1999/197

Rapport
Op 7 april 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw R. te Vlaardingen, ingediend door de Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad (RADAR), met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt erover dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond:- omstreeks juli 1997 informatie over haar en haar familie heeft verstrekt aan de (woningbouwcorporaties in de) gemeente Spijkenisse om te voorkomen dat in die gemeente een woning aan haar zou worden toegewezen; - haar niet tijdig heeft ge nformeerd over die informatieverstrekking aan de gemeente.

Achtergrond

1. Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), Vierde Protocol van 16 september 1963, Trb. 1964, 77, zoals dit is vervangen in Trb. 1969, 241, Trb. 1990, 159 Artikel 2, eerste en derde lid:"1. Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen." "3. De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn (...), voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten (...) of de bescherming van rechten en vrijheden van anderen."2. GrondwetArtikel 10:"1. Ieder heeft, behoudens bij of krachtens de wet te stellen beperkingen, recht op

eerbiediging van zijn persoonlijke levenssfeer.2. De wet stelt regels ter bescherming van de persoonlijke levenssfeer in verband met het vastleggen en verstrekken van persoongegevens."

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoekster de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reactie van de korpsbeheerder gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen. Verzoekster gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A.       FEITEN1. Op 23 mei 1997 ving het Leger des Heils te Spijkenisse verzoekster en haar familie op in zijn noodopvang 'de Opstap' te Spijkenisse, vanwege de problemen die verzoekster had ondervonden en nog steeds ondervond met haar directe buren in Schiedam (zie hierna, onder A.8.). Op grond van deze problemen werd verzoekster en haar familie op 22 mei 1997 een sociale urgentie verleend ten behoeve van het verkrijgen van een woning in het Waterweg-Noordgebied (Schiedam, Vlaardingen en Maassluis).2. Op 9 juni 1997 werd de urgentieverlening van 22 mei 1997 op verzoek van verzoekster omgezet naar Spijkenisse. Het gezin had daar al eerder gewoond, en wilde daarheen terug verhuizen, om, naar eigen zeggen, op die wijze van eventuele problemen verstoken te blijven. 3. Nadat ambtenaar S. van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond op de hoogte was gebracht van het voornemen van verzoekster om in Spijkenisse te gaan wonen, verstrekte hij enige tijd na 20 juni 1997 informatie over haar en haar familie aan de (woningbouwcorporaties in de) gemeente Spijkenisse om te voorkomen dat in die gemeente een woning aan haar zou worden toegewezen.

4. Op 4 juli 1997 diende verzoekster en haar familie de noodopvang te Spijkenisse, waarvoor een maximale termijn voor verblijf gold, te verlaten. Vervolgens konden zij terecht in een noodopvang te Vlaardingen. Verzoeksters familie kon in die gemeente in augustus 1997 een woning krijgen, nadat de urgentieverlening weer was omgezet naar het Watergebied.

5. Per brief van 8 september 1997 diende verzoeksters intermediair een verzoek in om nadere inlichtingen met betrekking tot de opstelling van de politie te Spijkenisse ten aanzien van de familie R. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:"De familie R. (van verzoekster; N.o.) was a.g.v. problemen met haar buren in Schiedam uitgeweken naar de noodopvang. De familie werd in Schiedam geconfronteerd met (racistische) beledigingen, bedreigingen en fysiek geweld, waarvan aangifte is gedaan en ten dele reeds een PV is opgemaakt, op grond waarvan aan de familie een urgentie is verstrekt. Zowel door mw. R. als door dhr. B., majoor van het Leger des Heils en beheerder van 'de Opstap' is mij verzekerd, dat vanuit de politie er op is aangedrongen, dat men de familie niet moest helpen en dat de politie er op tegen zou zijn, dat de familie in Spijkenisse zou komen wonen. Dhr. B. heeft tegenover mij verklaard, dat de politie 'de Opstap' bezocht heeft met die mededeling en dat hij tot twee maal toe gebeld is door mensen die zich uitgaven voor politiefunctionaris en soortgelijke mededelingen deden. Ondanks verzoeken van dhr. B. daartoe, weigerden de bellers hem hun namen te noemen. Het is mij bekend, dat de familie ook in het verleden problemen heeft gehad met buren, zowel in Schiedam als in Spijkenisse. In Schiedam was ons bureau direct betrokken bij deze problemen. Daarnaast is mij ook bekend dat er in Spijkenisse problemen zijn geweest met de politie, in die zin, dat mw. R. een klacht heeft ingediend tegen de politie."6. In antwoord op de brief van 8 september 1997 van verzoeksters intermediair deelde het hoofd van de basiseenheid Putten van het district de Eilanden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, hem in zijn brief van 22 september 1997 onder meer het volgende mee:"Uit een door mij ingesteld onderzoek is komen vast te staan, dat de heer S., medewerker van mijn dienst, telefonisch contact heeft gehad met de heer B. van het Leger des Heils. Daarbij is, gelet op de in het verleden in overwegende mate door de fam. R. veroorzaakte overlast, door de heer S. aangegeven, dat het niet verstandig zou zijn medewerking te verlenen aan het opnieuw huisvesten van de fam. R. in de gemeente Spijkenisse. Dhr. B. heeft toen terecht gewezen op het feit, dat zijn organisatie niet de aangewezen instantie was ten aanzien van woningtoewijzing.

Met dezelfde argumenten heeft de heer S. de woningcorporaties in de gemeente Spijkenisse benaderd. Overigens ten aanzien van de hulpverlening heeft de heer S. geen adviserende rol gespeeld. Onderstaand wil ik kort ingaan op de in uw brief gestelde vragen, voorzover zij niet reeds hiervoor beantwoord zijn.1. Voorzover uit mijn onderzoek is komen vast te staan zijn er slechts telefonische contacten met 'de Opstap' geweest. Daarbij is de (her)huisvesting van de fam. R. in bovenstaande zin ter sprake geweest.2. De medewerkers van de politie, werkzaam in de wijk van de gemeente Spijkenisse waar de fam. R. heeft gewoond, hebben op grond van de in het verleden feitelijk vastgestelde grote mate van overlast, veroorzaakt door deze familie, de eerdergenoemde instanties van advies gediend. Dit advies kwam erop neer dat zij (her)huisvesting van de fam. R. ten sterkste ontraden hebben."

7. Verzoeksters intermediair diende per brief van 1 oktober 1997 een klacht in bij het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond over informatieverstrekking door de politie aan de gemeente. In die brief staat onder meer het volgende vermeld:"Per brief d.d. 22 september liet de politie mij weten, dat er (...) sprake was van een actieve bemoeienis van in ieder geval twee functionarissen in deze. Het is voor mij onmogelijk om vast te stellen of die bemoeienis heeft geleid tot de opstelling van dhr. St., en/of hoe groot het aanbod is van woningen in Spijkenisse die voldoen aan het zoekprofiel. Echter los van eventuele effecten, ben ik van mening, dat de betreffende functionarissen in deze buiten hun bevoegdheden zijn getreden. Enerzijds is het niet aan de politie om actief te opereren binnen de woningbemiddeling en anderzijds is willens en wetens informatie verstrekt aan derden. Ik ben mij er van bewust, dat de politie ook sociale en preventieve taken heeft. Tevens is mij bekend, dat er in het verleden toen het gezin in Spijkenisse woonde problemen zijn geweest, evenals in Schiedam, waar ik actief bij betrokken ben geweest. Maar dit laat onverlet, dat het gezin recht heeft op huisvesting binnen de plaats naar keuze met inachtneming van de wettelijke kaders en de feitelijke mogelijkheden. De opstelling van de politie heeft, minimaal in poging, inbreuk gedaan op dit recht." 8. In een rapport van 4 november 1997, door inspecteur van politie K. opgemaakt naar aanleiding van de klacht en gericht aan de chef van het district de Eilanden van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, staat onder meer het volgende vermeld:"Het echtpaar R. is enkele jaren geleden vanuit Schiedam verhuisd naar X in Spijkenisse. In Schiedam had het echtpaar problemen met buren. Ook in Spijkenisse hadden zij regelmatig problemen met buren. De gebiedsgebonden medewerkers hebben diverse uren daarin ge nvesteerd, maar vrijwel altijd zonder resultaat. Ook

rapporteur heeft nmaal een indringend gesprek gehad met mevrouw R. en heeft geprobeerd om haar duidelijk te maken dat zij en haar man de veroorzakers zijn van alle problemen. Mevrouw R. vond echter, dat alle problemen door anderen veroorzaakt werden en dat zij alleen maar slachtoffers waren. Slechts de brigadier S. van de basiseenheid Spijkenisse is er nmaal in geslaagd om zodanig op mevrouw R. in te praten, dat zij maandenlang geen overlast meer heeft veroorzaakt.

De familie R. is na enkele jaren weer terug gekeerd naar Schiedam. Uit de registraties in het computersysteem van de politieregio Rotterdam-Rijnmond bleek, dat de familie R. ook na de terugkeer naar Schiedam weer problemen veroorzaakte. Om duidelijkheid te krijgen in de problematiek rond de familie R. volgt hieronder een opsomming van de problemen van deze familie. De gegevens komen uit de dagrapporten van de politie te Schiedam waar zij eerst woonden. Daarna verhuisde de familie naar Spijkenisse en verhuisde tenslotte weer naar Schiedam. De hier-onder vermelde gegevens staan in het computersysteem "Multipol" en zijn vermeld bij het dagrapportnummer. Problemen die zich mogelijk voor de ingebruikneming van het computersysteem hebben voorgedaan, konden niet worden achterhaald (volgt een overzicht van 41 mutaties betreffende de familie R. in de periode juni 1991 tot mei 1997; N.o.). 20/06/97-100 Relateert het bericht, dat de vrouw uit de (adres; N.o.) overstuur op het politiebueau verscheen en meedeelde, dat de familie R. bij het Leger des Heils in Spijkenisse was ondergebracht. De brigadier S. heeft daarop kontakt opgenomen met het Leger des Heils in Spijkenisse. Hij kreeg daar te horen, dat de familie R. weer in Spijkenisse wilde gaan wonen en een urgentieverklaring bij de gemeente Spijkenisse had aangevraagd. De brigadier S. deelde mij desgevraagd mee dat hij van mening was, dat bij de komst van de familie R. opnieuw problemen in de gemeente Spijkenisse zouden ontstaan. Dat zou:a. veel werk betekenen voor diverse agenten; b. veel stress opleveren bij de nieuwe buren; c. een gevaar vormen voor de familie R. zelf, omdat de omwonenden al eerder van plan waren geweest om het recht in eigen hand te nemen. (...) De politie moet zich uiteraard houden aan zijn geheimhoudingsplicht, maar anderzijds heeft de politie ook te zorgen voor veiligheid en het woongenot van de inwoners van zijn gemeente. Pro-aktief werken staat bij de politie hoog aangeschreven in de beleidsplannen. Brigadier S. deelde mee, dat hij het voorkomen van problemen als hierboven genoemd, hoger achtte dan de privacy van de familie R. die de problemen veroorzaakt. De brigadier S. deelde mij verder mee, dat hij daarop de drie woningbouwverenigingen in Spijkenisse en de gemeente Spijkenisse had gebeld en hen het verzoek had gedaan om de familie R. geen woning te geven en ook geen urgentieverklaring te geven.

Uit de stukken blijkt, dat n woningbouwvereniging, m.n. de "Samenwerking" reeds lang op de hoogte was van de gedragingen van de familie R. Het op de hoogte brengen van deze woningbouwvereniging kan dus in feite buiten beschouwing gelaten worden. (...) In het rapport van de politie-ambtenaar uit Harderwijk (rapport 92/068 van de Nationale ombudsman; N.o.) stonden ook gegevens uit het Herkenningsdienstsysteem. Het verstrekken van deze gegevens achtte de Nationale Ombudsman onjuist. Het probleem van de gemeentepolitie te Harderwijk komt in grote lijnen overeen met de problemen met de familie R. In Harderwijk werden de gegevens pas verstrekt nadat het leed al was geschied. In het geval van de informatieverstrekking door de brigadier S. van de basiseenheid Putten werd reeds in een vroegtijdig stadium gewezen op de overlast die onherroepelijk zou zijn ontstaan als de familie R. een woning zou krijgen toegewezen. Gelet op de mening van de Nationale ombudsman in een soortgelijke zaak lijkt mij dat de handelwijze van de brigadier S. de beste keuze is geweest om ergernis en overlast te voorkomen. In de stukken die bij de klacht waren gevoegd, wordt ook de naam van de hoofdagent van politie D. genoemd als iemand die gegevens aan de woningbouwvereniging zou hebben verstrekt. Door D. werd mij meegedeeld, dat hij aan de woningbouwverenigingen en de gemeente Spijkenisse uit eigen beweging geen informatie heeft verstrekt over de familie R. Uit het rapport van W. inspecteur van politie te Spijkenisse blijkt, dat D. wel informatie zou hebben gegeven aan een lid van het "Leger des Heils". Omdat uit mijn onderzoek vast kwam te staan, dat het geven van informatie door de brigadier van politie S. in dit geval juist moet zijn geweest, is door mij geen nader onderzoek meer ingesteld naar de handelwijze van D."

9. In zijn brief van 23 december 1997 deelde de districtschef verzoeksters intermediair als zijn reactie op de klacht onder meer het volgende mee:"Zoals reeds in het schrijven d.d. 22 september 1997 door de inspecteur W. werd vermeld is er door medewerkers van mijn dienst voor gekozen actief over te gaan tot het benaderen van de woningbouwcorporaties en een medewerker van de afdeling Wonen en Werken van de gemeente Spijkenisse en deze te informeren over de in het verleden door de familie R. in hun woonomgeving veroorzaakte overlast. Uit uw brief blijkt mij dat het op zich onbetwist is dat rond de familie R. in het verleden problemen zijn ontstaan zowel in Spijkenisse als Schiedam. De op zich ongebruikelijke actie om dezerzijds een ambtenaar en de woningbouwcorporaties te informeren is gebaseerd op de overweging dat het dienen van een algemeen belang als het pro-actief handhaven van de openbare orde, voorrang dient te krijgen boven het dienen van een individueel belang.

Het groter belang betrof dat van nog onbekende inwoners van de gemeente Spijkenisse. Het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer van het echtpaar R. werd in dit geval kleiner geacht. Voor een dergelijke afweging menen wij steun te ontlenen aan een casus van de Nationale Ombudsman. Het betrof door de gemeentepolitie Harderwijk in 1992 verschafte informatie over een inwoner aan een woningbouwvereniging. De Ombudsman steunde de afweging om het algemeen belang voor de persoonlijke belang te laten gaan."

10. Per brief van 2 februari 1998 deelde verzoeksters intermediair de chef van het district De Eilanden onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van uw brief d.d. 23 december jl. m.b.t. de door mij ingediende klacht (zie hiervoor, onder 9; N.o.) moet ik u berichten, dat mijn cli nte zich niet kan vinden in uw antwoord en dat dientengevolge de klacht gehandhaafd blijft. In uw brief verwijst u naar een uitspraak van de Nationale Ombudsman (rapportnr.: 92/068*), aan welke u argumenten ontleent voor de rechtvaardiging van de in geding zijnde handelingen van uw medewerkers. Kennis genomen hebbende van de bewuste uitspraak kom ik vooralsnog tot een geheel andere conclusie. Ten eerste kan aan de bewuste uitspraak ontleend worden, dat de betreffende medewerkers of anderen in uw dienst i.c. het bevoegd gezag mijn cli nte op de hoogte hadden moeten stellen van het feit dat deze informatie werd verstrekt en van de inhoud daarvan, zodat cli nte in de gelegenheid gesteld zou worden om te reageren en/of haar visie te geven. Ten tweede zijn de situaties m.i. niet vergelijkbaar. In Harderwijk was er sprake van een verhuurder die een uitzettingsprocedure was gestart tegen een huurder, die in een bepaalde buurt zorgde voor overlast en waarover o.a. door de politie was geadviseerd betrokkene elders in Harderwijk te huisvesten. In het onderhavige geval echter betrof het een gezin in een noodsituatie, waarvoor een sociale urgentie was afgegeven, dat zich waar dan ook in Spijkenisse wilde vestigen. U stelt, dat zowel de woningbouwcorporaties als ook een medewerker van de afdeling Wonen en Werken ge nformeerd zijn over "de in het verleden door de familie R. in hun woonomgeving veroorzaakte overlast". Echter waaruit deze overlast bestond, wordt nergens aangegeven. Terecht stelt u, dat het onbetwist is dat rond de familie in het verleden problemen zijn ontstaan zowel in Spijkenisse als Schiedam. Echter deze vaststelling zegt niets over wie deze overlast veroorzaakte en de mate waarin de familie daar zelf debet aan was. Overigens los daarvan ben ik van mening, dat het onderhavige geval in geen verhouding staat tot hetgeen er in Harderwijk is voorgevallen en daarmee acht ik ook een beroep op de betreffende uitspraak van de Nationale Ombudsman niet opportuun.

Zoals reeds eerder opgemerkt, volhardt cli nte in haar klacht. Zijnde haar gemachtigde verzoek ik u dan ook mede op grond van het hiervoor betoogde om terug te komen op uw oordeel vastgelegd in uw schrijven d.d. 23 december."

11. Naar aanleiding van de brief van 2 februari 1998 van verzoeksters intermediair vond op 9 maart 1998 op uitnodiging van de politie een gesprek plaats tussen de korpsklachtenofficier, verzoekster en haar intermediair. 12. In zijn brief van 10 maart 1998 deelde de korpschef verzoeksters intermediair als zijn reactie op de klacht van verzoekster mee dat hij zich conformeerde aan het standpunt van de chef van het district de Eilanden (zie hiervoor, onder 9.).13. Op 7 april 1998 wendde verzoekster zich tot de Nationale ombudsman.B.       STANDPUNT VERZOEKSTERHet standpunt van verzoekster staat hiervoor samengevat weergegeven onder

Klacht

.C.       STANDPUNT KORPSBEHEERDER1. In zijn brief van 8 oktober 1998 deelde de plaatsvervangend korpsbeheerder als zijn reactie op de klacht het volgende mee:"...De districtschef en de korpschef hadden de klacht ongegrond verklaard. (...) Het is u bekend dat de korpschef – de korpsklachtenofficier heeft u van een en ander in kennis gesteld - in een later stadium tot het (hernieuwde) oordeel gekomen is dat een andere zienswijze juister zou zijn geweest. Een en ander is uiteindelijk neergelegd in een brief aan (...) de Rotterdamse Anti Discriminatie Actie Raad (...). In deze brief d.d. 24 augustus jl. heeft de korpschef zijn hernieuwde zienswijze geformuleerd. Deze hernieuwde zienswijze was ook toegelicht in een gesprek dat de korpsklachtenofficier op 20 augustus jl. met betrokkene en haar vertegenwoordiger had gevoerd. In het gesprek was tevens de aan mevrouw R. toegebrachte schade vastgesteld. Het schadebedrag is inmiddels aan betrokkene overgemaakt. (...) Ik onderschrijf het oordeel dat de korpschef in zijn brief van 24 augustus jl. heeft neergelegd. In eerste instantie was ervan uitgegaan dat de casus in Spijkenisse vergelijkbaar was met de situatie in Harderwijk enkele jaren geleden, waarover u in 1992 een oordeel had gegeven. In de klachtbehandeling waren de districtschef en de korpschef derhalve aanvankelijk tot het oordeel gekomen dat het politie-optreden toelaatbaar was. Op grond van de overweging dat het dienen van het algemeen belang zoals het pro-actief handhaven van de openbare orde voorrang diende te krijgen boven het dienen van een individueel

belang zoals de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van betrokkene en haar familie. Dat criterium was door u in het rapport over de casus-Harderwijk aangevoerd. Het hernieuwde oordeel van de korpschef, zoals neergelegd in de genoemde brief, was mede tot stand gekomen na de constatering dat – in tegenstelling tot aanvankelijk verondersteld - van vergelijkbare situaties in Harderwijk en Spijkenisse geen sprake was.

Zo was in het onderhavige geval geen sprake van informatieverstrekking door de korpschef op verzoek van een bepaalde woningbouwcorporatie, maar van informatieverstrekking door politie-ambtenaren – op eigen initiatief - aan drie woningcorporaties in Spijkenisse en aan een medewerker van de afdeling Wonen en Werken van de gemeente Spijkenisse. Daarnaast ging het in de casus-Harderwijk om uitzetting, terwijl in de onderhavige situatie, goed beschouwd, sprake is geweest van een politie-optreden dat gericht was op voorkoming van woningtoewijzing. Bij de belangenafweging is in het onderhavige geval uiteindelijk ten onrechte – hoe begrijpelijk op het eerste gezicht wellicht ook - het belang van bescherming van de persoonlijke levenssfeer niet van doorslaggevende betekenis geacht. Het oordeel van de korpschef dat in casu geen informatie aan derden had mogen worden verstrekt deel ik derhalve. Voor het optreden bied ik mevrouw R., in navolging van de korpschef, mijn verontschuldigingen aan..."2. De plaatsvervangend korpsbeheerder voegde bij zijn brief van 8 oktober 1998 de genoemde brief van 24 augustus 1998 van de korpschef aan verzoeksters intermediair. In deze brief staat het volgende vermeld:"...In het gesprek (van 20 augustus 1998; N.o.) heeft mijn korpsklachtenofficier u duidelijk gemaakt dat de betrokken medewerkers van het district De Eilanden van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond nooit op eigen initiatief informatie over uw cli nte hadden mogen verstrekken aan derden. Zeer zeker niet zonder uw cli nte vooraf van de voorgenomen handeling in kennis te stellen. Deze medewerkers zijn door mij hierover aangesproken. Samenvattend kom ik tot de hernieuwde zienswijze:Aan derden, in casu medewerkers van de gemeente Spijkenisse en medewerkers van de drie betrokken woningbouwverenigingen in de gemeente Spijkenisse, had nimmer informatie over uw cli nte mogen worden verstrekt zonder dat uw cli nte hierop had kunnen reageren. Ik bied u hiervoor mijn verontschuldigingen aan..."

Beoordeling

1. Verzoekster klaagt erover dat ambtenaren van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond omstreeks juli 1997 informatie over haar en haar familie hebben verstrekt aan de (woningbouwcorporaties in de) gemeente Spijkenisse, om te voorkomen dat in die gemeente een woning aan haar zou worden toegewezen. 2. Politieambtenaren behoren informatie waarover zij beroepshalve beschikken alleen dan te gebruiken indien en voor zover dit voor de uitoefening van hun taak nodig is en past binnen de geldende rechtsregels. De politie heeft onder meer tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde. Bij deze handhaving kan sprake zijn van preventief en repressief politieoptreden. Aan de preventieve taak van de politie wordt telkenmale en van geval tot geval verschillende inhoud gegeven. Van een politieambtenaar wordt een correcte en zo volledig mogelijke beoordeling van elke concrete situatie gevergd. Daarbij moet hij oog hebben voor het gewicht dat - ook rechtens - aan de verschillende daarbij betrokken belangen moet worden toegekend.3. Vast staat dat politieambtenaar S. op eigen initiatief informatie over verzoekster heeft verstrekt aan drie woningbouwcorporaties in de gemeente Spijkenisse, alsmede aan de gemeente Spijkenisse. Hij deelde daarbij mee dat verzoeksters familie de afgelopen jaren betrokken was geweest bij een groot aantal ruzies met buren op verschillende adressen in Spijkenisse en Schiedam. S. heeft daarbij het verzoek gedaan om verzoekster die, na ondervonden problemen met buren, met haar gezin verbleef in een noodopvang, en die had aangegeven zich weer te willen vestigen in Spijkenisse, geen woning toe te wijzen en aan haar ook geen urgentieverklaring af te geven.4. Voorts staat vast dat ambtenaar S. verzoekster voorafgaand aan zijn informatieverstrekking over haar niet in de gelegenheid heeft gesteld om haar zienswijze te geven op de betreffende informatie. Daardoor heeft S. niet kunnen vaststellen of de door hem verstrekte informatie voldoende vast stond of aannemelijk was. Deze gang van zaken betekent dat S., met het oog op het eventueel door hem verstrekken van informatie, niet tot een goede afweging heeft kunnen komen van de in het geding zijnde belangen, namelijk enerzijds het belang van het voorkomen van mogelijke problemen tussen verzoeksters familie en toekomstige buren, en de eventuele gevolgen daarvan voor de handhaving van de rechtsorde, en anderzijds het belang van de persoonlijke levenssfeer en vrije huisvesting van verzoekster (zie

Achtergrond

, onder 1. en 2.). De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is gegrond.

De Nationale ombudsman heeft er met instemming kennis van genomen dat de korpsbeheerder de klacht tijdens het onderzoek alsnog gegrond heeft verklaard en om die reden verzoekster een schadevergoeding heeft gegeven.

Instantie: Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond

Klacht:

Informatie over verzoekster en haar familie verstrekt aan woningbouwcorporaties om te voorkomen dat woning zou worden toegewezen; verzoekster hierover niet tijdig geïnformeerd .

Oordeel:

Gegrond