Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Leiden en het Landelijk instituut sociale verzekeringen verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen berichtte dat het verslag geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen. De reacties van verzoekster en de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Leiden gaven aanleiding het verslag aan te vullen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoekster ontving in de eerste maanden van 1997 een eindafrekening van Gak Nederland BV (hierna: het Gak), hoofdkantoor Amsterdam, over 1996. Deze eindafrekening vermeldde een te betalen bedrag van f 8.508.1.2. Op 4 april 1997 verzocht verzoekster uitstel van betaling voor het te betalen bedrag. De reden die verzoekster hiervoor aanvoerde was dat zij naar haar mening nog een bedrag van het Gak te vorderen had dat groter was dan het te betalen bedrag van de eindafrekening, in verband met een uitkering op grond van de ziektewet.1.3. Het Gak, hoofdkantoor Amsterdam, reageerde op 26 juni 1997 als volgt:"...U geeft aan dat er nog ziekengelden aan u uitbetaald moeten worden. Uw brief hebben wij doorgestuurd aan ons districtskantoor te Leiden met het verzoek uw brief in behandeling te nemen en u te berichten. Vooruitlopend hierop hebben wij alle verzoeken om betaling uit onze administratie verwijderd en de invordering opgeschort gedurende de afhandeling van uw brief..."1.4. Op 22 september 1997 schreef het Gak, hoofdkantoor Amsterdam, verzoekster het volgende:"...U ontving in de afgelopen periode betalingsverzoeken en een aanmaning, omdat u de premie niet betaalde. U heeft de achterstand niet ingelopen. Daarom hebben wij heden een dwangbevel tegen u uitgevaardigd, waarmee de invordering is overgedragen aan de belastingdienst. (...) Een kopie van deze brief zonden wij ter informatie aan de Belastingdienst Ondernemingen..."1.5. Op 8 oktober 1997 berichtte het Gak, kantoor Leiden, verzoekster het volgende:"...Hierbij delen wij u mee, dat u recht heeft op een nabetaling (...) over de periode van 18 juli 1996 tot 31 januari 1997. (...) De nabetaling zal zo spoedig mogelijk aan u worden overgemaakt ..."1.6. Met valutadatum 29 oktober 1997 voldeed verzoekster per bankoverschrijving het bedrag van f 8.508 van de afrekening over 1996 aan het Gak.1.7. Op 17 december 1997 betekende een deurwaarder van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Leiden ter zake van de vor- dering van het Gak een dwangbevel aan verzoekster. Op het dwangbevel tekende de deurwaarder aan dat hij daarvan een afschrift had gelaten aan de directeur van verzoekster.1.8. Met dagtekening 9 februari 1998 ontving verzoekster van de deurwaarder van de Belastingdienst Leiden een aankondiging tot beslaglegging op 20 februari 1998 ter zake van de vordering van het Gak.1.9. De Belastingdienst Leiden schreef verzoekster op 11 februari 1998 het volgende "...het GAK belde mij gistermiddag op. (...) (De) deurwaarder van de Belastingdienst/Ondernemingen te Leiden is bij u langs geweest. Hij zou op korte termijn terugkomen om beslag te leggen. Naar nu blijkt heeft (het Gak; N.o.) het dwangbevel reeds op 2 oktober 1997 teruggevraagd. Dit bericht is nooit ontvangen. Ik bied u voor de hele gang van zaken mijn excuses aan. Het dwangbevel is bij de deurwaarder teruggevraagd..."2. Standpunt van verzoeksterVoor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtsamenvatting onder
Klacht
. In haar verzoekschrift merkt verzoekster nog het volgende op:"...Door onachtzaamheid van medewerkers bij de belastingdienst wordt de deurwaarder alsnog ingeschakeld en op 17 december 1997 (...) krijgen wij zijn ongewenste bezoek. Wij melden de deurwaarder dat er geen vordering meer bestaat en nemen contact op met het G.A.K.; hier wordt bevestigd dat het openstaande bedrag op 30 oktober 1997 is ontvangen. (...) Na de beslissing van het G.A.K. van 28 (bedoeld is: 26) juni 1997, krijgen wij op 22 september 1997 van het G.A.K. (...) (bericht) dat de invordering is overgedragen aan de belastingdienst, ondanks dat onze brief nog niet is afgehandeld. Hierop nemen wij telefonisch contact op met (mw. S.; N.o.) van het G.A.K en verwijzen naar de brief van (26 juni 1997; N.o.) van haar collega (B.; N.o.) en krijgen als antwoord: "Oh sorry hoor, dit had niet moeten gebeuren, we zullen alles terugdraaien". Mevrouw (S.; N.o.) is dus niet op de hoogte van (de brief van 26 juni 1997 van haar collega B.; N.o.) (...). En dan volgt de aankondiging tot beslaglegging (...), een ware vernedering, wanneer er zoveel contact hierover is geweest en nimmer achterstand in betalingen is geweest. Dit kan niet worden afgedaan met het briefje van de Belastingdienst d.d. 11 februari 1998..."3.1. Standpunt van de Belastingdienst LeidenIn reactie op de klacht liet de Belastingdienst het volgende weten:"...Het dwangbevel waar het om gaat, is door het GAK aan de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen te Gouda gezonden. Op 2 december heeft de BPO/Gouda het dwangbevel overgedragen aan de BPO/Leiden. Dit was ten onrechte, omdat (...) het GAK al op 2 oktober 1997 het dwangbevel heeft teruggevraagd bij de BPO/ Gouda. Te Gouda is niets geregistreerd met betrekking tot dit verzoek van (het Gak; N.o.). Op 17 december 1997 is het dwangbevel betekend. Deze betekening heeft niet geleid tot contact tussen (verzoekster; N.o.) en de Belastingdienst. Eerst na de aankondiging tot beslaglegging is telefonisch contact tot stand gekomen tussen het GAK en (verzoekster; N.o.). Mijn medewerker (...) is hierna ge nformeerd door het GAK en heeft vervolgens het dwangbevel direct teruggevraagd bij de deurwaarder. (De Belastingdienst; N.o.) heeft bij brief van 11 februari 1988 zijn excuses aangeboden voor de gang van zaken. Duidelijk is dat door de BPO/Gouda niet zorgvuldig is omgegaan met het verzoek van (...) het GAK. De deurwaarder handelt uitsluitend in opdracht van de kantoormedewerkers. Indien een dwangbevel ter betekening wordt aangeboden, moet hij dit betekenen. Wat ook opvalt, is dat (verzoekster; N.o.) niet heeft gereageerd op het dwangbevel. Uiteraard is men dit niet verplicht, maar door een tijdige reactie zou de aankondiging tot beslagleggen voorkomen hebben kunnen worden. De zaak is intern besproken. Benadrukt is nog weer eens hoe belangrijk het is om een volledige vastlegging in de geautomatiseerde ontvangersadministratie te doen van alle contacten rondom een invorderingsopdracht..." Naar aanleiding van een telefonische vraag van de Nationale ombudsman voegde de Belastingdienst aan zijn reactie nog het volgende toe:"...Ik heb de behandelend deurwaarder gevraagd naar zijn bevindingen op 17 december. Hij moest uit zijn aantekeningen concluderen dat hij inderdaad met (de directeur van verzoekster; N.o.) gesproken moet hebben. Hij kan zich echter het gesprek niet inhoudelijk herinneren. Wij moeten er daarom van uitgaan dat het standaardgesprek zich heeft voltrokken. Dit betekent dat belastingschuldige verklaart betaald te hebben. Vervolgens vraagt de deurwaarder om het betalingsbewijs. Dit kan op dat moment niet dadelijk worden getoond. De procedure is dan dat het dwangbevel toch wordt betekend. De belastingschuldige wordt geadviseerd zo snel mogelijk contact op te nemen met de Belastingdienst. Hem wordt gevraagd een kopie van het betalingsbewijs te overleggen. De deurwaarder voegde er aan toe dat in zeer veel gevallen waarin hij een dwangbevel betekent, gezegd wordt dat er al betaald is. Hij heeft het gesprek met (de directeur van verzoekster; N.o.) daarom ervaren als een routinematige aangelegenheid..."3.2. Standpunt van het Landelijk instituut sociale verzekeringenIn reactie op de klacht verwees het Landelijk instituut sociale verzekeringen naar het ambtsbericht van Gak Nederland BV. Hierin is het volgende opgenomen:"...Met een brief van 26 juni 1997 werd werkgever namens het Lisv te kennen gegeven dat de invordering van openstaande premie werd opgeschort, in afwachting van de afhandeling van een brief waarin werkgever verzocht om uitbetaling van ziekengeld. De bewuste brief werd door de afdeling incasso van het Gak ter behandeling doorgezonden naar het districtskantoor te Leiden. Nadat er op 18 augustus 1997 tot uitkering van ziekengeld was overgegaan werd de invordering van de verschuldigde premie hervat. Uiteindelijk werd werkgever er met een brief van 22 september 1997 van in kennis gesteld dat tot afgifte van een dwangbevel was overgegaan. Vervolgens heeft (verzoekster; N.o.) telefonisch contact opgenomen met de afdeling incasso. Op (verzoeksters; N.o.) mededeling dat men om een herberekening van de vastgestelde ziektewetuitkering had verzocht, werd het dwangbevel zorgvuldigheidshalve geannuleerd: op 2 oktober werd deze mededeling in electronische vorm verstuurd naar de belastingdienst. De herberekening van het ziekengeld volgde op 8 oktober 1997 - er werd een aanvullende uitkering van f 13.108,20 vastgesteld en (de) werkgever voldeed de openstaande premievordering op 30 oktober 1997. Het dwangbevel werd echter ingevorderd door de belastingdienst, in weerwil van de annulering per 2 oktober 1997. Deze communicatiestoornis vindt haar oorzaak in een probleem van technische aard, dat door de belastingdienst, noch door Gak Nederland bv tijdig werd onderkend. Het probleem ontstond doordat het dwangbevel gedagtekend 22 september 1997 niet eerder dan per 9 oktober 1997 werd ingevoerd in de administratie van de belastingdienst. De intrekking per 2 oktober 1997 kon dus ook (nog) niet door de belastingdienst worden verwerkt. Andersom konden de mededelingen van de kant van de belastingdienst, inzake ontvangst, doorzending naar andere lokale eenheid en betekening niet door het geautomatiseerd systeem van Gak Nederland worden verwerkt. In de administratie van Gak Nederland bestond het dwangbevel immers niet meer. Concluderend moeten wij erkennen dat de grief van (verzoekster; N.o.) terecht is. Met een brief van 11 februari 1998 biedt de belastingdienst te Leiden dan ook excuses aan. (...) In zekere zin is van een uitzonderlijke situatie sprake geweest, waar de betalingsachterstand niet het gevolg was van onwil of onvermogen zijdens werkgever; de premienota werd niet betwist. Normaal gesproken is in een dergelijke situatie afgifte van een dwangbevel uiteraard in het geheel niet aan de orde. De complicatie ontstond, toen bleek dat (de) werkgever een claim op uitbetaling van ziekengeld had, en op grond hiervan de premie-afdracht wenste te staken. Hoewel er formeel geen verband bestaat tussen de verplichting tot premie-afdracht en het recht op uitkering, werd de invordering om pragmatische doch feitelijk oneigenlijke redenen aanvankelijk ook daadwerkelijk opgeschort. Tussen het moment dat de invordering werd hervat en de datum waarop het dwangbevel werd verstuurd, is er tussen de afdeling incasso en de werkgever helaas geen contact meer geweest. Aldus was men er op genoemde afdeling onkundig van dat er een herberekening van de ziekengelduitkering verwacht werd. Van doorslaggevend belang is echter geweest, dat het ongebruikelijk lang heeft geduurd voordat het dwangbevel in de administratie van de belastingdienst werd opgenomen. Er is navraag gedaan bij de belastingdienst, maar men kon over de reden hiervoor geen uitsluitsel geven. Over het algemeen zal een werkgever van een dergelijke ongebruikelijk lange periode geen nadelige gevolgen ondervinden. In de kwestie die nu aan de orde is heeft het er echter helaas toe geleid dat annulering niet werd verwerkt. Aldus heeft een opeenvolging van incidentele factoren er toe geleid dat (verzoekster; N.o.) uiteindelijk ten onrechte werd geconfronteerd met een bezoek door de belastingdeurwaarder..."4. Aanvullende informatieNaar aanleiding van een telefonische vraag van een medewerker van de Nationale ombudsman verklaarde de directeur van verzoekster dat de deurwaarder op 17 december 1997 te woord was gestaan door zijn echtgenote. De echtgenote verklaarde telefonisch tegenover de medewerker van de Nationale ombudsman dat zij de administratie van verzoekster (mede) bijhoudt en dat zij de deurwaarder inderdaad te woord had gestaan. Over het verloop van het gesprek met de deurwaarder verklaarde zij het volgende. Nadat de deurwaarder haar had duidelijk gemaakt wat de reden was van zijn bezoek vertelde de echtgenote hem dat de vordering van het Gak reeds was voldaan. Zij bood hem aan het betaalbewijs, dat volgens haar direct kon worden getoond, van boven te halen. De deurwaarder zei daarop, aldus de echtgenote, dat hij haar wel geloofde en dat zij het betaalbewijs niet behoefde te halen. De deurwaarder wekte de indruk dat de zaak daarmee geregeld was en heeft haar, zo stelt verzoekster, pertinent niet aangeraden verdere actie te ondernemen, zoals het opnemen van contact met de Belastingdienst en/of het Gak. Op haar vraag hoe het dan zat met de kosten ad f 470 van het dwangbevel zei de deurwaarder dat die automatisch zouden vervallen. De echtgenote merkte in het telefoongesprek met de medewerker van de Nationale ombudsman nog op dat zij zich goed herinnerde het juist "idioot" te hebben gevonden dat het niet nodig was om het betaalbewijs aan de deurwaarder te tonen.5.1. Reactie van de Belastingdienst Leiden op het verslag van bevindingenNaar aanleiding van het verslag van bevindingen deelde de Belastingdienst onder meer het volgende mee:"Wat betreft punt 4, de aanvullende informatie, geeft de behandelend deurwaarder nog eens nadrukkelijk aan dat hij zich niet meer kan herinneren wat er precies gebeurd is. Hij zegt dat in gevallen waarin een belastingplichtige aangeeft het betalingsbewijs in huis te hebben, hij altijd wacht tot het betalingsbewijs getoond kan worden. Hij gaat nooit tot betekening over. Hij vermeldt op het dwangbevel het betalingsbewijs gezien te hebben, vermeldt het nummer en verwerkt deze gegevens op kantoor vervolgens in het systeem. Hij kan zich absoluut niet herinneren het idiote gedrag te hebben vertoond waaraan de echtgenote van klager refereert."5.2. Reactie van verzoekster op het verslag van bevindingenWat betreft Gak Nederland BV liet verzoekster onder andere het volgende weten naar aanleiding van het verslag van bevindingen:"Op 18 augustus 1997 is er een betaling van een paar honderd gulden gedaan in plaats van dat er wordt overgegaan tot uitkering van het ziekengeld van circa dertien en een half duizend gulden. Een en ander is door een telefoontje van ons, gecorrigeerd door op 2 oktober 1997 het dwangbevel terug te draaien en op 8 oktober 1997 tot uitkering van het juiste bedrag over te gaan." Naar aanleiding van het feit dat de Belastingdienst had opgemerkt dat verzoekster niet op het dwangbevel had gereageerd, liet verzoekster onder meer weten niet in te zien welke (andere) reactie van haar kant de aankondiging tot beslaglegging had kunnen voorkomen. Verder merkte verzoekster het volgende op over de Belastingdienst:"Uit de tweede brief (...) blijkt de onzorgvuldigheid waarmee de zaak wordt behandeld, het gesprek heeft de deurwaarder niet met (de directeur van verzoekster; N.o.) gehad, maar met (de echtgenote van de directeur; N.o.), verder blijft (de Belastingdienst; N.o.) schrijven over belastingschuldige. (De tweede brief van de Belastingdienst; N.o.) besluit met: "Hij heeft het gesprek met (de directeur van verzoekster; N.o.) daarom ervaren als een routinematige aangelegenheid." Mijn reactie hierop is wanneer de deurwaarder hier zijn volle aandacht aan had gegeven, wat hij naar mijn overtuiging wel verplicht is, dan zou de aankondiging tot beslagleggen voorkomen hebben kunnen worden. Dat is nu precies het knelpunt, de belastingdienst meent dat wij beter hadden moeten opletten en reageren, terwijl juist zij de fouten maken. Het is juist die mentaliteit, die wij niet hoeven te accepteren. Beide brieven hebben in onze beleving een toon, dat de belastingdienst het allemaal maar gezeur vindt en er wordt naar uitvluchten gezocht om de deurwaarder in bescherming te nemen door ten onrechte aan te geven dat wij niet adequaat gehandeld hebben. Er wordt excuus aangeboden, maar datgene wat werkelijk fout is gegaan wordt niet achterhaald (...), daarom is het excuus (...) niet acceptabel."Beoordeling
1. Met betrekking tot de gedraging van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Leiden1.1. Op 22 september 1997 heeft Gak Nederland BV, hoofdkantoor Amsterdam, (het Gak) ter zake van een vordering op verzoekster uit hoofde van de premieafrekening over het jaar 1996 een dwangbevel jegens verzoekster uitgevaardigd en de invordering van de vordering in handen gegeven van de Belastingdienst. Nadat verzoekster het Gak had laten weten dat was afgesproken dat zij de vordering niet zou betalen in afwachting van een uitkering van het Gak uit hoofde van een herrekening van een ziektewetuitkering over 1996, heeft het Gak het dwangbevel en de opdracht tot invordering aan de Belastingdienst herroepen. In zijn reactie op de klacht stelt het Gak dat de herroeping heeft plaatsgevonden op 2 oktober 1997, langs electronische weg. Verzoekster heeft de vordering van het Gak op 29 oktober 1997 voldaan.1.2. Verzoekster klaagt er in de eerste plaats over dat de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Leiden haar op 17 december 1997 een dwangbevel heeft betekend ter zake van de vordering van het Gak op haar, terwijl verzoekster die vordering aan het Gak reeds op 29 oktober 1997 had voldaan. 1.3. In zijn reactie op de klacht gaat de Belastingdienst Leiden ervan uit dat het dwangbevel en de opdracht tot invordering op 2 oktober 1997 door het Gak zijn herroepen. De Belastingdienst Leiden stelt echter dat dit bericht van het Gak was gericht aan de Belastingdienst Gouda en dat de Belastingdienst Gouda het dwangbevel pas op 2 december 1997 aan hem heeft overgedragen. De Belastingdienst Leiden stelt voorts dat het bericht van 2 oktober 1997 van het Gak hem nimmer heeft bereikt. Het Gak veronderstelt in zijn reactie op de klacht dat het bericht van 2 oktober 1997 niet door de Belastingdienst kon worden verwerkt omdat de opdracht tot invordering en het dwangbevel pas na 2 oktober, namelijk op 9 oktober 1997 zijn ingevoerd in de administratie van de Belastingdienst. Naar moet worden aangenomen doelt het Gak daarbij op de Belastingdienst Gouda.1.4. Op grond van hetgeen is overwogen onder 1.3. wordt aannemelijk geacht dat het Gak de opdracht tot invordering en het dwangbevel op 2 oktober 1997 heeft herroepen, maar dat dit bericht de Belastingdienst Leiden niet, althans niet voor 17 december 1997, de datum waarop het dwangbevel aan verzoekster werd betekend, heeft bereikt.Onder deze omstandigheden kan de Belastingdienst Leiden met betrekking tot de betekening van het dwangbevel aan verzoekster geen verwijt worden gemaakt. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.1.5. Verzoekster klaagt er voorts over dat de Belastingdienst Leiden haar op 9 februari 1998 beslaglegging op haar goederen heeft aangekondigd, ondanks het feit dat zij de deurwaarder er op 17 december 1997, bij gelegenheid van de betekening van het dwangbevel, op had gewezen dat de vordering waarop het dwangbevel betrekking had, reeds was voldaan.1.6. De deurwaarder van de Belastingdienst Leiden kan zich de inhoud van het gesprek met verzoekster op 17 december 1997 niet herinneren. De Belastingdienst neemt aan dat een door hem als "standaardgesprek" betiteld onderhoud heeft plaatsgevonden. Dit zou betekenen, aldus de Belastingdienst, dat verzoekster de beweerde betaling tijdens het gesprek niet met een betalingsbewijs heeft kunnen aantonen, waarna de deurwaarder het beslag heeft betekend en verzoekster zou hebben aangeraden contact op te nemen met de Belastingdienst en daarbij een afschrift van het betalingsbewijs over te leggen.1.7. Verzoekster stelt dat de echtgenote van de directeur van verzoekster tijdens het gesprek met de deurwaarder heeft aangeboden het betalingsbewijs te tonen, maar dat de deurwaarder dat niet nodig achtte en dat hij haar wel geloofde. Verzoekster ontkent dat de deurwaarder haar heeft aangeraden contact met de Belastingdienst (of het Gak) op te nemen. De deurwaarder wekte, aldus verzoekster, de indruk dat de zaak geregeld was.1.8. De verklaringen van de echtgenote van verzoeksters directeur en van de Belastingdienst over de inhoud van het gesprek op 17 december 1997 lopen uiteen. Voor zover verzoekster naar aanleiding van het gesprek op die datum meende te mogen aannemen dat de zaak was geregeld met de mededeling dat de vordering al was betaald, is niet aannemelijk dat deze mening kan worden teruggevoerd op uitlatingen van de deurwaarder. Deze heeft immers, ondanks de mededeling dat de vordering al was betaald, niet afgezien van betekening van het dwangbevel. Alleen al daarom kon verzoekster er niet zonder meer van uitgaan dat de zaak daarmee was afgehandeld. Voor het overige kan op grond van de uiteenlopende verklaringen omtrent het verloop van het gesprek niet worden vastgesteld wat precies door de deelnemers daaraan te berde is gebracht. Gelet op deze conclusie is het de Nationale ombudsman niet mogelijk een oordeel over de betrokken gedraging van de Belastingdienst Leiden
mede te baseren op de verklaringen omtrent de inhoud van het gesprek met de deurwaarder op 17 december 1997.1.9. Niettegenstaande de conclusie onder 1.8. is aannemelijk dat de echtgenote van verzoeksters directeur in bedoeld gesprek naar voren heeft gebracht dat de vordering van het Gak inmiddels door verzoekster was voldaan en dat zij heeft aangeboden het betalingsbewijs te tonen. Dit was immers een voor de hand liggende reactie op de betekening van het dwangbevel. Uit de reactie van de Belastingdienst op de klacht kan voorts worden afgeleid dat de deurwaarder van de mededeling van verzoekster geen aantekening heeft gemaakt noch naar aanleiding daarvan enige andere actie heeft ondernomen. Zelfs wanneer de deurwaarder, zoals wordt verondersteld in de reactie op de klacht van de Belastingdienst maar door verzoekster wordt ontkend, de echtgenote van verzoeksters directeur zou hebben geadviseerd na de betekening van het dwangbevel contact op te nemen met de Belastingdienst teneinde duidelijk te maken dat de schuld reeds was voldaan, had verwacht mogen worden dat de deurwaarder aantekening zou hebben gemaakt van de mededeling dat de schuld reeds was voldaan en dat hij zijn opdrachtgever daarover zou hebben ge nformeerd. Op deze wijze had ook de Belastingdienst er toe kunnen bijdragen dat niet ten onrechte beslaglegging zou zijn aangekondigd. Door dit na te laten, heeft de deurwaarder van de Belastingdienst niet gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheid die van hem mocht worden verwacht. De onderzochte gedraging is in zoverre niet behoorlijk.2. Met betrekking tot de gedraging van Gak Nederland BV2.1. Verzoekster klaagt er voorts over dat het Gak de opdracht aan de Belastingdienst tot invordering van verzoeksters schuld en het ter zake uitgebrachte dwangbevel niet tijdig heeft ingetrokken.2.2. Het Gak stelt dat de opdracht tot invordering en het dwangbevel in een electronisch bericht van 2 oktober 1997 aan de Belastingdienst zijn ingetrokken. De Belastingdienst Leiden ontkent niet de juistheid van deze stelling, maar geeft alleen aan dat dit bericht hem nooit heeft bereikt. Zowel de Belastingdienst als het Gak geven een mogelijke verklaring voor het feit dat het bericht van 2 oktober 1997 niet heeft geleid tot het voorkomen van de betekening van het dwangbevel. De in die verklaringen genoemde oorzaken kunnen niet aan het Gak worden toegerekend. Onder deze omstandigheden moet worden aangenomen dat het Gak inderdaad op 2 oktober 1997 stappen heeft ondernomen om verdere invorderingsmaatregelen jegens verzoekster te voorkomen, maar dat deze door oorzaken, gelegen buiten de invloedssfeer van het Gak, niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Het Gak kan daarvan dan ook geen verwijt worden gemaakt. De onderzochte gedraging is behoorlijk.