1998/540

Rapport
Op 10 oktober 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer V. te Amsterdam, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland en, naar naderhand bleek, een gedraging van een officier van justitie te Amsterdam. Naar deze gedragingen, die worden aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam) respectievelijk de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland op 13 augustus 1997 voor zijn flat zonder reden een Pools meisje, dat bij hem logeerde, samen met zijn hond heeft meegenomen.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Toen uit de reactie van de korpsbeheerder bleek dat het tevens om een gedraging van een officier van justitie te Amsterdam ging, werd ook de Minister van Justitie om een reactie verzocht. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De Minister berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. Feiten1. In de maand augustus 1997 verbleef een minderjarig Pools meisje bij verzoeker en diens zonen. Twee ambtenaren van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (hierna: de politie) postten op 13 augustus 1997 omstreeks 20.00 bij het adres van verzoekers zoon H. Toen het meisje kwam aanlopen, nam de politie haar mee en ook verzoekers hond, die zij bij zich had.2. Verzoeker wendde zich bij brief van 15 augustus 1997 tot de Commissie voor de politieklachten te Amsterdam. Hij stelde daarin onder meer dat het meisje al drie weken bij zijn zoons op bezoek was, nadat zij in juli met n van hen op vakantie in Griekenland was geweest. Zij zou 17 jaar zijn. Ook was er volgens verzoeker goed telefonisch contact met haar ouders, die over haar logeeradres beschikten.B. Standpunt verzoekerHet standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.C. Standpunt korpsbeheerder1. De beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland reageerde bij brief van 12 maart 1998 op de klacht. In die brief deelde hij onder meer het volgende mee:"Uit het onderzoek van de politie komt naar voren dat zij op verzoek van de Poolse ambassade in Den Haag een onderzoek heeft ingesteld naar de verblijfsplaats van een 16-jarig Pools meisje en daarnaast over de informatie beschikte dat het meisje tegen haar wil aan het adres X verbleef. Na telefonisch overleg met de piket officier van justitie, mr. R., is onder andere besloten om bij genoemd perceel te posten en bij het aantreffen van de minderjarige deze mee te nemen naar het bureau. Op grond hiervan kom ik tot het oordeel dat de klacht ongegrond is."2. Bij de reactie van de korpsbeheerder bevond zich een fax van de Poolse ambassade aan de politie te Amsterdam van 12 augustus 1997, die onder meer inhield:

"Naar aanleiding van het telefoongesprek met U, deelt de Consulaire Afdeling van de Ambassade van de Republiek Polen U mede dat de moeder van de Poolse burger M., geb. 20 januari 1981 te Wroclaw, bij de Poolse politie aangifte heeft gedaan van vermissing van haar dochter. Zij heeft ons een kopie van het proces-verbaal toegezonden. Hierbij ontvangt U de samengevatte vertaling van deze aangifte. Overigens willen wij opmerken dat het minderjarige meisje M. dat tegen haar wil wordt vastgehouden door J. (zoon van verzoeker; N.o.) niet permanent op het eerder aan U doorgegeven adres X verblijft. Wij hebben vernomen dat zij en J. op woensdag 13-08-1997 rond 20.00 uur gedurende enkele minuten op dit adres zullen zijn. Aangezien dit meisje minderjarig is, haar paspoort afgenomen en zij tegen haar wil wordt vastgehouden, verzoeken wij U vriendelijk stappen te ondernemen."3. In de bijgevoegde vertaling van de aangifte van vermissing, verklaarde de moeder van het meisje dat haar dochter sedert 22 juli 1997 werd vermist. Het meisje zou mogelijk zonder documenten zijn en worden vastgehouden door J. en H. (zonen van verzoeker). Voorts verklaarde de moeder dat zij had vernomen dat haar dochter op 13 augustus 1997 om 20.00 uur op het adres X zou verblijven.D. Standpunt Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 13 augustus 1998 op de klacht. De Minister achtte de klacht ongegrond en verwees voor de feitelijke toedracht naar de bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Amsterdam van 23 juli 1998.2. Het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie houdt onder meer in:"Op 12 augustus 1997 ontving de politie van het bureau Ganzenhoef via de Poolse ambassade het bericht dat het Pools meisje M., hierna te noemen slachtoffer, tegen haar wil zou verblijven bij verzoeker. Haar paspoort zou afgenomen zijn. Door de ouders van het slachtoffer was aangifte in Polen gedaan. Op basis van deze informatie bestond er naar het oordeel van de behandelend officier van Justitie jegens verzoeker een redelijk vermoeden van schuld aan de artikelen 279/280 en 282 van het Wetboek van Strafrecht, onttrekking van minderjarige aan het wettig gezag en opzettelijke vrijheidsberoving. Gezien deze verdenkingen

heeft de officier van Justitie opdracht gegeven om het slachtof-fer uit de omgeving van de verdachte(n) te halen teneinde haar als slachtoffer te horen en over te dragen aan haar ouders. Uit de stukken blijkt niet dat het slachtoffer onvrijwillig mee is gegaan met de politie of er bezwaar tegen heeft gemaakt aan haar ouders te worden overgedragen. De basis voor de beslissing door de behandelend officier van Justitie wordt gevormd door artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast kent de politie in haar taakstelling (artikel 2 van de Politiewet 1993) hulpverlening aan hen die deze behoeven. In situaties als de onderhavige wordt slechts dan duidelijk of hulp behoefd wordt indien het mogelijke slachtoffer afgezonderd wordt van de mogelijke dader. In ieder geval wordt het justitieel handelen gebillijkt door de aangifte van de ouders en door de aangifte van het slachtoffer jegens verzoeker. De hond is niet meegenomen in overleg met de behandelend officier van Justitie. Wellicht kan de politie een verklaring geven over het meenemen van de hond. Overigens komt het mij niet vreemd voor dat de hond die het slachtoffer onder zich hield op het moment dat zij meeging met de politie, niet is achtergelaten op straat maar is meegenomen. Daartoe heeft de politie zelfs een zorgplicht. Gezien het bovenstaande ben ik van oordeel dat het slachtoffer niet zonder reden door het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland is meegenomen. De behandelend officier van Justitie heeft verantwoordelijk gehandeld. Derhalve acht ik de klacht ongegrond."E. Nadere inlichtingen politieDaarnaar gevraagd, berichtte de politie dat de hond was meegenomen teneinde de zaak snel te regelen.F. Reactie verzoekerVerzoeker handhaafde in reactie op de verstrekte inlichtingen zijn eerder ingenomen standpunt.

Beoordeling

1. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Amsterdam- Amstelland (hierna: de politie) op 13 augustus 1997 voor zijn flat zonder reden een Pools meisje, dat bij hem logeerde, samen met zijn hond heeft meegenomen.2. Uit het onderzoek is het volgende gebleken. De politie kreeg op 12 augustus 1997 via de Poolse ambassade het verzoek een onderzoek in te stellen naar de verblijfplaats van een 16-jarig meisje. Haar moeder had aangifte gedaan van vermissing van het meisje sedert 22 juli 1997. Zij verklaarde daarin dat haar dochter mogelijk zonder documenten was, en dat zij op een onbekend adres werd vastgehouden door de zoons van verzoeker. Zij deelde mee dat haar dochter op 13 augustus 1997 om 20.00 uur enige tijd op adres X zou verblijven. Na overleg met de officier van justitie vatte de politie post op genoemd tijdstip bij het adres X teneinde het meisje mee te nemen.3. Strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, waartoe het be indigen van strafbare feiten behoort, is een taak van de politie, die bij de uitvoering van die taak onder gezag van het openbaar ministerie valt (zie

Achtergrond

, onder 5., 6. en 8.).4. De hiervoor onder 2. weergegeven informatie uit Polen vormde – naar objectieve maatstaven gemeten – voldoende aanleiding voor een verdenking ter zake van overtreding van de artikelen 279, 280 en/of 282 van het Wetboek van Strafrecht. In die situatie kon de officier van justitie in redelijkheid de politie de opdracht verstrekken het meisje uit de omgeving van de verdachte(n) te halen, teneinde de (vermoedelijke) strafbare toestand te doen be indigen. De onderzochte gedraging van de officier van justitie is daarmee behoorlijk.5. Aannemelijk is dat de politie het meisje ook heeft meegenomen in het kader van hulpverlening, in die zin dat overdracht aan het wettig gezag, haar ouders, kon plaatsvinden. Gelet op de minderjarigheid van het meisje en het verzoek van haar ouders, was er aanleiding voor de politie om (ook) in het kader van haar hulpverleningstaak op te treden. Nu het meisje de hond onder zich had toen zij werd meegenomen, heeft de politie gehandeld in overeenstemming met haar zorgplicht in situaties als deze door de hond niet op straat achter te laten, maar ook deze mee te nemen naar het bureau. Wanneer de politie optreedt in het kader van haar hulpverleningstaak staat zij overigens niet onder gezag van de officier van justitie, maar van de burgemeester (zie

Achtergrond

, onder 7.). De onderzochte gedraging van de politie is eveneens behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Amsterdam-Amstelland (de burgemeester van Amsterdam), is niet gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van een officier van justitie te Amsterdam, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond. BIJLAGEACHTERGROND1. Artikel 245, eerste tot en met vierde lid van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek:"1. Minderjarigen staan onder gezag.2. Onder gezag wordt verstaan ouderlijk gezag of voogdij.3. Ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door een ouder uitgeoefend.4. Het gezag heeft betrekking op de persoon van de minderjarige, het bewind over zijn vermogen en zijn vertegenwoordiging in burgerlijke handelingen, zowel in als buiten rechte."2. In artikel 279 van het Wetboek van Strafrecht (Sr.) is onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag strafbaar gesteld.3. Artikel 280 Sr. stelt strafbaar het verbergen of aan de naspeuringen van justitie of politie ontrekken van een minderjarige die onttrokken is of zich onttrokken heeft aan het wettig gezag.4. Ingevolge artikel 282 Sr. is strafbaar het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven of beroofd houden.5. Artikel 2 van de Politiewet:"De politie heeft tot taak in ondergeschiktheid aan het bevoegde gezag en in overeenstemming met de geldende rechtsregels te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde en het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven."6. Strafvordering, Tekst & Commentaar, onder redactie van C.P.M. Cleiren en J.F. Nijboer, tweede druk geeft op p. 1394 als definitie van strafrechtelijke handhaving:"Hieronder wordt verstaan de daadwerkelijke voorkoming, opsporing, de be indiging, de vervolging en de berechting van strafbare feiten, alsmede de uitvoering van beslissingen van de rechter of het OM in strafzaken."7. Artikel 12 van de Politiewet:"1. Indien de politie in een gemeente optreedt ter handhaving van de openbare orde en ter uitvoering van de hulpverleningstaak, staat zij onder gezag van de burgemeester.2. De burgemeester kan de betrokkn ambtenaren van politie de nodige aanwijzingen geven voor de aanvulling van de in het eerste lid bedoelde taken."8. Artikel 13 van de Politiewet:"1. Indien de politie optreedt ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, dan wel taken verricht ten dienste van justitie, staat zij, tenzij in enige wet anders is bepaald, onder gezag van de officier van justitie.2. De officier van justitie kan de betrokken ambtenaren van politie de nodige aanwijzingen geven voor de vervulling van de in het eerste lid bedoelde taken."9. Art. 27 van het Wetboek van Strafvordering luidt, voor zover hier van belang, als volgt:         "1. Als verdachte wordt v rdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit." Dit artikel stelt aan de mate van verdenking niet de eis van een 'ernstig' vermoeden, maar eist w l dat het vermoeden van schuld (het 'gedaan hebben') moet steunen op feiten of omstandigheden en dat dit vermoeden bovendien naar objectieve maatstaven gemeten 'redelijk' dient te zijn, dat wil zeggen "niet enkel in de oogen van den opsporingsambtenaar doch redelijk op zichzelf" (Memorie van Toelichting). Een redelijk vermoeden alleen op basis van subjectief inzicht is niet voldoende.

Instantie: Regiopolitie Amsterdam-Amstelland

Klacht:

Zonder reden Pools meisje, dat bij verzoeker logeerde, samen met zijn hond meegenomen.

Oordeel:

Niet gegrond

Instantie: officier van justitie

Klacht:

Zonder reden Pools meisje, dat bij verzoeker logeerde, samen met zijn hond meegenomen.

Oordeel:

Niet gegrond