1998/521

Rapport
Op 5 november 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer W. te Maartensdijk (thans te Soesterberg), met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord. Nadat verzoeker op 5 december 1997 nadere informatie had verstrekt werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar), een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker, filmproducent/journalist, klaagt erover dat op 15 augustus 1997 een met naam genoemde ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord, ook nadat hij de politieambtenaar zijn politiekaart had getoond, heeft geweigerd hem doorgang te verlenen bij een afzetting van een deel van de openbare weg waarachter hij filmopnamen wilde maken van een groots opgezet vuurwerk. Voorts klaagt verzoeker erover dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord zijn verzoek om vergoeding van de schade die hij door de geweigerde doorgang stelt te hebben geleden, heeft afgewezen.

Achtergrond

Zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Noord–Holland-Noord verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaar de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel politieoptreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Alkmaar over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De genoemde hoofdofficier van justitie maakte van deze gelegenheid geen gebruik. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.

Tevens werd de korpsbeheerder een aantal specifieke vragen gesteld. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder en verzoeker deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van de betrokken ambtenaar gaf aanleiding het verslag aan te vullen en op een enkel punt te wijzigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. De feiten1. Op vrijdag 15 augustus 1997 werd om 22.00 uur tijdens de jaarlijkse kermis in Hoorn een groots vuurwerk ontstoken. Verzoeker, filmproducent/journalist en in bezit van een politieperskaart (zie

Achtergrond

, onder 3.), had op aanwijzing van de gemeente Hoorn met de directeur van de stadsschouwburg geregeld dat hij vanaf het dak van de schouwburg filmopnamen kon maken van het vuurwerk. Een half uur voor aanvang van het vuurwerk arriveerde verzoeker in Hoorn met zijn auto bij een verkeersafzetting van de Westerdijk, ter hoogte van de kruising Breed/Vale Hen, ongeveer 230 meter verwijderd van de stadsschouwburg. Ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland Noord R. had tot het plaatsen van deze afzetting besloten met het oog op de veiligheid van de voetgangers, die op weg waren naar de locatie waar het vuurwerk zichtbaar zou zijn.2. In een mutatierapport van 15 augustus 1997 staat het volgende vermeld:"...rap. M., R., T., S. locatie: Hoorn – Keern – Noorderveemarkt – De Weel Gedurende de aanloop voor het vuurwerk zo'n 1.5 uur verkeer geregeld op genoemde kruising. Was zeer druk..."3. Verzoeker diende per brief van 18 augustus 1997 een klacht in bij het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord. In zijn brief deelde hij onder meer het volgende mee:"Vrijdagavond, 15 augustus jl. werd in Hoorn een groots opgezet vuurwerk ontstoken, dat ik wilde filmen voor mijn nieuwe bioscoopfilm "de Andere Kant van Nederland", een promotiefilm over ons land. Vooraf had ik uitvoerig en prettig contact hierover met de heer S., die het vuurwerk verzorgde en de heer B. van de Gemeente Hoorn.

Ik regelde op aanwijzing van de gemeente Hoorn met de directeur van de Parkschouwburg, de heer We., dat ik vanaf het dak van zijn gebouw filmopnamen kon maken. Deze opnamen zouden, gezien dit hoge standpunt, een heel bijzondere kijk geven op dit vuurwerk vanwege de reflekties hiervan op het water. De gedachte achter de film is Nederland op een bijzonder fraaie en ongebruikelijke manier te laten zien. De heer We. had ook een speciale parkeerplaats bij de artiestenuitgang gereserveerd, zodat ik niet met de omvangrijke en loodzware 35 mm film- en geluidsapparatuur hoefde te sjouwen. Ik had met hem afgesproken rond half tien bij zijn schouwburg te zijn. Tot mijn verbazing was deze enige weg die toegang biedt tot deze schouwburg afgesloten voor doorgaand verkeer. De politie weigerde mij doorgang te verlenen, dit ondanks de getoonde POLITIEPERSKAART (nr. 01864, (...)) en de vele apparatuur in de stationwagon. De betreffende politiefunctionaris die op mij bijzonder gestresst overkwam (de heer R., zoals hij zich later aan mij bekend maakte) liet mij weten zijn werk te doen en dat hij er helemaal niets mee te maken had dat er filmopnamen werden gemaakt. Hij weigerde mij tot driemaal toe door te laten. Het hielp ook niet dat ik de namen noemde van de directeur van de schouwburg en de gemeentemedewerker met wie ik de afspraken had gemaakt. Persoonlijk vind ik dat er geen enkele aanleiding was om mij niet door te laten. Ik heb de geplande filmopnamen hierdoor niet kunnen maken en daardoor onnodig veel kosten gemaakt waarvan ik U dan ook bijgaand de rekening presenteer. Ik vind het getuigen van weinig inzicht en professionaliteit van de betreffende politiefunctionaris om de registratie van zo'n feestelijk gebeuren zomaar, zonder enige reden, te dwarsbomen. Het was onmogelijk voor mij om de vele apparatuur handmatig vele honderden meters te vervoeren en bovendien waren er inmiddels geen parkeerplaatsen in de wijde omgeving te vinden. Uw medewerker had op de hoogte moeten zijn van het feit dat de politie de pers terwille dient te zijn wanneer een politieperskaart van de daarvoor speciaal opgerichte Landelijke Stichting wordt getoond. Zeker in dit geval, waarbij alles door mij en de officials tot in de puntjes was voorbereid, is dit gedrag van een politiefunctionaris beslist ontoelaatbaar. Ik heb deze avond niets kunnen vastleggen en ben onverrichter zake teruggekeerd."

4. In zijn naar aanleiding van de klacht van verzoeker uitgebrachte advies van 9 september 1997 deelde de hoofdinspecteur van politie V. aan de chef van het district Westfriesland West mee dat hij een nader onderzoek had ingesteld. Ten behoeve van dit onderzoek hadden de betrokken politieambtenaar R. en verzoeker tegenover hem een verklaring afgelegd.4.1. De tegenover hoofdinspecteur van politie V. afgelegde verklaring van politieambtenaar R. hield onder meer het volgende in:"...De klacht van de heer W. (verzoeker; N.o.) is niet terecht. Het was zo dat het op vrijdagavond 15 augustus 1997 tijdens de Hoornse kermis ontzettend druk was in de stad. In verband met het vuurwerk wat omstreeks 22.00 uur zou beginnen ontstond er een groot verkeersaanbod vanaf ongeveer 21.00 uur. Door de collega's H. en Wa. werd de toegang tot de Westerdijk ter hoogte van het Breed geheel afgesloten. Hierna ontstonden er opstoppingen tot aan de S9 en daarom werd het verkeer op de kruising Weel/Scharloo/Noorderveemarkt geregeld door de collega's L. en T. Door collega M. en mijzelf werd geassisteerd op de kruising Breed/Vale Hen. Omstreeks 21.15 uur werd het zo druk dat de veiligheid van de voetgangers, op weg naar het vuurwerk, in gevaar kwam. Daarom besloot ik om al het rijdende verkeer te weren en niemand meer toe te laten. Ook bewoners in het bezit van een vergunning werden niet meer toegelaten. Even later vervoegde die meneer W. zich bij mij en vroeg mij hem door te laten omdat hij moest filmen. Hij toonde mij niet een politieperskaart. Ik legde hem uit dat het te gevaarlijk was om met een auto door het publiek te rijden en verzocht hem zijn auto langs de Westerdijk te parkeren zodat hij dan geen honderden meters zou hoeven te lopen met zijn camera. Hij zei me dat hij niet wilde lopen omdat er apparatuur in zijn auto lag welke hij niet "onbeheerd" achter wilde laten. Ik deelde hem mede dat ik in deze situatie niemand met een auto door kon laten en dat ik voor hem geen uitzondering kon maken. De man reed door en kwam even later aanlopen en probeerde mij opnieuw te overtuigen dat hij erdoor moest om het vuurwerk te kunnen filmen. Hij vertelde toen dat hij een afspraak had met de directeur van "het Park" (schouwburg). Opnieuw verbood ik hem met de auto door te rijden omdat ik dit niet verantwoord vond in verband met de veiligheid van het wandelende publiek.

Even later zag ik dat de heer W. bij collega M. stond en vermoedde dat hij op die manier alsnog toestemming probeerde te krijgen om zich met zijn auto tussen het publiek te begeven. Ik mengde mij in dat gesprek en toen toonde de heer W. pas zijn politieperskaart en probeerde met zijn perskaart toestemming te verkrijgen met de auto door te kunnen rijden. Ik weigerde hem met de auto toe te laten om dezelfde reden als de eerste twee keren. Het was die avond wel druk maar voor ons geen reden om gestresst te raken. Het was natuurlijk wel irritant dat deze man ons hinderde tijdens onze werkzaamheden en bleef doordrammen omdat hij niet te voet met zijn apparatuur naar de schouwburg wilde lopen. Als hij geluisterd had naar mijn aanwijzingen, dan had hij geen honderden meters hoeven te lopen. Het is mij bekend hoe te handelen met mensen van de pers met een politieperskaart. De faciliteiten die ik in dit geval kon verlenen waren voor hem misschien niet optimaal maar in dit geval was het niet verantwoord hem met de auto door te laten rijden. De klager had zijn zaken slecht geregeld. Hij kon geen enkel schrijven tonen waaruit bleek dat hij afspraken had gemaakt met gemeente of de schouwburg. Indien de klager een half uur eerder ter plaatse was geweest dan had hij zo door kunnen rijden en de opnamen voor zijn film rustig kunnen voorbereiden. Ik zou de heer W. graag persoonlijk willen spreken want ik vind dat hij onterecht klaagt over mijn gedrag..."4.2. De tegenover hoofdinspecteur van politie V. afgelegde verklaring van verzoeker hield het volgende in:"...Op uw vraag waarom ik mijn politieperskaart niet toonde bij het eerste contact met de politie kan ik u zeggen dat deze kaart achter in mijn auto lag. Toen ik mijn auto had geparkeerd heb ik mijn perskaart wel getoond. Dat was dus tijdens het tweede contact. Ik had geen vergunning of schriftelijke bescheiden in mijn bezit omdat ik de zaken mondeling en telefonisch geregeld had. Ik was weliswaar omstreeks 21.30 uur daar en het was wel druk maar niet zo druk dat ik niet meer mijn auto tussen het wandelende publiek door kon rijden. De heer R. maakte op mij een gestresste indruk en was niet voor rede vatbaar en niet toerekeningsvatbaar. Het was in mijn ogen pure onwil en ik vond en vind het onbevredigend. Ik had de apparatuur die ik nodig had reeds gedeeltelijk gemonteerd. Bij elkaar weegt dat minstens 50 kilogram. Voor mij dus

ondoenlijk deze spullen over grotere afstand zonder auto te vervoeren. Ik hoop dat u mij schriftelijk kan antwoorden en tevens uitspraak kan doen over de eventuele schadevergoeding. Ik vind dat mijn klacht nog niet tot voldoende behandeling heeft geleid. Ik wil nog nadere stappen ondernemen om de schade die ik heb geleden vergoed te krijgen..."5. In zijn brief van 19 september 1997 deelde de waarnemend chef van het district Westfriesland West aan verzoeker het volgende mee:"...Om het toestromende verkeer in goede banen te leiden werden er die avond vanaf 21.00 uur zes collega's belast met het regelen van het verkeer. Om de veiligheid van het wandelende publiek te garanderen werd omstreeks 21.15 uur de Westerdijk ter hoogte van het Breed voor alle voertuigen afgesloten. Enige tijd later, omstreeks 21.30 uur, kwam u met een stationwagen op deze plaats aan om het grootse evenement, dat om 22.00 uur zou starten, te kunnen filmen. Hoewel er in voorkomende gevallen medewerking wordt verleend om de pers en/of filmmakers naar behoren hun werk te laten verrichten, was het in dit geval niet verantwoord om u per auto door het toestromende publiek te laten rijden. Wel kreeg u toestemming om uw voertuig langs de Westerdijk te parkeren, zodat u te voet toch naar de schouwburg kon gaan om uw werkzaamheden te kunnen verrichten. Indien u tijdig had ge nformeerd naar de plaatselijke omstandigheden had u het verzoek gekregen zich tussen 20.00 en 21.00 uur die avond te melden om op deze wijze een vrije doorgang naar de door u gewenste lokatie te verkrijgen..."6. In zijn brief van 29 september 1997 deelde verzoeker in reactie op de brief van 19 september 1997 van de waarnemend chef van het district West friesland West het volgende mee:"...1. Iedereen, dus ook het publiek, mocht de auto parkeren op de Westerdijk. Ik was daarmee niet geholpen, omdat het ondoenlijk en t riskant was de vele honderden meters te lopen met de al klaargemaakte, zeer omvangrijke, kwetsbare en bovendien loodzware apparatuur. Ik heb maar twee handen en mijn vriendin ook. Deze filmapparatuur lag los in mijn auto, dit om bij de schouwburg, waarmee ik afspraken had gemaakt (met Directeur We.), alles snel te kunnen opbouwen. De heer We. had speciaal voor deze gelegenheid voor mij een parkeerplaats achter het hek van de schouwburg gereserveerd!

Bovendien waren er op dat ogenblik al geen parkeerplaatsen meer buiten het afgesloten gebied.(...) Uw medewerker de heer R. was niet bereid, ondanks mijn verzoek, in de auto te kijken om persoonlijk de omvang van mijn meegebrachte film- en geluidsapparatuur vast te stellen.2. Niemand van de door mij benaderde mensen van de Gemeente Hoorn heeft mij vooraf in kennis gesteld van de afsluiting voor het verkeer en ik was lokaal ook niet op de hoogte. Mijn gemaakte afspraken waren, dacht ik, waterdicht. Ik heb dan ook totaal niet stilgestaan bij het feit dat het misschien handig zou zijn de politie vooraf te informeren over deze shoot.3. In uw verklaring geeft U aan dat het onverantwoord was om met de auto de afzetting te passeren. Ik vind dat volkomen uit de lucht gegrepen. Ik heb mijn auto namelijk even op de stoep (fout) geparkeerd (mijn vriendin bleef bij de wagen) om vervolgens naar de schouwburg te rennen. Achter deze politieafzetting was het rond half tien nog heel rustig. Er liepen slechts wat mensen en bij de schouwburg was het op dat moment nog helemaal stil. Er was dus geen sprake van een 'niet verantwoorde situatie'! Er was in Hoorn op 15 augustus j.l. ook geen sprake van een calamiteit, maar van een doodgewoon, maar toevallig wel groots opgezet vuurwerk, waar iedereen naar mocht kijken. Door de willekeur van uw, naar mijn mening bijzonder gestresste politiemedewerker R. heb ik mijn werk niet kunnen uitoefenen en heb ik hierdoor schade geleden..."7. In zijn rapportage van 13 oktober 1997 deed hoofdinspecteur van politie V. aan de chef van het district Westfriesland West verslag van een tweede verhoor van politieambtenaar R., alsmede van de verhoren van politieambtenaren M. en L.7.1. In deze rapportage is de navolgende op 7 oktober 1997 door politieambtenaar R. afgelegde verklaring opgenomen:"...Zoals ik reeds eerder verklaarde was het op vrijdagavond 15 augustus 1997 na 21.00 uur bijzonder druk in de stad in verband met het vuurwerk wat op 22.00 uur afgestoken zou worden. Ik blijf erbij dat het vanaf 21.00 uur tot 22.15 uur onverantwoord was om zich met de auto tussen het wandelende publiek te begeven. Ik heb later mensen gesproken die op het Gerritsland wonen en er

drie kwartier over deden om een afstand van 800 meter naar hun woning af te leggen. Ook mensen met een vergunning die achter de afzetting wonen werden niet toegelaten. Iedereen weet dat het onverantwoord is daar met een auto te gaan rijden en men accepteert dat ook. De heer W. was een van de laatsten die nog toestemming kreeg om langs de Westerdijk te parkeren. Vlak daarna werd ook de Westerdijk afgesloten voor alle verkeer. Tevens wil ik met nadruk verklaren dat de heer W. zijn politieperskaart pas toonde na zijn contact met collega M. Voor die tijd zou hij naar de Schouwburg lopen. Ik begreep toen dat hij met de heer We. van de Schouwburg terug zou komen, maar de heer We. heb ik niet gezien..."7.2. In genoemde rapportage is de navolgende op 7 oktober 1997 door politieambtenaar L. afgelegde verklaring opgenomen:"...Op vrijdagavond 15 augustus 1997, het tijdstip weet ik niet meer, werd ik samen met enkele collega's ingezet om het toestromende verkeer naar de Westerdijk in goede banen te leiden. Dit in verband met het groots opgezette vuurwerk wat omstreeks 22.00 uur die avond zou worden afgestoken. Ik kan me nog herinneren dat het die avond een "gekkenhuis" was met het verkeer. Ik stond nabij De Weel en Vale Hen en het wandelende publiek liep, gezien vanuit mijn post ter hoogte van de kruising Breed-Westerdijk, als een mierenmassa in de richting van de Westerdijk. Naar mijn mening kan je daar beter niet meer met een auto komen na 20.00 uur, want je loopt vast in een "trechter". Vanaf het moment dat wij de rijbaan afsloten, het tijdstip weet ik niet, was het niet verantwoord daar met een auto door het lopende publiek te rijden. Nadien werd het al drukker. Je kon over de hoofden lopen. Ik kan me nog herinneren dat wij enkele jaren geleden met lappendag in een soortgelijke situatie een bestuurder van een auto hebben moeten ontzetten toen hij met zijn voertuig door het wandelende kermispubliek reed. Een groep jongeren zette toen namelijk de auto van deze man op zijn kant en stak dit voertuig in de brand..."7.3. In genoemde rapportage is voorts de navolgende op 9 oktober 1997 door politieambtenaar M. afglegde verklaring opgenomen:"...Op vrijdagavond 15 augustus 1997 was het tijdens de Hoornse kermis erg druk in de stad vanwege het toestromende publiek naar

het vuurwerk wat om 22.00 uur zou worden afgestoken. Ik was samen met nog 5 andere collega's belast met de regeling van het verkeer om de toestromende menigte in goede banen te leiden. Ik kan me nog herinneren dat ik die avond samen met de brigadier R. het verkeer stond te regelen bij het Breed en de Westerdijk. Het was erg druk. Ik stond ongeveer 5 meter bij collega R. vandaan. Ik zag dat R. op een gegeven moment in gesprek was met de bestuurder van een personenauto. Ik heb niet gezien dat die man aan collega R. een perskaart toonde tijdens dit gesprek. Doordat de bestuurder van de auto kennelijk met R. in gesprek wilde blijven, stroopte het verkeer zich nog meer op. Ik keek af en toe in de richting van collega R. en die bestuurder, dit omdat ik zelf ook verkeer stond te regelen. Ik vermoedde dat R. die man doorverwees naar de Westerdijk. Dit maakte ik op uit de armbewegingen van R. Even later, het was al schemerig, meldde zich een man bij mij. Hij sprak over filmopnamen en het werd mij duidelijk dat dit de man was met wie R. in gesprek was geweest en over wie ik zojuist verklaarde. Ik wist niet wat de man met collega R. had gesproken dus verwees ik hem terug naar R. Toen de man mij aansprak toonde hij mij een mapje met een kaart daarin. Hij vertelde mij dat hij van de pers was. Ik heb de kaart niet goed kunnen zien vanwege de schemering. Ik heb de man doorverwezen naar collega R. omdat hij al eerder met hem had gesproken. Ik wist niet wat zij in dat eerste gesprek met elkaar hadden afgesproken. Tijdens het regelen van het verkeer was het erg druk met voetgangers. Buiten het afgesloten gebied was het druk met autoverkeer. Iedereen was onderweg naar het vuurwerk. Hoe laat het was op dat moment weet ik niet meer. Ik vond dat het na de afsluiting voor het verkeer niet meer verantwoord was om auto's toe te laten tussen het wandelende publiek..."8. Naar aanleiding van de klacht van 18 augustus 1997 van verzoeker, deelde de korpsbeheerder bij brief van 29 oktober 1997 als zijn beslissing het volgende mee aan verzoeker:"...Uit het naar aanleiding van uw klacht ingestelde onderzoek is gebleken dat er vrijdag 15 augustus 1997 omstreeks 22.00 uur een vuurwerk zou worden ontstoken in de gemeente Hoorn in verband met de kermis. Omstreeks 21.00 uur ontstond er een zodanig groot verkeersaanbod dat het noodzakelijk werd om het verkeer te regelen en de Westerdijk te Hoorn voor het verkeer af te sluiten onder andere bij de kruising Breed/Vale Hen. Omstreeks 21.15 uur werd het zo druk dat de veiligheid van de voetgangers, welke op weg waren naar het vuurwerk, in gevaar kwam. Om deze reden werd besloten om al het rijdende verkeer te weren. Ook de aldaar

wonende bewoners, in het bezit van een parkeervergunning, werden niet meer toegelaten. Even na de afsluiting voor alle verkeer vervoegde u zich bij de afsluiting met het verzoek u door te laten daar u filmopnamen moest maken. U heeft toen niet uw perskaart getoond. De aldaar dienstdoende politieambtenaar heeft u toen medegedeeld dat het te gevaarlijk was om met een auto door het publiek te rijden en hij verzocht u om uw auto langs de Westerdijk te parkeren zodat u redelijk dichtbij uw bestemming was. U heeft toen aangegeven niet te willen lopen omdat er apparatuur in uw auto lag welke u daar niet onbeheerd achter wilde laten. De politieambtenaar deelde u daarop mede dat hij in de gegeven situatie niemand met een auto kon doorlaten en dat hij ook voor u geen uitzondering kon maken. Hierna bent u verder gereden doch bent even later te voet weer bij de politieambtenaar teruggekeerd om hem ervan te overtuigen dat u er met uw auto door wilde om te kunnen filmen en dat u een afspraak had met de directeur van de schouwburg "Het Park". De politieman deelde u toen nogmaals mede dat u niet kon doorrijden omdat hij het niet verantwoord vond in verband met de veiligheid van het wandelende publiek. Even later hebt u zich gewend tot een collega van de politieman, die zich in de nabijheid bevond. De politieman met wie u het eerst heeft gesproken heeft zich toen in dat gesprek gemengd daar hij vermoedde dat u alsnog probeerde toestemming te krijgen om met uw auto door het publiek te rijden. U heeft daarop uw perskaart getoond. Om de reeds vermelde reden werd ook toen de doorgang aan u geweigerd. De procedures met betrekking tot de politieperskaart waren de politieambtenaren bekend. De faciliteiten die de politie u op dat moment kon bieden, u kreeg immers toestemming om te parkeren op de Westerdijk op een niet te grote afstand van de schouwburg, waren voor u wellicht niet optimaal, maar naar de mening van de betreffende politieambtenaren was het in dit geval niet verantwoord om, gezien het drukke voetgangersverkeer, u met uw auto door te laten rijden. Gelet op het bovenstaande ben ik van mening dat de politie in deze niet onbehoorlijk heeft gehandeld en ik acht uw klacht dan ook ongegrond. Uw verzoek om een vergoeding van de naar uw mening, als gevolg van de weigering u doorgang te verlenen, geleden schade kan ik derhalve niet honoreren. Wellicht had een en ander kunnen worden voorkomen indien u tijdig had ge nformeerd naar de plaatselijke omstandigheden en duidelijke afspraken had gemaakt..."

B.Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat hiervoor samengevat weergegeven onder

Klacht

.C. Het standpunt van de korpsbeheerderIn zijn brief van 3 maart 1998 gaf de korpsbeheerder zijn reactie op de klacht van verzoeker. De inhoud van deze reactie komt overeen met de beslissing op de klacht van verzoeker van 18 augustus 1997 bij de politie (zie hiervoor, onder A.8.).D. De reactie van verzoekerIn reactie op het standpunt van de korpsbeheerder deelde verzoeker onder meer het volgende mee:" "Hij heeft toen niet zijn perskaart getoond". Mijn reaktie nogmaals. Ik ken Hoorn niet, was verkeerd gereden, kwam aan bij de onverwachte verkeersafzetting, waar agent R. de scepter zwaaide en ik vroeg hem hoe ik bij de Schouwburg kon komen omdat ik daar moest filmen! Ik wist niet eens waar die lag! Een roodgeblakerde agent R. gebaarde heftig naar rechts te rijden, een plek waar ik duidelijk niet moest zijn. Toen pas vertelde ik over mijn perskaart, die ik niet direct kon pakken want die lag achterin de auto. Ik moest vervolgens wel parkeren, fout, op de stoep 10 meter van de afzetting om mijn perskaart te kunnen pakken. Hierna liep ik naar agent R. om hem mijn kaart te laten zien. De essentie van het verhaal is dat ik mijn perskaart wel degelijk heb laten zien (zelfs diverse malen) – hetgeen de politie nu ontkend -. Tijdens mijn eerste contact meldde ik agent R. al over mijn perskaart! Deze man had al van begin af aan met mijn doel van die avond "helemaal niets mee te maken". Voor de rest koppel ik terug naar mijn eerder uitgebrachte verslag. (...) Ik reed die avond de Audi A 4 Stationwagon van mijn vriendin P. (zij was deze avond meegekomen). Deze auto heeft geen alarm, dus ik kon geen apparatuur in de auto achterlaten omdat deze dan onverzekerd is. De waarde van mijn zeer omvangrijke apparatuur is zo'n half miljoen waard, vandaar. Vergeten wordt in de melding van de politie dat agent R. weigerde om in onze auto te kijken om de omvang van mijn apparatuur vast te stellen. Ik vroeg hem hier tijdens ons eerste gesprek al nadrukkelijk naar! Deze functionaris had dan tenminste kunnen

constateren dat het onmogelijk was om deze apparatuur met twee personen in n keer veilig over vele honderden meters te vervoeren en ... dat mijn verhaal over de geplande filmopnamen wel degelijk serieus was! De verklaring van de politie over het tijdstip van het tonen van de perskaart is volstrekt onjuist. Ik zie dit melden in deze brief als een manier om de lezer op een dwaalspoor te brengen. Dat agent R. die avond bijzonder gestresst zijn werk deed en ook zo reageerde, daar wordt in dit schrijven van de politie met geen pen over geschreven! (...) Het was druk en bijzonder lawaaiig bij de kermis waar de afzetting was geplaatst. Logisch, want vele geluidsinstallaties stonden daar op vol vermogen door elkaar te blazen. Achter de afzetting was het op dat moment daarentegen qua publiek zeer rustig. Ik constateerde dat toen ik naar de schouwburg rende. Ik heb daar overigens ook geen agent gesignaleerd! Ik heb nooit tegen de heer R. gezegd dat ik met de directeur van de schouwburg, de heer We., terug zou komen bij de afzetting. Ik vind het bovendien ongepast om zo'n man te vragen helemaal naar die afzetting te komen lopen om een agent te overtuigen. Ik noemde de heer R. de naam van de heer We. en zijn functie en dat ik een afspraak met hem had daar te filmen en dat hij achter het hek van de schouwburg een parkeerplaats voor mij had gereserveerd. Dat moest toch voldoende zijn en bovendien toonde ik mijn geldige Politieperskaart. Het relaas van brigadier L. (...) over het verkeer kan ik niet beoordelen, in zoverre dat ik alleen de situatie heb gezien tussen de politieafzetting en de schouwburg en dat ik deze afstand zonder enig probleem met de auto, op het moment dat ik er was, had kunnen overbruggen. De auto zou bovendien veilig staan achter het hoge stalen hekwerk van de schouwburg. Ik neem natuurlijk aan dat het ten tijde of vlak voor het vuurwerk aanzienlijk drukker werd, maar toen was ik er al niet meer want ik mocht niet binnen. De genoemde plaatsen in dit relaas zijn mij volstrekt onbekend. Het relaas van hoofdagent M.:Ik heb inderdaad met een andere agent gesproken en ook hem mijn politieperskaart laten zien, maar niet in een mapje, maar gewoon los in de hand. Deze perskaart is duidelijk, heeft grote letters

en is zo groot als een creditkaart. (...) Als de agent deze kaart niet goed kon lezen had hij hem kunnen vragen! Dat deed hij niet. De agent stond met zijn rug naar het afgezette rustige deel. Voor hem was een gekkenhuis zichtbaar van de kermis met knipperende lampen, flitsers, schijnwerpers, draaiende objecten, voorzien van een enorm lawaai van toeters, bellen, sirenes en allerlei muziek op decibelniveau pijngrens! Het was wellicht onverantwoord om op die kermis te filmen. Echter... daar moest ik als filmer helemaal niet zijn. Het oordeel van de drukte die door deze agent wordt gegeven heeft volgens mij te maken met uitsluitend het verkeer dat op de afzetting afkwam en van die enorme kermis. Brief Politie Noord Holland Noord: Ondw. klacht politieoptreden. (...) weer de bevestiging dat het door de kermis zo ontzettend druk was. Echter agent R. keek net als zijn collega M. naar de drukte van de kermis, niet naar de op dat moment stille straat achter hem waar ik doorheen moest om de schouwburg te kunnen bereiken. (...) De heer R. legde niets uit, hij zei dat ik niet door kon en dat hij er niets mee te maken had dat ik afspraken had gemaakt met de gemeente en met de heer We. van de Schouwburg. Ik kon ergens rechts in een straat parkeren en verder niets. Met mijn werk had hij niets te maken zei hij en hij deed zijn werk. Ik heb de agenten niet gehinderd in het uitoefenen van hun werk. Waarom zou ik? Ik heb uitsluitend en alleen om medewerking gevraagd zodat ik de geplande filmopnamen vanaf de schouwburg kon maken. Ik liep permanent stuk op pure onwil van de politie, lees agent R. Het is tekenend dat agent R. 'het irritant vind', dat ik mij inspande om mijn filmopnamen te kunnen maken. Ik was hiervoor nota bene helemaal naar Hoorn gereden en ik werd gehinderd in de uitoefening van mijn beroep! Niet de politie. Het was een druk verkeerspunt want er reden veel auto's, dat is een feit, maar de heer R. stond niet open en wilde vanaf het begin al niet meewerken. Als hij verklaart dat hij niet gestresst was zijn dat zijn woorden. Zijn weigering om naar de omvang van mijn filmapparatuur te kijken die op de achterbank en achterin de auto lag is hierbij tekenend. De heer R. verklaart dat ik 'mijn zaken slecht had geregeld en geen schrijven kon tonen'. Natuurlijk kon ik niets tonen omdat niemand van de vooraf door mij benaderde Gemeente Hoorn en schouwburg had verteld dat de weg wel eens afgesloten zou kunnen

worden. De afzetting kwam dan ook als een volstrekte verrassing en daar kun je je dan uit redden door je perskaart te gebruiken, je apparatuur als bewijs te tonen en de namen van de mensen te noemen waarmee je afspraken hebt gemaakt. Alleen deze avond werkte dat helaas niet. Als ik het wel had geweten had ik echt wel gezorgd een fax bij me te hebben met een verklaring van de autoriteiten. Dat ik laat bij de afsluiting was, kwam omdat ik per ongeluk verkeerd was gereden. Ik was op de hoofdweg n weg te ver naar rechts gegaan... Kan gebeuren als je in een onbekende stad komt. Natuurlijk ben ik bereid om met de heer R. van gedachten te wisselen, maar de filmopnamen, het doel van mijn missie, krijg ik hiermee niet. Ik wilde met mijn brief zeker niet de heer R. beschadigen! Waarom zou ik, dat is mijn doel niet en zo sta ik niet in deze wereld. De heer R. was echter de autoriteit, de vertegenwoordiger van het systeem, die er de oorzaak van was dat ik mijn werk niet kon doen. Dus als mijn reaktie dan komt heeft die te maken met die meneer R. als vertegenwoordiger van. Ik heb niets persoonlijks tegen de heer R., laat dat duidelijk zijn! Alleen op deze avond ging er iets behoorlijk mis en ik was de dupe! Dat is het punt. Dit is mijn relaas op het gestuurde dossier..."E. Nadere informatie van de korpsbeheerder1. Per brief van 29 mei 1998 verzocht de substituut-ombudsman de korpsbeheerder de volgende vragen te beantwoorden:"- Wat wordt in bijlage 2 van uw brief van 3 maart 1998 bedoeld met 'voorkomende gevallen', waarin pers en filmmakers medewerking wordt verleend om naar behoren hun werk te verrichten? Indien die gevallen wat betreft drukte en afzettingen vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval, waarin verschilden deze dan? - In bijlage 3 van uw brief van 3 maart 1998 wordt meegedeeld dat verzoeker zijn zaken slecht had geregeld en dat hij geen schriftelijke stukken bij zich had waaruit de politie ter plaatse kon blijken dat hij afspraken had met de gemeente en schouwburg. Zou verzoeker zijn toegelaten indien hij deze stukken bij zich had gehad?"2. In zijn reactie op de aan hem gestelde vragen stuurde de korpsbeheerder bij zijn brief van 17 juni 1998 een rapport van de chef van het district Westfriesland West van 10 juni 1998 met daarbij

gevoegd een plattegrond waarop de door de substituut-ombudsman gevraagde bijzonderheden waren aangegeven (zie BIJLAGE II). Deze deelde daarin het volgende mee:"...Brigadier R. is stellig in zijn mening, dat het op de bewuste vrijdagavond 15 augustus 1997, ten tijde toen hij bij de wegafzetting in Hoorn werd aangesproken door Klager, zodanig druk op de afgezette rijbaan (zijnde een weg voor nrichtingsverkeer) was, dat hij van oordeel was dat het uit veiligheidsoverwegingen t.a.v. publiek c.q. toeschouwers op het afgezette weggedeelte onverantwoord was om klager met zijn voertuig door te laten rijden naar bedoelde Schouwburg. In die directe nabijheid van de wegafzetting – tevens aanspreekplaats – werd W. de mogelijkheid geboden zijn voertuig te parkeren, doch daarvan wenste hij geen gebruik te maken. Voorts liep de heer W. twee keer bij R. weg. Toen hij R. voor de derde keer aansprak, toonde hij voor het eerst z'n perskaart. Intussen nam het publiek zienderogen toe op het afgezette weggedeelte, waardoor R. slechts volhardde in zijn standpunt. Ten aanzien van het eerste aandachtsstreepje in de brief van 29 mei jl. van de nationale ombudsman bericht ik u, dat er binnen mijn district ongehinderd aan "de pers" de mogelijkheid wordt geboden hun werk te doen. In deze specifieke situatie werd hier de beperking opgelegd, dat het voertuig van klager buiten de afzetting geparkeerd moest worden. Deze situatie was daarom specifiek te noemen, dat tijdens het kermisgebeuren Hoorn de politie nagenoeg ieder jaar met geweldsaspecten te doen had. Op grond daarvan en uit ervaring dat een deel van het publiek, dat er van uitgaat op een stuk autovrije weg en of rijbaan te kunnen vertoeven, geen auto's duldt, wordt jaarlijks van kort voor tot kort na het vuurwerkgebeuren bedoelde rijbaan afgezet ten behoeve van de "vuurwerk-toeschouwers". Niet werd uitgesloten, dat heethoofden in dit geval zich mogelijk zouden vergijpen aan de auto van klager. Het op de kant gaan van zo'n voertuig zou ook het overige publiek in gevaar kunnen brengen. Begeleiding was i.v.m. mankracht al helemaal niet in beeld. Dit rechtvaardigde mijns inziens het door R. ingenomen standpunt. Ten aanzien van het gestelde bij het tweede aandachtsstreepje in de brief van 29 mei jl. van de nationale ombudsman deel ik mee, dat klager – ook al had hij alle bescheiden voor elkaar en bij zich – precies gelijk zou zijn behandeld. Er was slechts n voorwaarde/argument, waaronder hij met zijn voertuig tot aan de door hem gewenste lokatie had kunnen doorrijden en dat was als hij een half uur eerder bij de afzetting was verschenen..."F. Nadere reactie van verzoekerIn zijn brief van 16 juli 1998 deelde verzoeker als reactie op de nadere informatie van de korpsbeheerder het volgende mee:

"..."Voorts liep W. twee keer bij R. weg. Toen hij R. voor de derde keer aansprak toonde hij voor het eerst zijn perskaart." Pertinent onjuist, zie mijn eerdere verklaring. Citaat "Intussen nam het publiek zienderogen toe op het afgezette weggedeelte". Tijdens mijn contact met de politie was er een vrijwel constante aanwezigheid van mensen. Ook toen ik al bij de Schouwburg was geweest vond ik het niet opvallend drukker en zeker niet aan de kant van dit theater. Het valt mij op dat pas na bijna een jaar wordt gerept over 'geweldsaspecten' en 'heethoofden' en dat er wordt geschreven over 'publiek dat geen auto's duldt en zich zou vergrijpen aan de auto van klager...'. Achter de afzetting, nogmaals, was sprake van een bijzonder rustig straatbeeld met enkele gezinnen met kinderen, een enkele voetganger, wat verliefde stellen en echtparen die gezellig in alle rust over straat liepen, kortom een keurig publiek. Heethoofden heb ik deze avond beslist niet achter de politieafzetting gezien. Gedurende mijn 24 jarige loopbaan, waarbij ik regelmatig met mijn auto stapvoets door een wandelgebied moest rijden, o.a. voor tv programma's op locatie, heb ik overigens nog nooit een vervelende ervaring met het publiek gehad. Het door de politie verstrekte kaartje geeft duidelijk aan dat het ondoenlijk was de 320 meter te lopen met de loodzware 35 mm filmapparatuur die in vele onderdelen los in de auto lag. Deze afstand is zelfs groter dan ik verwachtte. Het kaartje geeft ook aan hoe belangrijk het hoge standpunt op de Schouwburg voor mij was om locatie 4, de boot met het vuurwerk, te kunnen filmen..."G. Reactie van de betrokken ambtenaar R.In reactie op de klacht deelde betrokken ambtenaar R. in een brief, binnengekomen bij het Bureau Nationale ombudsman op 17 november 1998, het volgende mee:"...De heer W. deelde mij mede dat hij de heer We. wel zou gaan halen. Hij is toen in de richting van het parkschouwburg gelopen, kennelijk met de bedoeling om inderdaad de heer We. te halen. Ik zag vervolgens dat hij zonder de heer We. terugkwam. Ik kreeg mede hierdoor stellig de indruk dat de heer W. om alles zijn zin wilde "doordrammen".3. Doordat hij steeds weer bij mij en die ene keer bij collega M. terugkwam, konden wij ons werk niet naar behoren uitvoeren. Ik voelde mij door het gedrag van de heer W. ernstig belemmerd. Ik

zag onder andere dat de opstopping groter werd. Ik heb daarbij mijn stem enkele malen moeten verheffen om de heer W. duidelijk te maken, dat hij verkeerd bezig was. Deze stemverheffing moest ik wel doen vanwege het ontzettende lawaai afkomstig van zeer luide muziek van de kermisexploitanten/ van kermisapparatuur/ van luidruchtige mensen. Door dit alles heeft de heer W. mogelijk de indruk gekregen dat ik gestresst was, doch dat was zeker niet het geval.4. Ik weet nogmaals precies hoe te handelen met de pers bij politieoptreden. Gezien de omstandigheid van 15 augustus 1997 heb ik volgens mij conform de richtlijnen gehandeld..."

Beoordeling

I. . Ten aanzien van de weigering om aan verzoeker doorgang te verlenen1. Op vrijdagavond 15 augustus 1997 werd om 22.00 uur tijdens de jaarlijkse kermis in Hoorn een groots vuurwerk ontstoken. Verzoeker, filmproducent/journalist, had op aanwijzing van de gemeente Hoorn met de directeur van de stadsschouwburg geregeld dat hij vanaf het dak van de schouwburg filmopnamen kon maken van het vuurwerk. Een half uur voor aanvang arriveerde verzoeker in Hoorn bij een verkeersafzetting van de Westerdijk, ter hoogte van de kruising Breed/Vale Hen (zie BIJLAGE II). Verzoeker klaagt er over dat een met naam genoemde politieambtenaar toen, ook nadat hij hem zijn politieperskaart had getoond, heeft geweigerd hem doorgang te verlenen bij de afzetting waarachter hij zijn filmopnamen wilde maken. Verzoeker heeft daarbij aangegeven dat tijdens zijn contact met de politie er mensen waren en dat het straatbeeld achter de afzetting bijzonder rustig was.2. In zijn reactie op de klacht deelde de korpsbeheerder mee dat er de betreffende avond omstreeks 21.00 uur een zodanig groot verkeersaanbod was ontstaan, dat het noodzakelijk was geworden om het verkeer te regelen. Daartoe werden zes politieambtenaren ingezet en werd de Westerdijk voor het verkeer afgesloten, onder meer bij de kruising Breed/Vale Hen. Omstreeks 21.15 uur werd het zo druk dat de veiligheid van de voetgangers, die op weg waren naar het vuurwerk, in gevaar kwam, aldus de korpsbeheerder. Om die reden was besloten om al het rijdende verkeer, waaronder ook de achter de afzetting wonende mensen met een parkeervergunning, te weren. Om dezelfde reden werd voor verzoeker, ook nadat hij zijn perskaart had getoond, geen uitzondering gemaakt. Voorts deelde de chef van het district Westfriesland West mee dat tijdens het kermisgebeuren in Hoorn de

politie nagenoeg ieder jaar met geweldsaspecten te doen heeft. Niet werd uitgesloten dat heethoofden zich mogelijk zouden vergrijpen aan de auto van verzoeker. Het op de kant gaan van z'n voertuig zou ook het overige publiek in gevaar kunnen brengen. Dit rechtvaardigde, ook volgens de korpsbeheerder, het door de betrokken ambtenaar ingenomen standpunt.3. De betrokken politieambtenaar R. heeft aangegeven dat hij verzoeker had gewezen op het gevaar voor het publiek en dat hij hem toestemming had gegeven om zijn auto te parkeren langs de Westerdijk, zodat hij redelijk dicht bij zijn bestemming was, en niet honderden meters behoefde te lopen.4. Gelet op de omvang van de kermis, de dag en het tijdstip waarop het publiek deze kermis bezocht – vrijdagavond -, alsmede gelet op het te onsteken vuurwerk als bijzondere attractie, staat voldoende vast dat het de betreffende avond zeer druk was in het centrum van Hoorn. Tegen deze achtergrond staat eveneens voldoende vast dat op het tijdstip waarop verzoeker zich bij de afzetting op het kruispunt aan de Westerdijk bevond, het ook daar zeer druk was, aangezien de twee hoofdstraten waar de kermis werd gehouden op dit kruispunt uitkwamen, dit kruispunt op de route lag van de locaties waar het vuurwerk was te bezichtigen en het tijdstip van verzoekers aanwezigheid een half uur lag voor de aanvang van het vuurwerk.5. Uit het onderzoek is gebleken dat de betrokken ambtenaar van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord tot het plaatsen van de afzetting had besloten met het oog op de veiligheid van de voetgangers die op weg waren naar de locatie vanwaar het vuurwerk zichtbaar zou zijn. Gelet op de hiervoor onder 4. genoemde omstandigheden kon de politie in redelijkheid tot de beslissing komen om op de betreffende plaats het motorverkeer te weren.6. Wanneer de politie om redenen van veiligheid van het voetgangersverkeer een weg afzet voor motorverkeer, rechtvaardigt deze afsluiting van het weggedeelte niet in zichzelf al een weigering van de toegang tot dat weggedeelte aan journalisten (zie BIJLAGE I,

Achtergrond

, onder 1. en 2.). Er kan voor de politie alleen een toereikende reden zijn om ook journalisten met een motorvoertuig de toegang tot de betreffende plaats te ontzeggen indien en voor zover de politie door toelating van deze journalist(en) op onaanvaardbare wijze zou worden gehinderd in haar taakuitoefening, en/of indien door die toelating onaanvaardbare veiligheidsrisico's in het geding zouden zijn. Indien van deze omstandigheden geen sprake is, kan de toegang, in het geval de journalist deze wenst ten behoeve van de doorgang naar een verderop gelegen plaats, niettemin worden geweigerd indien een redelijk alternatief bestaat om de betreffende plaats te bereiken.

7. Gelet op hetgeen hiervoor onder 4. is overwogen, het feit dat ook de bewoners met een vergunning in verband met de drukte niet meer werden toegelaten en het tijdens een drukke uitgaansavond niet uit te sluiten risico dat voetgangers zich tegen verzoekers auto zouden keren, moet worden geoordeeld dat de situatie ter plaatse dusdanig was dat de politieambtenaren in redelijkheid hebben kunnen komen tot hun hiervoor bedoelde beoordeling van de veiligheidsituatie en daarmee tot hun beslissing verzoeker geen doorgang te verlenen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.II. . Ten aanzien van de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding1. Verzoeker klaagt er in de tweede plaats over dat de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord zijn verzoek heeft afgewezen om vergoeding van de schade die hij door de geweigerde doorgang stelt te hebben geleden.2. De korpsbeheerder had geweigerd verzoekers verzoek tot schadevergoeding te honoreren, aangezien hij van mening was dat de politie niet onbehoorlijk had gehandeld door verzoeker geen doorgang te verlenen. Gelet op hetgeen hiervoor onder I. is overwogen en uitgaande van de terughoudende benadering die de Nationale ombudsman volgt in schadevergoedingszaken (zie BIJLAGE I, ACHTERGROND, onder 4.), moet worden geoordeeld dat verzoekers schadeclaim niet zo evident juist is dat de korpsbeheerder niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om het verzoek om vergoeding van de schade af te wijzen. De onderzochte gedraging is ook op dit punt behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord-Holland-Noord (de burgemeester van Alkmaar), is niet gegrond.

BIJLAGE I

Achtergrond

1. Art. 7, lid 1 van de Grondwet bepaalt:"Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet." Art. 10, lid 1 van het door Nederland geratificeerde Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden regelt eveneens het recht op vrijheid van meningsuiting, dat onder meer de vrijheid omvat om inlichtingen te ontvangen of te verstrekken. Lid 2 voorziet in de mogelijkheid om de genoemde vrijheden te onderwerpen aan bepaalde beperkingen, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van onder meer de openbare veiligheid of het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten. Ook art.19, lid 2 van het door Nederland geratificeerde Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten geeft onder meer een ieder de vrijheid om inlichtingen te vergaren en door te geven. De uitoefening van dit recht kan, ingevolge lid 3, aan bepaalde beperkingen worden gebonden, maar alleen wanneer deze bij de wet worden voorzien, en nodig zijn onder meer in het belang van de nationale veiligheid of ter bescherming van de openbare orde.2. In de in 1980 opgestelde, en in 1988 herziene "Leidraad over de positie van de pers bij politieoptreden" hebben de minister van Binnenlandse Zaken en de minister van Justitie een uiteenzetting gegeven over de grondrechten waarop vertegenwoordigers van de pers zich kunnen beroepen, en over de bevoegdheden van de politie om deze rechten te beperken. In de Leidraad wordt naar voren gebracht dat de pers een bijzondere maatschappelijke functie vervult bij de realisering van de vrijheid van meningsuiting, zoals bedoeld in art. 7 van de Grondwet, en van de vrijheid om inlichtingen te verzamelen en door te geven, zoals die is weergegeven in art.10 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, en in art.19 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. In de Leidraad wordt aangegeven dat die functie van wezenlijk belang is voor de vorming van de openbare mening over het doen en laten van de overheid. In dat verband wordt de wenselijkheid uitgesproken dat journalisten wanneer dat mogelijk is hun journalistieke werk ook kunnen doen op plaatsen waar het publiek niet kan worden toegelaten.

In paragraaf 4 van de Leidraad wordt verder gesteld:"Zowel bij de handhaving van de openbare orde als bij de uitvoering van justiti le politietaken kunnen zich situaties voordoen, waarin maatregelen moeten worden getroffen om feitelijke hinder door omstanders bij het politieoptreden tegen te gaan. Soms blijkt het bijvoorbeeld nodig, een gedeelte van de openbare weg voor het publiek af te sluiten. Bij ordeverstoringen komt het ook voor, dat de politie aan een ieder het bevel geeft zich te verwijderen. Zulke maatregelen kunnen voor journalisten een beperking meebrengen van de mogelijkheid ter plekke informatie te vergaren. De algemene taakomschrijvingen geven de politie de bevoegdheid maatregelen te treffen om te voorkomen dat omstanders in gevaar komen of de politie voor de voeten lopen."3. Op initiatief van het Overlegorgaan Justitie-Politie-Pers wordt sinds 1980 een landelijke politieperskaart uitgegeven. De kaart legitimeert de houder ervan als professioneel journalist. In dit verband wordt in de hiervoor, onder 2., genoemde Leidraad opgemerkt dat, met het oog op de betekenis van de journalistiek voor de realisering van de vrijheid om inlichtingen te verzamelen en door te geven, veelal aan journalisten toegang wordt verleend tot plaatsen die zijn afgesloten voor het publiek. Daarbij dient de journalist op verzoek de politieperskaart te tonen. Vanaf 1 januari 1988 bestaat de landelijke politieperskaart uit een genummerd perslegitimatiebewijs en een daaraan gekoppeld persherkenningsteken. Het persherkenningsteken dient te worden gedragen in situaties waarbij sprake is van grootschalig politieoptreden.4. In het geval van een klacht over een besluit van een bestuursorgaan tot afwijzing van een verzoek om schadevergoeding stelt de Nationale ombudsman zich terughoudend op. De burgerlijke rechter is immers bij uitsluiting bevoegd bindend te beslissen over de vraag of een bestuursorgaan is gehouden om op grond van bepalingen van burgerlijk recht schade te vergoeden. Alleen wanneer naar het oordeel van de Nationale ombudsman de aanspraak van betrokkene op schadevergoeding, gezien de gronden waarop deze berust, zo evident juist is dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot zijn afwijzende besluit heeft kunnen komen, wordt dat besluit tot weigering van de gevraagde schadevergoeding aangemerkt als een nietbehoorlijke gedraging. In de overige gevallen gaat de Nationale ombudsman ervan uit dat het in beginsel vrijstaat aan het bestuursorgaan om te betwisten, dat het gehouden is tot het vergoeden van de gestelde schade, en om zich in verband daarmee op het standpunt te stellen dat de vraag naar die gehoudenheid eventueel moet worden beantwoord door de burgerlijke rechter. In die gevallen zal er voor de Nationale ombudsman geen reden zijn om het besluit tot weigering van de schadevergoeding aan te merken als een nietbehoorlijke gedraging.

Instantie: Regiopolitie Noord-Holland Noord

Klacht:

Geweigerd verzoeker (journalist) doorgang te verlenen bij afzetting; verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Oordeel:

Niet gegrond