daarbij nog enige aandacht te schenken aan de auto en (verzoeker; N.o.)."
In de verklaring van de motorrijder van 7 december 1998 staat onder meer het volgende:
"Ik ben op 16 oktober 1998 omstreeks het middaguur als motorrijder werkzaam geweest belast met Mobiel Toezicht Vreemdelingen nabij de grensovergang Heerlen autoweg A76. Omstreeks dit tijdstip heb ik een personenauto voorzien van een Nederlands kenteken een teken tot volgen gegeven om zich te onderwerpen aan een identiteitscontrole in het kader van het Mobiel Toezicht Vreemdelingen. Ik heb deze auto vervolgens begeleid naar de parkeerplaats Langveld gelegen aan de A76. Aldaar aangekomen heb ik de auto overgedragen aan mijn aldaar aanwezige collega's ter controle van de identiteit van de inzittenden. Nadat ik het voertuig had overgedragen aan mijn collega's ben ik naar de MTV-bus gereden om aldaar koffie te drinken. Deze MTV-bus staat ongeveer 10 meter van de plaats waar het voertuig gestopt werd. Ik heb mijn helm vervolgens afgezet. Ik hoorde vervolgens vanuit de richting van de auto die ik had overgegeven aan de collega's, op een voor mij hoorbare toon roepen: "Waarom word ik gecontroleerd" of woorden van gelijke strekking. Vervolgens heb ik mij naar het genoemde voertuig begeven. Ik heb de voor mij onbekende persoon vervolgens aangesproken en hem gevraagd waarom ik hem niet zou mogen controleren. Hierop gaf deze persoon geen antwoord. Ik herhaalde mijn vraag nogmaals maar deze persoon gaf geen antwoord. Hij keek mij zelfs niet aan. Plotseling stond collega (de heer X; N.o.) achter mij en noemde mij bij de voornaam en wees mij daarop dat de voor mij onbekende persoon in het verleden reeds een klacht had ingediend. Hierop verwijderde (de heer X; N.o.) zich richting de MTV-bus en heeft verder niks gezegd of zich op enige wijze met deze zaak bemoeid.
(...)
Ik heb me verder afzijdig gehouden van deze persoon (...).
Toen betrokkene reeds vertrokken was hoorde ik dat dit de heer (...) betrof en dat deze in het verleden een klacht had ingediend tegen (de heer X; N.o.).
(...) Tijdens het gehele gebeuren heb ik betrokkene aangesproken in de Nederlandse taal op een korte zakelijke en correcte wijze."
Uit de verklaringen van de overige ambtenaren die op 16 oktober 1998 waren belast met het Mobiel Toezicht Vreemdelingen nabij de grensovergang Heerlen autoweg A76 blijkt dat geen van hen het gesprek tussen de heer X en de motorrijder dan wel het gesprek tussen de motorrijder, de heer Y, en verzoeker heeft gehoord. Eén van hen verklaarde te hebben gezien dat zich een discussie afspeelde bij de auto van verzoeker. De desbetreffende ambtenaar gaf aan dat dit zijn aandacht had getrokken vanwege de non-verbale gedragingen van verzoeker.
Aan de verklaring van de ambtenaar van de Koninklijke marechaussee die de paspoorten van verzoeker en zijn neef heeft gecontroleerd is onder meer het volgende ontleend:
"Op het moment dat deze auto ter hoogte van mij stopte, stapte de bestuurder meteen uit. Terwijl hij uitstapte zei hij tegen mij, op enigszins luide toon zodat het in de directe omgeving hoorbaar was, in de voor mij verstaanbare Duitse taal; "Jullie moeten altijd mij hebben, want hij heeft problemen met mij" of woorden van gelijke strekking, daarbij wees hij in de richting van de bij elkaar staande motorrijders."
4. De Bevelhebber der Marechaussee stelde verzoeker bij brief van 12 januari 1999 in de gelegenheid om te reageren op de hiervoor onder 3. bedoelde verklaringen.
5. Verzoeker liet bij brief van 17 januari 1999 aan de Bevelhebber der Marechaussee onder meer weten dat:
de motorrijder zich na het gesprek met de heer X heel anders had gedragen dan voor dit gesprek;
de motorrijder hard had gesproken, zich agressief had gedragen en zijn naam had genoemd, terwijl hij zijn naam niet kon weten (behalve van de heer X);
hij stil in de auto had gezeten en geen woord had gezegd;
de motorrijder en zijn neef dit hadden bevestigd;
de heer X geen enkele aanleiding had gehad om naar de auto te komen en zijn collega te vertellen dat hij (verzoeker) een klacht tegen hem had ingediend;
de heer X, als hij stelt een luid gesprek te hebben gehoord, alleen zijn collega kan hebben gehoord, aangezien hij (verzoeker) niets had gezegd;
de heer X naar de auto en zijn collega was toegelopen enkel met het doel om hem (verzoeker) te provoceren en om zijn collega ertoe te bewegen hem negatief te behandelen.
6. De Bevelhebber der Marechaussee reageerde bij brief van 27 januari 1999 onder meer als volgt op verzoekers klacht:
"Klachtformulering.
A. Het feit dat (de heer X; N.o.) zich tijdens zijn dienstuitvoering in negatieve zin over uw persoon ten overstaan van een collega heeft uitgelaten.
B. De wijze waarop die collega jegens u reageerde hetgeen u als beledigend en bedreigend heeft ervaren.
(...)
Klachtbeantwoording:
Ten aanzien van de klacht onder A.
De Koninklijke marechaussee is als uitvoerende overheidsinstantie onder meer belast met het Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV), een op basis van de Vreemdelingenwet ingesteld operationeel toezicht ter bestrijding van illegale immigratie.
Op 16 oktober 1998 werd u - in het kader van een dergelijke controle - door een motorrijder van de Koninklijke marechaussee naar een nabij gelegen parkeerplaats gedirigeerd. U trad op als bestuurder van een personenauto en was in gezelschap van de heer (...) over wie u heeft verklaard dat hij niet de Nederlandse taal beheerst. Toen u bezwaar maakte tegen het feit dat u gecontroleerd werd, was de motorrijder in de nabijheid.
Op een zeker moment sprak (de heer X; N.o.) met de motorrijder.
U stelt dat (de heer X; N.o.) zich daarbij negatief over uw persoon heeft uitgelaten.
In het kader van het klachtonderzoek is de motorrijder om een reactie gevraagd.
De motorrijder heeft als volgt verklaard: "Plotseling stond collega (de heer X; N.o.) achter mij en noemde mij bij de voornaam en wees mij daarop dat de voor mij onbekende in het verleden reeds een klacht had ingediend. Hierop verwijderde (de heer X; N.o.) zich richting de MTV-bus en heeft verder niks gezegd of zich op enige wijze met deze zaak bemoeid."
Ook (de heer X; N.o.) heeft een verklaring over het voorval afgelegd.
Hij verklaarde als volgt: "Ik ben vervolgens in de richting van (de heer Y; N.o.) gelopen en heb zonder dat (verzoeker; N.o.) dit hoorde tegen (de heer Y; N.o.) gezegd; blijf rustig, ga niet in discussie ik ken deze persoon. (...) Hierop heb ik mij omgedraaid en ben weggelopen in de richting van mijn motor."
De ambtenaren (....) alsmede (verzoekers neef; N.o.) hebben eveneens verklaringen afgelegd. Ik heb vastgesteld dat niemand van deze drie personen uit eigen waarneming kan bevestigen noch ontkennen wat (de heer X; N.o.) tegen de motorrijder heeft gezegd. Met nadruk wil ik u erop wijzen dat u zelf ook niet heeft kunnen verstaan wat (de heer X; N.o.) precies heeft gezegd.
Ik stel vast dat uw standpunt dan ook is gebaseerd op grond van een veronderstelling.
Het vorenstaande overziende kom ik tot de conclusie dat geen grond bestaat voor het verwijt dat (de heer X; N.o.) zich negatief over uw persoon heeft uitgelaten.
(De heer X; N.o.) heeft zijn collega motorrijder geïnformeerd dat hij van doen had met een persoon die in het verleden een klacht had ingediend, niet meer en niet minder.
De klacht acht ik op dit punt derhalve ongegrond.
Ten aanzien van de klacht onder B.
U stelt, als gevolg van het feit dat (de heer X; N.o.) zich jegens de motorrijder negatief over uw persoon heeft uitgelaten, dat de motorrijder heel anders naar u reageerde dan voorheen.
Daarbij sprak de motorrijder luid en gedroeg zich agressief. Door de wijze waarop de motorrijder optrad voelde u zich bedreigd en beledigd. (...)
Bij klachtonderdeel A heb ik u medegedeeld dat niet is gebleken dat (de heer X; N.o.) zich negatief over uw persoon heeft uitgelaten. Een oorzakelijk verband met het optreden van de motorrijder - zo daarvan sprake is geweest - deel ik dan ook niet.
Aangezien de conversatie plaatsvond in het Nederlands, welke taal (verzoekers neef; N.o.) - die bij u in de auto zat - niet beheerst, is er sprake van een één op één situatie waarbij de lezing van de ene partij niet meer aannemelijk moet worden geacht dan die van de andere.
Nu de feiten op dat punt niet vaststaan, onthoud ik mij tot het geven van een oordeel over de gedraging als vermeld onder klachtonderdeel B."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker is weergegeven in de klachtsamenvatting onder KLACHT.
Verzoekers gemachtigde gaf in het verzoekschrift onder meer het volgende aan:
"Ter verduidelijking van deze klacht is het nodig enige achtergrondinformatie te geven.
(Verzoeker; N.o.) woonde tot voor kort in de wijk (...). In deze wijk woont ook (de heer X; N.o.), werkzaam bij de Koninklijke marechaussee. De zoon van (verzoeker; N.o.) en de (stief)zoon van (de heer X; N.o.) zaten op dezelfde basisschool en waren bevriend met elkaar. Blijkbaar had (de heer X; N.o.) om hem moverende redenen zijn (stief)zoon verboden om met de zoon van (verzoeker; N.o.) om te gaan.
(Vervolgens beschrijft verzoekers gemachtigde een voorval dat zich begin 1997 heeft voorgedaan; N.o.)
Over de handelwijze van (de heer X begin 1997; N.o.) heeft (verzoeker; N.o.) bij de Koninklijke marechaussee beklag gedaan. Tevens heeft (verzoeker; N.o.) de Officier van Justitie in overweging gegeven strafvervolging tegen (de heer X; N.o.) in te stellen.
(...)
Nadat cliënt de grens was gepasseerd, werd hij door een motorrijder van de marechaussee naar een parkeerplaats gedirigeerd voor controle. De motorrijder stopte bij de auto van cliënt op de parkeerplaats. Een tweede agent kwam naar de auto toe. Hij gedroeg zich correct en vroeg de paspoorten. (Verzoeker en zijn neef; N.o.) gaven hun paspoorten aan de agent. Deze ging daarmee - voor controle - naar een bus.
Toen deze agent weg was, werd de nog bij de auto wachtende motoragent vergezeld van een andere agent. Dat bleek (de heer X; N.o.) te zijn. (De heer X; N.o.) sprak korte tijd met zijn collega en vertrok weer.
De bij de auto wachtende agent vroeg plotseling: bent u de heer (...)? (Verzoeker; N.o.) bevestigde dat verbaasd en vroeg verbaasd hoe deze agent dat wist. Op brute en onbeschofte toon heeft deze agent (verzoeker; N.o.) afgesnauwd en beledigd.
Tevens deelde de agent mee (verzoeker; N.o.) vanaf nu iedere dag te zullen controleren.
(Verzoeker; N.o.) is van mening dat dit toch niet anders bedoeld kan zijn en uitgelegd kan worden, dan als pesterij en machtsmisbruik.
(...)
* Naar de mening van (verzoeker; N.o.) is (de heer X; N.o.) zijn boekje te buiten gegaan door - zonder noodzaak bij herkenning van (verzoeker; N.o.) op de parkeerplaats bij de routinecontrole - zijn collega motoragent iets in te fluisteren over (verzoeker; N.o.).
* De agent met wie (de heer X; N.o.) sprak handelt na zijn contact met (de heer X; N.o.) plotseling vreemd en niet tolerabel door (verzoeker; N.o.) op luide en brute toon beledigend toe te spreken zonder enige noodzaak."
C. Standpunt Minister van Defensie
De Minister liet in reactie op de klacht onder meer het volgende weten:
"Ik heb de Bevelhebber der Marechaussee verzocht een onderzoek in te stellen naar de klacht. (...)
De Bevelhebber der Marechaussee heeft mij het volgende bericht.
In zijn brief (...) d.d. 27 januari 1999 deelde de Bevelhebber der Marechaussee verzoeker mede dat hij zijn klacht - over het feit dat betrokken ambtenaar zich tegenover een collega negatief over hem heeft uitgelaten - ongegrond heeft verklaard. Overwegingen die tot die beslissing hebben geleid lagen in het feit dat de betrokken ambtenaren met stelligheid hebben verklaard dat zulks niet het geval is geweest. Bovendien heeft verzoeker zelf, noch de in zijn personenauto aanwezige getuige kunnen horen wat de inhoud van het gesprek tussen de beide ambtenaren is geweest.
In het standpunt van verzoeker, dat een met naam genoemde medewerker zich tegenover een collega negatief over hem heeft uitgelaten, ontbreekt daarmede de feitelijke grondslag.
Ten aanzien van het klachtonderdeel dat de ambtenaar verzoeker heeft beledigd, afgesnauwd en meegedeeld hem vanaf dan iedere dag te zullen controleren, heeft de Bevelhebber der Marechaussee zich - nu ook na toepassing van het beginsel van hoor en wederhoor de feiten op dat punt niet konden worden vastgesteld - onthouden tot het geven van een oordeel daaromtrent.
Het standpunt van de Bevelhebber der Marechaussee wordt door mij onderschreven."
D. Standpunt betrokken ambtenaren
De heer X en de motorrijder deelden mee dat zij niets hadden toe te voegen aan hun verklaring van respectievelijk 8 december 1998 en 7 december 1998 (zie hiervoor onder A.3.). De motorrijder gaf aan dat hij zich verder niets kon herinneren. Hij wees erop dat het dagelijks voorkomt dat mensen klagen over het feit dat ze weer worden aangehouden.
E. nadere informatie
Uit de brief die de Bevelhebber der Marechaussee op 12 januari 1999 aan verzoeker stuurde (zie hiervoor onder A.4.) blijkt dat de Officier van Justitie inmiddels had besloten om geen strafvervolging tegen de heer X in te stellen en dat verzoeker deze beslissing van de Officier van Justitie ter beoordeling aan het Gerechtshof te Arnhem had voorgelegd. Het Gerechtshof had op dat moment nog geen beslissing genomen.
Beoordeling
1. Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van de Koninklijke marechaussee, District Noord-Brabant/Limburg hem onheus hebben bejegend bij een controle in het kader van het toezicht op vreemdelingen op 16 oktober 1998 bij de grensovergang Heerlen autoweg A76. In dit verband klaagt hij er in het bijzonder over dat een met naam genoemde ambtenaar (de heer X) zich tegenover een collega (een motorrijder) negatief over hem heeft uitgelaten.
2. De hiervoor bedoelde motorrijder begeleidde verzoeker vanaf de grensovergang naar een parkeerplaats aan de A76. Daar aangekomen werden de paspoorten van verzoeker en zijn neef door een andere ambtenaar van de Koninklijke marechaussee ingenomen voor controle. Gelet op hetgeen de twee bij de controle betrokken ambtenaren en de heer X hebben verklaard tijdens de klachtprocedure van de Koninklijke marechaussee (zie bevindingen onder A.3.) is aannemelijk dat verzoeker zich tegenover de desbetreffende ambtenaar op luide toon heeft beklaagd over het feit dat hij weer werd gecontroleerd. Voorts is aannemelijk dat de motorrijder daarop aan verzoeker heeft gevraagd waarom hij hem niet zou mogen controleren en dat verzoeker daarop niet heeft gereageerd. De heer X gaf aan dat hij het vorenstaande had waargenomen en dat dit voor hem aanleiding was geweest om naar de auto van verzoeker toe te lopen en om tegen de motorrijder te zeggen: "blijf rustig, ga niet in discussie, ik ken deze persoon". Hij gaf aan dat hij dit had gezegd met de bedoeling de motorrijder erop te wijzen zich op geen enkele wijze door het gedrag en/of uitlatingen van verzoeker te laten beïnvloeden.
3. Verzoeker en de heer X waren geen vreemden voor elkaar. Verzoeker had in het verleden over een gedraging van de heer X een klacht ingediend. Bovendien had hij aan de Officier van Justitie verzocht om terzake strafvervolging tegen de heer X in te stellen. Op 16 oktober 1998 lag deze zaak nog ter beoordeling bij het Gerechtshof te Arnhem.
Gezien het vorenstaande was het beter geweest indien de heer X het advies van zijn brigadecommandant ter harte had genomen om zoveel mogelijk contact met verzoeker te vermijden en ervan had afgezien om zich in deze zaak te mengen. De heer X had zich dienen te realiseren dat bij verzoeker de indruk zou kunnen ontstaan dat hij met zijn inmenging negatieve bedoelingen had.
De onderzochte gedaging is in zoverre niet behoorlijk.
4. Daarmee is echter niet gezegd dat de heer X zich tegenover de betrokken motorrijder negatief over verzoeker heeft uitgelaten. Verzoeker en zijn neef hebben niet gehoord wat de heer X tegen de motorrijder heeft gezegd. De motorrijder verklaarde dat de heer X hem er alleen op had gewezen dat verzoeker in het verleden reeds een klacht had ingediend. Gelet hierop en gelet op hetgeen de heer X stelt tegen verzoeker te hebben gezegd ("blijf rustig, ga niet in discussie, ik ken deze persoon"), is aannemelijk dat de heer X de motorrijder heeft gewaarschuwd voor verzoeker in die zin dat hij te allen tijde rustig moest blijven aangezien verzoeker in het verleden al een klacht had ingediend. Niet kan worden gesteld dat de heer X zich daarmee negatief over verzoeker heeft uitgelaten.
De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.
5. Voorts klaagt verzoeker erover dat de motorrijder hem vervolgens (nadat de heer X hem had aangesproken) begon te beledigen, afsnauwde en meedeelde hem voortaan iedere dag te zullen controleren.
Volgens verzoeker had de motorrijder het woord tot hem gericht op een barse en onbeschofte manier/toon en had hij, toen hij (verzoeker) hem had gevraagd hoe hij zijn naam wist, gezegd dat hij stom was. Voorts stelt verzoeker dat de motorrijder tegen hem heeft gezegd dat hij hem voortaan elke keer zou controleren.
Verzoekers neef gaf aan dat hij het gesprek niet had kunnen volgen omdat dit in het Nederlands had plaatsgevonden. Hij merkte op dat de stem/toon van de motorrijder echter agressief en geïrriteerd had geklonken. Verder deelde hij mee dat hij de motorrijder duidelijk het woord "stom" had horen zeggen. Hij gaf aan dat hij dacht dat de motorrijder dit woord had gebruikt in de Duitse betekenis omdat verzoeker niets terug had gezegd tegen de motorrijder. Voorts wees hij erop dat verzoeker naar twee motorrijders had geroepen dat hij een klacht tegen hen zou indienen en dat één van de motorrijders daarop had teruggeroepen "We zien u dan morgen wel".
De motorrijder verklaarde dat hij - nadat verzoeker bezwaar had gemaakt tegen het feit dat hij weer werd gecontroleerd - aan verzoeker had gevraagd waarom hij hem niet zou mogen controleren. Hij deelde mee dat verzoeker daarop niet had gereageerd. Hij merkte op dat hij verzoeker daarbij op een korte zakelijke en correcte wijze in de Nederlandse taal had aangesproken. Uit de verklaring van de motorrijder blijkt dat dit zich volgens hem heeft afgespeeld vóórdat de heer X hem aansprak. De motorrijder verklaarde dat hij zich daarna afzijdig heeft gehouden van verzoeker.
Gezien het vorenstaande moet worden vastgesteld dat de lezingen van partijen elkaar op dit punt tegenspreken. Er zijn verder geen gegevens die de ene lezing aannemelijker doet zijn dan de ander. Daarom moet de Nationale ombudsman zich onthouden van een oordeel op dit punt.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Koninklijke marechaussee, District Noord-Brabant/Limburg, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Defensie, is niet gegrond ten aanzien van de klacht dat de heer X zich tegenover een collega negatief over verzoeker heeft uitgelaten en gegrond op het punt dat de heer X zich in de zaak heeft gemengd. Ten aanzien van de klacht dat de motorrijder verzoeker, nadat de heer X de motorrijder had aangesproken, begon te beledigen, afsnauwde en meedeelde hem voortaan iedere dag te zullen controleren wordt geen oordeel gegeven.