1999/093

Rapport
Op 16 januari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van mevrouw L. te Alkmaar, met een klacht over een gedraging van twee sociaal rechercheurs van de gemeente Alkmaar. Haar verzoekschrift voldeed echter niet aan het kenbaarheidsvereiste als neergelegd in artikel 12, tweede lid, van de Wet Nationale ombudsman. Daarom stuurde de Nationale ombudsman het verzoekschrift door aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. Nadat de gemeente Alkmaar de klacht ongegrond had verklaard, liet verzoekster op 29 april 1998 telefonisch weten dat zij wenste dat de Nationale ombudsman een onderzoek instelde. Daarna werd een onderzoek ingesteld naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar. Op grond van de door verzoekster verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoekster klaagt over de wijze waarop twee sociaal rechercheurs van de gemeente Alkmaar haar op 9 en 10 januari 1998 hebben bejegend tijdens haar verhoor als verdachte van steunfraude. Verzoekster heeft er met name bezwaar tegen dat deze rechercheurs:- lachend hebben gereageerd op haar mededeling dat zij vijf jaar onder behandeling was bij de RIAGG; - onnodig hebben gedreigd haar moeder in te lichten over haar werkzaamheden; - onnodig het woord "hoer" hebben gebruikt; - haar hebben meegedeeld dat zij maar in de priv -club moest gaan werken zodat zij op die wijze in haar levensonderhoud kon voorzien.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Zij maakten van deze gelegenheid geen gebruik. Wel legden zij op verzoek van de Nationale ombudsman telefonisch een verklaring af. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Geen van de betrokkenen gaf binnen de gestelde termijn een reactie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. Op 9 januari 1998 hielden twee sociaal rechercheurs van de gemeente Alkmaar, mevrouw W. en de heer B., verzoekster aan in een priv -club in Hoorn op verdenking van steunfraude. Verzoekster was daar op dat moment werkzaam als prostituee.2. De betrokken ambtenaren W. en B. verhoorden verzoekster die avond en de volgende ochtend in het politiebureau te Hoorn. B. Standpunt verzoekster1. Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Verder deelde verzoekster in haar verzoekschrift nog onder meer het volgende mee:"Al acht jaar krijg ik een alleenstaande ouder uitkering. 9-1-98 hebben ze mij weggeplukt uit een priv -club. Vanaf Augustus '97 ben ik hier werkzaam geweest zo'n 2 a 3 avonden per week. Dus heb ik een half jaar gefraudeerd en dit valt absoluut niet goed te praten. Natuurlijk wil ik een terugbetalingsregeling treffen. Alleen wordt hier ook absoluut geen enkele kans geboden, nee resoluut wordt mijn uitkering stopgezet. De reden: dit werk kun je wel altijd blijven doen en dan kunnen wij dit niet nagaan. Mijn bedoeling was echt niet om hier jaren mee door te gaan. Dit zou geestelijk en lichamelijk te veel vergen. Waarom dan toch hier aan begonnen: ik had financi le schulden in mijn kennissen en vriendenkring en zag geen andere mogelijkheid. En ook kon ik mijn zoon en mijzelf een geweldige kerst bezorgen, n om nooit te vergeten. Dit werk daar begin je niet zomaar aan, daar gaat een geschiedenis aan vooraf die gegevens wil ik u besparen anders kan ik wel een boek schrijven. Wel iets belangrijks is dat ik al vanaf mijn zestiende aan een angststoornis lijdt. Al jaren slik ik hier medicijnen voor en geloof me dit is echt geen snoepgoed. De bijzondere onderzoekers W. en B. hebben hier hartelijk om gelachen, ik was in hun ogen een fantastisch toneelspeelster. De grond leek onder mijn voeten weg te zakken. Ze weten werkelijk niet hoe mijn leven hierdoor verziekt is.

Niet alleen met de trein of bus durven, nooit op vakantie, vrienden op n hand te tellen, trouwens echte vrienden bestaan gewoon niet. Ik ben echt te gekrenkt, teveel in de steek gelaten om daar in te geloven. De onderzoekers zeiden als je dit werk kunt doen kan je alles. En dat is nu juist het vreemde gewoon in een fabriek of als schoonmaakster de angst slaat mijn om het hart. Als er druk op mij gelegd wordt raak ik volkomen uit balans en zal het snel bergafwaarts gaan. Als prostituee voelde ik mij zo machtig. Ik was de baas, mocht komen en gaan wanneer ik wilde. Dan was ik een totaal ander persoon, alleen wanneer ik thuiskwam voelde ik me vies en huilde verschrikkelijk veel. Dus u begrijpt dit had ik niet lang vol gehouden. Na n nacht in de cel niet geslapen, vele paniek aanvallen en vele huilbuien, was ik de volgende dag totaal ontredderd. Toen begon het verhoor. Ik was zo mak als een lammetje. Ze schreeuwden als ze me niet geloofden en toch de waarheid vertelden. Hoe vaak ze het woord hoer gebruikten vreselijk. Ik heb hun erop geattendeerd dat daar ook een ander woord voor gebruikt kon worden. Niets gegeten en vol medicijnen was ik totaal ontoerekeningsvatbaar. Hoe ze van een half jaar een jaar maakten en bleven dreigen: je blijft nog een nacht, heb ik op vele vragen ja of nee geantwoord, totaal niet meer beseffend waarover ze het hadden. Mijn enigste hoop waarop ik me vastklampte hoe kom ik hier zo snel mogelijk weg. Ze vroegen ook hoe ik dit werk ooit aan mijn zoon zou verklaren en daar hadden ze volkomen gelijk in. Eigenlijk was dit ook wel mijn redding om te stoppen. Daar vergiste ik me lelijk in, want later stelde mevrouw W. voor om gewoon dit werk te blijven doen, ik kon me dan tenslotte in mijn onderhoud voorzien. Hoe durft ze, dat zou betekenen dat ik dag en nacht dit werk zou moeten doen. Ik mocht naar niemand luisteren want het had toch geen enkele zin om stappen te ondernemen. Gewoon meteen werk zoeken, ophouden de zielepoot uit te hangen en waag het niet bij het solliciteren je medicijntjes op te noemen. Toen ze me aanhielden was het eerste wat me te binnen schoot mijn moeder. Ik dacht werkelijk dat ze dood was en dat ze me dit kwamen vertellen. Meneer B. gebruikte dit ook tegen me: wij mogen inlichten wie we willen. Ik smeekte hem om mijn moeder niet met dit te belasten ze is zo ziek. Ik dacht anders overleeft ze dit niet. Begrijpelijk voor de heer B. en mevrouw W., zij doen gewoon hun werk, maar mag het misschien iets menselijker. Momenteel slik ik nu alleen maar nog meer medicijnen ben in een week 5 kilo afgevallen. Slaaptabletten zijn erbij gekomen, fantastisch. Een terugbetalingsregeling natuurlijk en dat ik me moet verantwoorden op mijn fouten ook. Ik ben gewoon schuldig en zal het besluit wat volgt moeten afwachten."

C. Standpunt college van burgemeester en wethouders1. Het college van burgemeester en wethouders reageerde op 18 juni 1998 op de klacht. Het college verwees naar de beslissing op verzoeksters klacht van 22 april 1998 van Algemeen directeur Dienst Welzijn N. van de gemeente Alkmaar, waarin de klacht ongegrond was verklaard. Het college bleef bij deze beslissing. Verder verwees het college naar de bijgevoegde rapportage, waaronder een rapport van 26 maart 1998 van de heer D., bureauhoofd Bijzonder Onderzoek van de gemeente, hierna vermeld onder C.3.2. De beslissing van de heer N. van 22 april 1998 op verzoeksters klacht luidde onder meer als volgt:         "U heeft (...) een klacht ingediend over het optreden van B. en W., medewerkers van het bureau Bijzonder Onderzoek van de sector Sociale Zaken & Werkgelegenheid van de Dienst Welzijn Alkmaar.          Dat optreden had betrekking op een door het bureau Bijzonder Onderzoek ingesteld fraudeonderzoek naar de rechtmatigheid van een aan u toegekende uitkering. Van het fraudeonderzoek is een rapport opgemaakt. De resultaten leiden tot een door de sector Sociale Zaken & Werkgelegenheid Alkmaar in te stellen be indigings- en terugvorderingsprocedure. Bovendien is overeenkomstig de richtlijnen proces-verbaal toegezonden aan de Officier van Justitie en is aangifte gedaan. De Officier van Justitie beslist of er een strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld. (...).          Bij het onderzoek naar uw klacht is de rapportage van het fraude-onderzoek geraadpleegd/beoordeeld en zijn er gesprekken gevoerd met de betrokken ambtenaren en met u. De behandeling heeft zich toegespitst op de rechtmatigheid/behoorlijkheid van het optreden van de betrokken ambtenaren.          Ik concludeer dat er op het gebied van de rechtmatigheid is voldaan aan de formele wettelijke eisen. Ten aanzien van de behoorlijkheid acht ik het optreden niet in strijd met de beginselen van een goede proces-orde. Dit betekent dat uw klacht als niet gegrond wordt beschouwd en dat er geen maatregelen worden getroffen. Dit neemt niet weg dat de aanhouding, het verhoor, het gedwongen verblijf op het politiebureau en de gevolgen van het onderzoek voor u ingrijpend kunnen zijn."3. Het rapport van 26 maart 1998 van de heer D. hield onder meer het volgende in:"Het fraudeonderzoek dat aanleiding tot de klacht gaf Op grond van een vermoeden van fraude heeft het bureau Bijzonder Onderzoek onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van de aan

cli nt L. (verzoekster; N.o.) toegekende uitkering. (...) Van het onderzoek is tevens een proces-verbaal opgemaakt en is conform de "richtlijn voor de afhandeling van uitkeringsfraude" aangifte gedaan bij de Officier van Justitie. Samenvatting klachtSamengevat kan worden gesteld dat cli nt klaagt over de manier waarop de sociaal rechercheurs haar hebben behandeld. (...) Onderzoek naar rechtmatigheidSamenvatting onderdelen uit rapport/proces-verbaal:- Er wordt een bijzonder onderzoek ingesteld naar het verzwijgen van werkzaamheden (inkomsten uit prostitutie) op grond van een concreet vermoeden van fraude. - De onderzoeksgegevens worden besproken met de Officier van Justitie (OVJ). Hij geeft opdracht betrokkenen "aan te houden". - Op 09/01/98 wordt cli nt L. door de sociaal rechercheurs aangehouden op de werkplek en door de politie overgebracht naar het politiebureau - Aan alle formele voorwaarden in dat kader is voldaan (voorgeleiding en latere inverzekeringstelling door hulpofficier van Justitie / kennisgeving daarvan aan klant, reclassering en piketadvocaat) - Consultatie arts die mevrouw pijnstillers voorschrijft - Heenzending op 10/01/98 Gesprek cli nt L. Op 24 februari heb ik (...) met cli nt L. gesproken over de klacht. Cli nt L. heeft mondeling haar klachten toegelicht. Zij accepteerde het optreden van de sociaal rechercheurs niet op  volgens de opgave van cli nt - met name de volgende onderdelen:1.       dat het duidelijk moest zijn dat zij onder invloed van medicijnen verkeerde 2.       dat zij was uitgelachen 3.       dat het woord hoer gebruikt is 4.       dat was gedreigd dat haar moeder zou worden ingelicht 5.       dat was meegedeeld dat zij maar altijd daar moest gaan werken Ik heb cli nt L. toegezegd dat met betrekking tot die punten met de medewerkers wordt gesproken en dat uiteindelijk op basis van de totale bevindingen de behandeling van de klacht wordt afgerond. Onderzoek naar behoorlijkheid/gesprek met medewerkers: Op 8 en 9 januari heb ik over de door cli nt L. aangevoerde punten afzonderlijk gesproken met B. en W. Hun reacties:

Ad. 1 Cli nt L. heeft op eigen initiatief medicijnen ingenomen. Daartoe heeft zij een arts laten raadplegen. Zij heeft zelf medicijnen op de nuchtere maag ingenomen en wenste geen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het nuttigen van een ontbijt. Geen enkele indruk dat cli nt onder invloed verkeerde van medicijnen waardoor zij geen gesprek zou kunnen voeren. Ad. 2 Cli nt is nooit uitgelachen. Wel is bijvoorbeeld als volgt gereageerd op aantoonbaar door cli nt beweerde onjuistheden: "Als u zegt dat ........ terwijl uit het onderzoek is gebleken dat ........ dan moet ik daar om lachen". Ook is binnen de normale gesprekstechnieken wel eens lacherig gereageerd op antwoorden van cli nt die aantoonbaar niet overeenkwamen met de gegevens van het onderzoek in de trant van: "Mevrouw, hoort u nu wat u zelf zegt, dat kan toch niet zo zijn want .....enz.". Ad. 3 Het woord hoer is inderdaad diverse malen gebruikt. Dit met name in de fase dat cli nt ontkende dergelijke werkzaamheden te verrichten. Het woord is overigens geen scheldwoord en staat gewoon in het woordenboek vermeld. Ad. 4 In de fase van het gesprek dat cli nt nog ontkende/gedeeltelijk ontkende is cli nt voorgehouden dat het voortzetten van het onderzoek noodzakelijk zou kunnen zijn, waarbij het horen van getuigen onderdeel kan zijn, waaronder het horen van de moeder. Cli nt reageerde hier paniekerig op en wilde absoluut niet dat de moeder van een en ander af zou komen te weten. Ad. 5 Cli nt is voorgehouden dat de huidige feitelijke situatie bepalend was voor de uitkering en dat dat betekende dat zij door de werkzaamheden in eigen onderhoud kon voorzien waardoor er geen recht meer op uitkering was. Op de vraag van cli nt hoe het dan verder met haar moest zijn haar de mogelijkheden voorgespiegeld, waaronder de opties om dat werk te blijven doen, maar bijvoorbeeld ook de optie om ander werk te zoeken. Cli nt is voorgehouden dat n en ander haar eigen verantwoordelijkheid was. Beoordeling optreden medewerkers Rechtmatigheid:  Er is voldaan aan de formele wettelijke eisen. Klacht ongegrond Behoorlijkheid:  Het optreden is niet in strijd met de beginselen van een goede proces-orde. Klacht ongegrond"4.1. Bij het rapport van 26 maart 1998 bevonden zich twee rapporten van de verhoren van verzoekster op 9 en 10 januari 1998, opgemaakt en gesloten op 9, respectievelijk 10 januari 1998 door de betrokken ambtenaren W. en B.

4.2. Het rapport van verzoeksters verhoor van 9 januari 1998 hield onder meer het volgende in:"Op 9 januari 1998, omstreeks 21.50 uur, hoorde(n) ik/wij:- B., - W., werkzaam bij de sector Sociale Zaken & Werkgelegenheid Alkmaar, de cli nt:. (...) Cli nt L. verklaarde nadat was meegedeeld dat er geen verplichting was tot antwoorden:"U legt mij uit waarover U mij wilt horen en dat U uitgebreid onderzoek naar mij heeft gedaan. U vraagt mij hoe lang ik dit werk doe. Ik doe dit een maand. U vraagt hoe ik daar ben gekomen. Ik ken daar wel wat mensen, ik ben daar eerder weleens wezen koffie drinken. Ik kwam daar via een vriendin, omdat ik als een kluizenaar leefde. Ik deed daar haren en make-up. Op Sinterklaasavond ben ik daar begonnen met dit werk. Met dit werk bedoel ik dat ik met klanten naar bed ga tegen betaling. Ik ben aan dit adres gekomen uit de krant. Daarin stond een advertentie "dames gevraagd" als gastvrouw of hoe noem je dat. Maar voor die tijd kwam ik er al. (...) U zegt dat niet waar is dat ik op 5 december 1997 begonnen ben. Dat is wel waar. U zegt dat U onderzoek heeft gedaan en dat U heeft gezien hoe laat ik thuis vertrek. U vraagt hoe ik naar Hoorn toe ga. Ik rijd dan mee met een kennis. Dat is altijd. (...) U zegt dat uit uw onderzoek andere dingen blijken en dat een gesprek op deze manier verder geen zin heeft. U mag m'n uitkering stopzetten en ik wil alles terugbetalen. Ik heb het gedaan om de kinderkamer op te knappen. Maar ik ben er echt niet alleen voor het werk, het is er ook heel gezellig. Ik heb graag dat U een goede kennis van me laat weten dat ik hier zit. Hij past op mijn zoon. (...) Mijn moeder past ook weleens op als ik naar de Z ga. M'n moeder weet niet dat ik daar werk. Ik zeg tegen mijn moeder dat ik een avondje uit ben of zo. M'n moeder (...) is erg ziek, ik wil niet dat U die lastig valt. U legt mij uit dat U gedwongen bent nader onderzoek in te stellen als mijn verklaring niet klopt met uw bevindingen. U zegt dat U mijn moeder (...) ook bij dat nader onderzoek kan horen. Ik gebruik medicijnen en hoop dat U een arts voor me wil waarschuwen. U vraagt hoeveel ik verdien op een avond. (...) U zegt dat U weet dat ik dit werk al veel langer doe. Ik kan U zeggen dat ik ook weleens ben weggelopen uit een club. Eigenlijk kan ik dit werk helemaal niet doen. Ik ben onder behandeling bij het RIAGG. U kent mijn situatie niet.

Ik ken degene die achter de bar werkt op de Z. (...). Ik blijf erbij dat ik er niet altijd gewerkt heb. Ik heb in Club X in Alkmaar gewerkt toen ik 30 jaar was, maar dat vond ik vreselijk. Op de Z heb ik op 5 december 1997 voor het eerst gewerkt. Zoals gezegd kwam ik er daarvoor wel, maar werkte ik er niet. Wilt U voor mij (...) bellen op nummer (...)? In het dashboardkastje van zijn auto liggen (...) (medicijnen; N.o.). Als ik die heb, heb ik geen dokter nodig, dan kom ik de nacht wel door."4.3. Het rapport van verzoeksters verhoor van 10 januari 1998 hield onder meer het volgende in:"Op 10 januari 1998, omstreeks 9.58 uur, hoorde(n) ik/wij:- B., - W., werkzaam bij de sector Sociale Zaken & Werkgelegenheid Alkmaar, de cli nt:. (...) Cli nt L. verklaarde nadat was meegedeeld dat er geen verplichting was tot antwoorden:"Waar moeten wij nu van eten? U zegt dat ik gewoon kan blijven werken, maar dat mijn uitkering gestopt wordt. Het was een soort arbeidstherapie dat ik in het begin daar was. Ik deed de meiden hun haren en make-up, verstelde kleding, maakte de bar schoon. Ik doe dat ongeveer sinds begin november 1997. Ik verdiende daar niets mee. U vraagt hoe ik wist wat er gedaan moest worden. Dat wist ik van de eigenaar, die ken ik persoonlijk. Iedereen mag daar een kop koffie halen. Men wist dat ik het leuk vond om te doen. Ik ga daar gewoon heen, maar niet elke avond. Ik ging wanneer (...) ging. (...) werkte daar. Ik sprak met haar af wanneer zij ging. Dan spraken we af. Op die manier kwam ik de deur nog eens uit. Daarvoor heb ik het werk niet gedaan. Ik heb nooit gewerkt in Club X, omdat ik daar weggelopen ben. (...). U vraagt hoe ik er t en bij kwam om het te proberen. Ik had toen een vriendin die dat deed en dacht, goh, zo heb je nog eens wat extra's. Maar ik ben er helemaal het type niet voor. Ik doe dit ook maar voor 1 maand. U denkt toch niet dat ik dit altijd ga doen? (...) U vraagt hoe ik naar Hoorn ga. Soms met (...) mee en soms met (...) mee. Ik ging die meiden soms opmaken en heb ze zelfs leren dansen. U vraagt hoe het kan dat U mij daar v r november binnen heeft zien gaan. Dat weet ik niet. Ik ging er weleens een kop thee drinken. U zegt dat het niet waarschijnlijk is dat ik van half acht tot twee uur 's nachts thee drink.

U vraagt waar dan die plastic tassen voor waren die ik bij me had. Daar zat waarschijnlijk m'n make-up in. Hoe gaat dat eigenlijk met m'n advocaat? U legt mij dat uit. U vraagt of mijn verhaal anders wordt als ik een advocaat gesproken heb. Dat is niet zo. Ik vertel dit verhaal niet om iemand te beschermen of omdat ik bang ben voor iemand. U vraagt hoe het kan dat er bij U in 1996 al een melding is binnengekomen dat ik in de prostitutie zou zitten. Dat kan absoluut niet, dan was ik allang kapot geweest. De buren kletsen nogal over me. Iedereen mag koffie komen drinken daar. Ik ben het met U eens dat dat niet de bedoeling van het bedrijf is. (...) U vraagt hoe vaak ik afgelopen week bij (...) ben geweest. Dat was woensdag en donderdag. Dat zijn de vaste dagen. Begin van de week heb ik geen zin om er naar toe te gaan. Het is niet zo dat het begin van de week rustiger is. Dat weet ik wel van de meiden. Ik maak een stuk of 5 meiden op. U vraagt hoe het dan kan dat vlak na mij en de andere dames de eerste klanten binnenkomen. De meiden hoeven niet allemaal tegelijk aan het werk toch? U zegt dat ik dan dus moet weten wie het eerst aan het werk moet. Nou, zo erg is het ook allemaal niet. U zegt dat ik ongeloofwaardig overkom. Dat zal wel, maar ik kan het niet anders maken. Ik heb het voor december 1997 niet gedaan. U zegt dat ik vanaf begin september geen vrijdagavond meer thuis ben geweest. Mag het niet donker zijn in m'n woning? U vraagt wat ik van het geld gedaan heb dat ik heb verdiend. Ik heb daarvan met m'n zoon een hele leuke kerst gehad met cadeautjes en zo. M'n zoon is verwend omdat hij alles voor me is. Het kan niet dat ik dit werk in 1996 al gedaan heb. Ik zal U eerlijk vertellen dat ik dit werk sinds een jaar doe, dus sinds januari 1997. Ik wil alles terugbetalen als ik maar wat te eten heb voor m'n zoon. Ik wil niet meer in de prostitutie. U zegt dat ik dan ander werk moet zoeken. Ik wil wel op de sociale werkplaats werken, dan is er geen druk op me. U vraagt of ik geen vrienden of kennissen heb die me kunnen helpen. Ik heb geen vrienden. U vraagt wie (...) is. (...) is een goede kennis maar hij is homo. (...) U zegt dat (...) absoluut geen homo is. Dat klopt, maar we hebben een LAT-relatie. Ik was bang dat ik geen vriend mocht hebben. M'n psycholoog weet dat ik van plan was als prostituee te gaan werken. Hij heeft het me afgeraden, omdat hij bang was dat ik er aan onderdoor zou gaan. Toch wilde ik het proberen. Ik was trots dat ik nu 's iets w l kon en ik voelde me machtig. Ik zal u vertellen hoe ik in dit werk beland ben. Ik doe dit werk sinds oktober 1996, dus ruim een jaar. U vraagt hoe ik er aan gekomen ben. Ik ben begonnen in Club Y, naast de watertoren in Alkmaar. Ik wilde meer geld hebben voor Br. (verzoeksters zoon; N.o.). (...) ik zou alleen de weekeinden werken. M'n moeder paste op Br. in

die tijd. Ik zei dan tegen m'n moeder dat ik ging stappen. Ik ging daar alleen lopend naar toe. Ik zou vrijdags en zaterdags werken van 19.00 - 02.00 uur. Ik heb daar 3 maanden gewerkt. (...) U vraagt wat ik gemiddeld op een avond verdien. (...) U zegt mij dat de zaak eigenlijk duidelijk is en dat ik wat U betreft naar huis mag. (...) De keren dat ik (...) het pand Z binnenging heb ik daar als prostituee gewerkt. Het is niet waar, zoals ik in het begin vertelde, dat ik daar schoon kwam maken en de meiden op te maken. Ik heb dat in het begin verteld omdat ik bang was. Ik wist gerust wel dat 't niet mocht hoor, naast een uitkering."D. Reactie verzoeksterVerzoekster heeft zich tijdens het onderzoek gewend tot de heer mr. D.J. van Pommeren, advocaat te Alkmaar. Deze reageerde op 30 september 1998 op de informatie van het college van burgemeester en wethouders. De brief van de heer Van Pommeren luidde onder meer als volgt:"Toen mevrouw L. (verzoekster; N.o.) op de avond van 9 januari 1998 in de club aan de Z te Hoorn werd aangehouden en werd geconfronteerd met 'meerdere agenten', dacht zij in eerste aanleg dat er iets gebeurd was met haar moeder. Direkt daarna bleek dat zij werd aangehouden in verband met verdenking van bijstandsfraude/valsheid in geschrifte en mee moest naar het politiebureau in Hoorn. Mevrouw L. gebruikt angstremmende en antidepressieve medicijnen. (...) De medicijnen hebben op mevrouw L. als effect dat zij 'loom' wordt, maar ook snel 'verward' en 'angstig' is. Tijdens het eerste - korte - verhoor, op 9 januari 1998, omstreeks 22.00 uur, heeft mevrouw L. gevraagd 'om haar medicijnen'. Voordat zij haar medicijnen kreeg, op dat moment was zij zeer verward en angstig, was zij kort verhoord door de sociaal-rechercheurs. Dit verhoor werd afgesloten met de mededeling: 'Morgen doen wij het op mijn manier.' Hierna heeft de secretaresse van de club haar medicijnen (...) naar het bureau gebracht. Mevrouw L. heeft deze medicijnen van een politie-agent gekregen. Zij heeft toen een dubbele dosis (van deze medicijnen; N.o.) ingenomen. (...) Bij de aanvang van het tweede verhoor op 10 januari 1998, omstreeks 10.00 uur, heeft mevrouw L. in aanwezigheid van de

sociaal rechercheurs opnieuw drie doses (van n van de twee medicijnen; N.o.) ingenomen. Zij was niet in staat om enig voedsel tot zich te nemen. Zij voelde zich zo gespannen dat zij er van overtuigd was dat dit er 'direkt weer uit zou komen'. Mevrouw L. stelt zich niet zozeer op het standpunt dat 'de rechercheurs haar niet hadden mogen verhoren', als wel dat bij die verhoren niet de zorgvuldigheid is betracht die in acht had moeten worden genomen. In de eerste plaats heeft dit betrekking op het medicijngebruik. De omvang van dit medicijngebruik op 9 en 10 januari 1998 blijkt, voor zover ik heb kunnen nagaan, niet uit de processen-verbaal. (...) Mevrouw L. heeft tijdens dit tweede verhoor enkele malen gevraagd of zij - eerst - een advocaat zou kunnen spreken. Daar werd niet op ingegaan. Zij herinnert zich met name dat zij tijdens het gehele gesprek steeds zeer angstig is geweest. Op enig moment heeft mevrouw L. vertelt dat zij reeds geruime tijd onder behandeling was bij het Riagg. De reaktie van de rechercheurs bestond uit 'lachen' en een opmerking 'dat zij dan wel goed toneel kon spelen'. Het woord 'hoer' is alleen tijdens het tweede verhoor diverse malen gebezigd. Een aantal malen is dat gebeurd op een wijze die voor mevrouw L. zeer kwetsend was. Zo is gezegd:'Als je de hoer kan spelen dan kun je ook gewoon werken.' 'Hoe kun je later aan je zoon vertellen dat je een hoer bent?' 'Hoe kun je in godsnaam een hoer zijn en zulk smerig werk doen?' Op enig moment heeft mevrouw L. toen gevraagd of de vragen aan haar niet anders geformuleerd konden worden. Het antwoord was:'Neen, zo zie ik dat nou eenmaal.' Op enig moment is tegen haar gezegd dat in verband met nader onderzoek ook kontakt met haar moeder zou worden opgenomen over haar werkzaamheden als 'hoer'. Mevrouw L. heeft in paniek gesmeekt om dat niet te doen. Het antwoord was: 'Ik mag iedereen inlichten.' In verband met deze citaten moet nog opgemerkt worden dat mevrouw L. zich uiteraard niet meer alles letterlijk kan herinneren. Hetgeen hiervoor wordt genoemd als feiten moet worden gezien als 'althans woorden van deze strekking'."

E. Verklaring betrokken ambtenaar W. Betrokken ambtenaar W. verklaarde op 30 oktober 1998 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:"Ik heb samen met mijn collega verzoekster, mevrouw L., aangehouden in het pand waar zij op dat moment werkzaam was. Ik ben naar de kamer gegaan waar verzoekster haar werkzaamheden verrichtte. Mijn collega en ik hebben aan verzoekster verteld dat zij was aangehouden wegens het verrichten van werkzaamheden terwijl zij een uitkering genoot. Aan verzoekster en haar cli nt hebben wij de gelegenheid gegeven om zich aan te kleden. Vervolgens hebben politieambtenaren verzoekster overgebracht naar het politiebureau in Hoorn. In het politiebureau hebben mijn collega en ik verzoekster 's avonds kort verhoord. Tijdens dit eerste verhoor maakte zij op mij een angstige indruk. Ik had de indruk dat zij bang was voor de gevolgen van haar aanhouding. Ik had niet de indruk dat zij verward was. Wel had zij tijdens haar aanhouding een resolutere houding gehad dan tijdens haar verhoor. Ik had zeker niet het idee dat zij zodanig overstuur was dat zij niet kon worden verhoord. Zij was wel angstig, maar er was een gewoon gesprek met haar te voeren. Aanvankelijk vertelde zij dat zij het echte werk niet deed en draaide zij om de hete brij heen. Aangezien zij op heterdaad was betrapt kon zij daar eigenlijk niet meer omheen. Ik had sterk de indruk dat zij zich schaamde voor haar werkzaamheden. Zij loog aantoonbaar dat zij dat werk niet deed. Wij hebben haar gezegd dat zij niet zomaar was aangehouden en dat wij wilden onderzoeken of zij al dan niet recht had op een uitkering, en dat wij daartoe een serieus gesprek met haar wilden voeren. Tijdens dit verhoor hebben wij het over medicatie gehad die zij gebruikte. Wij hebben haar gerust gesteld dat haar medicijnen zouden worden gehaald, en dat wij het verhoor zouden onderbreken wanneer zij medisch gezien niet in staat zou zijn om een verklaring af te leggen. Het heeft voor mij overigens ook niet zoveel zin om een verdachte te verhoren die zodanig overstuur of bang is dat hij niet in staat is om een verklaring af te leggen. Mijn collega en ik hebben vervolgens aan de wachtcommandant doorgegeven dat er een arts moest worden gewaarschuwd. Ook heeft een vrouwelijke politieambtenaar enige tijd met verzoekster gesproken om haar gerust te stellen. Het is gebruikelijk dat wij met de wachtcommandant spreken over eventuele medische zorg aan een verdachte. Ook geven wij ons telefoonnummer door voor het geval er iets met de verdachte aan de hand mocht zijn. Volgens mij is

er die avond ook een arts gekomen. Ik heb zelf de arts niet gesproken, omdat wij al waren vertrokken op het moment dat de arts kwam. De arrestantenzorg was op dat moment overgedragen aan de politie. Ik zal destijds wel hebben geweten welke medicijnen verzoekster gebruikte. Ik kan mij dat nu niet meer herinneren. Ik kende de werking van die medicijnen niet. Er was voor mij ook geen reden om de arts naar de werking van de medicijnen te vragen, omdat de situatie volgens mij niet zodanig ernstig was dat dat nodig was. Verzoekster heeft op mij zeker niet de indruk gemaakt dat zij niet zou kunnen verklaren. De arts heeft op dit punt ook niets aan ons doorgegeven. Verzoekster heeft hierover tijdens het tweede verhoor ook niets gezegd. Zij heeft wel gezegd dat zij het erg vervelend had gevonden om de nacht in de cel te moeten doorbrengen. Wij hebben de volgende dag tijdens het tweede verhoor heel veel tijd besteed aan de sfeer en de reden van het verhoor, namelijk om tot een duidelijke situatie te komen of verzoekster al dan niet recht had op een uitkering. Ik was niet uit op een moreel oordeel over haar werk. Verzoekster legde ook tijdens dit verhoor aanvankelijk een ontkennende verklaring af. Toen wij haar steeds confronteerden met onze bevindingen en haar onjuiste verklaringen, zat zij op een gegeven moment klem. Dat was een heel emotioneel moment. Dat is vaak zo bij verdachten. Daarna heeft zij haar eigenlijke verklaring afgelegd. Nadat verzoekster heel emotioneel was geworden, heeft zij ons verteld over haar achtergrond en over haar vriend. Dit was een intiem en indringend gesprek. Zij vertelde een aantal schokkende dingen. Eigenlijk was het een triest verhaal. Wij zijn daar uitgebreid op ingegaan. In het algemeen lach ik een cli nt niet uit, en zeker niet om de reden dat hij of zij onder behandeling is van de RIAGG. Zo voeren wij onze gesprekken gewoon niet. Bovendien wist ik vooraf dat verzoekster onder behandeling was bij de RIAGG, omdat ik het dossier van de sociale dienst had gelezen, waarin dat stond vermeld. Ik kende haar situatie dus ongeveer wel. Ik kan mij niet herinneren of er ook een opmerking over toneelspelen is gemaakt. Wel denk ik dat wij opmerkingen hebben gemaakt in de trant van: hoort u nu wat u zegt, want dat kan toch niet, etc. Dat was meer om haar met haar eigen aantoonbare leugens te confronteren. Ook toen hebben wij haar niet uitgelachen. Omdat verzoekster dus aanvankelijk loog, hebben wij haar uitgelegd wat daarvan de gevolgen konden zijn: ofwel zij kon ons de waarheid vertellen, ofwel wij moesten een nader onderzoek instellen om de situatie vast te stellen. Over het algemeen vraagt dan

een verdachte wat dat inhoudt. Dan geven wij aan dat getuigen kunnen worden gehoord. Ik weet het niet meer precies, maar ik neem aan dat dat in dit geval ook zo is gegaan. In dat kader is haar moeder genoemd als een van de mogelijke getuigen. Verzoekster had namelijk haar moeder genoemd als oppas voor haar zoon. Haar moeder zou dus kunnen verklaren over verzoeksters afwezigheid thuis. Haar moeder was slechts een van de mogelijke getuigen. Het kan zijn dat ook de zaak waar zij werkte is genoemd. Verzoekster heeft daar een enorm punt van gemaakt. Zij wilde per se niet dat wij haar moeder zouden inlichten, omdat zij zich zo voor haar werkzaamheden schaamde. Wij hebben het betrekken van haar moeder bij nader onderzoek zeker niet bedoeld als drukmiddel, maar verzoekster heeft dat ongetwijfeld zo wel ervaren. Het is voor mij vooraf niet te bezien wat indruk maakt of niet. Wij zijn daar verder niet op ingegaan en hebben zeker niet gezegd dat als zij bleef liegen, wij haar moeder zouden inlichten over haar werkzaamheden. Overigens heeft haar moeder ons enige dagen na het verhoor gebeld. Uit dat gesprek bleek dat zij wel van verzoeksters werkzaamheden op de hoogte was. Wij hebben haar verder niet inhoudelijk op de hoogte gesteld. Ik weet niet meer tot in detail wat ik tegen verzoekster heb gezegd. Het woord 'hoer' zal inderdaad zijn gebruikt. Dat woord past niet in mijn standaard-vocabulaire. Het woord 'hoer' zal zijn gebruikt om haar werkzaamheden aan te geven. Dit is echter niet vaak gebeurd en zeker niet in negatieve of moraliserende zin. De drie opmerkingen die u mij in dit verband noemt, waarvan verzoekster heeft gesteld dat deze zijn gemaakt, (zie hiervoor onder D.; N.o.) heb ik volgens mij niet gemaakt, maar heel precies kan ik mij dat niet meer herinneren. De genoemde opmerkingen hebben een negatieve betekenis. Ik heb het in elk geval zeker niet op een dergelijke negatieve manier over haar werk gehad. Het was voor mij namelijk niet van belang welk soort werkzaamheden zij verrichtte. Het ging er mij om om vast te stellen of zij al dan niet recht had op een uitkering. Ik heb dan ook geen moreel oordeel over haar werk gegeven. Verzoekster gaf mij de indruk dat zij zich erg schaamde voor haar werk, en dat zij daar dus zelf negatief over dacht. Wij hebben een heel intiem en indringend gesprek met verzoekster gevoerd. Zij heeft ons verteld over haar relatie met haar vriend en over de problemen met haar zoon. In dat kader is met haar besproken dat haar zoon op een gegeven moment vragen kon gaan stellen over haar werkzaamheden, en hoe zij hem dan over haar werk zou vertellen. Verzoekster was opgelucht dat zij haar situatie met ons kon bespreken.

Verzoekster gaf aan dat zij haar werkzaamheden niet langer wilde voortzetten. Ik heb haar gezegd dat zij niet langer een uitkering zou krijgen, en dat zij in haar eigen levensonderhoud moest voorzien. Zij vroeg mij daarop waar zij dan van moest leven. Ik heb haar toen gezegd dat zij ander werk kon zoeken of haar werkzaamheden voortzetten, en dat het haar eigen verantwoordelijkheid was om het soort werk te kiezen. De opmerking die volgens verzoekster is gemaakt: "als je hoer bent dan kun je ook gewoon werken" heb ik zeker niet gemaakt, en mijn collega volgens mij ook niet. Ik heb verzoekster op dit punt zeker niet willen kwetsen. Vooral niet omdat deze discussie aan het eind van het verhoor plaatsvond. De sfeer was op dat moment ook sterk verbeterd. Mijn collega en ik hebben verzoekster heel correct benaderd. Ik denk dat verzoekster zich voor haar werk schaamde en zich misschien vernederd heeft gevoeld omdat wij wisten welk werk zij deed. Wij hebben haar zeker niet vernederd."F. Verklaring betrokken ambtenaar B.Betrokken ambtenaar B. verklaarde op 4 november 1998 telefonisch onder meer het volgende aan een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman:"Wij hebben L. op haar werkplek in Hoorn aangehouden. Wij zijn met de politie naar binnen gegaan. De gastvrouw ontkende in eerste instantie dat L. binnen was. Na een gesprek nam zij telefonisch contact op met L. L. kwam vervolgens in badjas de gang op, want zij had een klant in haar kamer. Later spraken wij ook nog met de klant, die bevestigde dat hij bij L. in de kamer was. Op de gang deed L. erg geschrokken, want zij dacht dat er iets was met haar moeder of haar kind. Op het politiebureau maakte zij eerst een resolute indruk. Tijdens het eerste verhoor, dat ongeveer anderhalf uur duurde, maakte zij een angstige indruk. Dit maakte ik op uit haar gedrag. Zij maakte onrustige bewegingen, was huilerig en bleef woorden herhalen. Zij was niet angstiger dan andere cli nten van ons. Ik zag geen van het normale verhoorbeeld afwijkend gedrag van haar. Sommige cli nten zijn angstiger, anderen zijn helemaal niet angstig. Ik vind het moeilijk om hierover te oordelen, want ik weet niet hoe zij normaal reageert. Ik heb dus geen vergelijkingsmateriaal. Ik kende haar ook niet. Ik weet niet of zij voor het eerste verhoor medicijnen had gebruikt. Ik kan dat ook niet inschatten. Ik ben daar niet ter zake kundig voor. Ik had voor en bij het eerste verhoor geen aanlei-

ding aan te nemen dat zij medicijnen had gebruikt. Op een gegeven moment - toen ter sprake kwam dat zij naar de cel zou gaan - zei zij dat zij haar medicijn wilde hebben. Zij vertelde dat de medicijnen op het dashboard van de auto van haar vriend lagen. Ik belde toen haar vriend. Hij zei dat hij zou komen. Ik kende haar vriend uit het dossier en ik kende zijn achtergrond. Dit gaf mij niet het vertrouwen dat hij daadwerkelijk zou komen. Toen wij rond 23.00 uur naar huis gingen, sprak ik met de wachtcommandant van het politiebureau in Hoorn af dat na een bepaald tijdstip - ik weet niet meer hoe laat - een arts zou worden gewaarschuwd in verband met de medicijnen. Ook lieten wij ons mobiele telefoonnummer achter, zodat wij bereikbaar waren bij bijzonderheden. Aan mij werden geen medicijnen overhandigd. Ik weet niet meer of de politie mij vertelde of haar vriend wel of niet de medicijnen bracht. Voor zover ik mij herinner is er een GGD-arts bij haar geweest. De arts heeft geen contact met ons opgenomen met een mededeling dat zij niet kon worden gehoord. Ik ging ervan uit dat er wat dat betreft geen bijzonderheden waren. Ik weet niet meer of de politie of L. ons vertelde dat er een arts bij haar was geweest. Ik sprak er met haar over dat zij medicijnen had in verband met angstaanvallen. Over de werking van de medicijnen spraken wij niet. Ik herinner mij dit niet meer precies, maar ik denk niet dat zij aangaf dat zij niet wilde worden gehoord of dat zij niet kon worden gehoord. Ik weet niet of zij voor de verhoren medicijnen kreeg en gebruikte. Bij het eerste verhoor hadden wij haar zo van het werk gehaald en bij het tweede verhoor zei zij dat zij medicijnen had gekregen en gebruikt. Bij het tweede verhoor maakte zij dezelfde indruk als bij het eerste verhoor. Alleen nadat zij ging bekennen, kreeg zij een andere kleur en ontspande zij zich zichtbaar. Mijn collega en ik hebben geen arts over haar gesproken. Hiervoor was ook geen aanleiding. Wij hebben tijdens de verhoren zeker niet gelachen over het feit dat zij onder behandeling was bij de RIAGG. Wij wisten dit al voordat de verhoren begonnen. Wij hadden dat gelezen in het dossier van haar bij de sociale dienst. Dat nemen wij altijd door als wij een zaak oppakken. Lachen tijdens het verhoor heeft wel eens een functie. Het kan zijn dat wij lachen als iemand feiten vertelt, die geheel anders zijn dan de feiten die uit ons onderzoek blijken. Wij maken dan wel eens op lacherige toon opmerkingen als: "Maar dat kan toch niet, wat u daar zegt. Onderzoek toont anders aan." Ik denk dat wij dit ook in deze zaak deden, omdat zij eerst verklaarde dat zij daar in huis was om de meisjes te leren dansen. Precies weet ik dit niet meer. Mijn collega heeft zeker niet gelachen om het feit dat L. onder behandeling was bij de RIAGG. Wij maakten in dit verband ook geen opmerkingen over toneelspelen door L. Die opmerking gebruikten wij misschien wel

toen zij een verhaal vertelde dat zij in dat huis was om de meisjes te leren dansen of voor de make-up van de meisjes. Deze opmerking is dus niet over de RIAGG gemaakt. Haar moeder is zeker ter sprake geweest. Wij zeiden dat als wij haar niet verder konden horen en de zaak nog niet rond was, wij onderzoek zouden gaan doen in haar sociale omgeving. Zij had gezegd dat haar moeder en haar vriend op haar kind pasten tijdens haar werk. Daarbij kwam haar moeder ter sprake als iemand die mogelijk gehoord kon worden. Ik weet niet meer precies wie de moeder als eerste ter sprake bracht. Wij zeiden niet dat wij haar moeder zouden gaan horen. Wij wezen alleen op de mogelijkheid. Wij zeiden dat zij zelf voor een groot deel in de hand had of wij vervolgonderzoek zouden doen. Ik kan mij niet voorstellen dat dit dreigend overkwam. Wij gaven gewoon een uitleg en dreigden niet. Wij zeiden dat als zij gewoon zou meewerken het niet nodig was in haar sociale omgeving onderzoek te doen. Zij had gewoon een vrije keus. Zij zei ons ook niet dat zij onze opmerkingen dreigend vond. Zij zei wel heel duidelijk dat wij dat niet mochten doen. Zij reageerde hierop heel heftig en herhaalde heel vaak dat wij haar moeder niet mochten spreken hierover, omdat haar moeder niets van haar werk mocht weten. In een telefoongesprek dat ik achteraf met haar moeder voerde, bleek haar moeder echter al op de hoogte te zijn van haar werk. De bedoeling was inlichtingen te kunnen inwinnen in haar sociale omgeving. De bedoeling was duidelijk niet informatie te verstrekken. Ik heb dus nooit gezegd dat wij mogen bepalen wie wij inlichten. Het woord 'hoer' gebruikten wij tijdens het verhoor wel, maar niet in de mate waarop L. dit stelt. Ik herinner mij niet meer op welk moment of in welke context dit woord werd gebruikt. Ik weet ook niet meer of ik het woord gebruikte of mijn collega. L. zei tijdens het verhoor dat zij het geen prettig woord vond. Ik zei daarop dat het een Nederlands woord is. Ik weet niet meer of wij het woord daarna nog gebruikten. Ik sluit dit niet uit. 'Hoer' is voor mij een aanduiding van een beroepsgroep. Ook het woord prostituee ontweek L. Eigenlijk wilde zij helemaal niet over dit beroep praten. Zelf sprak zij over "dat werk". Het woord 'hoer' heeft voor mij geen negatieve bijklank of een bepaalde lading. Het staat gelijk aan prostituee. Ik ontken in ieder geval ten zeerste dit woord shockerend te hebben gebruikt. Ik gebruikte het alleen functioneel. Aan het eind van het verhoor zeiden wij dat na het onderzoek haar uitkering zou worden be indigd. Dit deel hoort bij het afsluiten van een laatste verhoor. Zij vroeg hierop hoe zij dan in haar

levensonderhoud moest voorzien. Wij zeiden haar toen dat zij daar zelf voor diende te zorgen. Wij zeiden dat zij haar huidige werk kon blijven doen of ander werk kon gaan doen. Ook kon zij dit werk doen totdat zij ander werk had gevonden. Wij benadrukten daarbij nogmaals dat zij zelf in haar onderhoud moest voorzien. De conclusie van haar dat wij haar onder druk zetten om haar werk te blijven doen, is een onjuiste conclusie van haar. Ik weet niet meer wie van ons dit tegen haar heeft gezegd. Ik denk dat mijn collega dit heeft gezegd."G. Informatie van het regionale politiekorps Noord-Holland-NoordOp 7 december 1998 verstrekte de korpschef van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord informatie over verzoeksters verblijf op het politiebureau te Hoorn op 9 en 10 januari 1998. In een mutatie van 9 januari 1998, die bij deze reactie was gevoegd, was onder meer vermeld dat een dienstdoende arts telefonisch twee soorten medicijnen had voorgeschreven. Op een insluitingsformulier betreffende verzoeksters insluiting op 9 januari 1998, dat eveneens bij deze reactie was gevoegd, was vermeld dat eenmaal aan verzoekster de voorgeschreven medicijnen waren verstrekt. H. Nadere reactie verzoekster Verzoeksters gemachtigde deelde op 21 december 1998 onder meer mee dat verzoekster bij haar standpunt bleef. BEOORDELING1. Twee sociaal rechercheurs van de gemeente Alkmaar, de heer B. en mevrouw W., hielden verzoekster aan op 9 januari 1998 in een priv -club in Hoorn op verdenking van steunfraude. Verzoekster was daar op dat moment werkzaam als prostituee. De betrokken ambtenaren verhoorden verzoekster die avond en de volgende dag als verdachte.2.1. Verzoekster heeft geklaagd over de wijze waarop de betrokken ambtenaren haar op 9 en 10 januari 1998 hebben bejegend tijdens deze verhoren. Zij heeft er in de eerste plaats bezwaar tegen dat de betrokken ambtenaren lachend hebben gereageerd op haar mededeling dat zij vijf jaar onder behandeling was bij de RIAGG.2.2. De betrokken ambtenaren hebben ieder ontkend dat zij verzoekster hadden uitgelachen. Zij hebben laten weten dat zij voorafgaande aan het verhoor al op de hoogte waren geweest van het feit dat verzoekster bij de RIAGG onder behandeling was. Daarnaast hadden zij deze mededeling geen reden gevonden om lacherig te reageren.

2.3. De verklaringen staan op dit punt tegenover elkaar. De ene verklaring is niet meer aannemelijk dan de andere. Daarom kan niet worden vastgesteld of de betrokken ambtenaren verzoekster hebben uitgelachen naar aanleiding van haar mededelingen over haar psychische toestand. Op dit punt kan dan ook geen oordeel worden gegeven.3.1. Daarnaast hebben de betrokken ambtenaren volgens verzoekster onnodig het woord "hoer" gebruikt.3.2. Het staat vast dat een aantal malen het woord "hoer" is gebruikt en dat verzoekster bezwaar heeft gemaakt tegen het gebruik daarvan. Het getuigt dan niet van een professionele houding om hiermee toch door te gaan. Bovendien valt niet in te zien waarom niet het alternatieve woord "prostituee" kon worden gebruikt. Het is begrijpelijk dat verzoekster zich door deze wijze van bejegening vernederd heeft gevoeld. Hieraan doet niet af dat het woord "hoer" voor een van de betrokken ambtenaren naar zijn zeggen geen negatieve bijklank of lading heeft, en hij het alleen functioneel heeft gebruikt. Op dit punt is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.4.1. Verzoekster heeft verder aangevoerd dat de betrokken ambtenaren onnodig hebben gedreigd haar moeder in te lichten over haar werkzaamheden.4.2. Het is aannemelijk dat de betrokken ambtenaren verzoekster hebben meegedeeld dat wanneer zij onvoldoende medewerking aan het onderzoek bleef verlenen, het voor hen noodzakelijk zou zijn om nader onderzoek te verrichten in haar sociale omgeving, om de omvang van haar werkzaamheden vast te stellen. Aangezien verzoeksters moeder op verzoeksters kind had gepast tijdens verzoeksters werkzaamheden, zou haar moeder als mogelijke getuige kunnen worden gehoord. De mededeling dat nader onderzoek nodig kon zijn, en wat dit nadere onderzoek zou kunnen inhouden, betrof informatie die paste binnen het kader van het opsporingsonderzoek van de betrokken ambtenaren betreffende verzoekster. Deze mededeling was dan ook niet onjuist. Daaraan doet niet af dat verzoekster de inhoud van de mededeling heeft ervaren als bedreigend. Niet is gebleken dat de bejegening door de betrokken ambtenaren op dit punt niet professioneel is geweest. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.5.1. Verzoekster heeft tot slot aangevoerd dat de betrokken ambtenaren haar hebben meegedeeld dat zij maar in de priv -club moest gaan werken zodat zij op die wijze in haar levensonderhoud kon voorzien.

5.2. Het is aannemelijk dat de betrokken ambtenaren verzoekster hebben meegedeeld dat haar uitkering werd be indigd, en dat verzoekster hen vervolgens heeft gevraagd hoe zij dan in haar levensonderhoud moest voorzien. Het is eveneens aannemelijk dat de betrokken ambtenaren verzoekster daarop hebben meegedeeld dat zij hierin zelf moest voorzien en dat zij haar huidige werkzaamheden kon voortzetten, of dat zij ander werk kon zoeken. Afhankelijk van de wijze waarop deze is gemaakt, kan de opmerking dat verzoekster haar werkzaamheden kon voortzetten ondersteunend zijn geweest, maar ook kwetsend. De betrokken ambtenaren hebben ontkend dat dit laatste het geval is geweest, omdat de bewuste discussie aan het eind van het verhoor had plaatsgevonden, waarbij de sfeer sterk was verbeterd. De wijze waarop de gewraakte opmerking is gemaakt, is niet komen vast te staan. Daarom kan op dit punt geen oordeel worden gegeven.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van twee sociale rechercheurs van de gemeente Alkmaar, die wordt aangemerkt als een gedraging van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Alkmaar, is gegrond ten aanzien van het gebruik van het woord "hoer", en niet gegrond ten aanzien van het dreigen verzoeksters moeder in te lichten over haar werkzaamheden, terwijl ten aanzien van het lachend reageren op verzoeksters mededeling dat zij onder behandeling was bij de RIAGG en ten aanzien van de opmerking over het voortzetten van verzoeksters huidige werkzaamheden geen oordeel kan worden gegeven.

Instantie: sociaal rechercheurs gemeente Alkmaar

Klacht:

Bejegening verzoekster tijdens verhoor i.v.m. verdenking van steunfraude.

Oordeel:

Geen oordeel