1999/447

Rapport
Op 21 oktober 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van NN7, NN8 en NN9, actievoerders van "Groen Front", ingediend door de heer mr. M. Pestman, advocaat te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland. De Nationale ombudsman verzocht de gemachtigde om de identiteit van verzoekers aan hem kenbaar te maken. Nadat aan dit verzoek was voldaan, werd de klacht op 24 februari 1999 in onderzoek genomen. De gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Amsterdam). Op grond van de namens verzoekers verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (al dan niet in opdracht van - onder meer - de officier van justitie te Amsterdam) op 21 juni 1996 heeft gedreigd de heistelling, waarin verzoekers zich bevonden, te laten kantelen en vervolgens de motor van die heistelling in werking heeft gezet en heeft gepoogd de kraan te kantelen.

Achtergrond

In artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt onder meer strafbaar gesteld het door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid personen dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met mogelijke betrokkenheid van de officier van justitie te Amsterdam bij de te onderzoeken gedraging werd ook de Minister van Justitie om inlichtingen verzocht. Vervolgens werden verzoekers in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekers gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 21 juni 1996 bezette een aantal actievoerders van "Groen Front" een drijvend ponton bij het Zeeburgerpad te Amsterdam, waardoor de heiwerkzaamheden op die dag geen doorgang konden vinden. Verzoekers bevonden zich in een heistelling van ongeveer twintig meter hoog, die op het ponton stond. Ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (hierna ook: de politie) ontruimden het ponton. Nadat de meeste actievoerders waren weggevoerd, bevonden verzoekers zich nog steeds in de kraan. Nadat de politie aan hen had gemeld dat de kraan zou worden gekanteld, verliet een van hen de kraan. De overige twee volgden nadat de motor van de heistelling was gestart. Een aantal actievoerders werd aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 284 Sr (zie achtergrond).2. Bij brief van 22 juli 1996 wendde de gemachtigde van verzoekers zich tot de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. In die brief staat onder meer:"In deze kraan hadden drie demonstranten, NN7, NN8 en NN9 zich verschanst en was een spandoek opgehangen. De politie slaagde er met enige moeite in de overige demonstranten van het ponton te verwijderen, maar zag zich, zo bleek later, bij de laatste drie voor onoverkomelijke problemen gesteld omdat niet mogelijk bleek NN7, NN8 en NN9 uit de kraan te halen zonder daarbij mensenlevens in gevaar te brengen. Toen rond het middaguur duidelijk werd dat de drie laatste demonstranten niet van zins waren uit zichzelf naar beneden te klauteren, besloot de politie harde maatregelen te nemen. E n agent, afkomstig uit de zogenaamde Bratra-groep (Brand- en traangasgroep), werd naar boven gestuurd en de bezetters van de kraan werd een ultimatum gesteld: als de drie demonstranten niet voor 14.40 uur de kraan zouden hebben verlaten, zou de kraan door de politie "naar beneden worden geklapt". Dat dit met zeer grote risico's gepaard zou gaan, wist de politie en werd de demonstranten ook duidelijk gemaakt. In niet mis te verstane bewoordingen werd hun door de Bratra-agent verteld dat de kraan in het water terecht zou komen en dat zij "tussen de kabels verstrikt zouden kunnen raken", "een arm zouden kunnen verliezen" en "in het water zouden verdrinken". Dat het hier niet bij voorbaat om een loos dreigement ging, bleek toen het ultimatum verstreken was en twee demonstranten zich nog steeds in de kraan bevonden. De motor van de hei-installatie werd door de politie in werking gezet en een poging werd gedaan om de kraan te kantelen. Om onduidelijke redenen, maar tot grote opluchting van omstanders en demonstranten, slaagde de politie er niet in haar voornemen of dreigement uit te voeren.

(...) Klagers zijn van mening dat het politieoptreden zoals boven omschreven buiten iedere proportie is geweest. Hetzelfde doel, dat wil zeggen het ontruimen van het ponton en de kraan, had ook op een andere manier bereikt kunnen worden zonder de levens of de gezondheid van de demonstranten daarbij in gevaar te brengen. Naar het oordeel van klagers is dit optreden van de politie dan ook uiterst onbehoorlijk geweest."

3. Bij brief van 21 september 1998 deed de burgemeester van Amsterdam de gemachtigde van verzoekers de beslissing op hun klacht toekomen. Hij sloot zich aan bij het advies van de Commissie voor de Politieklachten en de motivering daarvan. In dat advies onthoudt de Commissie zich van een oordeel over het dreigement de heistelling te kantelen en over het starten van de motor, omdat de politie daarbij - aldus de Commissie -uitsluitend uitvoering gaf aan de beslissing van de ter plaatse aanwezige officier van justitie te Amsterdam en de vertegenwoordiger van de burgemeester. De Commissie stelde vast dat de kraan wel getrild, maar niet geheld had.B.       STANDPUNT VERZOEKERSHet standpunt van verzoekers staat samengevat weergegeven onder klacht.C.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS AMSTERDAM-AMSTELLAND1. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland achtte de klacht niet gegrond. Voor de motivering verwees hij naar de reactie van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam (zie hierna onder D. STANDPUNT MINISTER VAN JUSTITIE).2. Bij de reactie van de korpsbeheerder waren onder meer de volgende stukken gevoegd. a. Een rapport van hoofdinspecteur B. van 19 november 1998. B. was op 21 juni 1996 als operationeel commandant belast met het optreden tegen de actievoerders. In zijn rapport relateert hij onder meer het volgende vermeld:"Na overleg met de officieren van Justitie O. en G. en de vertegenwoordiger van de Burgemeester, mevrouw J., werd besloten tot optreden van de politie, middels het aanhouden van alle op het bouwterrein aan het Zeeburgerpad cq het ponton of de hei-installatie aanwezige aktievoerders wegens overtreding van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. (...) Over de benadering van de drie aktievoerders die in de heistelling waren geklommen merk ik nog het volgende op.

Nadat deze aktievoerders door leden van de BraTra-groep tot twee keer toe waren aangesproken, bleek dat zij niet bereid waren om vrijwillig de heistelling te verlaten. Op dat moment deed zich de vraag voor of de politie hen door middel van toepassing van geweld zou dwingen om de heistelling te verlaten. In overleg met de ter plaatse aanwezige officier van justitie en de vertegenwoordigster van de Burgemeester en in overleg met de commandant van de BraTra-eenheid werd besloten hiervan af te zien. Feitelijke geweldsaanwending cq dwang ten opzichte van de aktievoerders in de heistelling werd te riskant gevonden voor politiemensen en aktievoerders. Vervolgens werd besloten te trachten de heistelling te laten kantelen om zo zonder geweld of risico bij de aktievoerders te kunnen komen. In verband hiermee werden de aktievoerders gewaarschuwd dat indien zij niet uit de stelling zouden klimmen, zij een risico zouden kunnen lopen om te vallen, wanneer deze gekanteld werd. Nadat nader overlegd was met de aannemer bleek echter dat kantelen niet mogelijk was zonder de complete heimachine eerst te "ontmantelen". De stelling zou volgens de aannemer hooguit enkele graden heen en weer kunnen bewegen. Daarnaast werd na overleg met de ter plaatse aanwezige officier van justitie en de vertegenwoordigster van de Burgemeester uiteindelijk toch besloten af te zien van het laten kantelen (zelfs indien dit technisch wel mogelijk zou zijn geweest) vanwege het mogelijke risico dat aktievoerders naar beneden zouden kunnen vallen. Wel werd besloten te trachten de aktievoerders te imponeren door het starten van de motoren van de heimachine. Dit leidde echter niet tot directe reaktie van de aktievoerders. Uiteindelijk verlieten zij de heistelling vrijwillig rond 15.15 uur. Ik wil nadrukkelijk opmerken dat er dus door de politie geen opdracht is gegeven tot het laten kantelen van de heistelling."

b. Een verklaring van S., commandant van de zogenaamde Bratra eenheid van de Mobiele Eenheid van de politie, die hij op 4 november 1996 tegenover inspecteur H. had afgelegd. Daarin staat onder meer het volgende vermeld:"Er werden verscheidene pogingen gedaan om de mensen uit de kraan te praten, doch dit leidde niet tot het gewenste resultaat. Teneinde onze argumenten kracht bij te zetten, werd na overleg met de Operationeel Commandant en de Officier van Justitie besloten de demonstranten in de kraan mede te delen, dat de kraan gekanteld zou worden en dat, indien zij zouden blijven zitten, de daarmee gepaard gaande risico's voor eigen rekening zouden zijn. Uitdrukkelijk werd bepaald, dat de kraan nimmer gekanteld zou worden, zolang de demonstranten zich daarin bevonden. Deze boodschap, overgebracht door R. en H., sorteerde geen enkel effect. Vervolgens werd besloten om de motoren van de machine in werking te stellen, teneinde aldus nog meer druk op de demonstranten uit te oefenen. Ik gaf daarop de machinist van de hei-installatie opdracht om de motoren te starten met de uitdrukkelijke opdracht de kraan niet in beweging te zetten.

Het effect van de gestarte motor was een lichte trilling door de hele kraan. Er is absoluut geen enkele beweging in de kraan geweest. De installatie is op geen enkele wijze uit het lood gegaan, zoals uitdrukkelijk van tevoren was afgesproken."

c. Verklaringen van verzoekers en n andere actievoerder, alsmede verklaringen van twee andere politieambtenaren, die in het kader van het onderzoek naar verzoekers' klacht in oktober 1996 waren afgelegd tegenover inspecteur H. NN7 verklaarde te hebben bemerkt dat de machines van de hei-installatie in werking werden gesteld, maar meldde niets over het kantelen van de kraan. Volgens de andere drie actievoerders was de kraan echter wel gaan hellen/kantelen. NN9 meldde dat hij zich goed moest vasthouden om er niet uit te vallen. NN8 en actievoerder P. meldden nog dat naar hun schatting de kraan 10 graden was gekanteld. De politieambtenaren deelden mee dat v rdat men de actievoerders dreigde met het kantelen van de kraan, al was besloten dat dit niet zou gebeuren. E n politieambtenaar meldde uitdrukkelijk dat de kraan niet gekanteld was of in beweging gezet, behoudens het trillen van de motor. d. Een brief van officier van justitie G. van 27 juni 1997, gericht aan de Commissie voor de Politieklachten Amsterdam-Amstelland. Daarin staat onder meer:"Ik heb de politie uitdrukkelijk meegedeeld dat de kraan niet gekanteld zou mogen worden. Het kantelen van de kraan zou naar mijn oordeel ontoelaatbare risico's voor de krakers hebben opgeleverd. De kraan is ook niet gekanteld. Wel is aan de krakers verteld dat de kraan gekanteld zou worden en is de motor van de kraan gestart."D.       STANDPUNT MINISTER VAN JUSTITIE1. De Minister van Justitie liet weten dat hij het College van procureurs-generaal om inlichtingen had gevraagd. Hij deelde in reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Teneinde meer psychische druk op de actievoerders uit te oefenen en om deze te doordringen van de gevaarlijke situatie waarin zij zich bevonden is tegen de actievoerders gezegd dat de heistelling gekanteld zou worden indien deze niet zou worden ontruimd. Aangezien de actievoerders geen gevolg gaven aan de vorderingen om de heistelling te verlaten is de motor van de kraan in werking gesteld. De vraag die zich in het kader van de onderhavige klacht opdringt is of het optreden van de politie voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Vast staat dat verschillende methodes van actieve ontruiming onder ogen zijn gezien en hierbij onder meer een officier van justitie was betrokken. Het uitgangspunt bij de beoordeling van deze methodes -zo blijkt uit het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie- was het waarborgen van de veiligheid van de aanwezige politieambtenaren en de actievoerders.

Uit de stukken blijkt dat nimmer daadwerkelijk tot het kantelen van de heistelling zou worden overgegaan. Het College acht het evenwel niet juist dat de schijn is opgehouden in de richting van de actievoerders dat het kantelen van de heistelling een re le optie was. In dat licht bezien acht het College het starten van de motor van de kraan met heistelling niet proportioneel. Het College acht dit klachtonderdeel dan ook gegrond. Ik kan mij met dit standpunt verenigen. Ten aanzien van de poging om de kraan van de heistelling te laten kantelen heeft het College het volgende opgemerkt. Uit de door de hoofdofficier van justitie overgelegde verklaringen van politieambtenaren blijkt dat nimmer is getracht de heistelling te kantelen. Uit het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie blijkt dat dit ook technisch niet mogelijk bleek te zijn. Het College gaat er dan ook van uit dat niet is getracht de kraan met heistelling te kantelen en acht dit klachtonderdeel ongegrond. Ik kan mij met dit standpunt verenigen."

2. Bij de reactie van de Minister was een kopie gevoegd van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 21 april 1999. Dit houdt onder meer in:"Door de politie, officier van justitie G. en een vertegenwoordiger van de burgemeester is besproken of en hoe de drie actievoerders uit de heistelling konden worden verwijderd. Het bleek niet mogelijk de actievoerders met een ladder van de brandweer uit de heistelling te halen. De heistelling fysiek ontruimen zou voor zowel de actievoerders als de betrokken politieambtenaren tot een gevaarlijke en mogelijk zelfs levensbedreigende situatie hebben geleid. Ook de actievoerders nat (en koud) spuiten met de brandspuit teneinde deze te bewegen hun actie te be indigen, zou te grote risico's in zich dragen. Er is overwogen om de heistelling te kantelen, maar dit idee is tevens afgewezen omdat dit te grote risico's met zich mee zou brengen en technisch niet haalbaar bleek. De heistelling is beslist niet gekanteld. De actievoerders NN 9, NN 8 en P. hebben in het kader van de klachtbehandeling verklaard dat de kraan wel gekanteld zou zijn. De schatting wordt gegeven dat de kraan ongeveer 10 graden is gekanteld. Daaraan zou op 20 meter hoogte een uitslaande beweging gerelateerd zijn van 3,5 meter. Een dergelijke beweging zou ook door anderen, bijvoorbeeld journalisten, waargenomen moeten zijn. NN 7 heeft niets over kantelen verklaard. De politieambtenaar S., die de opdracht aan de machinist van de kraan heeft gegeven, en de politieambtenaren H. en R. hebben verklaard dat de kraan niet is gekanteld. De operationeel commandant, de politieambtenaar B. heeft tenslotte nog gerapporteerd dat uit overleg met de aannemer was gebleken dat de heistelling niet gekanteld kon worden zonder deze eerst te ontmantelen. Daarmee acht ik de bewering van de actievoerders onaannemelijk, temeer nu voorafgaand aan het starten van de motor reeds was besloten dat de kraan met heistelling niet zou worden gekanteld. Er is uiteindelijk voorkomen dat zich gevaarlijke en levensbedreigende situaties hebben

voorgedaan voor zowel de actievoerders als de politieambtenaren. De tegen de actievoerders gedane uitlatingen vallen niet aan te merken als toezeggingen waaraan de overheid gehouden is. Ik ben derhalve van oordeel dat de klacht ongegrond is."

E.       REACTIE VERZOEKERSVerzoekers deelden mee geen aanmerking te hebben op de reacties van de korpsbeheerder en de Minister van Justitie.

Beoordeling

1. Verzoekers klagen erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (al dan niet in opdracht van - onder meer - de officier van justitie te Amsterdam) op 21 juni 1996 heeft gedreigd de heistelling waarin verzoekers zich bevonden te laten kantelen, vervolgens de motor van die heistelling in werking heeft gezet en heeft gepoogd de kraan te kantelen.2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. Op genoemde datum bezette een aantal actievoerders van "Groen Front" een drijvend ponton. Verzoekers bevonden zich in de twintig meter hoge heistelling die op het ponton stond. Na overleg met - onder meer - een aanwezige officier van justitie werd besloten tot politieoptreden tegen de actievoerders en werd besloten om hen aan te houden wegens overtreding van artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht. De actievoerders die zich op het ponton bevonden, werden vervolgens ook aangehouden. Verzoekers bleven echter in de heistelling zitten. De politie heeft vervolgens een aantal keren getracht verzoekers te overreden om vanuit de heistelling naar beneden te komen. Dit had echter geen resultaat. Diverse mogelijkheden om verzoekers uit te heistelling te krijgen teneinde hen – net als de overige actievoerders – te kunnen aanhouden, zijn overwogen. Toepassing van fysiek geweld zou echter grote risico's voor zowel de politieambtenaren als voor verzoekers met zich meebrengen. Vervolgens is besloten om verzoekers mee te delen dat de kraan gekanteld zou worden als zij niet naar beneden zouden komen. Toen dit nog niet tot het gewenste resultaat leidde, is de motor van de kraan gestart.3. De betrokken politieambtenaren hebben verklaard dat al tevoren was besloten de kraan niet daadwerkelijk te kantelen. Volgens de ter plaatse aanwezige officier van justitie zou dit ontoelaatbare risico's voor de actievoerders hebben meegebracht. Echter, ook het dreigen de kraan te kantelen en die dreiging kracht bijzetten door de motor te starten, was bepaald niet zonder risico's. Immers, het is zeer wel denkbaar dat een en ander tot een schrik- of paniekreactie van de actievoerders zou hebben geleid, met alle mogelijke gevolgen van dien. In de gegeven omstandigheden, waarin niet gebleken is van een absolute noodzaak om ook de actievoerders die zich in de kraan bevonden onmiddellijk aan te houden, was het optreden van de politie in zoverre niet in overeenstemming met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.

De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk.4. Volgens verzoekers is de kraan vervolgens daadwerkelijk gekanteld. Twee politieambtenaren hebben echter uitdrukkelijk verklaard dat de kraan niet is gekanteld dan wel uit het lood is gegaan. Ook de bij de actie aanwezige officier van justitie heeft te kennen gegeven dat de kraan niet is gekanteld. De operationeel commandant rapporteerde nog dat uit overleg met de aannemer was gebleken dat de heistelling niet gekanteld kon worden, zonder deze eerst te ontmantelen. Dit alles in overweging nemende, is het niet aannemelijk dat de heistelling is gekanteld, zodat de klacht in zoverre feitelijke grondslag mist. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Amsterdam), is gegrond ten aanzien van de dreiging de heistelling te kantelen en het in werking stellen van motor van die heistelling, en is niet gegrond ten aanzien van het kantelen van de kraan.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Gedreigd heistelling waarin verzoekers zaten te laten kantelen.

Oordeel:

Niet gegrond