Achtergrond
1. Algemene bijstandswet (Wet van 12 april 1995, Stb. 199) Artikel 65:"1. De belanghebbende doet aan burgemeester en wethouders op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand, het geldend maken van het recht op bijstand, de hoogte of de duur van de bijstand, of op het bedrag van de bijstand dat aan hem wordt betaald.2. (...)3. De belanghebbende is verplicht aan burgemeester en wethouders desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet..."2. Algemene wet op het binnentreden (Wet van 22 juni 1994, Stb. 572). Artikel 1:"1. Degene die bij of krachtens wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, is verplicht zich voorafgaande te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel in een woning binnentreden, rusten deze verplichtingen slechts op degene die bij het binnentreden de leiding heeft. (...) 3. Een persoon in dienst van een bestuursorgaan die zich ingevolge het eerste lid legitimeert, toont een legitimatiebewijs dat is uitgegeven door of in opdracht van dat bestuursorgaan. Het legitimatiebewijs bevat een foto van de houder en vermeldt diens naam en hoedanigheid. Indien de veiligheid van de houder van het legitimatiebewijs vordert dat zijn identiteit verborgen blijft, kan in plaats van zijn naam zijn nummer worden vermeld. 4. De persoon, bedoeld in het eerste lid, die met toestemming van de bewoner wenst binnen te treden, vraagt voorafgaand aan het binnentreden diens toestemming. De toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden."Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Vervolgens werden betrokkenen in de gelegenheid gesteld op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoekster deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. Noch het college van burgemeester en wethouders noch de betrokken ambtenaren gaven binnen de gestelde termijn een reactie.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1. Verzoekster, die sinds 1 oktober 1986 van de gemeente Haarlemmermeer een uitkering ontvangt ingevolge de Algemenebijstandswet, werd op 10 januari 1996 door twee sociaal rechercheurs van de Dienst Welzijn, Onderwijs en Cultuur van de gemeente Haarlemmermeer thuis bezocht. Het bezoek vond plaats in het kader van een onderzoek naar mogelijke samenwoning van verzoekster met haar exechtgenoot. De betrokken sociaal rechercheurs (hierna ook: F. en K.) bezochten verzoekster dan ook onaangekondigd. Na afloop van het huisbezoek werd verzoekster verzocht om de volgende dag op kantoor te komen voor de verdere afhandeling van de zaak.1.2. Bij haar bezoek op 11 januari 1996 aan het kantoor van de sociaal rechercheurs had verzoekster een aan F. en K. gerichte brief bij zich waarin zij haar beklag deed over hun optreden tijdens het huisbezoek op 10 januari 1996. In de brief stelde verzoekster dat F. en K. haar woning wederrechtelijk waren binnengedrongen, dat zij tegen haar zin vertrekken hadden betreden en onderzocht en dat het optreden van F. en K. intimiderend, onheus en beschuldigend was geweest. Omdat de betrokken sociaal rechercheurs weigerden de brief in ontvangst te nemen, zond verzoekster de brief nog dezelfde dag naar het hoofd van de sector Sociale Zaken en Werkgelegenheid van de Dienst Welzijn, Onderwijs en Cultuur van de gemeente Haarlemmermeer met het verzoek deze in behandeling te nemen. Zij deed er daarbij tevens haar beklag over dat F. en K. hadden geweigerd haar brief in ontvangst te nemen.1.3. De ontvangst van de brief op 15 januari 1996 werd schriftelijk bevestigd op 18 januari 1996. Naar aanleiding van de klacht werd een onderzoek ingesteld. In het kader van dit onderzoek werd verzoekster op 15 februari 1996 in de gelegenheid gesteld een nadere toelichting te geven op haar klacht. Voorts werden de betrokken sociaal rechercheurs gehoord. Van het onderzoek werd door de medewerkster van de afdeling Juridische Zaken van de sector Sociale Zaken en Werkgelegenheid die met het onderzoek was belast, een rapport opgemaakt. In dit rapport, gedateerd 28 maart 1996, werd onder meer het volgende gesteld: "Op 15 februari 1996 lichtte betrokkene, vergezeld van de heer H. Lourens van het Instituut Sociaal Raadslieden, haar klacht mondeling toe tegenover (het hoofd van de afdeling Juridische Zaken; N.o) en ondergetekende. Betrokkene stelde dat de sociaal rechercheurs geen toestemming hadden verkregen om haar woning te betreden. In het rapport van F. (zie hierna onder 5.; N.o.) staat echter, dat die toestemming wel is gegeven. Ook K. zegt dat toestemming is gevraagd en verkregen. Vervolgens stelt betrokkene, dat de sociaal rechercheurs wel een identiteitsbewijs hebben laten zien maar zich niet hebben voorgesteld. In het rapport wordt ook dit anders beweerd, namelijk
dat zij zich wel hebben voorgesteld. Overigens staat op het identiteitsbewijs ook de naam van de controleur vermeld, zodat betrokkene uit dien hoofde had kunnen weten met wie zij te maken had. Betrokkene stelt dat zij op het laatste moment nog een visitekaartje van F. ontving, waarop de naam van zowel F. als de naam van K. vermeld stond. Het doel van het huisbezoek is haar niet medegedeeld, aldus betrokkene. (...) Betrokkene toonde zich vervolgens zeer verontwaardigd over het feit dat spullen van haar, met name haar dekbed, waren aangeraakt. Het dekbed van betrokkene was onopgemaakt, omdat zij net lag te rusten, aldus betrokkene. De volgende dag heeft betrokkene zich op de sector vervoegd en wilde zij een klacht overhandigen. De sociaal rechercheurs hebben deze niet in ontvangst willen nemen. (...) Op 28 maart heb ik F. naar haar mening gevraagd. Zij is - evenals K. – van mening dat in casu geen onaanvaardbaar onderzoek is verricht. F. heeft haar identiteitsbewijs laten zien, waarop haar naam vermeld staat. Het dekbed van betrokkene is even licht aangeraakt omdat F. vermoedde dat er iemand onder lag te slapen. Voor het overige zijn de wensen van betrokkene door de sociaal rechercheurs gerespecteerd, zoals bijvoorbeeld het feit dat K. de slaapkamer van betrokkene niet mocht betreden. Beide rechercheurs zijn van mening dat het huisbezoek in goede harmonie was verlopen; er is ook niets aangetoond dat de uitkering van betrokkene in gevaar brengt. Daarentegen heeft betrokkene de volgende dag bij het bezoek aan de dienst zelf alle fatsoensnormen overschreden door te schreeuwen, schelden en te dreigen, aldus beide sociaal rechercheurs. Conclusie:Het is mij niet gebleken dat betrokkene door het onaangekondigd huisbezoek in haar belangen is geschaad. Betrokkene ontvangt een uitkering van deze sector, hetgeen tot gevolg heeft dat zij gecontroleerd dient te worden. Weliswaar heb ik er begrip voor dat zij vindt dat zij in haar privacy is aangetast, maar een onaangekondigd huisbezoek is noodzakelijk gebleken gelet op de vermoedens die in casu bestonden. Tijdens het bezoek aan de sector de dag n het huisbezoek zijn de emoties van betrokkene ge scaleerd, hetgeen de rechercheurs gelet op het rustige verloop van het huisbezoek zelf, niet kan worden aangerekend.
1.4. Bij brief van 2 april 1996 deelde het hoofd van de sector Sociale Zaken verzoekster mede dat haar klacht niet gegrond was bevonden. Verzoekster werd de mogelijkheid geboden haar klacht voor te leggen aan de klachtencommissie van de sector Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Verzoekster maakte van deze gelegenheid gebruik.1.5. Op 6 juni 1996 werd verzoekster gehoord door de klachtencommissie. In het rapport van de klachtencommissie, gedateerd 7 juni 1996, werd onder meer het volgende gesteld:"Betrokkene vindt dat er bij het bijzonder onderzoek dat op 10 januari 1996 heeft plaatsgevonden sprake was van een intimidatieprocedure. F. staat bij betrokkene voor de voordeur, maar K. komt pas te voorschijn nadat de deur door mevrouw was geopend. Vervolgens werd er gezegd "sociale recherche" en dan bevinden zich opeens 2 personen in de woning van betrokkene. F. voert vervolgens een gesprek met betrokkene terwijl K. rond loopt in de woning. De vragen worden meerdere malen herhaald en er wordt gezegd dat als betrokkene niet meewerkt aan het onderzoek, dit gevolgen zou kunnen hebben voor haar uitkering. Het gaat (verzoekster; N.o.) niet om het feit dat er een bijzonder onderzoek heeft plaatsgevonden, maar de manier waarop dit heeft plaatsgevonden. Door de heer L. (sociaal raadsman; N.o.) wordt gevraagd naar de aanleiding van het bijzonder onderzoek. In de brief die aan betrokkene is verzonden wordt gesteld dat er sprake was van een serieus vermoeden van samenwoning. Er wordt in de brief niet verder onderbouwd waaruit dat serieuze vermoeden bestond. Er wordt toegezegd dat dit punt bij het antwoord van de klachtencommissie zal worden meegenomen. Bovendien geeft het cultuurverschil reden voor een andere benadering en er mag van de sociale rechercheurs wel enige subtiliteit verwacht worden. Door (een lid van de klachtencommissie; N.o.) wordt de vraag gesteld of (verzoekster; N.o.) de sociaal rechercheurs gevraagd heeft de woning te verlaten. (Verzoekster; N.o.) geeft aan dat zij dat niet heeft gedaan omdat de sociaal rechercheurs hadden aangegeven dat als zij niet zou meewerken aan het onderzoek dit consequenties zou hebben voor haar uitkering. (...). geeft vervolgens haar visie over het gebeurde weer. Volgens haar is het huisbezoek in goede harmonie verlopen. De wensen van (verzoekster; N.o.) zijn gerespecteerd, zoals het feit dat K. deslaapkamer van betrokkene niet mocht betreden. Betrokkene heeft de sociaal rechercheurs nog wat te drinken aangeboden, hetgeen zij hebben afgeslagen. De zaak is pas de volgende dag ge scaleerd, toen (verzoekster; N.o.) bij de sector Sociale Zaken en Werkgelegenheid verscheen. (...) Overwogen wordt dat de sociaal rechercheurs zich gehouden hebben aan de Wet op het binnentreden en de regels die voortvloeien uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep. Betrokkene ontvangt een uitkering en dit brengt met zich mee dat Burgemeester en Wethouders de verplichting hebben de juistheid en volledigheid van gegevens te onderzoeken en zonodig een onderzoek in te stellen. In casu waren de door betrokkene aangeleverde gegevens en het feit dat in het verleden een klikbrief aan de sector was gestuurd een reden om een nader onderzoek in te stellen. De klachtencommissie is unaniem in haar oordeel dat de klacht ongegrond dient te worden verklaard."1.6. De klachtencommissie handelde de klacht af bij brief van 23 augustus 1996. In deze brief liet de voorzitter van de commissie verzoekster weten dat de klachtencommissie haar klacht ongegrond had verklaard.2. Standpunt van verzoeksterVoor het standpunt van verzoekster wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder
Klacht
.3. Standpunt van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer3.1. In reactie op de klacht liet het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlemmermeer het volgende weten: "...Binnen de gemeente Haarlemmermeer geldt een klachtenreglement dat zorg draagt voor een zorgvuldige afhandeling van klachten, die zijn ingediend bij de sector Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Elke klacht wordt geregistreerd. Indien de klacht d.m.v. een eerste gesprek met de klager niet kan worden verholpen dan wordt een klachtendossier gevormd en voorgelegd aan de klachtencommissie. Inzake (verzoekster; N.o.) is de klacht, conform het reglement, behandeld in de klachtencommissie, die werd voorgezeten door hetraadslid (...). Evenals uw onderzoek heeft de klachtencommissie zich gericht op het onaangekondigd huisbezoek en de onheuse bejegening door de sociaal rechercheurs. Nadat de betrokkenen, waaronder de rechercheurs, waren gehoord is de klachtencommissie tot een oordeel gekomen. Het oordeel heeft geleid tot een ongegrond verklaring van de klacht van (verzoekster; N.o.). In uw schrijven worden geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd, die tot een heroverweging zouden kunnen leiden. Vooralsnog zie ik derhalve geen aanleiding om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het onderzoek en het oordeel van de klachtencommissie..."3.2. Daarnaar gevraagd zond het college van burgemeester en wethouders de Nationale ombudsman het door F. opgestelde rapport van de naar verzoekster ingestelde bijzondere controle, gedateerd 15 januari 1996. Hierin werd onder meer het volgende gesteld: "Op 10 januari 1996 bezocht ik met K. kli nte 's avonds thuis. Kli nte woont in een flatgebouw met een gemeenschappelijke voordeur. Wij belden niet bij haar aan, maar werden door een thuiskomende bewoner binnengelaten. Bovengekomen belden we bij kli nte aan, nadat zij de deur had geopend, legitimeerde ik me als s.r. (sociaal rechercheur; N.o.) en K. stelde zich voor. Ik vroeg haar of wij binnen mochten komen. Hiertegen had zij geen bezwaar. Ze vroeg of wij iets wilden drinken, maar zoals gebruikelijk hebben wij dit afgeslagen. (...) Ik vroeg haar of we even in de woning mochten rondkijken. Ze had er geen bezwaar tegen dat ik rondkeek, maar had liever niet dat K. rondkeek. Uiteraard respecteerden wij deze wens. Bij het betreden van de slaapkamer vertelde ze dat deze kamer niet met schoenen mocht worden betreden, omdat dit tevens haar meditatieruimte was, ook deze wens werd gerespecteerd. Omdat het met name in de slaapkamer nogal rommelig was heb ik niet kunnen vaststellen of hier herenkleding e.d. aanwezig was. Het gesprek verliep in goede harmonie en wij hadden niet de indruk dat kli nte boos was over ons bezoek. Ik verzocht haar de volgende dag op kantoor te komen om e.e.a. op papier te zetten. Op 11 januari 1996 kwam kli nte op kantoor en was vanaf het eerste moment bijzonder agressief en onbeschoft. Ik heb K. daarom verzocht bij het gesprek aanwezig te zijn. Ze krijste dat we zonder huiszoekingsbevel en haar toestemming de flat en haar woning waren binnengedrongen. Bovendien hadden we
ons niet voorgesteld. Als we beneden hadden aangebeld zou ze zeker niet hebben opengedaan. Bij de voordeur zou K. zich verscholen hebben, want ze had hem niet door het kijkglaasje in de deur gezien. Er zou in 1987/1988 bij haar ingebroken zijn, en als er nu weer bij haar ingebroken werd zou ze ons daarvan de schuld geven, bovendien hadden kennissen van haar exman een paar jaar geleden al eens geprobeerd haar zoontje te ontvoeren en haar te verkrachten. Ik zou volgens haar teveel naar Cagney en Lasy op de TV hebben gekeken. Tussen haar woede aanvallen door lukte het om een verklaring op papier te krijgen die overeenkwam met wat ze de avond tevoren had verteld. Toen ze wegging wilde ze ons ieder een klachtbrief overhandigen, maar wij hebben haar geadviseerd deze via de directeur of het college van B & W te sturen omdat ze er dan zeker van zou zijn dat deze via de daarvoor bestemde procedure zou worden afgehandeld."4. Standpunt van de betrokken ambtenaren4.1. In reactie op de klacht deelde F. bij brief van 10 november 1997 het volgende mede: "...Mijn rapport d.d. 15 januari 1996 is een waarheidsgetrouwe weergave van de gang van zaken rond het op 10 januari 1996 afgelegde huisbezoek aan (verzoekster; N.o.) en haar bezoek bij mij op kantoor de volgende dag. In genoemd rapport is inderdaad niet vermeld dat wij haar het doel van ons bezoek hebben meegedeeld, maar onze gebruikelijke werkwijze is dat de sociaal rechercheur die de leiding van het onderzoek heeft zich legitimeert en de collega voorstelt. Wij vragen altijd of wij binnen mogen komen en delen dan direct na binnenkomst het doel van onze komst mee. Ter bescherming van de privacy van de cli nten doen wij dit niet op straat, een galerij of gang, omdat altijd de mogelijkheid van meeluisterende buren of voorbijgangers aanwezig is. Ook in het onderhavige huisbezoek is het zo gegaan. Ten overvloede wil ik nogmaals benadrukken dat het huisbezoek in zeer goede harmonie is verlopen, dit moge ook blijken uit het feit dat (verzoekster; N.o.) ons iets te drinken aanbood en geen bezwaar had om hetgeen wij hadden besproken de volgende dag op kantoor nog eens schriftelijk te laten vastleggen. Gezien het volstrekt normale verloop van het huisbezoek, heb ik (verzoekster; N.o.) op 11 januari 1996 in eerste instantie alleen te woord gestaan. Omdat zij zich echter direct na aankomst bijzonder agressief en beledigend opstelde, heb ik (K.; N.o.)
verzocht verder bij het gesprek aanwezig te willen zijn. (Verzoekster; N.o.) heeft vervolgens een verklaring afgelegd die neerkwam op hetgeen wij de avond tevoren met haar hadden besproken. Zij wilde de verklaring niet ondertekenen. (...). De bejegening van (verzoekster; N.o.) door (K.; N.o.) en mijzelf is steeds correct en respectvol geweest en heeft op geen enkel moment aanleiding voor een klacht gegeven..."4.2. In reactie op de klacht deelde K. bij brief van 27 november 1997 het volgende mede: "...Ik was en ben het onverkort eens met de inhoud van het door (F.; N.o) gemaakte rapport (datering 15/01/96). Ten aanzien van (verzoeksters; N.o.) gevoel dat zij bij haar vertrek op 11/01/96 werd uitgelachen. (Verzoekster; N.o.) was tijdens haar bezoek aan SOZAWE op 11/01/96 erg emotioneel en bejegende (F.; N.o.) en mij (verbaal) agressief en beledigend. Ik heb invoelend en met begrip gereageerd. Een en ander mocht niet baten, (verzoekster; N.o.) bleef emotioneel, er was geen daadwerkelijk gesprek met haar mogelijk. Gezien het feit dat ik in deze situatie "de ambtenaar" was diende ik mij en heb ik mij correct gedragen. Ik heb (verzoekster; N.o.) absoluut niet uitgelachen. Onverminderd vorenstaande was ik en ben ik behalve ambtenaar ook mens. Mogelijk zal de gelaatsuitdrukking mijn innerlijke beleving van een dergelijk agressieve en onbeschofte bejegening hebben getoond..."5. Reactie van verzoekster5.1. Verzoekster ontkende dat zij op 11 januari 1996 op de sociaal rechercheurs had gescholden en hen had bedreigd. W l was zij emotioneel geweest hetgeen volgens haar niet verwonderlijk was gelet op de wijze waarop het huisbezoek op 10 januari 1996 had plaatsgevonden. Nadat de sociaal rechercheurs hadden geweigerd de klacht in ontvangst te nemen, had zij gezegd dat zij die klacht dan wel bij de receptie zou deponeren. Bij haar vertrek werd er door de rechercheurs om haar gelachen. Dit was erg vervelend op haar overgekomen.5.2. Daarnaar gevraagd, deelde verzoekster mee dat F., toen zij de deur had geopend, "een plastic ding met sociaal rechercheur erop" had laten zien en dat K. zich niet had voorgesteld. Op de vraag van de Nationale ombudsman of door F. was gevraagd of zij binnen mochten komen en of verzoekster hiervoor toestemming had gegeven, liet verzoekster weten dat F. en K. op een overrompelende manier naar
binnen waren gelopen en voor zij het wist, in haar huiskamer zaten. Zij was dus gedwongen geweest de situatie te accepteren. Voorts liet zij weten te zijn behandeld als een crimineel, waarbij zij was gedwongen antwoord te geven op suggestieve en intimiderende vragen over haar persoonlijke spullen, waaronder haar dekbed. De rechercheurs hadden haar als een stel overvallers in haar eigen huis gegijzeld. Op de vraag van de Nationale ombudsman of het doel van het huisbezoek was medegedeeld, liet verzoekster weten dat dit niet was gebeurd. F. en K. hadden zich gedragen als "special police force" met vergaande bevoegdheden. F. en K. hadden gezegd dat zij er waren om vragen te stellen en dat zij moest meewerken. Een reden hiervoor was niet opgegeven. Het doel van het huisbezoek was haar pas medegedeeld de volgende dag, tijdens haar bezoek aan F. en K.
Beoordeling
1. AlgemeenVerzoekster, die sinds 1 oktober 1986 van de gemeente Haarlemmermeer een uitkering ontvangt ingevolge de Algemene bijstandswet, werd op 10 januari 1996 door de sociaal rechercheurs F. en K. van de Dienst Welzijn, Onderwijs en Cultuur van de gemeente Haarlemmermeer thuis bezocht. Op 11 januari 1996 bezocht verzoekster F. en K. op hun kantoor.2. Ten aanzien van het huisbezoek op 10 januari 19962.1. Ingevolge artikel 65 van de Algemene bijstandswet (zieAchtergrond
, onder 1.) is degene die verzoekt om bijstand of aan wie bijstand wordt verleend, verplicht om mededeling te doen van al datgene wat van belang is voor de verlening van bijstand of de voortzetting van verleende bijstand. Ingevolge het derde lid van dit artikel is betrokkene verplicht medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. Deze verplichting betreft onder meer de controle en verificatie van de verstrekte gegevens. Het (onaangekondigd) huisbezoek is een van de in aanmerking komende controlemiddelen. In het geval van verzoekster vond het huisbezoek plaats in het kader van een onderzoek naar haar woonsituatie. Voor de desbetreffende controle werd een huisbezoek noodzakelijk geacht.2.2. De Algemene bijstandswet kent geen bepaling op grond waarvan ambtenaren die zijn belast met de uitvoering van de wet zich in het kader van hun controlerende taak zonder toestemming van de bewoner toegang mogen verschaffen tot diens woning. Als zij ter controle een huisbezoek willen afleggen en betrokkene geen medewerking wenst te verlenen aan dit huisbezoek en de toegang tot de woning weigert, kan het huisbezoek, bij gebreke van een wettelijke bevoegdheid totbinnentreden zonder toestemming van de bewoner, geen doorgang vinden. Dit kan overigens wel gevolgen hebben voor de besluitvorming ten aanzien van het recht van betrokkene op bijstand.2.3. De ambtenaar die in het kader van het toezicht op de naleving van het bepaalde in artikel 65 van de Algemene bijstandswet een woning wenst binnen te treden, is ingevolge artikel 1, eerste lid van de Algemene wet op het binnentreden (Awbi) verplicht om zich voorafgaand aan het binnentreden te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Indien twee of meer personen voor hetzelfde doel binnentreden, is uitsluitend degene die bij het binnentreden de leiding heeft, verplicht tot voorafgaande legitimatie en mededeling omtrent het doel van binnentreden. Voorts bepaalt artikel 1, vierde lid dat als deze ambtenaar wil binnentreden met toestemming van de bewoner hij voorafgaand aan het binnentreden om diens toestemming moet vragen en dat de toestemming moet blijken aan degene die wenst binnen te treden (zie
Achtergrond
, onder 2.).2.4. Volgens verzoekster had F., toen zij op 10 januari 1996 de deur had geopend, "een plastic ding met sociaal rechercheur erop" laten zien, maar had K. zich niet voorgesteld. Voorts was haar het doel van het binnentreden niet meegedeeld en was voor het binnentreden geen toestemming gevraagd. F. en K. waren op een overrompelende manier naar binnen gelopen en zaten, v r zij het wist, in haar huiskamer. Zij was behandeld als een crimineel en was gedwongen geweest antwoord te geven op suggestieve en intimiderende vragen over haar persoonlijke bezittingen, waaronder haar dekbed. F. en K. hadden haar als een stel overvallers in haar eigen huis gegijzeld en hadden zich gedragen als "special police force" met vergaande bevoegdheden. Haar was gezegd dat F. en K. er waren om vragen te stellen en dat zij moest meewerken.2.5. In het door F. opgestelde rapport van het huisbezoek, gedateerd 15 januari 1996, geeft F. aan dat zij zich, nadat zij bij verzoekster had aangebeld en verzoekster de deur had geopend, had gelegitimeerd als sociaal rechercheur en dat K. zich had voorgesteld. Vervolgens was aan verzoekster gevraagd of F. en K. binnen mochten komen. Verzoekster had hiertegen geen bezwaar gehad, had hen binnengelaten en had hun gevraagd of zij iets wilden drinken. Hierna was verzoekster gevraagd of F. en K. even in de woning mochten rondkijken. Verzoekster had hiertegen evenmin bezwaar gehad, maar zij had liever niet dat K. ook rondkeek. Voorts had zij verzocht de slaapkamer niet met schoenen te betreden. Verzoeksters wensen waren gerespecteerd. Volgens F. was het huisbezoek in goede harmonie verlopen.2.6. Daarnaar gevraagd, lieten F. en K. weten dat het huisbezoek was verlopen zoals weergegeven in het rapport van 15 januari 1996 en dat zij zich in alle opzichten correct hadden opgesteld.. deelde in aanvulling op het rapport onder meer nog mee dat het vast gebruik is bij dit soort huisbezoeken dat de sociaal rechercheur die de leiding van het onderzoek heeft zich legitimeert en de collega voorstelt. F. benadrukte nogmaals dat het huisbezoek in zeer goede harmonie was verlopen. Dit bleek naar haar mening ook uit het feit dat verzoekster hun iets te drinken had aangeboden en er geen bezwaar tegen had gehad om hetgeen was besproken de volgende dag op kantoor schriftelijk te laten vastleggen. Tenslotte liet F. weten dat altijd wordt gevraagd of mag worden binnengekomen, maar dat, om redenen van privacy, het doel van het bezoek pas in de woning wordt medegedeeld. Ook in dit geval was dat gebeurd.2.7. Gelet op verzoeksters eigen verklaring dat F., toen zij de deur had geopend, "een plastic ding met sociaal rechercheur erop" had laten zien, moet als vaststaand worden aangenomen dat F., zoals zij ook zelf heeft verklaard, zich voorafgaand aan het binnentreden heeft gelegitimeerd. Wat betreft het vragen om en geven van toestemming om de woning te betreden, het mededeling doen van het doel van het binnentreden en de wijze waarop de sociaal rechercheurs verzoekster hebben toegesproken, staan de lezingen van de beide sociaal rechercheurs enerzijds en die van verzoekster anderzijds tegenover elkaar. Hetgeen verzoekster stelt wordt echter niet gesteund door andere feiten of omstandigheden, terwijl de lezingen van de twee sociaal rechercheurs met elkaar in overeenstemming zijn, en er voorts geen sprake is van aanwijzingen die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Daarom wordt aangenomen dat F. en K. de woning van verzoekster zijn binnengetreden na daarvoor toestemming te hebben gevraagd en gekregen. Verder wordt op deze grond aangenomen dat F. en K. zich tijdens het huisbezoek op correcte wijze jegens verzoekster hebben gedragen. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.2.8. Gelet op vorenstaande wordt eveneens voldoende aannemelijk geacht dat verzoekster direct na het binnentreden is ge nformeerd over het doel van dit binnentreden. F. heeft laten weten dat het vast gebruik is om de desbetreffende informatie direct na binnenkomst te geven, en niet al bij de deur, ter bescherming van de privacy van de te controleren cli nt. De Nationale ombudsman heeft op zichzelf wel enig begrip voor dit argument. Niettemin kan het niet rechtvaardigen dat de bewuste informatie pas is gegeven na het binnentreden. Zoals hiervoor onder 2.3 is aangegeven, dient de ambtenaar die in het kader van het toezicht op de naleving van het bepaalde in artikel 65 van de Algemene bijstandswet een woning wenst binnen te treden, voorafgaand aan het binnentreden mededeling te doen van het doel van het binnentreden. Dat het doel van binnentreden pas na het binnentreden werdmedegedeeld, ook al was dit direct na het binnentreden, was dan ook niet juist. In zoverre is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.3. Ten aanzien van verzoeksters bezoek aan F. en K. op 11 januari 19963.1. Verzoekster heeft F. en K. op 11 januari 1996 op hun kantoor bezocht. Zij klaagt er over dat F. en K. haar toen op een intimiderende, onheuse en beschuldigende manier hebben toegesproken. Daarbij was zij, toen zij wegging, door hen uitgelachen. 3.2. In het door F. opgestelde rapport van het huisbezoek, gedateerd 15 januari 1996, gaf F. aan dat verzoekster zich tijdens haar bezoek op 11 januari 1996 agressief en onbeschoft had gedragen. Daarnaar gevraagd, deelde F. mee dat het desbetreffende rapport een waarheidsgetrouwe weergave was van verzoeksters bezoek aan haar kantoor en dat zij bleef bij haar standpunt dat zij en K. zich tijdens dit bezoek correct en respectvol jegens verzoekster hadden gedragen. Daarnaar gevraagd, deelde K. mee dat verzoekster op 11 januari 1996 erg emotioneel was geweest en dat zij zich agressief en beledigend had uitgelaten. K. ontkende verzoekster te hebben uitgelachen, en gaf te kennen zich correct en begripvol te hebben gedragen.3.3. De lezingen van de beide sociaal rechercheurs enerzijds en die van verzoekster anderzijds staan aldus tegenover elkaar. Hetgeen verzoekster stelt, wordt niet gesteund door andere feiten of omstandigheden, terwijl de lezingen van de twee rechercheurs met elkaar in overeenstemming zijn, en er voorts geen sprake is van aanwijzingen die tot een andere conclusie zouden moeten leiden. Daarom wordt aangenomen dat F. en K. zich op 11 januari 1996 op correcte wijze jegens verzoekster hebben gedragen. Op dit punt is de onderzochte gedraging behoorlijk.