1998/182

Rapport
Op 30 september 1996 ontving de Nationale ombudsman een verzoek- schrift van de heer H. te Enschede, ingediend door de Stichting Vluchtelingenwerk te Enschede, met een klacht over een gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND). Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld. Op grond van de namens verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht in eerste instantie op 15 januari 1997 als volgt geformuleerd voorgelegd aan de Minister van Justitie:Verzoeker klaagt over de wijze waarop het Ministerie van Justitie heeft gereageerd op zijn verzoeken van 31 januari 1995, 18 maart 1995, en 14 april 1995 om opnieuw te worden gehoord in het kader van zijn asielverzoek, omdat hij in het nader gehoor van 25 januari 1995 de tolk niet goed had kunnen verstaan. Hij heeft er in de eerste plaats bezwaar tegen dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) hem bij brief van 11 mei 1995 heeft meegedeeld dat zijn verzoek om een nieuw nader gehoor was afgewezen op de gronden dat:- hij en zijn hulpverlener tijdens het eerste nader gehoor hadden gezegd dat zij geen op- of aanmerkingen hadden, dat de belangrijkste zaken voor de beoordeling van het asielverzoek waren verteld, en dat verzoeker de tolk goed had verstaan en begrepen; - zijn mededelingen bij zijn verzoek om een nieuw nader gehoor niet al te zeer afweken van hetgeen hij in het eerste nader gehoor had verteld, maar daarop slechts een aanvulling en verduidelijking vormden. Verzoeker heeft er voorts bezwaar tegen dat de Klachtencommissie Tolken van de IND hem bij brief van 2 mei 1996 heeft meegedeeld dat zijn klacht van 14 april 1995 als afgedaan moet worden beschouwd op de gronden dat:- uit een nader onderzoek niet was gebleken dat de afkomst en het opleidingsniveau van de tolk en verzoeker zodanig van elkaar verschilden dat moest worden aangenomen dat zij elkaar om die redenen tijdens het nader gehoor daadwerkelijk niet hadden kunnen of willen verstaan; - de precieze gang van zaken tijdens het nader gehoor, en derhalve ook de gegrondheid van de klacht, mede in verband met de verstreken tijd, niet was vast te stellen;

- de IND hem in staat had gesteld zijn asielmotieven alsnog nader toe te lichten tegenover de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken. Verzoeker heeft er tot slot bezwaar tegen dat de IND niet tot de beslissing is gekomen dat hij in het kader van zijn asielaanvraag opnieuw moest worden gehoord. Naar aanleiding van diverse informatie die in de loop van het onderzoek naar voren kwam, liet verzoeker in een telefoongesprek van 11 november 1997 weten zijn klacht alleen te willen handhaven voor zover die betrekking had op de weigering van de IND om hem in het kader van zijn asielaanvraag opnieuw te horen. De Nationale ombudsman liet de betrokkenen bij het onderzoek bij brief van 2 december 1997 weten dat hij geen aanleiding zag om het onderzoek naar de overige klachtonderdelen voort te zetten; het onderzoek en het oordeel van de Nationale ombudsman zouden derhalve worden toegespitst op het laatste onderdeel van de oorspronkelijke klacht van verzoeker, namelijk:Verzoeker klaagt erover dat de IND niet tot de beslissing is gekomen dat hij in het kader van zijn asielaanvraag van 10 december 1993, na het nader gehoor van 25 januari 1995, opnieuw moest worden gehoord. ACHTERGROND Zie BIJLAGE, onder 1.

Onderzoek

VoorafgaandVerzoeker richtte zich met zijn klacht over het uitblijven van een tweede nader gehoor in verband met de slechte kwaliteit van de tolk tijdens het nader gehoor op 25 januari 1995, voor de eerste maal tot de Nationale ombudsman bij brief van 14 april 1995. De Nationale ombudsman heeft naar aanleiding van deze klacht in eerste instantie telefonisch contact opgenomen met de IND, met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. De IND liet daarop weten dat er geen tweede nader gehoor zou plaatsvinden, maar dat de asielzaak wel zou worden voorgelegd aan de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken, die verzoeker in dat verband nog zou gaan horen. De klacht van verzoeker over de kwaliteit van de ingezette tolk werd vervolgens door de Nationale ombudsman doorgeleid naar de – toen in oprichting zijnde – Klachtencommissie Tolken van de IND. Dit gebeurde bij brief van 3 augustus 1995.

Het door de Nationale ombudsman gestarte onderzoek werd in verband hiermee be indigd. De Klachtencommissie Tolken berichtte de Nationale ombudsman vervolgens bij brief van 2 mei 1996 over de afdoening van de klacht (zie hierna

Bevindingen

, A. De feiten, onder 6.). Bij brief van 1 augustus 1996 liet verzoeker de Nationale ombudsman weten van mening te zijn dat de reactie van de Klachtencommissie Tolken onvoldoende aan zijn klacht tegemoet kwam. De gemachtigde van verzoeker lichtte de klacht bij brief van 29 september 1996 nogmaals toe. Deze laatste brief heeft het uitgangspunt gevormd voor de formulering van de onderhavige klacht op 15 januari 1997(zie hiervoor onder

Klacht

). Het onderhavige onderzoekHet onderzoek dat naar aanleiding van de klacht is ingesteld, is gericht geweest op de klacht van verzoeker, zoals die op 15 januari 1997 was geformuleerd. In het kader van dit onderzoek werd de Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. De Staatssecretaris van Justitie reageerde. Ook de Klachtencommissie Tolken van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie gaf haar zienswijze op de klacht. Tijdens het onderzoek kregen de verschillende betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Zowel verzoeker als de Minister van Justitie lieten weten zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De bevoegdheid van de Nationale ombudsman ten aanzien van de Klachtencommissie TolkenIn de correspondentie tussen de Staatssecretaris van Justitie, de Klachtencommissie Tolken en de Nationale ombudsman is tevens uitvoerig aandacht besteed aan de vraag of, en - zo ja - in welke mate, de Nationale ombudsman bevoegd is tot onderzoek en beoordeling van gedragingen van de Klachtencommissie Tolken en in hoeverre de

Klachtencommissie Tolken valt binnen de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie. De discussie naar aanleiding van deze vragen heeft de voortgang van het eigenlijke onderzoek aanzienlijk vertraagd. In dit rapport wordt afgezien van een weergave van de inhoud van de reacties op de klachtonderdelen waarnaar het onderzoek uiteindelijk niet is voortgezet; en in verband daarmee ook van de discussie op het genoemde punt van de bevoegdheid. Met betrekking tot de bevoegdheid van de Nationale ombudsman ten aanzien van de Klachtencommissie Tolken is de Nationale ombudsman van oordeel dat de Klachtencommissie Tolken van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie valt binnen de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie, zodat de Nationale ombudsman bevoegd is tot onderzoek en beoordeling van gedragingen van deze commissie.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 10 december 1993 diende verzoeker een verzoek in om toelating tot Nederland als vluchteling, alsmede een verzoek om een vergunning tot verblijf. In het kader van de behandeling van de asielaanvraag vond op 25 januari 1995 een nader gehoor plaats, waarbij verzoeker, bijgestaan door een hulpverlener van de Vereniging VluchtelingenWerk Nederland (VVN), de gelegenheid kreeg zijn asielmotieven toe te lichten. Bij dit nader gehoor werd gebruik gemaakt van een tolk Arabisch, de heer B. Het rapport van het nader gehoor van 25 januari 1995 is - voor zover hier van belang - opgenomen in de BIJLAGE, onder 2.2. Bij brief van 18 maart 1995 bood de gemachtigde van verzoeker diens commentaar op het rapport van het nader gehoor aan aan de IND. (Deze correcties en aanvullingen zijn - voor zover hier van belang - opgenomen in de BIJLAGE, onder 3.) In de aanbiedingsbrief liet de gemachtigde van verzoeker de IND voorts onder meer nog het volgende weten:

"Op 31-1-1995 stuurde ik U een brief (zie hierna, B. Het standpunt van verzoeker, onder 2.) over het Nader Gehoor dat vlak daarvoor had plaatsgevonden. In die brief schreef ik dat bij het Nader Gehoor getolkt werd door een tolk, die onze cli nt niet kon verstaan. Waarschijnlijk was het een Marokkaan. Het resultaat was dat cli nt zijn asielmotieven niet voldoende duidelijk kon maken. Om die reden vroeg ik U om een nieuw Nader Gehoor met een, voor cli nt, verstaanbare tolk. Verbaasd waren we toen afgelopen dinsdag bleek dat het foute rapport nader gehoor was uitgereikt aan cli nt en dat, in plaats van het aankondigen van een nieuw Nader Gehoor, er hem een termijn van 5 dagen werd gegund om te reageren op het stuk. We hebben geprobeerd om de correcties aan te brengen. Het resultaat van die poging treft u hierbij aan. Zoals U kunt zien is het geen volwaardige reactie. Een volwaardige reactie kan niet gegeven worden, aangezien het basisstuk (Uw Nader Gehoor) volstrekt niet klopt. Met klem vraag ik U opnieuw om een Nader Gehoor te houden in deze zaak, waarin cli nt de gelegenheid krijgt om zijn asielmotieven toe te lichten."3. Bij brief van 14 april 1995 wendde de gemachtigde van verzoeker zich met de klacht over het uitblijven van een tweede nader gehoor tot de Nationale ombudsman, die de klachtbrief voorlegde aan de IND, met de vraag of een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld (zie ook

Onderzoek

, onder Voorafgaand).4. De IND liet verzoekers gemachtigde bij brief van 11 mei 1995 weten dat het verzoek om een tweede nader gehoor niet werd gehonoreerd. De IND deelde namens de Staatssecretaris van Justitie - voor zover hier van belang - het volgende mee:"Met excuses voor de late beantwoording, deel ik u in antwoord op uw brieven van 31 januari en 18 maart jl. (1995; N.o.) het volgende mee. (...) Een medewerker van uw organisatie was bij het nader gehoor aanwezig, maar noch de hulpverlener, noch betrokkene hebben te kennen gegeven op- of aanmerkingen te hebben naar aanleiding van het nader gehoor. Betrokkene heeft bij die gelegenheid verklaard de

belangrijkste zaken verteld te hebben welke voor de beoordeling van zijn aanvragen van belang zijn. Ook heeft hij verklaard de tolk goed te hebben verstaan en begrepen. Uw brief van 18 maart jl. geeft mij geen aanleiding dit standpunt te wijzigen. Daarbij is van belang dat de aanvulling en correcties die in deze brief naar voren zijn gebracht, voornamelijk een aanvulling en verduidelijking zijn van hetgeen tijdens het nader gehoor al ter sprake is geweest. Er zijn mijns inziens dan ook geen aanknopingspunten voor de conclusie dat de tolk en betrokkene elkaar niet goed hebben kunnen verstaan en dat het nader gehoor volstrekt niet klopt. Voorts zend ik u hierbij een kopie van mijn beschikking van heden, waarbij de door betrokkene ingediende aanvragen om toelating als vluchteling en om een vergunning tot verblijf niet worden ingewilligd. Betrokkene is aangezegd Nederland binnen vier weken te verlaten."5. Op 29 mei 1995 gaf de gemachtigde van verzoeker zijn schriftelijke reactie op de brief van de IND van 11 mei 1995. Daarin bracht hij onder meer het volgende naar voren:"U stelt dat onze medewerker niet te kennen heeft gegeven op en aanmerkingen te hebben n.a.v. dat Nader Gehoor. Dat argument is onlogisch aangezien onze medewerker geen Arabisch spreekt en onze cli nt geen Nederlands. Tijdens dat Nader Gehoor kon cli nt onmogelijk aan onze medewerker duidelijk maken dat e.e.a. niet goed verliep. Of betrokkene zelf heeft gereageerd weet ik niet, maar gesteld dat hij dat wel heeft gedaan, dan vraag ik me af of en hoe dat dan vertaald is, gezien de communicatieproblemen. Verder wijs ik er op dat slechts enige dagen na het Nader Gehoor ik U een brief schreef met het verzoek om een nieuw Nader Gehoor. Met andere woorden: vrijwel direct na het Nader Gehoor heeft betrokkene mij duidelijk gemaakt dat het niet goed was verlopen en heb ik U dat schriftelijk gemeld. U schrijft in eerdergenoemde brief dat onze aanvullingen en correcties een aanvulling en verduidelijking waren van hetgeen dat tijdens het nader gehoor ter sprake is gekomen. U negeert daarmee de kern van mijn brief, waarin ik stel dat het geen volwaardige reactie kan zijn omdat het basisstuk niet klopt. Het basisstuk is

het Nader Gehoor en dat was niet volledig, omdat cli nt niet zijn gehele verhaal kwijt kon vanwege communicatieproblemen met de tolk. In Uw brief maakt U melding van het feit dat (...) de verzoeken om toelating als vluchteling / verlenen vergunning tot verblijf zijn afgewezen. Mr. Ko. heeft inmiddels bezwaar daartegen aangetekend. Gezien het bovenstaande verzoek ik U om positief op dat bezwaarschrift te beslissen en H. (verzoeker; N.o.) alsnog in het bezit te stellen van een verblijfstitel."6. Nadat de IND in mei 1995 te kennen had gegeven dat verzoeker niet ten tweede maal nader zou worden gehoord, werden verzoekers bezwaren tegen het functioneren van de tolk tijdens het eerste nader gehoor door de Nationale ombudsman bij brief van 3 augustus 1995 doorgeleid naar de Klachtencommissie Tolken (zie

Onderzoek

, onder Voorafgaand). In het kader van de klachtbehandeling door de Klachtencommissie liet de unit onderzoek van de IND te Zwolle die commissie, daarnaar gevraagd, bij brief van 16 januari 1996 onder meer het volgende weten:"Tijdens het gevoerde sollicitatiegesprek met de tolk B. is het opleidingsniveau voldoende bevonden om hem voor de IND in te zetten als tolk Arabisch. Tot op heden is de heer B. regelmatig ingezet als tolk Arabisch ten behoeve van asielzoekers afkomstig uit verschillende Arabisch sprekende landen. Voor zover ons bekend zijn nimmer klachten ingediend met betrekking tot zijn verrichte vertaalwerkzaamheden in de Arabische taal."7. De Klachtencommissie Tolken berichtte de Nationale ombudsman bij brief van 2 mei 1996 over de afhandeling van de klacht. In deze brief was onder meer het volgende vermeld:"Het was de commissie inmiddels - ook uit andere klachten - gebleken dat niet valt uit te sluiten dat zich tussen personen die in principe dezelfde taal spreken toch storende communicatieproblemen kunnen voordoen, met name wanneer de opleidingsniveaus van tolk en vreemdeling onvoldoende overeenkomen of - specifiek in de situatie van Arabisch sprekende vreemdelingen - wanneer tolk en vreemdeling uit rivaliserende gebieden of landen afkomstig zijn. De commissie heeft om die redenen een nader onderzoek gevraagd naar onder andere genoemde kenmerken van tolk en vreemdeling. Uit dit onderzoek is niet gebleken dat afkomst of opleidingsniveau van tolk en vreemdeling zodanig verschillen, dat aangenomen moet

worden dat deze personen elkaar om die redenen tijdens het gehoor daadwerkelijk niet hebben kunnen of willen verstaan. (...) De commissie is van mening dat de klacht met bovengenoemde constateringen (...) als afgedaan moet worden beschouwd. De commissie heeft hierbij mee laten wegen dat de heer H. door de IND in staat is gesteld zijn asielmotieven tegenover de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken alsnog nader toe te lichten." Ook de gemachtigde van verzoeker ontving van de Klachtencommissie Tolken een gemotiveerd bericht van de afhandeling.8. Nadat de IND de asielaanvraag van verzoeker had afgewezen, diende verzoeker op 16 mei 1995 een bezwaarschrift in tegen die afwijzende beslissing. Na raadpleging van de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken (ACV), die verzoeker tijdens een zitting nogmaals ondervroeg, verklaarde de Staatssecretaris van Justitie het bezwaarschrift bij beschikking van 20 juni 1996 ongegrond. Deze beschikking werd bij uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Zwolle, van 21 november 1996, vernietigd. De overwegingen in de uitspraak van de arrondissementsrechtbank zijn - voor zover hier van belang - opgenomen in de BIJLAGE, onder 4.. Het standpunt van verzoeker1. Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder

Klacht

.2. Bij de stukken die verzoeker de Nationale ombudsman voorafgaand aan de opening van het onderzoek al had gestuurd, bevond zich een afschrift van de brief van verzoekers gemachtigde aan de IND te Zwolle, gedateerd 31 januari 1995, waarin het volgende was vermeld:"... Vorige week woensdag werd bovengenoemde Syrische asielzoeker (verzoeker; N.o.) in de gelegenheid gesteld om zijn asielmotieven en achtergronden toe te lichten gedurende een nader gehoor. Echter de ingeschakelde tolk bleek voor de heer H. (verzoeker; N.o.) nauwelijks verstaanbaar te zijn. Hij vermoedt, dat het een Marokkaan was, gezien de andere vorm van het Arabisch, dat door hem gesproken werd.

Gezien het feit dat de heer H. zijn asielmotieven onvoldoende heeft kunnen toelichten, verzoek ik U om een nieuw gehoor met een tolk, die voor onze cli nt wel verstaanbaar is..."3. Verzoeker liet de Nationale ombudsman in reactie op de afdoeningsbrief van de Klachtencommissie Tolken van 2 mei 1996 (zie hiervoor, A. De feiten, onder 7.) bij brief van 1 augustus 1996 nog het volgende weten:"... dat bij de beoordeling van de klacht door de Klachtencommissie Tolken meespeelt dat de cli nt in staat wordt gesteld om het e.e.a. toe te lichten bij de ACV (de Adviescommissie voor vreemdelingenzaken; N.o.) vind ik onjuist. Immers cli nt wordt geschaad in zijn belangen doordat in de beginfase van de asielprocedure i.c. het Nader Gehoor het niet mogelijk was om de asielmotieven op een goede wijze naar voren te brengen. De ACV-zitting kan een slecht verlopen Nader Gehoor niet corrigeren of ongedaan maken. De praktijk leert dat een discrepantie tussen het Nader Gehoor en datgene dat tijdens de ACV-zitting ter sprake komt nadelig uitvalt voor de asielzoeker..."4. In zijn verzoekschrift van 29 september 1996 bracht verzoeker in aanvulling op eerdere brieven nog het volgende naar voren. - De mededeling dat het opleidingsniveau van de tolk voldoende was, had geen betekenis wanneer dat individuele niveau en het in het algemeen vereiste niveau niet nader waren aangeduid. - De mededeling dat de tolk regelmatig wordt ingezet als tolk Arabisch had geen betekenis wanneer niet nader was aangeduid wat werd verstaan onder 'regelmatig', en wanneer niet werd onderkend dat er binnen het Arabische taalgebied grote verschillen in spreektaal bestaan. Verzoeker was geen Arabier, maar iemand uit een christelijke minderheidsgroep met een eigen taal en cultuur, opgegroeid in een gebied dat wordt gedomineerd door een andere minderheidsgroep, eveneens met een eigen taal; de Koerden.. Het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie De Staatssecretaris van Justitie reageerde op de klacht bij brief van 18 maart 1997. Daarin was - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:

"Inleiding Alvorens nader in te gaan op de klacht wil ik u schetsen op welke wijze het IND tolkenbestand is opgebouwd, en op welke wijze de IND tracht te werken aan het verbeteren van de kwaliteit van de tolken die voorkomen in dat bestand. Tolken die worden ingezet door de IND zijn niet in dienst van de IND maar opereren in feite als zelfstandige ondernemers die op afroep hun diensten ten behoeve van de IND verrichten. Zoals bekend is in 1993 en 1994 het aantal asielzoekers sterk toegenomen. De verhoogde productiviteit eiste tevens een toename in de inzet van tolken. In die periode is het bestand aan tolken ook aanmerkelijk uitgebreid. Het tolkenbestand is in 1995 en 1996 niet noemenswaardig uitgebreid. De IND is bezig met het toetsen van de taal- en tolkvaardigheid van tolken die voorkomen op de IND-tolkenlijst. Deze toets maakt deel uit van de maatregelen die zijn genomen in 1995 en 1996 voor het structureel verbeteren van de kwaliteit van de tolken en het toezicht op de tolken. (...) De klachtDe heer H. (verzoeker; N.o.) klaagt over de wijze waarop het Ministerie van Justitie heeft gereageerd op zijn verzoeken van 31 januari 1995, 18 maart 1995, en 14 april 1995 om opnieuw te worden gehoord in het kader van zijn asielverzoek, omdat hij in het nader gehoor van 25 januari 1995 de tolk niet goed zou hebben kunnen verstaan. In reactie op de brieven van 31 januari 1995 en 18 maart 1995 is op 11 mei 1995 aan de heer T., medewerker van de Stichting Vluchtelingenwerk Enschede (de gemachtigde van verzoeker; N.o.) meegedeeld dat deze brieven onvoldoende aanleiding gaven om klager opnieuw te doen laten horen. Inmiddels is in het kader van de hiervoor geschetste maatregelen tot kwaliteitsverbeteringen van tolken op 19 september 1996 bij de betreffende tolk een taal- en tolkvaardigheidstoets afgenomen. Uit de resultaten is naar voren gekomen dat de tolk op dit moment niet voldoet aan inmiddels nader uitgewerkte en met de tolkencentra opgestelde eisen. Hierop is door de IND besloten de hier bedoelde tolk niet meer in te zetten.

Achteraf bezien is het niet ondenkbaar dat de brieven van Vluchtelingenwerk op zich een gegronde klacht over het nader gehoor inhielden. Gelet evenwel op het feit dat ten tijde van het nader gehoor een medewerker van Vluchtelingenwerk Enschede aanwezig is geweest en deze persoon, noch de betrokken vreemdeling (verzoeker; N.o.), melding maakte van mogelijke communicatieproblemen met de betreffende tolk en gelet ook op de correcties en aanvullingen op het nader gehoor, die door de vreemdeling in samenwerking met Vluchtelingenwerk zijn opgesteld, weliswaar een uitbreiding, maar geen wezenlijke wijziging inhielden van het asielrelaas zoals dat ten tijde van het nader gehoor naar voren was gekomen, meen ik dat toentertijd op goede gronden is besloten in geval van klager geen tweede nader gehoor af te nemen. Mijn standpunt in dezen heb ik in mijn brief van 11 mei 1995 al aan gemachtigde van klager meegedeeld (zie A. De feiten, onder 4.). De klacht acht ik, gelet op de toentertijd beschikbare informatie, dan ook ongegrond.". Reactie van verzoeker In reactie op het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie liet verzoekers gemachtigde in een telefoongesprek van 29 april 1997 een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman het volgende weten.1. Het standpunt van de Staatssecretaris bevatte een herhaling van wat eerder al naar voren was gebracht. Verzoeker had daar eerder ook al op gereageerd. Hij achtte het niet opportuun die reactie nu nogmaals weer te geven.2. Verzoeker zag een bevestiging van zijn standpunt in het gegeven dat de tolk in kwestie inmiddels niet meer door de IND werd ingezet.. Zienswijze van de Klachtencommissie Tolken van de IND In een brief van 7 augustus 1997 liet de Klachtencommissie Tolken van de IND de Nationale ombudsman - voor zover hier van belang - het volgende weten:"Indien het oordeel van de commissie luidt dat een klacht (op een onderdeel) gegrond is, kan zij aan dat oordeel een advies aan het hoofd van de IND dan wel de Staatssecretaris van Justitie, afhankelijk van de aard van het advies, verbinden. Dit is geen bindend advies. Met andere woorden: het al dan niet verbinden van consequenties aan een oordeel van de commissie ligt volledig in handen van het Hoofd IND c.q. de Staatssecretaris van Justitie."

F. Nadere reactie van verzoeker Verzoekers gemachtigde bracht in reactie op de informatie van de Klachtencommissie Tolken (zie hiervoor onder E.) in een brief van 8 oktober 1997 nog naar voren dat problemen bij de waarheidsvinding over de gang van zaken tijdens een nader gehoor (zoals eerder door de Klachtencommissie Tolken gesteld) eenvoudig waren op te lossen door van elk nader gehoor een bandopname te maken, die in het IND-dossier kon worden gevoegd, en op verzoek aan betrokkenen of hulpverleners beschikbaar kon worden gesteld.

Beoordeling

1. Verzoeker heeft erover geklaagd dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie (IND) - bij brief van 11 mei 1995 - heeft beslist om in het kader van de behandeling van zijn asielverzoek geen tweede nader gehoor toe te staan naar aanleiding van zijn - herhaalde - mededelingen dat hij tijdens het nader gehoor op 25 januari 1995 zijn asielmotieven onvoldoende had kunnen toelichten omdat hij de ingezette tolk niet goed had kunnen verstaan.2. Ter beoordeling van de beslissing om al dan niet een tweede nader gehoor toe te staan in verband met een klacht over (dis)functioneren van de ingezette tolk, is - mede gelet op hetgeen de Nationale ombudsman eerder heeft overwogen ten aanzien van het functioneren van de door de IND ingezette tolken in rapport 95/54 (zie BIJLAGE, onder 1.) - het volgende van belang. De kwaliteit van de tolk (op het punt van deskundigheid, betrouwbaarheid en onpartijdigheid) is van grote invloed op de kwaliteit van het nader gehoor, en - daaruit voortvloeiend - op de kwaliteit van het daarvan opgemaakte rapport, en de uiteindelijke beslissing op een asielverzoek. In rapport 95/54 is vastgesteld dat het kwaliteitstoezicht van de IND op de in de asielprocedure gebruikte tolken in de betreffende onderzoeksperiode (1993/1994) op diverse punten te wensen overliet (zowel in de selectie-, de instructie-, als de controlefase). Zo was van toetsing aan enige algemeen vastgestelde deskundigheidscriteria voor de tolk geen sprake, noch tijdens sollicitatiegesprekken, noch naar aanleiding van klachten. In het rapport is onder meer overwogen dat, mede gelet op de grote belangen die in een asielzaak aan de orde zijn, klachten over tolken

steeds zorgvuldig dienen te worden onderzocht, en zonodig moeten leiden tot het nemen van algemene, dan wel individuele maatregelen, bijvoorbeeld in de vorm van het afnemen van een tweede nader gehoor met een andere tolk.3. In deze zaak staat voldoende vast dat de IND aan dit laatste uitgangspunt niet heeft voldaan. Bij de beslissing van 11 mei 1995 om geen tweede nader gehoor af te nemen, heeft de IND de kwaliteit van de gebruikte tolk in het geheel niet onderzocht of meegewogen. Dat is niet juist. De kwaliteit van de tolk was overigens wel onderwerp van onderzoek bij de behandeling van de zaak door de Klachtencommissie Tolken. De commissie stelde in haar advies dat het opleidingsniveau van de tolk (in vergelijking met het niveau van verzoeker) voldoende was. Zoals verzoeker terecht stelde, bleek uit het advies echter niet hoe de deskundigheid van de tolk is onderzocht, of, en zo ja welke, algemeen vastgestelde toetsingscriteria voor de kwaliteit van de tolk waren toegepast, en wat het feitelijke niveau van deskundigheid van de ingezette tolk was. De Staatssecretaris van Justitie deelde in haar reactie op de klacht mee dat er inmiddels een deskundigheidstest voor de tolken was ingevoerd, en dat de deskundigheid van de betreffende tolk in die test (in september 1996) onvoldoende was gebleken.4. Nu de IND - in verband met het toentertijd ontbreken van een deugdelijke kwaliteitstest voor tolken - geen zekerheid had kunnen krijgen over het gestelde disfunctioneren van de gebruikte tolk, was het op zichzelf niet onjuist dat de IND heeft gezocht naar andere aanwijzingen om de opgeroepen twijfel over de tolk te kunnen beoordelen, als basis voor een besluit op het verzoek om een tweede nader gehoor. Blijkens de brief van 11 mei 1995 heeft de IND twee aanwijzingen/ argumenten gevonden om tot een - afwijzende - beslissing te komen. De Staatssecretaris van Justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat deze aanwijzingen de afwijzende beslissing van 11 mei 1995 voldoende konden dragen.5.1. De IND stelde allereerst dat er geen reden was geweest om een tweede nader gehoor toe te staan omdat tijdens het eerste nader gehoor de betrokkene (verzoeker), noch de aanwezige hulpverlener te kennen hadden gegeven op- of aanmerkingen te hebben, en omdat betrokkene in

het eerste nader gehoor bovendien had verklaard dat hij de belangrijkste zaken had kunnen vertellen, en dat hij de tolk goed had verstaan en begrepen.5.2. Ten aanzien van dit argument wordt het volgende overwogen. Een door de IND ingezette tolk bij een nader gehoor heeft tot taak de taalverschillen tussen de asielzoeker en de contactambtenaar te overbruggen. De tolk treedt niet op ten behoeve van de communicatie tussen de asielzoeker en diens hulpverlener. Eventueel ongenoegen over de tolk zal de asielzoeker tijdens het nader gehoor derhalve aan zijn hulpverlener niet kenbaar k nnen maken. Ongenoegen over de tolk zal de asielzoeker aan de contactambtenaar wellicht niet kenbaar w llen maken, omdat hij daarvoor is aangewezen op de tolk die het nu juist betreft. Het voorgaande betekent dat uit 'het zwijgen' van de asielzoeker en de hulpverlener, en de mededeling van de asielzoeker dat hij alles goed heeft verstaan en begrepen, niet steeds zonder meer mag worden afgeleid dat het nader gehoor ook daadwerkelijk probleemloos is verlopen. In dit verband bracht de gemachtigde van verzoeker in zijn brief van 29 mei 1995 (zie

Bevindingen

, A. De feiten, onder 5.) nog naar voren dat verzoeker bij de eerste gelegenheid dat hij, n het nader gehoor, wel met zijn hulpverlener had kunnen praten, te kennen had gegeven dat er tijdens dat gehoor problemen met de tolk waren geweest. De gemachtigde stelde dat hij naar aanleiding van die mededelingen zijn brief van 31 januari 1995 aan de IND had gestuurd.5.3. Het voorgaande betekent dat het eerste door de IND gebruikte argument onvoldoende basis biedt om te concluderen dat er geen reden was voor twijfel aan de kwaliteit van de ingezette tolk, en dat er geen reden was voor het afnemen van een tweede nader gehoor. De motivering van het besluit van de IND van 11 mei 1995 schiet in zoverre tekort.6.1. De IND stelde in de brief van 11 mei 1995 voorts dat de door verzoeker gemaakte aanvullingen en correcties op het rapport van het nader gehoor moesten worden aangemerkt als aanvulling en verduidelijking, en - derhalve - geen aanknopingspunt vormden voor de conclusie dat de tolk nauwelijks verstaanbaar was geweest, zodat het nader gehoor volstrekt niet klopte.

Verzoeker heeft tegen deze argumentatie ingebracht dat zijn asielverhaal alleen echt goed naar voren had kunnen komen wanneer hij dat helemaal opnieuw had kunnen vertellen. Nu was hij daartoe niet in de gelegenheid gesteld, maar had hij alleen de kans gekregen om het zijns inziens onjuiste, onvolledige rapport - enigszins - aan te passen.6.2. Op dit punt is van belang dat de arrondissementsrechtbank te Zwolle in de uitspraak van 21 november 1996 heeft beslist dat er in deze asielzaak voldoende aanleiding was om de geconstateerde onduidelijkheden en tegenstrijdigheden die in de loop van de gehele procedure waren ontstaan, uit te leggen in het voordeel van verzoeker (zie de BIJLAGE, onder 4.), in zoverre dat aannemelijk werd geacht dat deze een gevolg waren geweest van moeizame communicatie. De rechtbank wees in dit verband onder meer op de zinsnede in het rapport van het eerste nader gehoor dat de contactambtenaar verzoeker had laten weten dat hij zijn verhaal maar in een schriftelijke aanvulling zou moeten voltooien (zie de BIJLAGE, onder 2.).6.3. De arrondissementsrechtbank heeft de gehele asielzaak van verzoeker beoordeeld, terwijl de overweging over de communicatie niet alleen het eerste nader gehoor, maar ook de zitting van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken betreft. Dit neemt niet weg dat die overweging voldoende grond biedt voor het oordeel dat de IND ten onrechte heeft geconcludeerd dat de door verzoeker geplaatste kanttekeningen bij het rapport van het nader gehoor - in ieder geval - geen aanwijzing vormden voor een gebrekkig functioneren van de tolk. Er was dan ook geen sprake van een aanwijzing die voldoende reden gaf voor de beslissing, in het nadeel van verzoeker, dat er geen reden was om een tweede nader gehoor toe te staan. Ook in zoverre schiet de motivering van het besluit van de IND van 11 mei 1995 tekort. Ten overvloede wordt er nog op gewezen dat de arrondissementsrechtbank in afwijking van het standpunt van de Klachtencommissie Tolken en de IND, in deze zaak over de zitting van de Adviescommissie voor Vreemdelingenzaken heeft overwogen dat verzoeker daar geen volwaardige kans heeft gekregen om zijn asielverhaal nogmaals te doen.7. Resumerend geldt het volgende. Het grote belang dat een vreemdeling heeft bij een zorgvuldige behandeling en beoordeling van zijn asielverzoek dwingt ertoe dat in de gevallen waarin twijfel is ontstaan over de kwaliteit van de tolk

tijdens het nader gehoor en deze twijfel niet kon worden weggenomen, ten gunste van de asielzoeker een tweede nader gehoor met een andere tolk dient te worden afgenomen. Dit uitgangspunt is met name van betekenis wanneer de kwaliteit van de in te zetten tolken niet steeds op voorhand kan worden gegarandeerd, en geldt eens te meer wanneer er geen (test)middelen zijn om de kwaliteit van de gebruikte tolk in ieder geval achteraf nog te beoordelen. In dit verband wijst de Nationale ombudsman, evenals in eerdere rapporten, nogmaals op het te verwachten nuttige effect van het maken van bandopnames tijdens het nader gehoor.8. Verzoeker heeft gevraagd om een tweede nader gehoor in verband met de slechte kwaliteit van de tolk tijdens het nader gehoor in het kader van zijn asielverzoek. De IND heeft niet juist gehandeld door op dat verzoek te beslissen (bij brief van 11 mei 1995) zonder de kwaliteit van die tolk te onderzoeken, en zijn beslissing in het nadeel van verzoeker te laten uitvallen op grond van argumenten die niet toereikend waren om de twijfel over de kwaliteit van de tolk weg te nemen. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Justitie, is gegrond.

BIJLAGE1. Rapport 95/54 van de Nationale ombudsman Op 13 februari 1995 verscheen rapport 95/54 van de Nationale ombudsman naar aanleiding van klachten van een advocaat dat de IND onvoldoende toeziet op het functioneren van tolken tijdens het nader gehoor in de asielprocedure. In dit rapport overwoog de Nationale ombudsman onder meer het volgende. "Het ministerie van Justitie, meer in het bijzonder de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), is belast met de afhandeling van asielverzoeken. Een belangrijk onderdeel van de asielprocedure is het nader gehoor. Tijdens het nader gehoor krijgt de asielzoeker de gelegenheid om aan te geven op welke gronden zijn verzoek om toelating als vluchteling is gebaseerd. (...) Hetgeen de asielzoeker tijdens het nader gehoor naar voren brengt, is van wezenlijk belang voor de beslissing op zijn asielverzoek. In verband daarmee moet met het oog op het inschakelen van tolken ten behoeve van de nadere gehoren worden voldaan aan een aantal kwaliteitseisen. Daardoor moet in de eerste plaats zijn gewaarborgd dat de vertaling zelf van de vragen en antwoorden adequaat is, zowel voor de contactambtenaar als voor de asielzoeker. Ook anderszins behoort de tolk zijn taak op een zorgvuldige wijze te vervullen. Voorkomen moet worden dat de keuze van een bepaalde persoon als tolk, en/of de wijze waarop deze tolk zijn taak vervult, een goede communicatie tussen asielzoeker en contactambtenaar in de weg staan. (...) Als eerste kwaliteitseis geldt die van de deskundigheid. Op dit punt behoort een tolk zowel de Nederlandse taal als de desbetreffende vreemde taal mondeling zodanig goed te beheersen dat hij datgene wat wordt gezegd in beide talen goed kan weergeven. Dit veronderstelt onder meer dat hij ook eventuele culturele verschillen kan overbruggen. (...)

De selectie van tolken (...) In de praktijk letten de planners tijdens het (sollicitatiegesprek met de tolk; N.o.) met name op de mondelinge Nederlandse taalbeheersing van de aspirant-tolk en op diens algemene ontwikkeling. Met dat laatste wordt beoogd alleen die personen als tolk te selecteren die in staat zijn te communiceren met asielzoekers uit alle lagen van de bevolking van het land van herkomst. De beheersing door de tolk van de vreemde taal wordt echter noch door de planners, noch op andere wijze getest. De planners zijn daartoe ook niet in staat. (...) Het ministerie van Justitie heeft op het punt van de deskundigheid geen inhoudelijke criteria vastgelegd voor de selectie van de aspirant-tolken. In de praktijk worden geen specifieke opleidingseisen gesteld. Voor een groot aantal talen bestaan geen specifieke opleidingen, noch in Nederland, noch in het eigen taalgebied van de aspirant-tolk. Voor zover die opleidingen er wel zijn, verlangt het ministerie overigens niet dat de aspirant-tolk die heeft gevolgd. (...) De controle van tolken (...) Aan het einde van ieder nader gehoor wordt aan de asielzoeker de standaardvraag gesteld of hij de tolk goed heeft verstaan en begrepen. Het antwoord wordt opgenomen in het rapport van het nader gehoor. Een aantal medewerkers van de Vereniging VluchtelingenWerk Nederland bracht naar voren dat aan een positief antwoord op die vraag, "Ik heb de tolk goed kunnen verstaan en ook goed begrepen", in het rapport van een nader gehoor, niet de conclusie kan worden verbonden dat de tolk in dat nader gehoor ook daadwerkelijk naar behoren heeft gefunctioneerd. De desbetreffende vraag werd volgens hen standaard met 'ja' beantwoord. De verklaringen van de contactambtenaren bevestigen dit laatste. Gelet daarop moet worden

betwijfeld of aan het stellen van deze vraag veel betekenis kan worden toegekend als een zinvol controlemiddel voor de kwaliteit van de tolken. (...) Dergelijke maatregelen (naar aanleiding van klachtenonderzoek door of vanwege de IND; N.o.) kunnen bijvoorbeeld bestaan uit de inzet van een andere tolk, of uit het schrappen van de tolk uit het tolkenbestand, dan wel uit het beperken van zijn inzet. (...) De vraag of er naar aanleiding van een klacht over een tolk maatregelen moeten worden genomen, dient per geval te worden beantwoord. Hetzelfde geldt voor de vraag of tegemoet moet worden gekomen aan een verzoek van een asielzoeker om een andere tolk. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het ministerie van Justitie enkele keren maatregelen heeft getroffen naar aanleiding van klachten, of informatie van derden, over tolken. Klachten over een tolk hebben er een enkele maal toe geleid dat diens (on)betrouwbaarheid via de beschikbare kanalen (opnieuw) werd nagetrokken. Voor zover er met tolken functioneringsgesprekken zijn gevoerd, gebeurde dit echter alleen in incidentele gevallen. Het ministerie heeft slechts bij hoge uitzondering een andere tolk ingezet tijdens het nader gehoor. Dit gebeurde in gevallen waarin de contactambtenaar of de tolk zelf opmerkten dat de communicatie met de asielzoeker in verband met taalproblemen niet goed verliep. Voorts is gebleken dat verzoeken van asielzoekers om inzet van een andere tolk, om bijvoorbeeld godsdienstige of politieke redenen, niet worden gehonoreerd. Het is echter niet juist wanneer het ministerie op voorhand afwijzend reageert op bezwaren van asielzoekers en hun (rechts) hulpverleners tegen - vermeende - vooringenomenheid van een tolk ten aanzien van bijvoorbeeld de politieke of godsdienstige achtergrond van de asielzoeker. Klachten op het punt van betrouwbaarheid en onpartijdigheid behoren in elk geval te leiden tot onderzoek. Wordt de klacht gegrond verklaard, dan mag actie worden verwacht, bijvoorbeeld een nieuw nader gehoor, met een tolk tegen wie geen bezwaren op voornoemde punten (kunnen) bestaan.

2. Rapport van het nader gehoor In het rapport van het nader gehoor van verzoeker op 25 januari 1995 was onder meer het volgende vermeld:"(pag. 3.; N.o.) Paspoort / identiteitspapieren:Ik ben in het bezit van een echt en onvervalst op mijn naam gesteld nationaal paspoort van Syri . Het paspoort heb ik gekocht van Mx. Hij kan aan paspoorten komen, omdat hij werkzaam is op het paspoortenbureau te Hassake. Ik weet niet op welke afdeling hij werkt. Ik heb 5.000 Syrische lire voor het paspoort betaald. Ik weet zeker dat het paspoort echt is. (...) Het visum is via via geregeld door mijn broer, H. Hij heeft hiervoor smeergeld betaald. (...) (pag. 5.; N.o.) Familie en/of relaties in Nederland:(...) Ik kende de familie A. te (...). Persoonlijk heb ik voor mijn vertrek geen contact met hen gehad. Mijn broer had wel contact met hen. Hierbij is mijn vertrek naar Nederland ter sprake gekomen. (pag. 6.; N.o.) Scholing:(...) Ik heb mijn studie be indigd omdat ik problemen kreeg met de "Al Ittahad Attalaba". Dit is een organisatie van de Baat'h-partij. Studenten die lid zijn van genoemde organisatie (...) Militaire dienst:Ik ben niet in militaire dienst geweest en een vervangende dienstplicht heb ik nimmer verricht. Ik werd in 1991 opgeroepen voor militaire dienst. Vanwege mijn studie kreeg ik vrijstelling voor militaire dienst. Ik ben niet gekeurd voor militaire dienst. (...) Reden asielaanvraag:Ik had problemen vanwege mijn afkomst. Gedurende mijn gehele school- en studieperiode werd ik dagelijks geslagen door mijn Koerdische medescholieren/medestudenten.

Ook werd ik dagelijks geslagen door de Islamitische studenten. Daarnaast werd ik geslagen door Islamitische burgers. Mijn enige verwonding bestond destijds uit een bloedneus. Ik heb destijds geen andere verwondingen opgelopen. Ik heb nog steeds een bult op mijn voorhoofd. Ik werd vanwege mijn afkomst gediscrimineerd. Door wie werd u gediscrimineerd? "Ik werd door iedereen gediscrimineerd." (...) (pag. 8; N.o.) Ik werd ongeveer 9 dagen vastgehouden in een kamer. Tijdens mijn detentie werd ik verhoord, mishandeld en gemarteld. Ik werd op de volgende wijze mishandeld en gemarteld: ik werd overal geschopt en geslagen. Er werden ook riemen gebruikt. Ik werd in een kast gestopt, waarna ze met ijzeren staven tegen de kast begonnen te slaan. Ik kreeg weinig te eten. Ik kreeg koud water over mij heen. Ik had rode plekken op mijn lichaam, dikke voeten en last van koude rillingen. Ik had geen andere verwondingen. Ik ben niet naar een arts geweest. (...) (pag. 9.; N.o.) Opmerking rapporteur:Betrokkene heeft nog meer problemen gehad dan hiervoor beschreven. Betrokkene meegedeeld dat hij deze problemen, na het interview (het nader gehoor; N.o.) alsnog via VVN als aanvullende gegevens op kan laten nemen in het Rapport van Gehoor. (...) (pag. 12.; N.o.) Toevoegingen:Ik heb wel toevoegingen aan de zojuist door mij afgelegde verklaring. "Ik verzoek de Nederlandse autoriteiten om zorgvuldig naar mijn asielmotieven te kijken." Ik heb de belangrijkste zaken verteld welke voor de beoordeling van mijn verzoek van belang kan zijn. Ik heb voldoende gelegenheid gehad om mijn verhaal te doen.

Ik heb de waarheid gesproken. Ik heb de tolk goed kunnen verstaan en begrepen. Ook de vraagstelling was mij duidelijk. (pag. 13.; N.o.) Advocatuur / hulpverlener:Betrokkene werd tijdens het interview bijgestaan door een hulpverlener. Desgevraagd gaf hij te kennen geen op- of aanmerkingen te hebben naar aanleiding van het interview."3. Correcties en aanvullingen op het rapport van het nader gehoor In de door verzoekers gemachtigde bij brief van 18 maart 1995 aan de IND toegezonden correcties en aanvullingen op het rapport van het nader gehoor, was onder meer het volgende vermeld:"Ik werd in een kamer zonder ramen gestopt. Er was geen licht en er was maar n deken. Het was september. Negen dagen hielden ze me vast in deze kamer. Ik werd steeds geslagen, steeds verhoord en kreeg erg weinig eten en drinken. Ik werd met mijn voeten aan een wiel vastgemaakt en geslagen op m'n voetzolen. "We geven je een grotere voetmaat" zeiden ze hierbij. Het is niet waar, wat het N.G. (nader gehoor; N.o.) vermeldt, dat ze me in een kast hebben gestopt en met stalen staven op de buitenkant geslagen hebben.Ik werd met een zweep geslagen, daarna gooiden ze koud water over de wonden, wat erg pijn deed. Er zijn geen striemen of andere littekens meer zichtbaar. Na mijn vrijlating ben ik niet naar een arts gegaan. Mijn voeten deden erg pijn, maar toch ben ik nog zo'n twee kilometer naar het station gelopen. Deze laatste gebeurtenissen waren de directe aanleiding dat ik ben gaan nadenken over vluchten uit Syri . Correcties.Pag. 3. My, niet Mx, werkte niet bij het paspoortenbureau. Hij had daar alleen connecties. Hij vertelde dat het paspoort (van verzoeker; N.o.) echt was. Dit is dus niet 100% zeker. Voor het visum heb ik in totaal 125.000 Syrische Lire betaald. 90.000 voor het visum en de rest aan mensen die het geregeld hebben. Familieleden en de kerk hebben voor geld gezorgd, er is ook nog geld van de kerk geleend. Pag. 3. De problemen die ik ondervond vanwege mijn bevolkingsgroep en geloof kwamen van de bevolking, niet van de regering.

Pag. 5. Mijn vertrek naar Nederland kwam niet toevallig tijdens het gesprek ter sprake; er werd specifiek om deze reden gebeld. Pag. 6. Al Ittihad Attalaba is de studentenfederatie. - Ik kreeg uitstel van militaire dienst, geen vrijstelling. - Ik werd met grote regelmaat geslagen, niet dagelijks. Naast een bloedneus liep ik natuurlijk ook andere verwondingen op. Daaraan hield ik geen bult, maar een litteken op m'n hoofd over. - Ik werd gediscrimineerd door Koerden en Islamieten. De Baat'h-partij steunde de Koerden. Ik werd echter niet door iedereen gediscrimineerd. - Ik werd niet alleen vanwege mijn afkomst gediscrimineerd, ik werd ook gediscrimineerd omdat ik geen lid was van de Baat'h-partij."4. Uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 21 november 1996 Bij uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zwolle van 21 november 1996 werd de afwijzende beslissing op het bezwaarschrift van verzoeker tegen de afwijzing van zijn asielverzoek vernietigd. In de uitspraak van de arrondissementsrechtbank werd onder meer het volgende overwogen:"Verzoeker stelt dat de onduidelijkheden en tegenstrijdigheden die in de loop van de procedure in zijn relaas zijn geslopen, het gevolg zijn van miscommunicatie tussen verzoeker, de tolk, de contact-ambtenaar en in een later stadium de leden van de ACV. In het onderhavige geval bestaat er voldoende aanleiding om verzoeker op dit punt het voordeel van de twijfel te geven. Zo is door de contactambtenaar in het verslag van het nader gehoor opgenomen:"Betrokkene heeft nog meer problemen gehad dan hiervoor beschreven. Betrokkene meegedeeld dat hij deze problemen, na het interview alsnog via VVN als aanvullende gegevens op kan laten nemen in het Rapport van Gehoor." Deze toevoeging door de contactambtenaar in het verslag van het nader gehoor duidt er op dat ook de contactambtenaar er van uit ging dat verzoeker zijn relaas niet volledig naar voren had kunnen brengen. (...)

Anders dan verweerder (de Staatssecretaris van Justitie; N.o.) is de president van oordeel dat in dit specifieke geval het horen door de ACV niet met zich meebrengt dat de onduidelijkheden in het relaas van verzoeker die desondanks onopgehelderd bleven voor rekening van verzoeker moeten worden gebracht. Zo concludeert de ACV dat de redenen voor de arrestaties van verzoeker onduidelijk zijn gebleven omdat verzoeker onduidelijke en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Lezing van het verslag van de zitting wekt echter de indruk dat die vaagheid en tegenstrijdigheid voor een belangrijk deel het gevolg kunnen zijn van de wijze van vraagstelling, alsmede van de wijze waarop de verklaringen van verzoeker ter zitting werden geresumeerd. Zo doet de opmerking van de voorzitster van de ACV dat de vreemdeling toch niets met de autoriteiten heeft gehad, nadat verzoeker heeft gerelateerd meerdere malen door de geheime dienst te zijn gedetineerd, vermoeden dat tijdens de zitting van de ACV misverstanden zijn ontstaan die niet aan verzoeker kunnen worden toegerekend. Tenslotte constateert de president dat verzoeker met betrekking tot de essentie van zijn vluchtmotieven - de detenties - consistent heeft verklaard. Gezien het voorgaande is de president van oordeel dat voldoende aannemelijk is dat in dit geval de gesignaleerde vaagheden en onduidelijkheden het gevolg kunnen zijn van de wijze waarop verzoeker is gehoord. Op basis van het thans voorliggende dossier zou aan verzoeker het voordeel van de twijfel moeten worden gegund en zou moeten worden uitgegaan van de stelling van verzoeker dat hij diverse malen werd gedetineerd en gemarteld door de Syrische autoriteiten. Gezien de door verzoeker weergegeven achtergronden van deze detenties en martelingen - verzoekers Syrisch-Orthodoxe achtergrond, zijn weigering lid te worden van de Baat'h-partij, en verzoekers kritische houding jegens de autoriteiten - is dan niet buiten redelijke twijfel dat verzoeker gegronde vrees voor vervolging heeft, althans bij terugkeer het risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 EVRM. Gezien het voorgaande moet worden geoordeeld dat de beschikking van 20 juni 1996 op een onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, zodat deze moet worden vernietigd.

De president is van oordeel dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Met toepassing van artikel 8:86 Awb wordt onmiddellijk uitspraak gedaan in de hoofdzaak. De beschikking van 20 juni 1996 wordt vernietigd. Verweerder dient opnieuw op het bezwaarschrift te beslissen met inachtneming van de inhoud van deze uitspraak."

Instantie: Immigratie- en Naturalisatiedienst

Klacht:

Reactie op verzoeken om opnieuw te worden gehoord in kader asielverzoek, omdat hij in nader gehoor de tolk niet goed had kunnen verstaan.

Oordeel:

Gegrond