1999/251

Rapport
Op 8 september 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer H. te Zoetermeer, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt over het optreden van ambtenaren van het regionale politiekorps Haaglanden jegens hem op 10 augustus 1997. Hij klaagt er met name over dat:-        een politieambtenaar zonder duidelijke aanleiding – terwijl hij een blaastest aflegde – hard aan zijn arm heeft getrokken waardoor zijn arm uit de kom is geschoten; -        politieambtenaren vervolgens geweld tegen hem bleven gebruiken nadat hij had gemeld dat zijn arm uit de kom was geschoten; -        op het politiebureau pas een arts is gewaarschuwd nadat hij daar zelf op had aangedrongen.

Achtergrond

1. ARTIKEL 8 WVW 1994:"1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen in staat moet worden geacht.2. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen of als bestuurder te doen besturen na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat:a. het alcoholgehalte van zijn adem bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan tweehonderd twintig microgram alcohol per liter uitgeademde lucht (...)" Artikel 160, vijfde lid WVW 1994:"Op de eerste vordering van een van de in artikel 159, onderdeel a, bedoelde personen zijn de bestuurder van een voertuig en degene die aanstalten maakt een voertuig te gaan besturen, verplicht hun medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek van uitgeademde lucht en daartoe volgens door die persoon te geven aanwijzingen ademlucht te blazen in een door die persoon aangewezen apparaat." Artikel 163 WVW 1994:"1. Bij verdenking dat de bestuurder van een voertuig heeft gehandeld in strijd met artikel 8, kan de opsporingsambtenaar hem bevelen zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a.2. De bestuurder aan wie het in het eerste lid bedoelde bevel is gegeven, is verplicht ademlucht te blazen in een voor het onderzoek bestemd apparaat en gevolg te geven aan alle door de opsporingsambtenaar ten dienste van het onderzoek gegeven aanwijzingen.3. De in het tweede lid genoemde verplichtingen gelden niet voor de verdachte van wie aannemelijk is, dat het verlenen van medewerking aan een ademonderzoek voor hem om bijzondere geneeskundige redenen onwenselijk is.4. In het geval bedoeld, in het derde lid, dan wel indien de medewerking van de verdachte niet heeft geleid tot een voltooid ademonderzoek, kan de opsporingsambtenaar de verdachte vragen of hij zijn toestemming geeft tot het verrichten van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b. (...)5. Indien de bestuurder zijn op grond van het vierde lid gevraagde toestemming niet verleent, kan de officier van justitie, een hulpofficier van justitie of een van de daartoe bij regeling van Onze Minister van Justitie aangewezen ambtenaren, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, hem bevelen zich te onderwerpen aan een bloedonderzoek."2. Politiewet 1993 (Wet van 9 december 1993, Stb. 724) Artikel 8, eerste en vijfde lid:"1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik van geweld verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf. (...)5. De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met vierde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn."3. Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar Artikel 32:"1. In het geval er aanwijzingen zijn dat een ingeslotene medische bijstand behoeft dan wel er bij deze persoon medicijnen zijn aangetroffen, overlegt de ambtenaar met de arts. De ambtenaar overlegt eveneens met de arts indien de ingeslotene zelf om medische bijstand of medicijnen vraagt.2. In het geval de ingeslotene vraagt om medische bijstand van zijn eigen arts, stelt de ambtenaar die arts daarvan op de hoogte."4. Wetboek van Strafrecht Artikel 180:"Hij die zich met geweld of bedreiging met geweld verzet tegen een ambtenaar werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, of tegen personen die hem daarbij krachtens wettelijke verplichting of op zijn verzoek bijstand verlenen, wordt als schuldig aan wederspannigheid gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van de derde categorie."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Haaglanden verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te 's-Gravenhage over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 10 augustus 1997 hield de politie te Zoetermeer verzoeker in verband met een alcoholcontrole staande op de openbare weg te Zoetermeer. De politie verzocht hem een blaastest af te leggen. Het lukte verzoeker niet om een volledige blaastest af te leggen. Toen de politie verzoeker vervolgens wilde aanhouden wegens overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet (zie

Achtergrond

, onder 1.), ontstond er een worsteling. Daarbij raakte verzoekers rechterarm uit de kom. Verzoeker werd uiteindelijk geboeid overgebracht naar het politiebureau waar hij omstreeks 02.10 uur werd voorgeleid aan de dienstdoende hulpofficier van justitie.2. Verzoeker kon zich niet vinden in de wijze waarop de politie tegen hem was opgetreden. Hij diende een klacht in bij de officier van justitie te 's-Gravenhage. In zijn klachtbrief bracht verzoeker onder meer het volgende naar voren:"Ondergetekende is op 10 augustus 1997 door de politie te Zoetermeer op de Voorweg aldaar te 02.00 uur aangehouden als verdacht van artikel 26, lid 2 WVW. Na een zevental keer tevergeefs blazen, ontstond een woordenwisseling met een politieagent. Hierop heeft de politie, die inmiddels versterking had gekregen, onevenredig geweld tegen hem uitgeoefend. Er was namelijk van bedreiging mijnerzijds geen sprake. Men heeft onder andere mijn arm uit de kom gedraaid. Hoewel dit door mijn dunne t-shirt heen duidelijk zichtbaar was, heeft men mij met die arm op de rug geboeid gehouden waardoor ik erg veel pijn ondervond. Op het politiebureau te Zoetermeer aangekomen heb ik een uur lang misbaar moeten maken voordat men gehoor wilde geven aan mijn verzoek de dokter te roepen."3. De officier van justitie zond verzoekers klacht ter afhandeling door naar de politie te Zoetermeer. De loco-burgemeester van Zoetermeer besliste op de klacht bij brief van 23 juli 1998. In deze brief is onder meer het volgende te lezen:"Op 10 augustus 1997 omstreeks 1.40 uur reed u als bestuurder van een personenauto over de Voorweg in de gemeente Zoetermeer. U kreeg geen voorrang van een andere bestuurder waardoor u hard moest remmen. Kort daarop werd u staande gehouden door twee politiemannen. U was hier ge rriteerd over omdat u vond dat de politiemannen de verkeerde bestuurder staande hielden. E n van de politiemannen rook alcohol. Een mogelijke oorzaak hiervoor was het feit dat u tijdens een feestje bier over uw kleding had gekregen. U werd daarop gevorderd mee te werken aan een blaastest. U heeft een groot aantal keren geblazen hetgeen echter niet tot een voltooid ademonderzoek heeft geleid. Daarop werd u door de politiemannen aangehouden. Vervolgens verzette u zich tegen uw aanhouding omdat u vond dat er geen reden was om tot aanhouding over te gaan. Daarop ontstond een schermutseling en werd u bij de arm gepakt door een politieman, waarop uw arm uit de kom schoot. Hoewel uw arm uit de kom was, bleef u zich verzetten tegen uw aanhouding. Uw mededeling dat uw arm uit de kom was, werd door de politiemannen dan ook niet serieus genomen. De politiemannen besloten u te boeien teneinde het door u gepleegde verzet te breken. Aan het politiebureau gekomen werd geconstateerd dat uw arm uit de kom was. Terstond werd een arts gewaarschuwd door middel van een semafoonoproep. De arts reageerde niet direct waarop een ambulance werd gewaarschuwd. Het heeft uiteindelijk 42 minuten geduurd tussen het tijdstip van aanhouding en de komst van een arts. Uw arm werd in het ziekenhuis, onder verdoving, in de kom gezet. Vervolgens hebt u aan het politiebureau alsnog een blaastest ondergaan. Sinds de aanhouding waren er inmiddels 2 uur en 19 minuten verstreken. Tegen u is proces-verbaal opgemaakt terzake het plegen van verzet. De rechter zal op grond van dit proces-verbaal een oordeel uitspreken. Door u worden de feiten, in het gesprek met de heer D. (de betreffende klachtonderzoeker bij de politie; N.o.), niet weersproken. Ik zal mij in mijn oordeel dan ook baseren op feiten zoals hierboven weergegeven. Het constateren van een alcohollucht is op zich voldoende aanleiding u te onderwerpen aan een ademtest. Hoewel u herhaalde malen heeft geblazen, heeft dit niet geleid tot een voltooid ademonderzoek. Het is in deze situatie rechtmatig en te billijken om tot aanhouding over te gaan. U heeft zich tegen de aanhouding verzet. Hierdoor onstond een schermutseling met de politie, waardoor uw arm uit de kom schoot. Ik ben van mening dat u, door gewoon mee te werken, het tegen u gebruikte geweld en daarmee het ontstane letsel had kunnen voorkomen. Ondanks uw letsel, bleef u zich verzetten. Ik acht het re el dat de politiemensen uw letsel niet direct serieus namen doch besloten u te boeien, teneinde uw verzet te breken. Aan het politiebureau gekomen werd uw letsel geconstateerd. Er werd direct een arts gewaarschuwd. Het feit dat deze niet direct reageerde kan de politiemannen niet aangerekend worden. Ik betreur het dat u 42 minuten op een arts heeft moeten wachten."4. De officier van justitie deelde verzoeker op 3 november 1998 mee dat hij had besloten hem niet te zullen vervolgen voor verzet tegen de politie. Als reden voor dit besluit gaf de officier van justitie op "dat naar mijn oordeel: u zelf door het gebeurde of de gevolgen daarvan bent getroffen".

B.       STANDPUNT VERZOEKER

1. Het standpunt van verzoeker is samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verzoeker bracht in zijn verzoekschrift nog onder meer het volgende naar voren:"De politie heeft mij om te blazen gevraagd en dat deed ik 6 8 keer, maar na de derde keer werd ik al duizelig en werd er gezegd van dat je een stevig lichaam hebt en dat het moet lukken. Ik was aan het blazen en in de tijd dat ik bezig was, kwamen er 2 politieauto's bij. Op een gegeven moment zegt een politieagent die aan mijn rechterkant stond dat ik mee moest en tegelijkertijd trok hij aan mijn rechterarm. Mijn arm schoot gelijk uit de kom en dat had ik gelijk gemeld. Maar zij bleven aan mijn arm trekken. Gelooft u mij ik had heel veel pijnen daarom wou en kon ik mijn arm niet op de rug zetten. Ik had een t-shirt met korte mouwen aan, dus je kon duidelijk zien dat mijn arm uit de kom was. Ze waren met 8 10 mannen. Ik kan toch niet tegen zoveel mannen vechten. Toen ik me bleef verzetten omdat ik veel pijn had, werd mijn keel dichtgeknepen. (...) Ik heb mij verzet omdat mijn arm uit de kom was, anders was ik gewoon meegegaan. Een arm uit de kom mag niet op de rug. Dat konden ze zien, want die arm was helemaal misvormd. Ik heb verschillende keren een arm uit de kom gehad, mijn linkerarm weliswaar."3. Verzoeker zond de Nationale ombudsman verder een afschrift van het "Bericht Eerste Hulp" van 10 augustus 1997 van het Lange Land Ziekenhuis te Zoetermeer. Hierin is te lezen dat verzoeker de afdeling Eerste Hulp om 03.00 uur had bezocht, en dat de behandeld arts(en) had(den) geconstateerd dat verzoekers rechterschouder was 'geluxeerd' (ontwricht, uit de kom geraakt). De schouder was bij het lichamelijk onderzoek 'gereponeerd' (op zijn plaats gezet).C.       STANDPUNT BEHEERDER VAN HET REGIONALE POLITIEKORPS HAAGLANDEN1. De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht mee dat hij zich wenste aan te sluiten bij het oordeel van de chef van het onderdeel Den Haag/Zoetermeer. De betreffende districtschef zag geen aanleiding om het oordeel van de loco-burgemeester van Zoetermeer (zie hierv r, onder A.3.) te herzien. Hij achtte de klacht (eveneens) niet gegrond.2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een afschrift van het naar aanleiding van verzoekers aanhouding opgemaakte proces-verbaal. Hierin is onder meer het volgende opgenomen:

"Relaas van onderzoek inzake: verzet bij aanhouding door verdachte (verzoeker; N.o.)

Hierin relateer ik, P1, inspecteur van politie Haaglanden, het volgende:(...) VOORGELEIDING    :De verdachte werd op zondag, 10 augustus 1997, te 02.09 uur, aan mij voorgeleid. Verdachte was tijdens de voorgeleiding zeer ge motioneerd en deelde mij mede dat zijn rechterarm uit de kom was. Tevens zag ik dat hij een bebloede mond had wat later een geringe verwonding bleek te zijn. Voor de verdachte werd kort na voorgeleiding via de Centrale Post Ambulancevervoer om een GG&GD arts verzocht. Gezien het uitblijven van een bericht van de CPA met betrekking tot de komst van een arts werd op zondag, 10 augustus 1997, om een ambulance verzocht die aan het bureau om 02.27 ter plaatse kwam. Na een poging van de verpleegkundige om de arm terug te plaatsen is verdachte overgebracht naar het Lange Landziekenhuis te Zoetermeer. Na behandeling en terugkomst aan het bureau werd het onderzoek door mij voortgezet. Door mij werd middels de BAC Datamaster II een ademonderzoekprocedure conform de voorschriften uitgevoerd. (...) Met een uit te voeren herberekening zou verdachte zich niet schuldig hebben gemaakt aan overtreding van genoemd artikel 8 lid 2 WVW 94 (zie

Achtergrond

, onder 1.)."3. In het door de betrokken politieambtenaren P2, P3, P6 en P7 op 11 augustus 1997 opgemaakte en ondertekende proces-verbaal van aanhouding is over de gebeurtenissen eerder die dag onder meer het volgende opgenomen:"Op zondag 10 augustus 1997 omstreeks 01:40 uur zagen wij, verbalisanten P3 en P7, de bovengenoemde verdachte H. (verzoeker; N.o.), als bestuurder van een personenauto gekentekend xx-xx-xx, rijden over de Meerzichtlaan te Zoetermeer. Vervolgens zagen wij de verdachte linksaf de Voorweg op rijden. Nadat wij de verdachte een stopteken hadden gegeven stopte de verdachte op de parkeerplaats gelegen naast Cultureel Jongerencentrum De Boerderij te Zoetermeer. De verdachte stapte uit voornoemde personenauto. Ik, verbalisant P3, sprak de verdachte aan. Ik, verbalisant P3, nam waar dat de uitgeademde lucht van de verdachte rook naar inwendig gebruik van alcoholhoudende drank. Ik, verbalisant P3, vorderde dat de verdachte meewerkte aan een voorlopig onderzoek van zijn uitgeademde lucht. De verdachte reageerde zeer verontwaardigd op deze vordering en maakte aanstalten om weg te lopen. Hij zei dat onze aktie onterecht was omdat hij niets had gedronken. De verdachte blies na herhaald verzoek even kort op de alcoholtester. Wij, verbalisanten P3 en P7, deelden de verdachte mee dat hij goed moest blazen en dat niet goed blazen tot gevolg kon hebben dat hij zou worden aangehouden. Hij verklaarde dat hij in ieder geval niet mee zou gaan en dat wij hem kennelijk nog niet goed kenden. Wij stelden de verdachte opnieuw in de gelegenheid om te blazen in het apparaat. Dit heeft de verdachte ongeveer tien keer gedaan maar elke keer blies hij te kort in het apparaat om tot een uitslag te komen. Omdat de verdachte meerdere malen had aangegeven dat hij zich tegen een eventuele aanhouding zou verzetten kwamen verbalisanten P2 en P6 uit voorzorg eveneens ter plaatse. Op dat moment liep de verdachte weg van ons, verbalisanten P3 en P7. Wij, verbalisanten P7 en P3 zeiden de verdachte dat hij was aangehouden en dat hij moest blijven staan, de verdachte liep echter van ons weg. Wij verbalisanten hielden de verdachte vervolgens aan op de laatstgenoemde locatie op zondag 10 augustus 1997 om 01:55 uur. Verbalisant P3 en P6 pakte de verdachte beet. Hierna begon de verdachte zich te verzetten door krachtig van zich af te duwen. Ook schreeuwde hij hard tegen ons. Hierna werd de verdachte met veel moeite op de grond geduwd door verbalisant P6 en P3. Inmiddels probeerden de verbalisanten P6 en P3 met hulp van verbalisanten P7 en P2 de armen van de verdachte onder controle te krijgen, hetgeen niet lukte. Kort hierna lukte het om de linkerarm van de verdachte in de transportboeien te plaatsen. Ook toen lukte het echter niet om deze arm op de rug van de verdachte te krijgen. Dit kwam door de krachtige bewegingen die verdachte met zijn arm maakte. De verdachte riep dat zijn rechterarm uit de kom was. Op dat moment was niet vast te stellen of dit ook zo was. Het voortdurende hevige verzet van de verdachte gaf geen aanleiding te veronderstellen dat de verdachte de waarheid sprak. Wij verbalisanten vroegen de verdachte opnieuw om mee te werken maar ook nu werkte de verdachte nog steeds tegen. Hij zei dat ons handelen onterecht was en dat hij daarom niet mee zou gaan. Kort hierna lukte het ons ondanks het verzet van de verdachte, om beide armen in de transportboeien te plaatsen. Gezien het gedrag van de verdachte bij zijn aanhouding en het feit dat de verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, in een personenauto moest worden vervoerd naar een bureau van politie, leek het ons verbalisanten onverantwoord de transportboeien bij de verdachte af te doen. Hierna werd de verdachte overgebracht naar bovengenoemde bureau waar de verdachte werd geleid voor een hulpofficier van justitie als boven omschreven. (...) Kort na de voorgeleiding vroeg de verdachte om een arts. Hierna werd onmiddellijk via de Centrale Post Ambulancevervoer om een GGD arts gevraagd. (...) Omdat het onduidelijk was hoe lang het nog zou duren voordat een arts ter plaatse zou komen werd om 02:22 uur die dag om een ambulance verzocht bij de Centrale Post Ambulancevervoer. Deze kwam om 02:37 ter plaatse op voornoemd bureau. De verpleegkundige van de ambulance stelde vast dat de rechterarm van de verdachte uit de kom was geraakt. (...) Onder begeleiding van verbalisant P7 werd de verdachte per ambulance overgebracht naar het Lange land Ziekenhuis te Zoetermeer. Daar werd de rechterarm van de verdachte weer in de kom gezet. Hierna werd de verdachte overgebracht naar eerder genoemd politiebureau waar de verdachte waar het onderzoek van de verdachte kon worden voortgezet. Het onderzoek is daar door ons, verbalisanten overgedragen aan inspecteur van politie Haaglanden P1."4. De betrokken ambtenaar P1 verhoorde verzoeker nog diezelfde nacht. In het ter zake door P1 opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende te lezen:"Ik reed met mijn auto ter hoogte van discotheek "de Locomotion". Dit is volgens mij de Meerzichtlaan. Op de kruising reden op dat moment drie auto's en ik had voorrang op deze auto's. Ik moest echter vol op de remmen om een aanrijding met de laatste auto te voorkomen. Ik bleef staan en de drie auto's die kennelijk bij elkaar hoorden reden door. Ik bleef ongeveer 2 a 3 minuten staan en reed vervolgens naar die auto's toe. Ik reed het terrein van "de Boerderij" op en vervolgens zag ik een auto met een bord POLITIE STOP. Ik stapte op dat moment al mijn auto uit. Vervolgens werd ik aangesproken door een politieambtenaar. Ik zag dat aan zijn uniform. Hij vroeg mij om mijn rij- en kentekenbewijs. Ik deelde hem mede dat ik dat niet bij mij had. Hierop deelde agent mij mede dat ik gedronken had. Ik zei hem dat ik niet gedronken had. Als ik namelijk om 22.00 uur iets gedronken heb beschouw ik dat niet meer als drinken. Hierop moest ik blazen. Ik heb zeker tien keer geblazen en het mislukte. Ik ben namelijk geen compressor. Hierop werd mij medegedeeld dat ik mee moest naar het bureau. Ik zei dat ik onschuldig was en niet van plan was om mee te gaan. (...) Ik werd toen al kwaad. Mede omdat ik al zoveel had moeten blazen. Ik was niet van plan om mee te gaan ondanks dat de politieman zei dat er dan geweld gebruikt zou moeten worden. Vervolgens liep ik weg. Er was toen al meer politie ter plaatse en ik liep nog steeds weg ondanks dat ik vastgepakt was. Ik gebruikte niet veel kracht ondanks dat ik een getraind sportman ben. Toen zij mij beetpakte schoot mijn arm uit de kom. Ze hadden mij met vier man vast. Deze arm is nog nooit uit de kom geweest. Mijn andere arm is al eerder uit de kom geweest. Mijn armen zijn namelijk zwak en ze gaan namelijk makkelijk uit de kom. Ik werd in de auto gezet en naar het politiebureau gebracht. Ik ging op het politiebureau ook behoorlijk tekeer. Dit kwam omdat ik nog steeds ontzettend boos was. Ik ben vervolgens door een ambulance naar het ziekenhuis gebracht waar ze de arm weer in de kom hebben gezet. Ik heb mij zo gedragen omdat ik zeer boos was omdat ik onschuldig was."5. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie ook een afschrift van de rapportage van de inspecteur van politie D. naar wiens bevindingen de loco-burgemeester had verwezen in haar afdoeningsbrief van 23 juli 1998 (zie hierv r, onder A.3.). Hierin is onder meer het volgende te lezen:"Klager is op 10 augustus 1997 om 1.55 uur aangehouden. Op dat tijdstip is zijn arm uit de kom geraakt. Om 2.06 uur arriveerde klager aan het bureau Wegstapelplein. Om 2.09 uur werd d.m.v. een semafoonoproep een arts gewaarschuwd. Op deze onroep werd niet gereageerd. Derhalve werd om 2.22 uur een ambulance gewaarschuwd. Deze arriveerde om 2.37 uur. Het lukte niet de arm terug te plaatsen. Derhalve werd de klager naar het ziekenhuis vervoerd. Aldaar werd de arm onder verdoving teruggeplaatst. Op grond van bovenstaande blijkt dat 42 minuten na de aanhouding een arts naar de arm van klager heeft gekeken. (...) Op vrijdag 17 juli heb ik klager aan het bureau Wegstapelplein gehoord. Ik heb hem daarbij op de hoogte gebracht van mijn bevindingen. De verklaring van klager komt vrijwel overeen met de bevindingen van de betrokken politiemannen. De beleving van de feiten wordt door de verschillende partijen echter volkomen anders ervaren. Klager verklaart op 10 augustus 1997 omstreeks 2.00 uur over de Voorweg te hebben gereden. Hij verklaart plotseling te moeten remmen voor een bestuurder van een auto die hem geen voorrang gaf. Toen hij even later werd staandegehouden, werd hij op voorhand al boos omdat hij vond dat de verkeerde bestuurder aan de kant werd gezet. Klager verklaart naar bier te hebben geroken. Hij was even tevoren op een feestje geweest waarbij hij, tijdens het dansen, bier over zich heen had gekregen. Klager vond dat hij niets fout had gedaan en werd ge rriteerd dat hij moest blazen. Hoewel hij zijn best deed, lukte het hem niet een goede blaastest af te leggen. Na 10 keer blazen werd klager, zo verklaarde hij, steeds bozer. Hij had geen lucht meer en voelde zich duizelig. Hij gaf de politiemannen te kennen dat hij nog een keer zou blazen en dan gewoon weg zou gaan. Hij gaf aan de politiemannen te kennen dat hij niet mee zou gaan naar het bureau omdat hij niets fout had gedaan. Klager verklaart dat hij, toen hij werd aangehouden, direct bij zijn arm werd gepakt die daarop uit de kom schoot. Hij heeft niet de gelegenheid gekregen de arm terug te plaatsen. Klager geeft aan vaker last te hebben van een arm uit de kom. Klager erkent dat hij zich heeft verzet. Dit deed hij omdat hij heel boos was vanwege het onrecht dat hem werd aangedaan. Naar zijn mening was er geen enkele reden om tot aanhouding over te gaan. Klager verklaart dat de politiemannen hadden kunnen zien dat hij zijn arm uit de kom had. Hij had naar zijn mening niet geboeid mogen worden."6. In een mutatie uit het dag- en nachtrapport van de politie was over de gebeurtenissen op 10 augustus 1997 nog het volgende te lezen:"Tijdens het duwen en trekken riep verdachte dat zijn rechterarm uit de kom was. Hij werkte echter nog steeds niet mee en luisterde niet naar de aanwijzingen van verbalisanten. Het doorgebruikte geweld bestond uitsluitend uit duwen en trekken aan de verdachte; tevens werd het hoofd van de verdachte door P6 in een armgreep genomen."7. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie ook afschriften van de door de betrokken politieambtenaren P2, P3, P6 en P7 opgemaakte geweldsrapportages. Allen verklaarden

hierin onder meer dat verzoeker voorafgaande aan het geweldgebruik verbaal is gewaarschuwd, en dat verzoeker deze waarschuwing naar hun mening heeft gehoord en begrepen.

8.1. Tenslotte voegde de korpsbeheerder bij zijn reactie nog een drietal rapportages van de politieambtenaren P2, P3 en P5. P2 bracht in zijn rapportage onder meer het volgende naar voren:"Ter plaatse gekomen zag ik de genoemde collega's bij een manspersoon staan. Ik zag tevens, dat er een tiental personen in de onmiddellijke nabijheid van hun stonden te kijken. Omdat de situatie mij niet erg duidelijk was, vroeg ik aan de collega P3 wat de bedoeling was. Hij wees mij een manspersoon aan, die bij hem in de buurt stond en deelde mij mede, dat hij die persoon aangehouden had terzake rijden onder invloed van alcoholhoudende drank. Tevens deelde hij mij mede, dat die persoon niet mee wilde gaan. Zowel door mij als door de andere collega's werd diverse keren tegen die persoon gezegd, dat hij rustig mee moest gaan naar het politiebureau. Ik hoorde hem echter zeggen, dat hij beslist niet mee zou gaan. Ik zag, dat hij weg wilde lopen. Hierop werd hij beetgepakt door de collega's P3 en P6. Ik zag, dat de betreffende persoon zich probeerde los te rukken en de collega's weg te duwen. Ik hoorde hem hard schreeuwen en onder andere zeggen, dat hij beslist niet mee zou gaan. Omdat hij zich hevig verzette, werd stilzwijgend de beslissing genomen om hem in de boeien te slaan, teneinde hem op die manier onder controle te kunnen krijgen. Het in de boeien slaan lukte niet direct, omdat hij enorm tekeer ging. Wat ik mij verder van de situatie kan herinneren is, dat hij op een gegeven moment bij zijn hoofd werd vastgepakt door de collega P6 en door mij bij zijn benen. De collega's P3 en P7 probeerden hem in de boeien te slaan. Omdat het boeien staand niet lukte, werd hij naar de grond gewerkt om op die manier het verzet van die persoon te laten verminderen. Op een gegeven moment hoorde ik een uitsmijter van "De Boerderij" tegen hem zeggen, dat hij zich niet moest verzetten en met de politie mee moest gaan. Betrokkene beweert, dat een portier ons verhinderd heeft zijn arm op de rug te boeien. Dat is beslist niet waar. De portier heeft hem juist geadviseerd geen geweld te gebruiken en rustig mee te gaan. Hij bleef zich echter verzetten. Op een gegeven moment hoorde ik hem zeggen, dat zijn arm uit de kom was. Hij werd echter niet rustiger, maar bleef even hard verzetten. Het rukken, trekken en schreeuwen ging onverminderd door. Bovendien zagen zijn armen normaal uit en beslist niet alsof het uit de kom was geraakt. Uiteindelijk konden de collega's hem in de boeien krijgen. Het aandeel van rapporteur bestond vrijwel uitsluitend uit het vasthouden van zijn benen. Zijn armen heb ik niet aangeraakt. Het door ons ter plaatse gebruikte geweld was beslist niet meer dan wat noodzakelijk was om hem in de boeien te kunnen slaan. Gezien het feit, dat er veel omstanders op enkele meters van ons vandaan stonden en wij beslist niet stonden te wachten op reacties uit het publiek, werd door ons een minimum aan geweld gebruikt." 8.2. P3 bracht in zijn rapportage onder meer het volgende naar voren:"Wij deelden de man mede dat hij moest meewerken aan de blaastest, daar hij anders zou worden aangehouden, daar wij vermoedden dat de man had gereden terwijl hij onder invloed was van alcoholhoudende drank. De man kreeg van mij en de collega P7 ongeveer 10 maal de gelegenheid om deze blaastest naar behoren af te leggen. Om deze test naar behoren af te leggen, dient men tussen de 6 en 8 seconden, tamelijk krachtig lucht te blazen in een daartoe bestemd apparaat, in dit geval de Dr ger 7410. De man blies elke keer echter te kort, om tot een meetresultaat te komen. Hierop zeiden ik en de collega P7 tegen de man dat hij was aangehouden. Omdat de man al enkele malen had aangegeven dat hij niet mee zou gaan naar het bureau, dat hij zich zou verzetten bij een eventuele aanhouding, was door mij, hoofdagent P3 al om een tweede surveillanceauto gevraagd. Dit is een normale procedure, wanneer er problemen worden verwacht bij de aanhouding van een verdachte. Er waren, toen wij de man hadden gezegd dat hij mee moest naar het bureau, omdat hij was aangehouden, dus twee collega's in een surveillanceauto ter plaatse gekomen. Toen de man hoorde dat hij was aangehouden, riep hij nogmaals dat hij niet mee zou gaan en hij wilde vervolgens weglopen. Ik pakte toen de man beet, samen met de collega P6. Ik pakte de man bij de rechterarm, met de bedoeling hem de boeien om te doen. Daar de man zich echter heftig verzette, zodat het niet gelukte hem te boeien, brachten wij de man met enige moeite naar de grond. Omdat toen ook het boeien niet lukte, werden wij bijgestaan door de hoofdagent P7 en de brigadier P2. Uiteindelijk lukte het om de man, terwijl hij op de grond lag, te boeien. Hierbij had ik zijn rechterarm bij zijn pols vast en bracht deze naar het midden van zijn rug, teneinde deze te kunnen boeien met zijn linkerhand. Dit gebeurde op een, voor die situatie, gebruikelijke wijze. Ik probeerde de pols en de arm van de man naar zijn rug te bewegen, terwijl de man zelf zijn arm in een andere richting probeerde te bewegen. Uiteindelijk lukte het, zij het met veel moeite, de handen van de man op zijn rug te boeien. Toen hij op de grond lag, schreeuwde de man dat zijn arm uit de kom was. Het geweld waarmee de man zich verzette, bleef echter onverminderd, dat wil zeggen dat dit niet meer of minder was dan toen wij de man vertelden dat hij was aangehouden. Ook zag ik niets vreemds aan de arm. Hoewel wij de man, nog terwijl hij op de grond lag, aangaven dat hij zijn verzet moest staken, bleef hij schreeuwen en bleef zijn verzet onverminderd."

8.3. P5 bracht in zijn rapportage onder meer het volgende naar voren:

"Ik hoorde een van de collega's zeggen dat de verdachte was aangehouden. Ik hoorde dat de verdachte met stemverheffing sprak, heftige lichaamsbewegingen met zijn armen maakte en te kennen gaf niet daaraan mee te zullen werken. Wat de verdachte precies heeft gezegd kan ik mij niet meer herinneren. Ik weet nog wel dat de verdachte zich aan zijn aanhouding trachtte te onttrekken. Ik zag namelijk dat de verdachte wegliep bij de collega's, in een andere richting als waar deze hem in wilden afvoeren. Ik zag dat hij door een of meerdere collega's werd vastgepakt. Ik hoorde die collega's meerdere malen tegen de verdachte zeggen dat hij was aangehouden en dat hij rustig moest doen. De verdachte gaf hieraan geen gehoor. Ik zag dat hij zich al tegenstribbelend ongeveer 15 meter had verplaatst in de richting van de fietsenstalling, nabij de ingang. Ik zag toen dat werd getracht de verdachte te boeien. Ik zag dat de verdachte hierbij naar de grond werd gebracht. Omdat de vier collega's de situatie onder controle hadden, besloten P4 en ik ons er niet mee te bemoeien. Wij bleven gewoon op een afstand van ongeveer 10 meter tussen het publiek staan toekijken. P6 en ik werden, toen wij daar in de groep stonden, nog aangesproken door een portier van de jeugdboerderij (...). Wij kenden hem en hij kent ons. Hij vroeg of wij niet moesten helpen. Wij vertelden hem dat het met vier man toch ook wel moest lukken. Het lukte uiteindelijk de verdachte, op de gebruikelijke manier, namelijk met de handen op de rug, te boeien, waarna deze werd afgevoerd in een politieauto naar het politieburo."

Beoordeling

I. .       Ten aanzien van het geweldgebruik bij de aanhouding1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat een politieambtenaar zonder duidelijke aanleiding – terwijl hij een blaastest aflegde – hard aan zijn arm heeft getrokken waardoor zijn arm uit de kom is geschoten.2. Op 10 augustus 1997 hield de politie verzoeker staande in verband met een alcoholcontrole. E n van de betrokken politieambtenaren rook een alcohollucht. Hij vroeg verzoeker mee te werken aan een voorlopig ademonderzoek (blaastest). Het lukte verzoeker niet een volledige blaastest af te leggen. Daarop is verzoeker door de politie aangehouden.3. Vooropgesteld wordt dat verzoeker terecht is aangehouden. Uit de overgelegde stukken volgt dat verzoeker inderdaad alcoholhoudende drank had gedronken (zie onder meer ook zijn eigen verklaring

Bevindingen

, onder C.4.). Gelet op het feit dat het verzoeker niet lukte om de ademtest te voltooien, kon op dat moment niet worden vastgesteld of hij te veel alcohol had gedronken om een auto te besturen. (Uit het later die nacht uitgevoerde ademanalyseonderzoek volgde overigens dat hij niet teveel had gedronken). Met andere woorden: doordat het voorlopige ademonderzoek geen score opleverde, bleef de op de waarneming van de betrokken politieambtenaar gebaseerde verdenking van rijden onder invloed bestaan.4. Verzoeker bracht in zijn verzoekschrift naar voren dat op een gegeven moment een politieagent tegen hem zei dat hij mee moest gaan, en dat deze agent hem vervolgens aan zijn arm trok. Volgens verzoeker is zijn arm toen meteen uit de kom geraakt. Verzoeker gaf verder te kennen dat hij zich tegen de politieambtenaren had verzet. Ook uit het proces-verbaal van verhoor van verzoeker (zie

Bevindingen

, onder C.4.) volgt dat verzoeker zich heeft verzet tegen de politie. Hij was niet van plan geweest om met de politie mee te gaan, omdat hij van mening was dat hij niet teveel had gedronken. De mededeling van de politie dat geweld zou worden gebruikt als hij zou blijven weigeren om mee te gaan naar het politiebureau, leidde niet tot een andere houding. Verder verklaarde verzoeker bij gelegenheid van zijn verhoor dat zijn armen gemakkelijk uit de kom schieten.5. De bij de aanhouding betrokken politieambtenaren hebben (eveneens) verklaard dat verzoeker zich hevig tegen zijn aanhouding had verzet en dat hij meermalen te kennen had gegeven niet van plan te zijn mee te gaan naar het politiebureau. Voorts verklaarden zij dat verzoeker had getracht aan zijn aanhouding te ontkomen door weg te lopen. Geen van hen had gezien of gemerkt dat verzoekers arm uit de kom was geraakt. Dit mede gelet op het feit dat verzoeker op geen enkel moment zijn verzet tegen de politie had gestaakt (zie

Bevindingen

, onder C.3., C.6., C.7. en C.8.). 7. De politie is bevoegd om in de rechtmatige uitoefening van haar bediening geweld te gebruiken. Dit geweld moet dan wel voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit (zie ook

Achtergrond

, onder 2.). 8. Wat de rechtmatigheid van het politieoptreden betreft, is hierv r, onder 3., al vastgesteld dat de politie in dit geval tot aanhouding bevoegd was. Verder wordt, gelet op het hierv r, onder 5. en 6., gestelde als vaststaand aangenomen dat verzoeker zich met geweld tegen zijn aanhouding heeft verzet. Om verzoeker daadwerkelijk te kunnen aanhouden, is daarop door de betrokken politieambtenaren (tegen-)geweld gebruikt. Gelet op verzoekers houding konden de politieambtenaren daartoe in dit geval in redelijkheid besluiten.9. Verzoeker heeft aangegeven dat zijn arm al meteen bij het begin van de worsteling uit de kom is geschoten. Uit de overgelegde stukken noch uit hetgeen door verzoeker is aangevoerd, blijkt dat de betreffende politieambtenaar verzoeker toen onnodig hard heeft aangepakt en/of onnodig hard aan zijn arm heeft getrokken. Het is uiteraard zeer betreurenswaardig dat verzoekers arm door het politieoptreden uit de kom is geraakt. Nu echter niet is gebleken dat dit is gebeurd door onnodig hard optreden van de politie is er geen reden de politie hiervan een verwijt te maken. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.II. .      Ten aanzien van het voortgezette geweldgebruik1. Verder klaagt verzoeker erover dat de politieambtenaren geweld tegen hem waren blijven gebruiken nadat hij had gemeld dat zijn arm uit de kom was geschoten.2. De betrokken politieambtenaren hebben aangegeven dat zij weliswaar hebben gehoord dat verzoeker had gezegd of geroepen dat zijn arm uit de kom was geschoten, maar dat zij dit niet hadden geloofd, omdat hij zich bleef verzetten. Verzoeker heeft erkend dat hij zich tegen de politie is blijven verzetten (zie ook hetgeen hierv r, onder I., is overwogen).3. De Nationale ombudsman heeft er begrip voor dat het voor verzoeker moeilijk te accepteren moet zijn geweest dat de politie geweld tegen hem bleef gebruiken toen zijn arm uit de kom was geraakt. Verzoeker heeft in dit verband naar voren gebracht dat hij als zijn arm niet uit de kom was geraakt gewoon met de politie was meegegaan. Het is vanuit verzoekers oogpunt invoelbaar dat hij zich heeft verweerd toen hij pijn kreeg doordat zijn arm uit de kom was geraakt. De politieambtenaren kan echter niet worden verweten dat zij dit gedrag van verzoeker hebben opgevat als tegenwerking en verzet. Een ieder wordt immers geacht te weten dat hij zich niet met geweld mag verzetten tegen politieambtenaren die, zoals in dit geval, werkzaam zijn in de rechtmatige uitoefening van hun bediening (zie ook

Achtergrond

, onder 4.). Voor zover men het in een bepaald geval oneens is met de wijze van optreden van optreden van de politie, staan er andere wegen dan fysiek geweld open om dit optreden aan te vechten. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.III. .     Ten aanzien van het waarschuwen van een arts1. Tenslotte klaagt verzoeker erover dat eerst op het politiebureau een arts is gewaarschuwd, nadat hij daar zelf op had aangedrongen.2. Uit de door de politie en verzoeker overgelegde stukken blijkt het volgende. Verzoeker is omstreeks 02.00 uur aangehouden. Vervolgens is hij overgebracht naar het politiebureau. Daar is hij omstreeks 02.10 uur voorgeleid aan de dienstdoende hulpofficier van justitie. De hulpofficier verzocht naar aanleiding van verzoekers mededeling dat zijn arm uit de kom was en dat hij pijn ondervond, via de Centrale Post Ambulancevervoer om een GG&GD-arts. Toen die arts niet snel genoeg ter plaatse kwam, heeft de hulpofficier van justitie een ambulance gewaarschuwd. Omstreeks 02.30 uur is een ambulance ter plaatse gekomen. Een verpleegkundige lukte het niet om verzoekers arm weer terug te plaatsten. Daarop werd verzoeker overgebracht naar het ziekenhuis. Daar is hij omstreeks 03.00 uur behandeld aan zijn arm (zie ook

Bevindingen

, onder B.3.). 3. Uit het voorgaande volgt dat er op dit punt geen reden is voor kritiek op het politieoptreden. De betrokken hulpofficier van justitie heeft kort na verzoekers melding om medische bijstand een arts gewaarschuwd. Toen deze niet snel genoeg verscheen, heeft hij adequaat actie ondernomen door om een ambulance te vragen. Het gegeven dat de ambulance enige tijd nodig heeft gehad om naar het politiebureau te komen, kan de politie niet worden verweten. Verzoekers stelling dat hij een uur lang misbaar heeft moeten maken alvorens medische bijstand werd ingeschakeld en dat hij daar ook meermalen om heeft moeten vragen is – mede gelet op het hierv r, onder 2., is vastgesteld – niet aannemelijk geworden. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Haaglanden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van 's-Gravenhage), is niet gegrond.

Instantie: Regiopolitie Haaglanden

Klacht:

Optreden politie bij afnemen blaastest en aanhouding (arm uit kom getrokken; pas laat arts gewaarschuwd.

Oordeel:

Niet gegrond