Achtergrond
Zie BIJLAGE. ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kreeg verzoeker de gelegenheid op de verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoeker maakte van die gelegenheid geen gebruik. Tevens werd aan de Belastingdienst een aantal specifieke vragen gesteld. De Belastingdienst deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Verzoeker berichtte dat het verslag hem geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoeker is niet woonachtig in Nederland. In een ongedateerd schrijven, gericht aan verzoekers onderneming en geadresseerd aan het adres (in Nederland) van een derde, C., deelde de Belastingdienst het volgende mee:"...Heden wordt aan u een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd ad f 950.000,- (exclusief boete en rente). Op grond van artikel 21 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zal hierbij een administratieve boete worden opgelegd. Ingevolge paragraaf 21, 2e lid van het Voorschrift administratieve boeten 1993 zal ik de boete vaststellen op 50% van de belasting, omdat opzettelijk geen aangifte werd gedaan. Tevens zal heffingsrente worden berekend. Als u het niet eens bent met deze beslissing, kunt u binnen zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet een bezwaarschrift indienen..."1.2. Met dagtekening 4 maart 1997 legde de Belastingdienst/Ondernemingen Eindhoven aan verzoekers onderneming de aangekondigde naheffingsaanslag omzetbelasting op. De aanslag was ook geadresseerd aan het adres van C. Het tijdvak van de naheffingsaanslag omvatte de jaren 1992 tot en met 1996. Met dezelfde dagtekening legde de Belastingdienst aan de onderneming tevens aanslagen vennootschapsbelasting op over de jaren 1994 tot en met 1997 en navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 1992 en 1993.1.3. Op 25 maart 1997 tekende verzoekers gemachtigde tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting bezwaar aan. Hij schreef het volgende:"...Ik verzoek u de aanslag te vernietigen en het te betalen bedrag te bepalen op nihil. Tevens verzoek ik u de aanslag te motiveren zodat inhoudelijk bezwaar tegen de aanslag kan worden gemaakt. Gelet op de omvang van de door u opgelegde aanslag, de daarin begrepen verhoging en het feit dat voor de aanslag derdenbeslag is gelegd, ben ik van mening dat u de aanslag onmiddellijk had moeten motiveren..." Op dezelfde dag tekende de gemachtigde eveneens bezwaar aan tegen de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting.1.4. Op 3 april 1997 reageerde de Belastingdienst als volgt:"...(Verzoeker; N.o.) heeft en had diverse bankrekeningen bij in Nederland gevestigde banken. Op die rekeningen vinden mutaties
plaats ter zake van buitenlandse accreditieven en betalingen naar het buitenland enerzijds en van ontvangen betalingen door afnemers uit binnen- en buitenland anderzijds. De transacties hebben betrekking op leveranties aan diverse bedrijven binnen en buiten Nederland. Ter zake van de accreditieven vervoegde (C.; N.o.) zich persoonlijk op de bank. Het toezend-adres van de bankafschriften is tevens het priv -adres van (C.; N.o.). Middels zijn eenmanszaak (C.S.; N.o.) is (C.; N.o.) algemeen agent voor Europa, tegen een commissieloon van 5% van de omzet. Op grond van bovenstaande heeft (verzoeker; N.o.) een vaste vertegenwoordiger in Nederland. Het verdrag met China wijst belastingheffing aan Nederland toe. De jaarlijkse winsten zijn als volgt vastgesteld:Uitgangspunt is de creditomzet op bekende bankrekeningen. In 1994 is die creditomzet verminderd met mutaties welke betrekking hebben op leningen; deze vormen geen omzet. Vervolgens is een inkoopprijs berekend, uitgaande van een bruto-winstmarge van 25% van de inkoopwaarde. Tenslotte is een stelpost voor kosten in aanmerking genomen. (...) Op basis van de winstberekening, rekening houdend met een deel buitenlandse omzet, is een berekening gemaakt van de verschuldigde omzetbelasting..."1.5. Op 9 mei 1997 schreef verzoekers gemachtigde het volgende aan de Belastingdienst:"...Alvorens mijn bezwaarschrift nader aan te vullen merk ik op dat ik nog geen direct contact heb gehad met (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) verblijft in China. (Verzoeker; N.o.) spreekt geen Nederlands, noch Engels. Dat betekent dat ik ten aanzien van de feiten een voorbehoud moet maken, omdat ik over die feiten niet direct, doch via derden ge nformeerd ben. (...) (Verzoeker; N.o.) bestrijdt dat (C.; N.o.) haar vaste vertegenwoordiger in Nederland is. (C.; N.o.) is een schoonbroer van (verzoeker; N.o.). (C.; N.o.) is de engelse taal machtig, zodat hij veel contacten voor (verzoeker; N.o.) onderhoudt. (C.; N.o.) beheert de bankrekening van (verzoeker; N.o.) in Nederland, voor iedere transactie/opdracht behoeft hij de goedkeuring van (verzoeker; N.o.). Mij is niet bekend dat (C.; N.o.) middels zijn eenmanszaak (C.S.; N.o.), algemeen agent voor Europa is, tegen een commissieloon van 5% van de omzet. Ik vraag mij af waar u die informatie vandaan haalt. (...) (C.; N.o.) heeft geen volmacht om namens (verzoeker; N.o.) overeenkomsten af te sluiten. (...)
(C.S.; N.o.), de onderneming van (C.; N.o.), heeft goederen van verzoeker afgenomen en in Europa verkocht. (C.S.; N.o.) is onafhankelijk van (verzoeker; N.o.). (C.; N.o.) draagt het risico voor die onderneming, zodat hij economisch onafhankelijk is van (verzoeker; N.o.). Ook om die reden is (C.; N.o.) geen vaste vertegenwoordiger van (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) is niet belastingplichtig in Nederland. (Verzoeker; N.o.) is zeer verrast door uw stellingname en het beslag op de bankrekening. (...) Ik verzoek u mij op korte termijn te horen en uitspraak te doen op het bezwaarschrift..."1.6. In juli 1997 legde de Belastingdienst aan verzoeker navorderingsaanslagen inkomstenbelasting op over de jaren 1992 en 1993 en aanslagen inkomstenbelasting over de jaren 1994 tot en met 1996.1.7. De Belastingdienst liet verzoekers gemachtigde op 25 juli 1997 het volgende weten:"...(Wij) weten nog steeds niet of (verzoekers onderneming; N.o.) een natuurlijk- dan wel rechtspersoon is. Kennelijk zijn er wel twee (of drie) gemachtigden met betrekking tot vertegenwoordiging naar buiten (bankrekening). Bekend is dat zowel (X.; N.o.)als (D.; N.o.) gerechtigd zijn tot de bankrekening van (verzoekers onderneming; N.o.) en vermoedelijk - althans in het verleden - heeft ook (C.; N.o.) gehandeld voor c.q. namens deze onderneming. Zodoende wensen zowel de inspecteur als de ontvanger nadere gegevens. (...) De vragen laten zich als volgt omschrijven:Wie en waartoe zijn de natuurlijke personen gerechtigd tot het uitvoeren van (beleidsmatige) handelingen met betrekking tot de onderneming (van verzoeker; N.o.). Wat voor soort onderneming is dit feitelijk nu er blijkens uw antwoord sprake is van een eenmanszaak terwijl er minimaal twee of meer gerechtigden zijn. Beschikt u over firma akten c.q. over statuten en dergelijke en/of kunt u hiervoor dan zorg dragen. In het gesprek van 27 mei 1997 met (een medewerker van de Belastingdienst; N.o.) heeft u gezegd dat (C.; N.o.) hierboven reeds genoemd nooit gemachtigd is geweest om namens de onderneming op
te treden. U zou dit staven aan de hand van een verklaring, welke hij echter nog niet mocht ontvangen. Indien en voor zover u namens uw cli nt(en) een beroep wenst te doen op de toepassing van een verdrag ter voorkoming van dubbele belastingheffing dan wenst de inspecteur gaarne een daartoe strekkende verklaring te ontvangen van de betrokken (fiscale) autoriteiten van het desbetreffende land dat uw cli nt(en) ook daadwerkelijk inwoner is (zijn) van het desbetreffende land, als bedoeld in het desbetreffende verdrag. Wij begrijpen terdege dat een en ander van u de nodige tijd en moeite zal vergen..."1.8. Op 5 augustus 1997 schreef verzoekers gemachtigde de Belastingdienst onder meer het volgende:"In uw brief d.d. 30 juni j.l. verwijst u naar de artikelen 47 en 29 AWR. U loopt daarbij op de feiten vooruit door informatie van belanghebbende te vragen (artikel 47 AWR) en tevens te wijzen op de omkering van de bewijslast in het geval belanghebbende geen antwoord geeft op de door u gestelde vragen (artikel 29 AWR). Dat is onrechtmatig. Belanghebbende is in het geheel niet verplicht op de door u gestelde vragen te antwoorden, omdat belanghebbende niet belastingplichtig is in Nederland. Ik verzoek u mij binnen een week na heden te bevestigen dat belanghebbende niet verplicht is op uw vragen te antwoorden - totdat de belastingrechter heeft geoordeeld dat belanghebbende belastingplichtig is in Nederland - en dat de bewijslast tot dat moment niet zal worden omgekeerd." In een tweede brief van 5 augustus 1997 aan de Belastingdienst schreef verzoekers gemachtigde onder meer het volgende:"Belanghebbende (verzoeker; N.o.) verblijft sedert gisteren voor enkele dagen in Nederland. Ter gelegenheid daarvan heb ik belanghebbende persoonlijk ontmoet. Belanghebbende overhandigde mij de navolgende documenten: κοπιεϖανζινπασποορτ κοπιερεγιστρατιεϖερζοεκερσονδερνεμινγΝοινΒαναδαενβεωισϖανειγενδομ κοπιεηανδτεκενινγενκααρτΓβανκΝουνι κοπιεεερστετρανσαχτιεσυνι κοπιερεγιστρατιεενβεωισϖανειγενδομδεζελφδενααμαλσδιεϖανϖερζοεκερσονδερνεμινγΝοινΗονγΚονγ κοπιεηανδτεκενινγενκααρτΓβανκΝοφεβρυαρι Υτρεφτηιερβιδεαφσχηριφτεναανϖανϖοορνοεμδεδοχυμεντεν
ΥιτϖοορνοεμδεστυκκενενυιτηετγεενβελανγηεββενδεμιμεεδεελδεισηετναϖολγενδεγεβλεκενΕρζιντωεεονδερνεμινγενγενααμδδενααμϖανϖερζοεκερσονδερνεμινγΝο Ε⌈νονδερνεμινγισγεϖεστιγδτεΜοντρεαλΒαναδαενισειγενδομϖανϖερζοεκερΝοΔεανδερεονδερνεμινγμετδεζελφδενααμΝοισγεϖεστιγδτεΗονγΚονγενισειγενδομϖανδεηεερΞΝο ΙκτρεεδινδεζεοπϖοορϖερζοεκερενζινονδερνεμινγΝογεϖεστιγδτεΜοντρεαλ Ινηετγεϖαλδεδοχυμεντενυνιετοϖερτυιγενζινβελανγηεββενδεενονδεργετεκενδεβερειδοπζεερκορτετιδινπερσοονβιυτε ϖερσχηινεντενεινδεεενενανδερτεβεσπρεκενενναδερυιττελεγγεν Οπ αυγυστυσστυυρδεϖερζοεκερσγεμαχητιγδεδεΒελαστινγδιενστεεναανϖυλλινγοπζινβεζωααρσχηριφττεγενδεναηεφφινγσαανσλαγομζετβελαστινγΗιϖερζοχητωεδερομδεαανσλαγτεβεπαλενοπνιηιλ ΔεΒελαστινγδιενστλιετδεγεμαχητιγδεϖανϖερζοεκεροπ αυγυστυσηετϖολγενδεωετεν Υωβεριχητγεεφτμιονϖολδοενδεαανλειδινγδεαανσλαγενοπδιτμομεντιναφωικινγϖανδενορμαλεπροχεδυρεστεϖερμινδερενοφϖερνιετιγεν ΔερεδενηιερϖοορισδατδεφειτενινδεζεκωεστιεζιχηστεεδσλικεντεωιζιγενενεροοκδιϖερσετεγενστριδιγηεδενβεσταανΖοζεγτυινυωβριεφοπτετρεδενναμενσδεονδερνεμινγμετδενααμϖανϖερζοεκερσονδερνεμινγΝοενΞΝοΟπδατμομεντωαρενοϖεριγενσενκελνογδεαανσλαγενϖεννοοτσχηαπσβελαστινγενομζετβελαστινγοπγελεγδτενναμεϖανδεονδερνεμινγΝοομδατδεΒελαστινγδιενστερτοεννογϖανυιτγινγδατσπρακεωασϖανεενρεχητσπερσοονςερδερστελτυινδιεβριεφδατϖερζοεκερΝοειγενααρισϖανδεονδερνεμινγΝοενδατηιινΒηιναϖερβλιφτΝυβλικτδατϖερζοεκερΝοκεννελικινΒαναδαωοοντ ΤιδενσδεβεσπρεκινγκονυδεσγεϖρααγδνιεταανγεϖενοφδεονδερνεμινγΝοεενρεχητσπερσοονδανωελεενεενμανσζαακωασΥιτδεδοορυτιδενσδεζεβεσπρεκινγοϖεργελεγδεμαχητιγινγβλικτνογστεεδσνιετωιεδεζεονδερτεκενδηεεφτ ΙνυωβριεφσχηριφτυδατδεονδερνεμινγΝοεενεενμανσζαακισΙνηεττελεφοονγεσπρεκϖαν υλιλωερδδοορυεχητεργεοππερδδατδεονδερνεμινγΝοεενσοορτϖεννοοτσχηαπονδερφιρμαωασΝυστελτυινυωβεριχητδατσπρακεισϖαντωεεεενμανσζακενμετδεζελφδεναμενδιενιετσμετελκααρτεμακενηεββεν ΟϖεριγενσαχητικηετοπϖοορηανδνιετααννεμελικδατϖερζοεκερενΞΝονιετσμετελκααρτεμακενζουδενηεββενΒειδενϖοερενιμμερσδεζελφδεβεδριφσνααμηεββενδεζελφδεγεμαχητιγδετοτηυνβανκρεκενινγενενβανκιερενβιδεζελφδεβανκινδεζελφδεπλαατσινΝεδερλανδτερωιλδεεενκεννελικινΒηιναωοοντενδεανδερινΒαναδαΙνδιτκαδερμερκικνογοπδατδεστεμπελδιεγεπλαατστισονδεραανδεμαχητιγινγδιεδοορϖερζοεκερΝοονδερτεκενδισοοκϖοορκομτοπφαχτυρενδιεναμενσδεανδερεονδερνεμινγμετδεζελφδενααμΝοϖερστυυρδωορδεν ΓελετοπδεβεσταανδεδισχρεπαντιεσενονδυιδελικηεδενκανικοπδιτμομεντνιετοϖεργααντοτϖερμινδερινγοφϖερνιετιγινγϖανωελκεαανσλαγδανοοκΟοκυωστελλινγδατυιτδεβανκρεκενινγενενδετρανσαχτιεσδιεδααροπηεββενπλαατσγεϖονδενονμογελικκανωορδεναφγελειδδατϖερζοεκερΝοβυιτενλανδσβελαστινγπλιχητιγισδιεντναδερονδερζοχηττεωορδεν Ηετισοϖεριγενσνιετονδενκβααρδατδεδισχρεπαντιεσενονδυιδελικηεδενϖεροορζαακτωορδενδοορδετααλβαρρι ρεωααροϖερυοοκσπρεεκτινυωβριεϖενΙκκανμεδανοοκϖοορστελλενδατηετϖοορυνιετεενϖουδιγισινδεζεδευιστεφειτεντεϖεργαρενςανυωκαντηοοπικδατυερβεγριπϖοορηεεφτδατζολανγεργεενδυιδελικηειδβεσταατερϖανενιγεϖερμινδερινγοφϖερνιετιγινγϖαναανσλαγενγεενσπρακεκανζινΙνδατλιχητζιεικοοκγεενρεδενομυενυωχλι⌊ντεσταντεπεδευιττενοδιγενϖοορεενβεσπρεκινγΔεΒελαστινγδιενστμοετδεμογελικηειδηεββενζιχητεηερορι⌊ντερενοπδεστεεδσωισσελενδεφειτενςερδερκανικμιϖοορστελλενδατδεβελαστινγαυτοριτειτενϖανΒαναδαενΒηιναομινλιχητινγενζαλωορδενγεϖρααγδ Οπ αυγυστυσϖοεγδεδεΒελαστινγδιενστδααρααννογηετϖολγενδετοε ΙνγεϖολγεαρτικελλιδονδερδεελαΑΩΡισιεδεργεηουδενδεσγεϖρααγδαανδεινσπεχτευργεγεϖενσενινλιχητινγεντεϖερστρεκκενωελκεϖοορδεβελαστινγηεφφινγτεζινεναανζιενϖανβελανγκυννενζινΑνδερσδανυστελτισηετϖοορδετοεπασσινγϖανδεζεβεπαλινγνιετνοοδζακελικδατδεσυβεχτιεϖεβελαστινγπλιχητμοετϖαστσταανΔατισοοκλογισχηΙνϖεελγεϖαλλενζαλδεβελαστινγπλιχητιμμερσεερσταανδεηανδϖανδεγεϖρααγδεινλιχητινγενενγεγεϖενσϖαστγεστελδκυννενωορδεν ςερζοεκερΝοισδερηαλϖεοπγρονδϖανϖοορνοεμδεβεπαλινγγεηουδενδεγεστελδεϖραγεντεβεαντωοορδεν Μετδαγτεκενινγϖαν αυγυστυστεκενδεϖερζοεκερσγεμαχητιγδεβεζωααρααντεγενδεαανϖερζοεκεροπγελεγδεαανσλαγενενναϖορδερινγσαανσλαγενινκομστενβελαστινγοϖερδεαρεντοτενμετΗισχηρεεφηετϖολγενδε ΔεονδερνεμινγϖανβελανγηεββενδεισγεϖεστιγδινΒαναδαΒελανγηεββενδεηεεφτγεενϖαστεϖερτεγενωοορδιγερινΝεδερλανδ Βελανγηεββενδεισδοορυτενονρεχητεαλσβυιτενλανδσβελαστινγπλιχητιγεαανγεμερκτ ΙκϖερζοεκυοπζοκορτμογελικετερμινυιτσπραακτεδοενοπδιτβεζωααρσχηριφτΔοορυισβεσλαγγελεγδοπτεγοεδενϖανβελανγηεββενδεβιδεΓβανκΝοΓελετοπδεομϖανγϖανδιετεγοεδενηεεφτβελανγηεββενδεεργροοτβελανγβιδατδιτβεζωααρσχηριφτδοορυοπζοκορτμογελικετερμινωορδταφγεηανδελδ Οπ αυγυστυσωεεσδεπρεσιδεντϖανδεαρρονδισσεμεντσρεχητβανκτεσΗερτογενβοσχηϖοννισινεενκορτγεδινγδατδοορϖερζοεκερωασαανγεσπαννεντεγενδεΒελαστινγδιενστςερζοεκερειστεινδιτκορτγεδινγδατδεΒελαστινγδιενστωερδγεβοδενδεβεσλαγενοπζινβανκρεκενινγβιδεΓβανκοπτεηεφφενενδατηεμυιτστελϖανβεταλινγωερδϖερλεενδτοτδατοπδεινγεδιενδεβεζωααρσχηριφτενζουζινβεσλιστΗετϖοννισϖερμελδδεονδερμεερηετϖολγενδε ΔεΟντϖανγερϖοερτζακελικωεεργεγεϖενηετϖολγενδεϖερωεερ ΔεΒελαστινγδιενστηεεφτινεενβοεκενονδερζοεκινγεστελδβιΒΝοδιεινΝεδερλανδεενονδερνεμινγδριφτονδερδενααμΒΣΝοΥιτδιτβοεκενονδερζοεκισνααρϖορενγεκομενδατΒΝοαλτηανσζινεενμανσζαακΒΣΝοοπτραδαλσϖερτεγενωοορδιγερινΕυροπαϖοορεενονδερνεμινγμετδενααμϖανδεονδερνεμινγϖανϖερζοεκερΝοενδατβεταλινγενϖανδεφαχτυρενϖανδεονδερνεμινγΝοϖερλιεπενϖιαρεκενινγενβιδεΓβανκΝοωααροϖερΒΝοαλσγεμαχητιγδεκονβεσχηικκενΔεΒελαστινγδιενστηεεφτδεονδερνεμινγΝοομϖοορμελδερεδενεναανγεμερκταλσεεναανδεϖεννοοτσχηαπσβελαστινγονδερωορπενρεχητσπερσοονΟμδατδερεχητσϖορμϖανδεονδερνεμινγΝονιετοπγεηελδερδκονωορδενηεεφτδεινσπεχτευρβεσλοτενομεϖενεενσαανσλαγενΙνκομστενβελαστινγοπτελεγγεναανπερσονενδιεινϖερβανδμετδεονδερνεμινγΝοινδεστυκκενωερδενγενοεμδΔααρϖοορκωαμεναλλερεερστιναανμερκινγΞΝοενλατεροοκϖερζοεκερΝο Δεβεοορδελινγ ΥιτδεδοορΟντϖανγεροϖεργελεγδεπροδυχτιεσβλικτγενοεγζααμδατδεονδερνεμινγΝοινιεδεργεϖαλϖαναφηανδελσαχτιϖιτειτενοντπλοοιτινΝεδερλανδενδατΒΝοαλτηανσδιενσινΝεδερλανδγεϖεστιγδεβεδριφΒΣΝοδοορ
εερστγενοεμδβεδριφγεμαχητιγδισομαλσαλγεμεεναγεντϖοορΕυροπαοπτετρεδενενηανδελινΒηινεσεγοεδερεντεδριϖεν ςοοραλσνογισϖερζοεκερΝοερνιετινγεσλααγδααννεμελικτεμακενδατδεινΗονγΚονγγεϖεστιγδεονδερνεμινγμετδεζελφδενααμαλσϖερζοεκερσονδερνεμινγΝογεηεελλοσσταατϖανζινγελικναμιγεινΒαναδαγεϖεστιγδεονδερνεμινγενδατηετυιτσλυιτενδδεινΗονγΚονγγεϖεστιγδεονδερνεμινγισγεωεεστδιεϖοορμελδεαχτιϖιτειτενινΝεδερλανδηεεφτοντπλοοιδενϖοορμελδερελατιεμετΒΝοισαανγεγααν Δεπρεσιδεντωεεσϖερζοεκερσϖορδερινγαφ Οπ οκτοβερδιενδεϖερζοεκερσγεμαχητιγδεεενκλαχητινβιδεΒελαστινγδιενστΗισχηρεεφονδερμεερ Οπ μααρτλζινδοορμιεεναανταλβεζωααρσχηριφτενινγεδιενδτεγενδεαανσλαγενδδμααρτλ Οπ μειληεβικδιεβεζωααρσχηριφτεναανγεϖυλδενϖερζοχητοπκορτετερμινυιτσπραακτεδοενοπδιεβεζωααρσχηριφτεν Οπ υλιληεβικανδερμααλϖερζοχητοπκορτετερμινυιτσπραακτεδοεν Οπ αυγυστυσλζινδεβεζωααρσχηριφτεννογμααλσδοορμιαανγεϖυλδ οπ αυγυστυσλζινδοορμιοπνιευωεεναανταλβεζωααρσχηριφτενινγεδιενδΙνδιεβεζωααρσχηριφτενηεβικϖερζοχητοπκορτετερμινυιτσπραακτεδοενοπδεβεζωααρσχηριφτεν Οπ αυγυστυσληεβικωεδερομϖερζοχητοπκορτετερμινυιτσπραακτεδοεν Τοτοπηεδενισνιετοπϖοορνοεμδεϖερζοεκενγερεαγεερδενισεϖενμινυιτσπραακγεδαανοπδεβεζωααρσχηριφτενδιεοπμααρτλεν αυγυστυσλζινινγεδιενδΔεβελαστινγδιενστδιεντγελετοπηετβεπααλδειναρτικελΑΩΒβιννενζεσωεκενναοντϖανγστϖανηετβεζωααρσχηριφττεβεσλισσενΔιετερμινισονδανκσϖοορνοεμδεϖερζοεκενροψααλοϖερσχηρεδεν ΔεΒελαστινγδιενστσχηρεεφϖερζοεκερσγεμαχητιγδεοπ νοϖεμβερηετϖολγενδε Ηιερονδερζαλικαχητερεενϖολγενσινγαανοπδεβεζωααρσχηριφτεντεγενδεαανσλαγενϖεννοοτσχηαπσβελαστινγενηετβεζωααρσχηριφττεγενδεαανσλαγομζετβελαστινγ ΑανδεΩετοπδεϖεννοοτσχηαπσβελαστινγζινσλεχητσονδερωορπενδελιχηαμεναλσϖερμελδινδεαρτικελενενϖανδεζεωετΥιτδεδοορυοϖεργελεγδεινφορματιεβλικτδατδεονδερνεμινγΝογεενλιχηααμισαλσβεδοελδινδεζεαρτικελεν
ΔααρυιτϖολγτδατδεονδερνεμινγΝονιετονδερωορπενισαανδεϖεννοοτσχηαπσβελαστινγΔεϖρααγοφδεονδερνεμινγΝοβιννενλανδσινκομενγενιετκανδερηαλϖεινηετμιδδενβλιϖενΔεναϖορδερινγσαανσλαγενϖεννοοτσχηαπσβελαστινγζυλλενϖερνιετιγδωορδεν ΟπηετβεζωααρσχηριφττεγενδεναηεφφινγσαανσλαγομζετβελαστινγκαννογγεενυιτσπραακωορδενγεδαανΟπδιτμομεντκανναμελικνιετωορδενυιτγεσλοτενδατδεονδερνεμινγΝοεενϖεννοοτσχηαπονδερφιρμαισϖανϖερζοεκερΝοενΞΝοΝαδερονδερζοεκηιερομτρεντμοετνογϖολγενΒιεενσεπαραατσχηριϖενζαλικυαανγαανδεδεζεκωεστιενογεεναανταλϖραγενστελλεν Ινεεντωεεδεσχηριϖενϖανεϖενεενσ νοϖεμβερσχηρεεφδεΒελαστινγδιενστϖερζοεκερσγεμαχητιγδενογηετϖολγενδε Τενεινδεδεονδυιδελικηεδενοπτεηεφφενηεβικϖιαδεδααρτοεγε⌊ιγενδεκαναλενδεβελαστινγαδμινιστρατιεσϖαν ΒαναδαενΒηιναομναδερεινφορματιεαανγαανδεδεονδερνεμινγΝογεϖρααγδΔααρνααστϖερζοεκικυονδερσταανδεϖραγεντεβεαντωοορδεν ΗετλιγτοϖεριγενσνιετϖοορδεηανδδατοπκορτετερμινεενβεριχητϖανδεβυιτενλανδσεβελαστινγαδμινιστρατιεστεϖερωαχητενϖαλτΔερηαλϖεκανοπδεβεζωααρσχηριφτενγεενυιτσπραακωορδενγεδαανβιννενδετερμινδιεδεΒελαστινγδιενστζιχητενδοελστελτΑρτικελΑΩΡβιεδτδεινσπεχτευριναφωικινγϖαναρτικελεερστελιδΑΩΒεχητερεεντερμινϖαν⌈⌈νααρϖοορηετδοενϖανυιτσπραακμετδεμογελικηειδδεζετερμινμετμαξιμααλ⌈⌈νααρτεϖερλενγενΗετςοορσχηριφτΑλγεμενεωετβεστυυρσρεχητγεεφτοοκδερυιμτεϖανδεζετερμινινυιτζονδερινγσγεϖαλλενγεβρυικτεμακενΟπυωκλαχηττεγενηετυιτβλιϖενϖανεενυιτσπραακοπδεβεζωααρσχηριφτενζαλοϖεριγενσνογινεενσεπαραατσχηριϖενωορδενγερεαγεερδ ςραγεν1. In uw brief van 23 juli j.l. (...) maakt u onder andere melding van een aantal Nederlandse firma's waarmee (de onderneming; N.o.) handel drijft. Naar ik aanneem doelt u daarbij in uw visie op de onderneming van (verzoeker; N.o.). Om te kunnen nagaan of de transacties al dan niet tot stand zijn gekomen door tussenkomst van een (in Nederland gevestigde) vaste vertegenwoordiger verzoek ik u mij de facturen alsmede alle andere onderliggende bescheiden aangaande de ontvangsten en uitgaven op de Nederlandse bankrekeningen van (verzoeker; N.o.) ter inzage te overleggen. 2. Eveneens in uw brief van 23 juli j.l. maakt u melding van faxberichten tussen (de onderneming en C.S.; N.o.). Gaarne ontvang ik deze berichten ter inzage. Aan de hand van deze 3.
berichten kan wellicht een beeld verkregen worden of (C.S.; N.o.) ten opzichte van (de onderneming; N.o.) inderdaad onafhankelijk is en (C.; N.o.) inderdaad geen volmacht heeft om namens (de onderneming; N.o.) contracten af te sluiten zoals door u wordt gesteld (...). 4. U heeft meerdere malen gesteld dat (C.; N.o.) enkel de bankrekeningen voor (verzoeker; N.o.) beheert en dat van andere zakelijke betrekkingen geen sprake was (zie onder andere uw brief van 9 mei 1997). Kunt u mij in dat licht uitleggen waarom u uw correspondentie aangaande de fiscale aangelegenheden van (verzoeker; N.o.) diverse malen in kopie aan de heren (...) doet toekomen. Beide heren zijn immers gelieerd aan (C.; N.o.) respectievelijk (C.S.; N.o.). Ook hun aanwezigheid tijdens het kort geding heeft mij overigens verbaasd. 5. In uw brief (...) verwijst u naar de brief van de accountant van (verzoeker; N.o.) in Canada. Uit deze brief zou volgens u blijken dat (verzoeker; N.o.) in Canada onderworpen is aan 6. belastingheffing. Of iemand onderworpen is aan de belastingheffing is in eerste instantie ter beoordeling van de fiscale autoriteiten. Mijn collega's (...) hebben u (...) reeds ver- zocht om een verklaring van de belastingautoriteiten van de desbetreffende landen. Deze verklaring(en) mocht ik tot op heden niet ontvangen. Indien u uw standpunt dat (verzoeker; N.o.) in Canada aan de belastingheffing is onderworpen, wenst te handhaven, dan ontvang ik gaarne alsnog deze verklaring. Aangezien de beantwoording van bovenstaande vragen u ongetwijfeld de nodige tijd zal kosten, zal ik u daarvoor in eerste aanleg een termijn geven van drie maanden na dagtekening van deze brief. Mocht u meer tijd nodig hebben, dan verneem ik dat graag van u..."1.16. De Belastingdienst reageerde op 18 november 1997 als volgt op verzoekers klacht van 27 oktober 1997:"...(Het) blijkt dat het hier een ingewikkelde zaak betreft, te meer omdat de feiten in deze kwestie zich steeds lijken te wijzigen. Ik verwijs u in deze naar het gestelde in de brief (...) d.d. 07 augustus 1997 (opgenomen onder 1.10.; N.o.). De (daar) aangehaalde argumentatie voor het uitblijven van een beslissing acht ik een onderdeel van deze klachtbehandeling. Inmiddels is mij gebleken dat (een medewerker van de Belastingdienst; N.o.) de bezwaarschriften gedeeltelijk heeft kunnen afhandelen. Ik wijs u op de (...) aan u gerichte correspondentie d.d. 14 november 1997. Zoals u kunt opmerken blijkt hieruit dat, ook na de door u verstrekte gegevens, een deugdelijke afhandeling van de bezwaarschriften deels niet mogelijk is.
Afhandeling van de bezwaarschriften, zonder dat de fiscale feiten duidelijk zijn, zou naar mijn mening onbehoorlijk zijn. Het is de taak van de inspecteur zijn beslissing te baseren op daadwerkelijk aanwezige feiten en omstandigheden. Om deze helder te krijgen dient de inspecteur onderzoek te verrichten. Ik meen dat de onderzoeksfase in deze kwestie nog niet is afgerond en een beslissing op de bezwaarschriften derhalve thans nog niet aan de orde is. In uw klacht stelt u tevens dat de termijn van artikel 7:10 AWB verstreken is. Zoals (...) u reeds in zijn brieven van 14 november 1997 meedeelde, biedt artikel 25 AWR de inspecteur in afwijking van artikel 7:10 eerste lid AWB een termijn van n jaar voor het doen van uitspraak, met de mogelijkheid deze termijn te verlengen met maximaal een jaar. In casu is er sprake van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997, die de langere termijn rechtvaardigt. Ik heb echter geconstateerd dat voornoemde conclusie u pas werd medegedeeld op 14 november 1997. Ik ben met u van mening, dat de mededeling dat er sprake is van bezwaarschriften die een langere behandelingstermijn behoeven dan de in de AWB genoemde termijn, u binnen de normale in de AWB gestelde afdoeningstermijn had moeten bereiken. Voor deze laatste tekortkoming bied ik u dan ook mijn excuses aan. Van een onbehoorlijk optreden is mij echter in geen geval gebleken. Ik meen dan ook dat de door u ingediende klacht in deze ongegrond is..."2. Standpunt van verzoekerVoor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder
Klacht
en naar de hiervoor onder 1.14 opgenomen brief van verzoekers gemachtigde. In het verzoekschrift merkt verzoekers gemachtigde nog het volgende op:"...Belanghebbende ondervindt ernstige hinder bij het zaken doen nu hij sedert maart 1997 niet meer over de tegoeden bij (de G-bank; N.o.) kan beschikken. (...) Belanghebbende was er niet mee bekend dat nog vragen zouden moeten worden beantwoord. Belanghebbende is van mening niet verplicht te zijn de door de inspecteur gestelde vragen te beantwoorden, omdat belanghebbende niet belastingplichtig is in Nederland. Overigens zijn de door de inspecteur gestelde vragen beantwoord ter gelegenheid van voornoemd kort geding zodat er geen te beantwoorden vragen meer resteren. De inspecteur heeftbelanghebbende bovendien nimmer laten weten de bezwaarschriften niet af te doen zolang de vragen (welke?) niet zijn beantwoord ..."3. Standpunt van de Belastingdienst3.1. In zijn reactie op de klacht liet de Belastingdienst het volgende weten:"...De aanslagen zijn het gevolg van een ingesteld boekenonderzoek bij een derde: (C.; N.o.). Tijdens dit onderzoek bleek, althans ontstond een gerechtvaardigd vermoeden van, de binnenlandse belastingplicht van (de onderneming; N.o.). Omdat de juiste rechtsvorm noch de eigendomsverhoudingen, noch de juiste identiteit van de mogelijke firmanten e.d. tijdens het onderzoek duidelijk werden, werd door de controlerend ambtenaren besloten dat, ter behoud van de fiscale rechten, tevens aanslagen werden opgelegd ten name van (de onderneming; N.o.). (...) (Verzoekers gemachtigde; N.o.) maakte op 25 maart 1997 bezwaar tegen de aanslagen. Blijkens het bezwaarschrift (...) werd de aanslag niet gemotiveerd. dit blijkt tevens uit de aankondigingbrief, waarin de mogelijkheid tot het indienen van een bezwaarschrift wel werd vermeld. (...) Op 3 april motiveerde de inspecteur, (...) alsnog de aanslagen. (...) In samenhang met de opgelegde aanslagen werden er namens de ontvanger der rijksbelastingen diverse derdenbeslagen gelegd. Mede in dit kader werd op 25 juli een vragenbrief verzonden waarin tevens heffingsproblematiek aan de orde kwam. (...) Op 7 augustus werd door de inspecteur (...) nogmaals benadrukt dat een en ander niet duidelijk was en dat nader onderzoek gewenst was. (...) Op 14 november 1997 werd op het bezwaarschrift vennootschapsbelasting beslist. Tevens werd medegedeeld dat het bezwaarschrift tegen de aanslag omzetbelasting nog niet kon worden afgedaan, wederom omdat nader onderzoek nodig was. (...) Eveneens op 14 november werden aanvullende vragen gesteld. In dit bericht werd tevens medegedeeld dat er een verzoek om inlichtingen was ingediend bij de belastingadministraties van Canada en China. (...) Op 27 oktober 1997 diende (verzoekers gemachtigde; N.o.) namens zijn cli nt een klacht in met betrekking tot de behandeling van de bezwaarschriften. (...) Op 5 november 1997 wendde (verzoekers gemachtigde; N.o.) zich tot de Nationale ombudsman. Ondanks deze mededeling werd toch inhoudelijk op de klacht ingegaan en werden voor het feit dat de mededeling omtrent de uitzonderingssituatie (zoals bedoeld in het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997) te laat geschiedde, excuses aangeboden..."3.2. In antwoord op vragen van de Nationale ombudsman liet de Belastingdienst vervolgens nog het volgende weten:"...Essentie van (uw) vraag (...) is, of ter gelegenheid van het kort geding de vragen door de inspecteur gesteld op 25 juli 1997, werden beantwoord. De vragenbrief van 25 juli 1997 betrof de door de ontvanger gelegde beslagen ten name van (X.; N.o.) h.o.d.n.(dezelfde naam als de naam van verzoekers onderneming; N.o.) en (D.; N.o.) h.o.d.n. (eveneens dezelfde naam; N.o.), alsmede diverse heffingsaspecten, met name de onduidelijkheid over de gerechtigdheid binnen de onderneming(en) en de rechtspersoonlijkheid er van. (...) Op 7 augustus lichtte de inspecteur (...) nogmaals de onduidelijkheden toe en deelde de gemachtigde (...) mede dat vermindering of vernietiging nog niet kon plaats vinden. (...) Op 13 augustus vond de zitting in kort geding plaats, waarin eiser (verzoeker; N.o.) vorderde dat de beslagen op zijn bankrekeningen bij (de G-bank; N.o.) onmiddellijk opgeheven dienden te worden. Het vonnis in kort geding is gedagtekend 28 augustus 1997 (...). Uit dit vonnis blijkt dat de eiser er niet in geslaagd is duidelijkheid te verschaffen met betrekking tot de zelfstandigheid van (de ondernemingen; N.o.) te Hong Kong en Canada en de vraag welke van voornoemde ondernemingen activiteiten ontplooide in Nederland. Onduidelijkheden die tevens naar voren kwamen in voornoemde vragenbrieven van de inspecteur van 25 juli en 7 augustus 1997. Aangezien ook door het kort geding geen duidelijkheid werd geschapen, stuurde de inspecteur op 14 november 1997 nogmaals een vragenbrief, onder andere met als doel duidelijkheid te verkrijgen over de rechtspersoonlijkheid en onafhankelijkheid van de diverse ondernemingen. Daarnaast werd de FIOD benaderd in verband met verzoeken om inlichtingen aan de belastingadministraties
van Canada en China. Dit werd gemachtigde in dezelfde brief medegedeeld, naast de veronderstelling van de inspecteur dat beantwoording van de vragen en het verkrijgen van de inlichtingen niet op korte termijn te verwachten viel. In eerste aanleg werd gemachtigde dan ook een beantwoordingstermijn van drie maanden verstrekt. Na de vragenbrief van 14 november verzocht gemachtigde nogmaals om afdoening van de bezwaarschriften. De inspecteur deelde desgevraagd mede dat afhandeling nog niet kan geschieden omdat de vragen in de brief van 14 november 1997 nog niet werden beantwoord. (...) Tot op heden is dat nog steeds niet het geval. Uw tweede vraag betreft de activiteiten welke v r het opleggen van aanslagen werden ondernomen teneinde te voorkomen dat onterechte aanslagen werden opgelegd of dat er in de bezwaarfase nog belangrijke informatie ter onderbouwing van de juistheid van de aanslagen moest worden verzameld. Deze vraag trachtte ik reeds te beantwoorden in (de reactie op de klacht, opgenomen onder 3.1.; N.o.). Ter verduidelijking c.q. aanvulling:Uit een vraaggesprek met de controlerende ambtenaren is mij gebleken dat de aanslagen het gevolg zijn van een ingesteld onderzoek bij een derde. Omdat tijdens dit onderzoek grote twijfel bestond over welke personen de belastingplichtige ondernemingen vormen en/of welke rechtsvorm deze ondernemingen bezitten, werd besloten om, ter behoud van rechten, tevens aanslagen op te leggen ten name van (de onderneming; N.o.). Dat een en ander inderdaad onduidelijk was, moge onder andere blijken uit de latere correspondentie en het kort geding. De keuze om zonder overleg de aanslagen op te leggen, moest dus wel worden gemaakt. Het was de controlerende ambtenaren ten tijde van het opleggen van de aanslagen niet duidelijk met wie en/of namens wie overlegd moest c.q. kon worden. Verondersteld mocht worden dat na het opleggen van de aanslagen zich wel gesprekspartners zouden aandienen. Het opleggen van de aanslagen geschiedde, derhalve, zonder overleg. Aangekondigd en (achteraf) gemotiveerd werd een en ander wel..."
Beoordeling
1. Algemeen1.1. De bevindingen bij een boekenonderzoek dat de Belastingdienst/ Ondernemingen Eindhoven (hierna: de Belastingdienst) in 1996 instelde bij een derde hebben bij de Belastingdienst het vermoeden doen ontstaan dat die derde moest worden aangemerkt als vaste vertegenwoordiger in Nederland van een niet in Nederland gevestigde onderneming (hierna: de onderneming), die in Nederland ondernemingsactiviteiten ontplooide. De Belastingdienst ontleende dit vermoeden onder meer aan de omstandigheid dat de onderneming in Nederland bankrekeningen aanhield en dat de derde kon beschikken over deze bankrekeningen van de onderneming. Op die bankrekeningen vonden mutaties plaats ter zake van buitenlandse accreditieven, betalingen naar het buitenland en ontvangsten van afnemers uit binnen- en buitenland.1.2. Op grond van de bevindingen bij het boekenonderzoek heeft de Belastingdienst op 4 maart 1997 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd aan de onderneming over een tijdvak dat de jaren 1992 tot en met 1996 omvatte. De hoogte van de naheffingsaanslag was door de Belastingdienst berekend aan de hand van de gegevens van de bankrekeningen van de onderneming in Nederland. Op dezelfde datum legde de Belastingdienst aan de onderneming aanslagen en navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting op over de jaren 1992 tot en met 1997. De hoogte van deze aanslagen was op dezelfde wijze door de Belastingdienst vastgesteld als die van de naheffingsaanslag omzetbelasting. Ter zake van de belastingschuld op de diverse aanslagen omzet- en vennootschapsbelasting legde de Belastingdienst beslag onder de bank op de saldi van de bankrekeningen ten name van de onderneming. In de maand juli 1997 heeft de Belastingdienst aan verzoeker aanslagen en navorderingsaanslagen inkomstenbelasting opgelegd over de jaren 1992 tot en met 1996. Op 14 november 1997 liet de Belastingdienst weten dat de aan de onderneming opgelegde (navorderings-aanslagen) vennootschapsbelasting zouden worden vernietigd. Volgens de Belastingdienst was gebleken dat de onderneming geen aan vennootschapsbelasting onderworpen lichaam was.1.3. Verzoekers gemachtigde tekende op 25 maart 1997 bezwaar aan tegen de opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en op 15 augustus 1997 tegen de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting. Op diverse momenten drong verzoekers gemachtigde bij de Belastingdienst schriftelijk aan op een spoedige afhandeling van de diverse bezwaarschriften. De Belastingdienst heeft in zijn brieven van 25 juli en 14 november 1997 verzoekers gemachtigde diverse vragen gesteld met betrekking tot de opgelegde aanslagen. Op 27 oktober 1997 diende verzoekers gemachtigde een klacht in bij de Belastingdienst. Daarin klaagde hij er over dat ondanks zijn verzoeken niet op de bezwaarschriften werd beslist. De Belastingdienst reageerde op 18 november 1997 op deze klacht.2. Met betrekking tot het uitblijven van een uitspraak op de bezwaarschriften2.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de Belastingdienst tot het moment van indienen van zijn verzoekschrift bij deNationale ombudsman (5 november 1997 en aangevuld op 5 december 1997) nog geen uitspraak had gedaan op de namens hem op 27 maart en 15 augustus 1997 ingediende bezwaarschriften. Hij merkt daarbij op dat hij bij het zakendoen ernstige hinder ondervindt van de door de Belastingdienst gelegde beslagen op zijn banktegoeden. Hij stelt dat hij er niet van op de hoogte was dat er door hem nog vragen van de Belastingdienst zouden moeten worden beantwoord, dat de gestelde vragen al waren beantwoord ter gelegenheid van de kort gedingprocedure die door hem met betrekking tot de gelegde beslagen tegen de Belastingdienst was aangespannen, en dat hij bovendien niet verplicht was de gestelde vragen te beantwoorden omdat hij niet belastingplichtig is in Nederland. Tevens stelt hij in zijn verzoekschrift dat de inspecteur hem nimmer had laten weten dat deze de bezwaarschriften pas zou afhandelen nadat de vragen waren beantwoord.2.2. De Belastingdienst heeft zich ten doel gesteld vanaf 1 januari 1997 bezwaarschriften af te doen binnen de termijn van zes weken als bedoeld in artikel 7:10 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat de Belastingdienst in beginsel afziet van de ruimere ter mijn van een jaar en de mogelijkheid van verlenging van die termijn met nog een jaar die artikel 25 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) de Belastingdienst stelt voor het doen van uitspraak op een bezwaarschrift.2.3. Artikel 6.2.7. van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht biedt de Belastingdienst de mogelijkheid ook na 1 januari 1997 in uitzonderingsgevallen gebruik te maken van de ruimere termijn van artikel 25 Awr voor de afdoening van bezwaarschriften. Nu de Belastingdienst zich voor de afdoening van de namens verzoeker op 25 maart en 15 augustus 1997 ingediende bezwaarschriften op deze bepaling beroept, moet derhalve allereerst worden beoordeeld of sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 6.2.7. van het Voorschrift Awb. De genoemde bepaling in het Voorschrift geeft een tweetal voorbeelden van mogelijke uitzonderingsgevallen. Van een limitatieve opsomming is geen sprake.2.4. Voor het aannemen van een uitzonderingssituatie zoals bedoeld in artikel 6.2.7. van het Voorschrift Awb beroept de Belastingdienst zich op de omstandigheid dat er rond de belastingplicht van de onderneming veel onduidelijkheden zijn, zoals de vraag wat exact de rechtsvorm is van de onderneming en welke personen tot die onderneming gerechtigd zijn. De Belastingdienst merkt in dat verband op dat het hem niet mogelijk was het antwoord op die vragen te krijgen voordat de aanslagen werden opgelegd, omdat het tijdens het boekenonderzoek niet duidelijk was tot wie de Belastingdienst zich voor de beantwoording van die vragen moest wenden. De Belastingdienst beroept zich tevens op het feit dat verzoekers gemachtigde in gebreke is gebleven, althans niet in staat is, de tijdens de bezwaarprocedure door de Belastingdienst gestelde vragen te beantwoorden. De Belastingdienst geeft voorts aan te verwachten dat het nog geruime tijd zal duren voordat de volgens hem noodzakelijke duidelijkheid omtrent de feiten zal zijn verkregen omdat daarvoor informatie is opgevraagd bij de belastingautoriteiten in China en Canada.2.5. Op grond van de door de Belastingdienst genoemde omstandigheden kan de Belastingdienst gevolgd worden in zijn standpunt dat sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 6.2.7. van het Voorschrift Awb en dat de bezwaarschriften daarom niet behoefden te worden afgedaan binnen de termijn van zes weken van artikel 7:10 Awb. Onder de genoemde omstandigheden was het voor de Belastingdienst immers niet goed mogelijk de aanslagen op te leggen met de onder normale omstandigheden vereiste zorgvuldigheid zonder het risico te lopen dat in de tussentijd door het verlopen van wettelijke termijnen over bepaalde jaren niet meer zou kunnen worden geheven of dat verhaal inmiddels niet meer goed mogelijk zou blijken te zijn doordat de eventuele belastingplichtige het saldo van de in Nederland aangehouden bankrekeningen eenvoudig tot nihil zou hebben teruggebracht. Een aantal vragen bleef daardoor ter beantwoording in de bezwaarfase openstaan, terwijl het ook in de bezwaarfase niet mogelijk bleek, mede door de gebrekkige motivering van de bezwaarschriften, snel antwoord te krijgen op de nog bij de Belastingdienst levende vragen. De beantwoording van deze vragen rechtvaardigt een behandelingsduur die langer is dan de termijn van zes weken van artikel 7:10 Awb.2.6. De vaststelling dat de Belastingdienst bij de afdoening van verzoekers bezwaren niet gebonden is aan de termijn van zes weken van artikel 7:10 Awb betekent echter nog niet dat het de Belastingdienst vrij staat de behandelingsduur van de bezwaren ongelimiteerd te verlengen. In de eerste plaats staat artikel 25 Awr daaraan in de weg. Deze beperkt de termijn voor het doen van een uitspraak tot n jaar, met schriftelijke toestemming van de Minister te verlengen met maximaal nog n jaar. In dit verband verdient het opmerking dat de in dit artikel genoemde termijn van n jaar ten aanzien van het op 25 maart 1997 ingediende bezwaarschrift op 25 maart 1998 is verlopen. Tijdens het onderzoek is niet gebleken dat de Belastingdienst van de Minister van Financi n schriftelijke toestemming heeft verkregen om de uitspraak een jaar te verdagen. Voor het onderzoek naar aanleiding van het op 5 november 1997 bij de Nationale ombudsman ingediende en op 4 december 1997 aangevulde verzoekschrift is deze kwestie echter nog niet van belang.2.7. Op het tijdstip waarop verzoeker zijn verzoekschrift bij de Nationale ombudsman indiende, was er nog geen sprake van dat de
Belastingdienst een redelijke termijn voor de afdoening van de bezwaarschriften had overschreden. In dit verband wordt er op gewezen dat op 4 december 1997, de datum waarop verzoeker zijn verzoekschrift heeft aangevuld, de behandelingsduur van het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting ruim acht maanden beliep en die van de bezwaarschriften tegen de (navorderings-)aanslagen inkomstenbelasting ruim drie neenhalve maand. In dit verband wordt voorts in aanmerking genomen dat het vonnis van 28 augustus 1997 van de president van de arrondissementsrechtbank in de door verzoeker tegen de Belastingdienst aangespannen kortgedingprocedure steun geeft aan het standpunt van de Belastingdienst dat er reden is voor gerede twijfel aan de juistheid van de door verzoekers gemachtigde tegen de aanslagen ingebrachte stellingen. Tevens is in dit verband van belang het feit dat verzoekers gemachtigde in de correspondentie met de Belastingdienst blijk gaf slechts over beperkte en niet steeds consistente informatie te beschikken en daardoor bijdroeg aan het voortbestaan van een onduidelijke situatie, alsmede het feit dat verzoekers gemachtigde niet (volledig) heeft geantwoord op de door de Belastingdienst gestelde vragen. Verzoekers stelling dat hij er niet van op de hoogte was dat door hem nog vragen van de Belastingdienst zouden moeten worden beantwoord, is niet aannemelijk nu verzoeker in zijn brief van 5 augustus 1997 uitdrukkelijk het standpunt innam dat hij niet gehouden was de vragen van de inspecteur te beantwoorden. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk.2.8. Ten overvloede wordt nog het volgende opgemerkt. De conclusie dat sprake is van een uitzonderingsgeval als bedoeld in artikel 6.2.7. van het Voorschrift Algemene wet bestuursrecht vormt op zichzelf nog geen rechtvaardigingsgrond voor de Belastingdienst om gebruik te maken van de maximale termijn van artikel 25 Awr voor het doen van een uitspraak op de bezwaarschriften. De Belastingdienst dient verzoeker, die herhaaldelijk heeft gevraagd om een snelle afdoening van de door hem ingediende bezwaarschriften, niet langer dan strikt noodzakelijk is de mogelijkheid te onthouden het oordeel van de rechter te vragen over de juistheid van de opgelegde aanslagen. Dit geldt temeer nu de Belastingdienst zijn rechten ten laste van verzoeker heeft zeker gesteld door het leggen van beslag onder de bank. Dit betekent dat de Belastingdienst uitspraak zal moeten doen op de bezwaarschriften op het moment dat duidelijk is dat van de zijde van verzoeker geen verdere informatieverstrekking meer kan worden verwacht en dat de gevraagde informatie van de belastingautoriteiten van Canada en China nog geruime tijd op zich zal laten wachten.
3. Met betrekking tot de reactie op verzoekers klacht van 27 oktober 1997 3.1. Verzoeker klaagt er voorts over dat het hoofd van de Belastingdienst de door hem op 27 oktober 1997 ingediende klacht op 18 november 1997 niet gegrond heeft verklaard voorzover deze zag op het niet voldoen aan zijn verzoeken om de bezwaarschriften van 25 maart en 15 augustus 1997 op korte termijn af te doen.3.2. Verzoeker vroeg de Belastingdienst in zijn brief van 9 mei 1997 en in de bezwaarschriften van 15 augustus 1997 om een snelle afhandeling. Volgens de klachtbrief van 27 oktober 1997 zou verzoeker ook op 23 juli 1997 een dergelijk verzoek hebben gedaan. De Belastingdienst heeft verzoeker op 25 juli en 14 november 1997 vragen gesteld. Ook op 7 en 8 augustus 1997 heeft de Belastingdienst brieven aan verzoeker geschreven. In de brieven van 25 juli en 7 augustus 1997 maakt de Belastingdienst opmerkingen over de tijd die verzoeker respectievelijk de Belastingdienst nodig zal hebben om de voor de afhandeling van de bezwaarschriften relevante gegevens te verkrijgen. In de beide brieven van 14 november 1997 heeft de Belastingdienst verzoeker bovendien uitleg gegeven over de redenen om de bezwaren nog niet af te doen.3.3. Gelet op het hiervoor onder 2.7. overwogene en de hiervoor onder 3.2 weergegeven correspondentie kan niet worden gezegd dat de Belastingdienst niet correct heeft gereageerd op verzoekers verzoeken om een spoedige behandeling van zijn bezwaarschriften. Het is dan ook niet onjuist dat het hoofd van de Belastingdienst in zijn reactie van 18 november 1997 verzoekers klacht op dit punt niet gegrond heeft verklaard. De onderzochte gedraging is op dit punt eveneens behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/ Ondernemingen Eindhoven, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond. BIJLAGEAchtergrond
1. Algemene wet inzake rijksbelastingen (Wet van 2 juli 1959, Stb. 301) Artikel 25, eerste en tweede lid:"1. In afwijking van artikel 7:10, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht doet de inspecteur binnen een jaar na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak daarop.2. In afwijking van artikel 7:10, derde lid eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht kan de inspecteur met schriftelijke toestemming van of vanwege Onze Minister de uitspraak voor ten hoogste een jaar verdagen."2. Algemene wet bestuursrecht(Wet van 4 juli 1992, Stb. 315) Artikel 7:10:"1. Het bestuursorgaan beslist binnen zes weken (...) na ontvangst van het bezwaarschrift.2. (...)3. Het bestuursorgaan kan de beslissing voor ten hoogste vier weken verdagen. Van de verdaging wordt schriftelijk mededeling gedaan.4. Verder uitstel is mogelijk voorzover de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad of ermee instemmen."3. Voorschrift Algemene wet bestuursrecht 1997(Besluit van de Staatssecretaris van Financi n van 21 juli 1997, Stcrt. 138) Artikel 6.2.7:"Voor de afdoening van bezwaarschriften geldt, dat deze in beginsel binnen de termijnen van de Awb (artikel 7:10 Awb) worden afgehandeld. De hoofdregel daarbij is dat de inspecteur binnen zes weken na ontvangst van het bezwaarschrift uitspraak doet. (...) Kan de inspecteur niet binnen zes weken (...) op het bezwaarschrift beslissen dan kan hij de beslistermijn met ten hoogste vier weken verlengen. Hij doet hiervan schriftelijk mededeling aan belanghebbende. In overleg met belanghebbende is verder uitstel mogelijk. De AWR (artikel 25) geeft de inspecteur formeel een beslistermijn van n jaar met de mogelijkheid deze termijn - met schriftelijke toestemming van of vanwege de minister - met maximaal n jaar te verlengen. Van deze mogelijkheid maakt de Belastingdienst alleenin uitzonderingsgevallen gebruik. Hierbij kan worden gedacht aan massaal ingediende bezwaarschriften waarover de Belastingdienst nog geen definitief standpunt heeft ingenomen of indien belanghebbende weigert mee te werken aan een voortvarende afhandeling van zijn bezwaarschrift..." Artikel 7.1:"Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst..." De dagtekening van de Staatscourant 138 in 1997 was 23 juli 1997. Het Voorschrift algemene wet bestuursrecht 1997 is derhalve in werking getreden op 25 juli 1997.4. Bedrijfsplan 1997-2001 van de BelastingdienstBladzijde 12:"...De Belastingdienst heeft zich ten doel gesteld de uitzonderingspositie in de Algemene wet bestuursrecht (bedoeld is de Algemene wet inzake rijksbelastingen; N.o.) op dit punt in ieder geval uiterlijk op 1-1-1997 in materi le zin ongedaan te maken..." Bladzijde 18:"...Vanaf 1 januari 1997 worden bezwaarschriften binnen 6 weken en verzoekschriften binnen 8 weken afgedaan..."5. Wet op de inkomstenbelasting 1964(Wet van 16 december 1964, Stb. 964) Artikel 49, eerste lid:"Het binnenlands onzuivere inkomen bestaat uit het gezamenlijke bedrag van hetgeen een niet in Nederland wonende persoon geniet als:a. winst uit binnenlandse onderneming, zijnde het bedrag van de gezamenlijke voordelen die worden verkregen uit een onderneming die, of het gedeelte van een onderneming dat wordt gedreven met behulp van een in Nederland aanwezige vaste inrichting of van een vaste vertegenwoordiger in Nederland (binnenlandse onderneming)..."
6. Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet van 28 juni 1968, Stb. 329) Artikel 1:"Onder de naam 'omzetbelasting' wordt een belasting geheven ter zake van:a. leveringen van goederen en diensten, welke in Nederland door ondernemers in het kader van hun onderneming worden verricht..."