Op 26 mei 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer X te Y, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden en/of het arrondissementsparket te Arnhem. Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem) respectievelijk de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Gelderland-Midden en/of het arrondissementsparket te Arnhem informatie over hem heeft/hebben verstrekt aan (een journalist van) het weekblad Panorama door foto's en een proces-verbaal ter beschikking te stellen.
Achtergrond
Zie BIJLAGE.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden en de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Tijdens het onderzoek kregen de korpsbeheerder, de Minister en verzoeker de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Tevens werd aan betrokkenen een aantal specifieke vragen gesteld; ook werd een getuige gehoord. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De Minister van Justitie, de betrokken ambtenaren B. en Fa. en getuige T. deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker en betrokken ambtenaar B. gaven geen aanleiding het verslag aan te vullen. De beheerder van het regionaal politiekorps Gelderland-Midden gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. In een uitgave van het weekblad Panorama van februari 1996 is een artikel opgenomen waarin onder meer het volgende naar voren is gebracht:"Het schandaal van het GAK: medewerker stal dossiers en maakte seksueel misbruik van cli nten Met grote precisie zocht (...) X (verzoeker; N.o.) zijn vrouwelijke slachtoffers uit. (...) Nu is hij eindelijk gearresteerd. Op verdenking van seksueel misbruik van kinderen, mishandeling en verkrachting van vrouwen en chantage. Panorama bericht over een schandaal dat tot dusver angstvallig geheim werd gehouden. (...) De Huissense politie is in offici le mededelingen naar buiten minder mededeelzaam. Een ge rriteerde recherchechef Fa.: 'Het is hier beleid om zedenzaken die niet 'op straat zijn terechtgekomen' stil te houden voor de pers. Dit is een veel te ernstige incestzaak - want officieel vallen de gevallen van ontucht met deze minderjarige kinderen daaronder - om in de openbaarheid te gooien. Ik wil nog wel n ding zeggen. Ik heb dertig jaar ervaring met zedenzaken en je denkt steeds nu alles wel te hebben meegemaakt op dat vlak, maar steeds weer wijst de praktijk anders uit. Helaas, helaas'. (...) Justitie in Arnhem is bij monde van persofficier mr. B. nog het duidelijkst over het schandaal. In eerste instantie heet het 'dat de verdachte twee verkrachtingsdelicten – met – mishandeling, meerdere malen bij in elk geval twee vrouwen gepleegd ten laste worden gelegd'. Enkele dagen later voegt hij daar 'de verdenking van incestpleging' aan toe. Plus de mededeling 'dat de moeilijke affaire nog niet in een afrondend stadium is'. 'Voor X is de tweede gevangenhouding – tot eind februari – inmiddels ingegaan.'" In dit artikel was een gedeelte van een proces-verbaal van aangifte van een slachtoffer afgebeeld, alsmede een aantal foto's van verzoeker.2. Verzoeker wendde zich bij brief van 21 oktober 1996 tot de officier van justitie te Arnhem met onder meer het volgende:
"Ondergetekende X (verzoeker; N.o.) (...) vraagt langs deze weg uw aandacht voor het volgende. (...) In het begin van zijn voorlopige detentie, onder volledige beperkingen, heeft de Panorama in februari j.l. een artikel over ondergetekende gewijd. Ondergetekende, en anderen, is opgevallen dat de officier van justitie een bijdrage heeft geleverd aan genoemde Panorama-artikel. In genoemde artikel werden er foto's en een copie proces-verbaal van en over ondergetekende gepubliceerd. In verband met en verwijzend naar genoemde Panorama-artikel vraagt ondergetekende u het volgende. 1) Waarom en op grond waarvan heeft de officier van justitie een bijdrage geleverd aan genoemde Panorama-artikel. 2) Hoe kan een proces-verbaal bij de Panorama belanden. 3) Hoe kunnen foto's van ondergetekende bij de Panorama belanden. Met betrekking tot de punten 2 en 3 vraagt ondergetekende u hem tevens te informeren of het publiceren hiervan zomaar kan."3. Bij brief van 22 oktober 1996 richtte verzoeker zich tot de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden. In zijn brief bracht hij onder meer het volgende naar voren:"Ondergetekende X (...) vraagt uw aandacht voor het volgende. 1) (...) 2) Het is ondergetekende onbegrijpelijk en onduidelijk waarom de politie aan een Panorama-artikel (febr. 1996) een bijdrage heeft geleverd; n.b. tijdens een strafrechtelijk voor-onderzoek (gezien zijn toen geldende beperkingen kon ondergetekende niet eens reageren; en in deze periode werd ondergetekende noch door de politie noch door de media gehoord). Een artikel vol verifieerbare onvolledigheden, onjuistheden en onwaarheden. Hoe foto's van ondergetekende en een proces-verbaal bij de Panorama belandde (?) en gepubliceerd (?) werd is ondergetekende niet enkel een raadsel, ondergetekende vraagt zich af of dit zomaar kan. (...) 3) (...) Met betrekking tot de punten 1 tot en met 3 brengt ondergetekende de volgende vragen onder uw aandacht. a) (...) b) Waarom heeft de politie een bijdrage geleverd aan een Panorama-artikel?
c) Hoe is de Panorama aan de foto's van ondergetekende gekomen? d) Hoe is de Panorama aan een proces-verbaal gekomen? (...)"4.1. Omdat verzoeker van de officier van justitie te Arnhem noch van de regiopolitie Gelderland-Midden iets had vernomen vroeg hij de Nationale ombudsman bij brief van 10 december 1996 om zijn bemoeienis.4.2. Bij brief van 14 januari 1997 liet de Nationale ombudsman verzoeker weten dat ten aanzien van de klacht over de politie was toegezegd dat op korte termijn zou worden gereageerd. Over de behandeling van zijn klacht over de officier van justitie deelde de Nationale ombudsman mee dat die gelet op de samenhang met de klachten over het politieoptreden, werd aangehouden totdat de korpsbeheerder op de klachten had beslist.5. Bij brief van 25 februari 1997 berichtte de korpsbeheerder van de regiopolitie Gelderland-Midden verzoeker onder meer het volgende:"Ten aanzien van uw vragen met betrekking tot de informatie opgenomen in het artikel in het weekblad Panorama, merk ik het volgende op. Geen van de medewerkers van de politieregio Gelderland-Midden heeft medewerking verleend aan het tot stand komen van dat artikel. Een medewerker is wel benaderd door een journalist van dat weekblad met het verzoek mededelingen te doen. De medewerker heeft dit geweigerd, hetgeen ook uit de tekst van dat artikel blijkt. Het is mij niet bekend op welke wijze de journalist in het bezit is gekomen van foto's waarop u bent afgebeeld. Ook het proces-verbaal is niet door medewerkers van de politieregio Gelderland-Midden aan de journalist ter beschikking gesteld."6. Bij brief van 19 april 1997 deelde verzoeker de Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:"1) Een antwoord van de korpsbeheerder te hebben ontvangen. Hoewel ik zeer ontevreden ben over de inhoud van dit laatste laat ik het voor wat het is. Het enige wat genoemde "antwoord" bevestigd heeft, is dat wat ik ervaren heb en heel veel moeite mee heb (een niet te vertrouwen autoriteit die zich te pas en te onpas achter een ambtseed verschuilt ter bescherming van diens ware identiteit). Jammer, maar waar! 2) Wat ik nog niet heb mogen ontvangen is een antwoord van de officier van justitie te Arnhem.
In deze vraag ik u een antwoord "af te dwingen". Dit vraag ik u daar ik van mening ben, zonder uw bemoeienis, geen antwoord te zullen krijgen op mijn vragen (...)."7. De Nationale ombudsman deelde verzoeker bij brief van 14 mei 1997 mee dat een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman het arrondissementsparket te Arnhem had benaderd met de vraag of in de zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. Een medewerker van het arrondissementsparket te Arnhem had daarop laten weten ervoor zorg te dragen dat verzoekers brief, zo die inmiddels nog niet zou zijn beantwoord, uiterlijk 21 mei 1997 zou worden beantwoord. De Nationale ombudsman berichtte verzoeker voorts dat hij op grond van deze informatie had besloten het onderzoek naar verzoekers klacht te be indigen. De Nationale ombudsman liet verzoeker verder weten dat hij zich opnieuw tot de Nationale ombudsman kon wenden indien hij op 21 mei 1997 nog geen reactie van het arrondissementsparket te Arnhem had ontvangen, of indien hij het niet eens zou zijn met de inhoud van de reactie.8.1. De hoofdofficier van justitie reageerde op verzoekers brief bij brief van 20 mei 1997. In die brief deelde hij onder meer het volgende mee:"Door tussenkomst van het bureau van de Nationale ombudsman heb ik een afschrift ontvangen van uw brief d.d. 21 oktober 1996. Aangezien het strafdossier waarin deze brief vermoedelijk aanwezig is, thans in het bezit is van de rechter-commissaris in verband met het door u ingestelde hoger beroep kan ik niet nagaan of deze brief door de officier van justitie inmiddels is beantwoord. Gelet op uw klacht ga ik er van uit dat een reactie u nimmer heeft bereikt. Derhalve zal ik alsnog de door u gestelde vragen beantwoorden. Op grond van de informatie van de behandelend officier van justitie bericht ik u het volgende:Vraag 1. Door de officier van justitie is geen bijdrage geleverd aan het door u genoemde artikel in Panorama. Vragen 2 en 3. Indien Panorama de beschikking heeft gehad over (delen van) het proces-verbaal en/of foto's is dit niet gebeurd door of met medewerking van het openbaar ministerie. Vraag 4. Met betrekking tot uw algemene vraag over het publiceren van privacygevoelige gegevens bericht ik u dat het openbaar ministerie zich houdt aan wettelijke regels en daarop gebaseerde circulaires (zie
Achtergrond
; N.o.). Deze regels komen erop neer dat nimmer processen-verbaal of delen daarvan en/of foto's over
lopende onderzoeken aan de pers worden verstrekt. Op welke wijze Panorama aan de informatie is gekomen valt voor mij uiteraard niet aan te geven. Door mij is aan de politie verzocht mede te delen of er van politiezijde informatie aan de pers is verstrekt. Ik ga er vooralsnog van uit dat zulks evenmin het geval (is; N.o.) doch zal u dit nog berichten."8.2. In aanvulling op zijn brief van 20 mei 1997 deelde de hoofdofficier van justitie te Arnhem verzoeker bij brief van 21 mei 1997 nog het volgende mee:"...Op grond van de verkregen informatie is mij gebleken dat een journalist van het blad Panorama vorig jaar contact heeft opgenomen met een politiemedewerker teneinde informatie te verkrijgen over het toen nog lopende opsporingsonderzoek. Conform de bestaande afspraken is er echter geen enkele informatie verstrekt en is de betrokken journalist zonder het beoogde doel bereikt te hebben vertrokken. Gelet op de mij bekende informatie ben ik van mening dat er door zowel de politie als het openbaar ministerie in deze zaak correct is gehandeld..."9. Vervolgens wendde verzoeker zich bij brief van 24 mei 1997 opnieuw tot de Nationale ombudsman met onder meer het volgende:"Ongewijzigd blijf ik van mening dat politie en/of O.M. een bijdrage hebben geleverd ten gunste van een berechting/veroordeling via de media. Binnen uw mogelijkheden wil ik u vragen te onderzoeken hoe de Panorama aan mijn foto's en een proces-verbaal is gekomen. Zelf wil ik de media (Panorama) niet benaderen daar ik door de media, binnen het huis van bewaring, geen leven meer heb (sinds 1 maart 1996, na genoemde Panorama verhaal van febr. 1996, val ik onder beschermde detentie).". Standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat – samengevat – weergegeven onder
Klacht
.2.1. Ter verduidelijking van zijn klacht en in antwoord op enkele vragen van de Nationale ombudsman zond verzoeker bij brief van 27 juni 1997 een afschrift van het desbetreffende artikel uit de Panorama toe en deelde hij onder meer nog het volgende mee:
"Panorama. Wie heeft de Panorama van een proces-verbaal, ter publicatie, voorzien (direct en/of in-direct)? Is het toegestaan foto's van "een verdachte" zodanig te publiceren, zodat deze door een ieder te herkennen is (zoals ik het heb moeten ervaren)? Waarom heeft politie/justitie medewerking verleend aan een Panorama-verhaal? Een verhaal die overigens smerig, fantasie-vol en absoluut niet op juistheid geverifieerd werd. Van mening ben ik dat hierdoor men er alles aan gedaan heeft om mij, tijdens mijn detentie onder volledige beperkingen, door invloed van de media n door de media te laten veroordelen."2.2. In een bijlage bij zijn brief maakte verzoeker nog enkele (inhoudelijke) opmerkingen naar aanleiding van het artikel in de Panorama. Hierin merkte verzoeker onder meer het volgende op:"Foto's in de Panorama. Op de foto's 1 en 3 werd ik door mede-gedetineerden (...) en een loslippige bewaarder (...) herkend. Foto 2 betreft een foto die gemaakt werd, in het verleden, nadat ik door mijn zoon samen met zijn neefje "versierd" werd (en wel voor de grap). Hoe komt de Panorama aan deze foto's??". Het standpunt van de Minister van Justitie1. De Minister van Justitie reageerde bij brief van 12 augustus 1997 op de klacht. Zij deelde hierin onder meer het volgende mee:"Naar aanleiding van de klacht heb ik het College van procureurs-generaal om inlichtingen verzocht. Voor de feitelijke toedracht verwijs ik naar bijgevoegde kopie van het ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Arnhem van 4 juli 1997, met bijlagen. Met het College van procureurs-generaal ben ik van oordeel dat de klacht ongegrond is. In aanvulling daarop bericht ik u nog dat uit telefonische navraag bij de hoofdofficier van justitie te Arnhem is gebleken dat het arrondissementsparket niet in het bezit is van de in de Panorama gepubliceerde foto's en dat het overigens ongebruikelijk is dat bij zedendelicten dergelijke priv foto's van betrokkene in het bezit komen van de politie dan wel het openbaar ministerie."2. Als bijlage bij haar reactie zond de Minister van Justitie onder meer een ambtsbericht van de hoofdofficier van justitie te Arnhem
van 4 juli 1997. Hierin deelde de hoofdofficier van justitie onder meer het volgende mee:"De heer X (verzoeker; N.o.) klaagt erover dat of door de politieregio Gelderland-Midden of door het arrondissementsparket te Arnhem informatie over hem is verstrekt aan een journalist van Panorama door onder meer een proces-verbaal en foto's ter beschikking te stellen. Op 20 en 21 mei 1997 heb ik aan de heer X schriftelijk bericht dat noch door het OM noch door de politie medewerking is verleend aan het in het blad Panorama gepubliceerde artikel. (...) Hoe Panorama aan de informatie is gekomen is mij niet bekend en is voor mij niet te traceren.". Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden1. Bij brief van 21 augustus 1997 reageerde de korpsbeheerder onder meer als volgt op de onderhavige klacht:"Onder verwijzing naar de eerdere correspondentie bericht ik u, dat door het regionale politiekorps Gelderland-Midden nimmer informatie, foto's of processen-verbaal aan een journalist van het blad Panorama ter beschikking werden gesteld. Het hoofd executieve ondersteuning Fa. heeft op 14 augustus 1997 verklaard bij zijn eerder verklaring van 11 februari 1997 te blijven."2. De korpsbeheerder voegde bij zijn reactie een rapport van 11 februari 1997, dat is opgesteld naar aanleiding van verzoekers brief van 22 oktober 1996. In dit rapport verklaarde het unithoofd executieve ondersteuning van het regionale politiekorps Gelderland-Midden Fa. onder meer het volgende:"Naar aanleiding van opmerking 2 in de brief van de heer X kan met duidelijkheid gezegd worden dat de politie geen medewerking heeft verleend aan het artikel in Panorama nummer 7 van 1996. Tijdens de behandeling op de terechtzitting heeft de officier van justitie vorenstaande aan de heer X medegedeeld. Kennelijk is deze mededeling van de officier van justitie bij de heer X niet helder overgekomen. Wel is een journalist van Panorama bij rapporteur op bezoek geweest en die heeft van mij geen informatie ontvangen. De journalist is verwezen naar de persofficier van justitie te Arnhem, omdat het dossier inmiddels was verzonden naar het Parket van de
officier van justitie. In (...) (het betreffende artikel; N.o.) heeft de journalist mijn aandeel verwoord. Hoewel ik deze journalist op een nette manier te woord stond en hij mij aanhoudend om informatie vroeg, omschrijft hij mijn gedrag als "ge rriteerd". Kennelijk heeft een (1) van de aangeefsters de publiciteit via Panorama gezocht. Op deze manier zijn vermoedelijk ook het proces-verbaal van aangifte (of een onderdeel daaruit) en de foto's aan de journalist overhandigd.". Reactie van verzoeker1. De Nationale ombudsman deed verzoeker bij brief van 23 september 1997 de reacties van de Minister van Justitie en de korpsbeheerder toekomen en vroeg onder meer aandacht voor het volgende:"In de bijlage bij de reactie van de korpsbeheerder wordt gesuggereerd dat een van de aangeefsters mogelijk de publiciteit heeft opgezocht en daarbij onder meer het procesverbaal van aangifte heeft overhandigd. Uit het artikel in de Panorama blijkt ook dat een deel van een procesverbaal van aangifte is opgenomen. Ik verzoek u in uw reactie op deze suggestie in te gaan. Verder toont het artikel in de Panorama een aantal foto's van u. Deze foto's lijken te zijn genomen in de priv sfeer of op het werk. De foto's geven niet de indruk door de politie of justitie te zijn genomen. Kunt u zich herinneren wanneer en door wie de foto's zijn gemaakt? En wie afdrukken van deze foto's in het bezit kunnen of konden hebben? U neemt aan dat deze foto's door politie of justitie aan de journalist zijn overhandigd. Ik verzoek u aan te geven waarom u van mening bent dat de politie of justitie deze foto's in haar bezit had, nu de foto's geen verband lijken te hebben met de strafzaak. Voor het onderzoek naar uw klacht zou ik graag de journalist die het desbetreffende artikel heeft geschreven een aantal vragen willen stellen. Ik zou daarom graag willen weten wie die journalist is. Uit het afschrift van het artikel blijkt niet wie de schrijver is. Weet u de naam van de journalist of zou u die naam kunnen achterhalen? Zo ja, dan verzoek ik u mij die naam te geven. Zo nee, dan verneem ik graag of u er bezwaar tegen heeft wanneer een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman probeert te achterhalen wie die journalist is."
2. Verzoeker reageerde bij brief van 26 september 1997 onder meer als volgt:"A. De aangeefster die mogelijk de publiciteit heeft opgezocht is mij niet bekend. Hoe hij en/of zij aan het proces verbaal van aangifte is gekomen is mij eveneens onbekend. Mijn vraag blijft dan ook open: "hoe komt/kwam het proces verbaal bij een mogelijke aangeefster terecht?" Van mening ben ik dat de politie genoemde proces verbaal ten gunste van het artikel in de Panorama bewust en/of onbewust, direct en/of indirect uit handen heeft gegeven. Volledigheidshalve dient te worden vermeld dat dit alles in het begin van mijn detentie (onder volledige beperkingen) plaats heeft gevonden.. De foto's zijn niet door de politie genomen (dit heb ik nooit beweerd en/of gezegd). Het gaat hier om foto's genomen minstens (en ver daarvoor) n jaar v r mijn aanhouding, die door mij bewaard werden in een schoenen-doos in een bergruimte in mijn inmiddels gewezen woning (...). Ik weet niet wie de foto's aan de Panorama afgegeven heeft. E n foto heb ik enige jaren geleden in (...) genomen samen met aangeefster mevrouw M. Het kan zijn dat mevrouw M. buiten mijn weten deze foto bewaard heeft en aan de Panorama afgegeven heeft. Dit zeg ik, heel voorzichtig, omdat het gepubliceerde proces verbaal mevrouw M. aanging/betrof. - Tijdens n van de verhoren heeft rechercheur R. mij geconfronteerd met een foto waarop, mijn zoon, mijn neef en mijn broer afgebeeld stonden. (...) Hoe rechercheur R. aan deze foto is gekomen weet ik niet! Ook deze vakantie-foto lag in genoemde schoenen-doos in mijn woning. Dat de foto's, uit genoemde doos, ter publicatie, afgegeven werden, kan naar mijn mening enkel zijn gebeurd door toedoen van de politie en/of mevrouw S. (die laatstelijk ook op (...) (de voormalige woning van verzoeker; N.o.) woonachtig was).. De naam van de journalist van de Panorama is, T. Met betrekking tot de bijlage ("Unit executieve ondersteuning afdeling recherche") nog enige opmerkingen:
(...)4. blz.2 Ik heb nimmer aangegeven en/of gezegd dat de aangeefsters een complot tegen mij hebben gesmeed. Wel heb ik op grond van de publicatie in de Panorama en op grond van mijn constatering dat de processen verbaal (redactioneel) bijzonder veel op mekaar lijken, te kennen gegeven dat ik vermoed dat de aangeefsters misschien contact met mekaar hadden en/of hebben gehad!5. blz.3. Hoe kan een proces verbaal van aangifte in handen komen van een derde en/of derden? Mag de politie een proces verbaal, tijdens een vooronderzoek en voordat er berhaupt sprake is van het wel of niet plegen van strafbare feiten, door een verdachte, afgeven.". Verklaring getuige De Nationale ombudsman verzocht de journalist van het weekblad Panorama, de heer T., bij brief van 21 oktober 1997 om ten behoeve van het onderzoek inlichtingen te verstrekken. Naar aanleiding van dit verzoek verklaarde de heer T. op 3 november 1997 telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende:"De informatie die ik van politie en justitie heb verkregen, blijkt uit de door mij in het artikel opgenomen citaten van de heer B., persofficier van justitie, en de heer Fa. van de politie. Die informatie heb ik met zeer veel moeite losgeweekt. Er bestond een forse tegenzin bij hen. Zij hebben geen woord meer gezegd dan ik heb opgenomen in de citaten. Zij hebben zeker geen stukken of foto's ter beschikking gesteld. Zij waren zeer terughoudend tegenover mij. Naar mijn mening weet verzoeker precies van wie ik welke informatie heb en van wie de foto's en stukken komen." De heer T. ondertekende zijn verklaring op 5 januari 1998.. Reactie betrokken ambtenaar arrondissementsparket Naar aanleiding van de klacht van verzoeker berichtte de betrokken officier van justitie B. bij brief van 6 november 1997 onder meer het volgende:
"Over de zaak inhoudelijk kan ik U niet informeren omdat ik terzake onvoldoende op de hoogte ben. Ik heb over deze zaak, als persofficier van justitie, contact gehad met een journalist die werkte aan een artikel voor Panorama. Op het moment dat hij mij benaderde was er over deze zaak nog geen publiciteit geweest en was ook geen persbericht uitgedaan of beschikbaar voor het geval er vragen zouden komen. Toen ik van de zaaksofficier van justitie duidelijkheid had gekregen over de door de journalist gestelde vragen was het voor mij duidelijk dat het ging om een onderzoek/zaak die in meerdere opzichten (pers-) gevoelig lag. Gelet op het feit dat de zitting aanstaande was heb ik moeten volstaan met een reactie waaruit bleek, waarvan de man verdacht werd of was geweest. Dit antwoord is m.i. correct in het artikel terecht gekomen. Tijdens contacten met de desbetreffende journalist vertelde hij mij dat hij uitvoerige contacten had (gehad) met een aantal slachtoffers. Mogelijk dat hij via hen of hun vertegenwoordigers de beschikking heeft gekregen over kopie n of gedeelte daarvan van de mogelijk aan hen ter beschikking gestelde stukken.". Nadere reactie van verzoeker In reactie op de verklaringen van de getuige T. en de betrokken ambtenaar B. deelde verzoeker de Nationale ombudsman bij brief van 22 januari 1998 onder meer het volgende mee:"Met verwijzing naar de verklaring van de journalist T., dd. 5 januari 1998 en de brief van de officier van justitie dd. 6 november 1997 meen ik te mogen concluderen dat er sprake was van een medewerking aan het artikel in de Panorama, door politie/O.M. (ondanks eerder ontkenningen). Hoe en/of door tussenkomst van wie mijn foto's door de Panorama gepubliceerd werden was en is mij onbekend. Ook was en is mij nog steeds onbekend hoe de Panorama aan een proces verbaal, ter publicatie, is gekomen. Met betrekking tot dit laatste kan ik enkel vermoeden dat politie/O.M. genoemde proces verbaal direct en/of indirect "abusievelijk", ter publicatie, afgegeven heeft.". Nadere reactie bestuursorganen Bij brief van 3 februari 1998 stelde de Nationale ombudsman de Minister van Justitie en de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden in de gelegenheid te reageren op de brieven van verzoeker van 26 september 1997, 21 november 1997, 6 januari 1998 en 22 januari 1998, alsmede op de verklaring van de journalist en op de reactie van de betrokken officier van justitie. De Minister noch de korpsbeheerder maakte van deze gelegenheid gebruik. BEOORDELING1. In een uitgave van het weekblad Panorama van februari 1996 is een artikel gepubliceerd met als kop "Het schandaal van het GAK: medewerker stal dossiers en maakte seksueel misbruik van cli nten". Dit artikel doelt op verzoeker. In het artikel is een gedeelte van een proces-verbaal van aangifte van een slachtoffer afgebeeld, alsmede een aantal (priv -)foto's van verzoeker.2. Verzoeker klaagt erover dat het regionale politiekorps Gelderland-Midden en/of het arrondissementsparket te Arnhem informatie over hem heeft/hebben verstrekt aan (een journalist van) het weekblad Panorama, door foto's en een proces-verbaal ter beschikking te stellen.3.1. Vast staat dat de heer Fa. van de regiopolitie Gelderland-Midden en de heer B. van het arrondissementsparket te Arnhem de journalist van het weekblad Panorama, de heer T., te woord hebben gestaan. Vervolgens heeft T. elk van hen aangehaald in het desbetreffende artikel in de Panorama.3.2. De journalist T. heeft de woorden van de heer Fa. van het regionale politiekorps Gelderland-Midden in de Panorama als volgt weergegeven:"Een ge rriteerde recherchechef Fa.: 'Het is hier beleid om zedenzaken die niet 'op straat zijn terechtgekomen' stil te houden voor de pers. Dit is een veel te ernstige incestzaak – want officieel vallen de gevallen van ontucht met deze minderjarige kinderen daaronder – om in de openbaarheid te brengen. Ik wil nog wel n ding zeggen. Ik heb dertig jaar ervaring met zedenzaken en je denkt steeds nu alles wel te hebben meegemaakt op dat vlak, maar steeds weer wijst de praktijk anders uit. Helaas, helaas'."3.3. De heer Fa. bracht in zijn rapport van 11 februari 1997 (zie
Bevindingen
, onder D.2.) naar voren dat de politie geen medewerking had verleend aan het artikel in de Panorama. De heer Fa. gaf vervolgens aan dat wel een journalist van Panorama bij hem op bezoek was geweest en dat die van hem geen informatie had ontvangen. De journalist was verwezen naar de persofficier van justitie te Arnhem. De heer Fa. deelde voorts mee dat de journalist zijn aandeel had
verwoord in het artikel en dat, hoewel hij die journalist op een nette manier te woord had gestaan en die hem aanhoudend om informatie had gevraagd, hij zijn gedrag had omschreven als "ge rriteerd".3.4. De journalist T. heeft bij de weergave van de woorden van de heer Fa. citeertekens gebruikt. Dit neemt echter niet weg dat het een ervaringsfeit is dat een dergelijke wijze van schrijven niet te allen tijde zonder meer betekent dat de ge nterviewde daarmee (juist) is geciteerd. Dit is anders wanneer er autorisatie heeft plaatsgevonden. Van autorisatie is hier echter niet gebleken. Dit betekent dat de tekst in het desbetreffende artikel in de Panorama onvoldoende basis biedt voor stellige conclusies over wat is gezegd, en in welke bewoordingen en context. Op dit punt kan dan ook geen oordeel worden gegeven over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden.3.5. Indien overigens de tekst zoals die in het desbetreffende artikel in de Panorama is opgenomen inderdaad een correcte weergave zou zijn van hetgeen de heer Fa. heeft meegedeeld aan T., dan zou Fa. in strijd met de Richtlijnen informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie (zie
Achtergrond
, onder 1.) hebben gehandeld. In dat geval zou hij zich kwalificerend hebben uitgelaten over de zaak, en zou zijn berichtgeving niet zijn gekenmerkt door de vereiste zakelijkheid van toonzetting.4.1. Naar de lezing van journalist T., zoals die is weergegeven in de Panorama, heeft de heer B. in zijn hoedanigheid van persofficier van justitie van het arrondissementsparket te Arnhem onder meer het volgende meegedeeld:"Justitie in Arnhem is bij monde van persofficier mr. B. nog het duidelijkst over het schandaal. In eerste instantie heet het 'dat de verdachte twee verkrachtingsdelicten – met- mishandeling, meerdere malen bij in elk geval twee vrouwen gepleegd ten laste worden gelegd'. Enkele dagen later voegt hij daar 'de verdenking van incestpleging' aan toe. Plus de mededeling 'dat de moeilijke affaire nog niet in een afrondend stadium is'. 'Voor X is de tweede gevangenhouding – tot eind februari – inmiddels ingegaan.'"4.2. In zijn reactie op de klacht liet de heer B. weten dat hij in zijn contact met de journalist had volstaan met een reactie waaruit bleek waarvan verzoeker verdacht werd of was geweest. Volgens de heer B. was dat antwoord correct in het artikel terecht gekomen.4.3. Verzoeker heeft niet aangevoerd dat hij op dat moment zelf nog niet bekend was met de informatie die de officier van justitie aan
de journalist had gegeven. Derhalve moet het ervoor worden gehouden dat de officier van justitie met deze berichtgeving de Richtlijnen informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie in acht heeft genomen. In zoverre is de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Arnhem dan ook behoorlijk.5. Tijdens het onderzoek is van de zijde van zowel het regionale politiekorps Gelderland-Midden als van het arrondissementsparket te Arnhem naar voren gebracht dat de politie noch het openbaar ministerie het proces-verbaal van aangifte of de foto's aan (de journalist van) het weekblad Panorama heeft verstrekt. De Minister van Justitie berichtte dat het overigens ongebruikelijk was dat bij zedendelicten dergelijke priv foto's van betrokkene in het bezit komen van de politie of het openbaar ministerie. Ook de journalist T. heeft aangegeven het proces-verbaal en de foto's niet van de politie of van het parket te hebben gekregen. Verzoeker heeft niet kunnen aantonen dat dit anders zou zijn geweest. Op dit punt mist de klacht daarmee feitelijke grondslag. De onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland-Midden en het arrondissementsparket te Arnhem is in zoverre dan ook behoorlijk.6. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt.6.1. Verzoeker heeft verder aangevoerd dat het proces-verbaal van aangifte in ieder geval toch indirect door de politie of het openbaar ministerie aan (de journalist van) het weekblad Panorama is verstrekt, doordat het bijvoorbeeld aan de aangeefster is gegeven.6.2. In het rapport 97/0061 (zie
Achtergrond
, onder 4.) heeft de Nationale ombudsman overwogen dat de politie aan degenen die aangifte doen van een strafbaar feit, daarnaar gevraagd, in beginsel een afschrift van het opgemaakte proces-verbaal van aangifte dient te verstrekken.6.3. In dit geval bestond geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken, nu in een proces-verbaal van aangifte een verbalisant het verhaal van een aangever schrijft zonder daar in beginsel zelf iets aan toe te voegen. Omdat een aangever ook rechtstreeks - dat wil zeggen anders dan door het openbaar maken van een proces-verbaal van aangifte - met zijn verhaal naar buiten kan treden, kan niet worden gezegd dat een proces-verbaal van aangifte - gelet op de inhoud - niet aan een aangever mag worden meegegeven. Gelet op het vorenstaande is het niet onjuist indien het regionale politiekorps Gelderland-Midden of het arrondissementsparket te
Arnhem een afschrift van het proces-verbaal van aangifte aan de aangeefster zou hebben (mee)gegeven.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Gelderland Midden, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Gelderland-Midden (de burgemeester van Arnhem), is niet gegrond, met dien verstande dat geen oordeel wordt gegeven over de bewoordingen waarmee de heer Fa. journalist T. te woord heeft gestaan. De klacht over de onderzochte gedraging van het arrondissementsparket te Arnhem, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is niet gegrond. BIJLAGE ACHTERGROND1. Op 16 augustus 1990 werden door de procureursgeneraal bij de gerechtshoven "Richtlijnen informatieverstrekking en voorlichting door politie en openbaar ministerie aan de media in en over strafzaken" vastgelegd. Deze richtlijnen (gepubliceerd in de Staatscourant van 21 augustus 1990, nummer 161; laatstelijk gewijzigd op 6 mei 1992, gepubliceerd in de Staatscourant van 6 mei 1992, nummer 86) komen nagenoeg volledig tegemoet aan de ter zake door de Nationale ombudsman gedane aanbevelingen (zie in dit verband ook Jaarverslag Nationale ombudsman 1990, blz. 177179). In de Richtlijnen staan onder meer de volgende criteria genoemd waarmee rekening dient te worden gehouden bij de wijze waarop de informatie wordt verstrekt. In het algemeen behoren overheidsorganen bij de informatieverschaffing aan de media een zo groot mogelijke openheid te betrachten. De informatieverschaffing door met name politie en justitie is evenwel aan een aantal beperkingen gebonden:"...Bij de verstrekking van informatie door politie en openbaar ministerie over opsporing en vervolging van strafbare feiten in individuele zaken spelen echter ook andere, tegengestelde, belangen een rol. Hierbij dient vooral gedacht te worden aan het belang van de richtige opsporing en vervolging van strafbare feiten, alsmede het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de bij de zaak betrokken personen. Daarbij gaat het niet alleen om de privacybescherming van de verdachte, maar ook en zeker niet in de laatste plaats om de privacybescherming van slachtoffers, nabestaanden, getuigen en aangevers. Dit betekent dat telkens voorafgaande aan de informatieverstrekking een belangenafweging behoort plaats te vinden of en in hoeverre in een bepaalde zaak al dan niet uit eigen beweging – informatie aan de media kan worden verstrekt en op welke wijze dit dient te geschieden." Met het oog op deze belangenafweging worden in de Richtlijnen onder meer de volgende algemene gedragslijnen geformuleerd:" In het belang van een richtige opsporing en vervolging van strafbare feiten, wordt aan de media geen informatie verstrekt over voorgenomen opsporingshandelingen in individuele strafzaken. Bij informatieverstrekking en voorlichting aan de media door de
politie en het openbaar ministerie dient de vereiste objectiviteit van de berichtgeving steeds te worden gehandhaafd, en dient deze gekenmerkt te worden door een zakelijke toonzetting. De mededelingen dienen te berusten op de uit het desbetreffende strafrechtelijk onderzoek gebleken feiten en hieraan mogen geen op enigerlei wijze als (strafrechtelijk) kwalificerend te beschouwen conclusies worden verbonden. Informatie ten aanzien van de bij een strafzaak betrokken personen dient geen kwalificaties in te houden inzake persoonlijke of functionele omstandigheden, tenzij is gebleken dat er een duidelijke relatie is tussen die omstandigheden en het gepleegde feit. (...) Met betrekking tot het verstrekken van persoonsgegevens van de verdachte dient het belang van openbaarheid te worden afgewogen tegen de omstandigheid of het verstrekken van de personalia ertoe kan leiden dat de verdachte door vermelding van initialen, en/of leeftijd, en/of beroep, en/of woonomgeving, gemakkelijk herkenbaar wordt in de woon/werkomgeving. Houdt de informatieverstrekking dit risico in, dan wordt dit achterwege gelaten, tenzij sprake is van een (reeds) zo bekende verdachte dat bescherming van de persoonlijke levenssfeer in redelijkheid niet te verzekeren valt. (...) Aan de media dient geen informatie te worden verstrekt over strafprocessuele beslissingen waarmee de verdachte zelf nog niet bekend is."2. In paragraaf 5 van de Richtlijnen staat dat als uitgangspunt bij voorlichting over concrete individuele strafbare feiten geldt dat terughoudendheid dient te worden betracht bij het verstrekken van informatie aan de media met betrekking tot de opsporing en vervolging hiervan. In dit verband wordt onderscheid gemaakt tussen de zogenaamde actieve en passieve voorlichting. Actieve voorlichting houdt in dat een overheidsorgaan burgers uit eigen beweging informatie verschaft indien dit in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering. Passieve voorlichting wil zeggen dat een verzoek om informatie van een burger wordt ingewilligd, tenzij n van de in de Wet openbaarheid van bestuur genoemde uitzonderingsgronden van toepassing is.3. De informatieverschaffing vindt voorts in ieder geval haar begrenzing in het beginsel dat in het Nederlandse strafrecht wordt gehuldigd, dat een verdachte voor onschuldig wordt gehouden totdat zijn schuld volgens de wet is bewezen. Dit beginsel is weliswaar niet uitdrukkelijk in enige Nederlandse wettelijke bepaling
neergelegd, maar heeft uitdrukking gevonden in onder andere artikel 6, tweede lid van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in artikel 14, tweede lid van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Die bepalingen hebben door hun aard en strekking rechtstreekse werking.4. In het rapport 97/0061 van 17 februari 1997 van de Nationale ombudsman is onder meer het volgende overwogen:"De politie dient aan degenen die aangifte doen van een strafbaar feit, daarnaar gevraagd, in beginsel een afschrift van het opgemaakte proces-verbaal van aangifte te verstrekken."