Achtergrond
De tekst van de voor dit onderzoek relevante artikelen van de Klachtenregeling politieregio GelderlandZuid luidt als volgt:1. "Artikel 4. Uitgangspunten van de klachtbehandeling 1. De klachtbehandeling kent drie onderdelen: a. informele bemiddeling van mondelinge klachten die naar tevredenheid van klager door de politie worden afgedaan en die niet geregistreerd worden; b. formele behandeling van schriftelijke klachten door de politie, die naar tevredenheid van klager worden afgedaan en geregistreerd worden; c. formele behandeling van schriftelijke klachten die door de korpsbeheerder worden afgedaan, zonodig na advies van de klachtencommissie, en geregistreerd worden. 2. De formele behandeling vindt plaats, indien: a. de klager de wens daartoe uitdrukkelijk te kennen geeft; b. de klager na bemiddeling daarom verzoekt; c. duidelijk is dat de bemiddelingspoging niet tot voldoende afhandeling van de klacht zal leiden of heeft geleid."2. "Artikel 9. Termijnen 1. De afronding van de formele bemiddeling van de klacht vindt plaats binnen 4 weken.2. De formele behandeling van de klacht vindt plaats binnen 6 weken en binnen 10 weken bij inschakelen van de klachtencommissie door de korpsbeheerder. 3. Indien de afdoening niet binnen de hiervoor genoemde termijnen kan plaatsvinden, wordt hiervan mededeling aan de indiener van de klacht en de betrokken ambtenaar gedaan met opgaaf van redenen. Daarbij wordt tevens aangegeven binnen welke termijn alsnog afdoening te verwachten valt."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De reacties van verzoeker en van de korpsbeheerder gaven aanleiding het verslag op een enkel punt te wijzigen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:. De feiten1. Op 16 november 1995 omstreeks het middaguur betrok verzoeker, tezamen met een aantal andere personen, enkele op dat moment leegstaande panden aan de Dweg te Nijmegen. Deze panden waren op dat moment in eigendom van de gemeente Nijmegen. Nog dezelfde dag, omstreeks 17.00 uur, gingen ambtenaren van het regionale politiekorps GelderlandZuid over tot ontruiming van de panden.2. Bij brief van 25 november 1995 beklaagde verzoeker zich bij de beheerder van het regionale politiekorps GelderlandZuid over de wijze waarop politieambtenaren van dit regiokorps op 16 november 1995 waren opgetreden.3. Bij brief van 10 januari 1996 bevestigde het regionale politiekorps GelderlandZuid de ontvangst van verzoekers brief van 25 november 1995. Daarbij werd voorts meegedeeld dat het onderzoek naar de klacht zou worden uitgevoerd onder leiding van de chef van het rayon Zuid, de heer R. Tevens werd verzoeker de mogelijkheid geboden om zijn standpunt nader toe te lichten in een gesprek met de klachtbehandelaar.Als bijlage bij de brief was een uittreksel van de klachtenregeling van het regionale politiekorps GelderlandZuid gevoegd.4. Op of omstreeks 22 januari 1996 vond een telefoongesprek plaats tussen verzoeker en de heer L. van het regionale politiekorps GelderlandZuid, waarbij de heer L. verzoeker meedeelde, dat zijn klacht door hem en niet langer door R. zou worden behandeld.. voegde daaraan toe verzoekers klacht op dat moment nog niet te hebben ontvangen.5. Bij brief van 29 januari 1996 deelde de chef van het district Stad Nijmegen van het regionale politiekorps GelderlandZuid verzoeker onder meer het volgende mee: "In aansluiting op mijn brief van 10 januari 1996 bericht ik u dat, na overleg met de korpsbeheerder van de regio GelderlandZuid, is besloten dat uw klacht met betrekking tot het optreden van politie en gemeente bij het ontruimen van enkele panden aan de Dweg door de korpsbeheerder zelf wordt afgehandeld. In tegenstelling tot wat ik eerder berichtte, wordt het onderzoek niet onder mijn supervisie verricht. (...) De klachtenregeling van de regio GelderlandZuid maakt het mogelijk dat een klacht rechtstreeks door de korpsbeheerder wordt afgehandeld (zie
Achtergrond
onder 1.; N.o.). Zoals ik u reeds aangaf, is in uw geval hiervoor gekozen. (...) Verdere correspondentie met betrekking tot uw klacht zult u niet van mij ontvangen, maar van de burgemeester van Nijmegen."6. Bij brief van 21 december 1996 richtte verzoekers intermediair zich tot de Nationale ombudsman. In deze brief deelde hij onder meer het volgende mee: "Namens navolgende personen en organisaties dien ik een klacht in met betrekking tot trage afhandeling van klachten en verzoeken door (de korpsbeheerder van) de regiopolitie GelderlandZuid. Niet wordt geklaagd ten aanzien van de materi le kant van bedoelde klachten en verzoeken, doch slechts ten aanzien van onredelijke/onbehoorlijke termijnoverschrijdingen (...). (...) II. De heer J. te Nijmegen. De heer J. diende op 25 november 1995 een klacht in n.a.v. politieoptreden op 16 november 1995 (...). Afgezien van een ontvangstbevestiging (...), gedateerd op 10 januari 1996, en een enkel telefonisch contact kort daarna heeft hij niets meer vernomen van de korpsbeheerder."7. Op 7 februari 1997 nam een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman contact op met een stafmedewerker van de beheerder van het regionale politiekorps GelderlandZuid, met de vraag of in deze zaak een oplossing in het vooruitzicht kon worden gesteld. De stafmedewerker deelde mee, dat op 29 januari 1996 een succesvol bemiddelingsgesprek had plaatsgevonden tussen verzoeker en een medewerker van het regionale politiekorps GelderlandZuid en dat de klacht daarna als afgehandeld was beschouwd. Bij brief van 13 februari 1997 stelde de Nationale ombudsman verzoeker op de hoogte van deze reactie van de zijde van de korpsbeheerder.8. In reactie op de brief van de Nationale ombudsman van 13 februari 1997 en ter onderbouwing van de klacht deelde verzoekers intermediair bij brief van 21 februari 1997 onder meer het volgende mee: "Blijkens uw brief heeft volgens de regiopolitie n.a.v. de klacht van de heer J., op 29 januari 1996, een succesvolle formele bemiddeling plaatsgevonden. Een dergelijk gesprek heeft volgens de heer J. echter nooit plaatsgevonden. Tussen 10 januari 1996, datum van de eerder overgelegde brief van districtschef V. en 29 januari 1996 heeft een enkel telefonisch contact plaatsgevonden. Daarbij heeft de heer L. van de regiopolitie gesteld dat hij de werkzaamheden van de heer R. in deze zaak had overgenomen. Vervolgens ontving de heer J. een op 29 januari 1996 gedateerde brief, waarin werd aangekondigd dat de verdere behandeling van de klacht door of namens de korpsbeheerder zou worden gedaan. Sindsdien heeft de heer J. niets meer van de korpsbeheerder of de politie vernomen. Bemiddeling heeft niet plaatsgevonden en van enige andere afhandeling is ook nooit sprake geweest. De heer J. wenst een onderzoek door u naar de afhandeling van zijn klacht door de regiopolitie."9. Nadat de Nationale ombudsman bij brief van 7 april 1997 het onderzoek had geopend, vond op 19 augustus 1997 een gesprek plaats tussen verzoeker en de heer T., klachtenco rdinator van het regionale politiekorps GelderlandZuid, waarbij verzoeker gelegenheid kreeg zijn brief van 25 november 1995 toe te lichten. Bij dit gesprek was ook verzoekers intermediair aanwezig.10. Bij brief van 1 oktober 1997 zond de beheerder van het regionale politiekorps GelderlandZuid een afschrift van de schriftelijke afdoening van verzoekers klacht aan de Nationale ombudsman.In deze beoordeling stelde de korpsbeheerder onder meer het volgende: "I. De procedure1. Op 25 november 1995 werd door de heer J. (...) een klacht ingediend over het politieoptreden op 16 november 1995.2. Door de heer V., districtschef, wordt op 10 januari 1996 een ontvangstbevestiging verzonden. Hierbij wordt vermeld dat de heer R. het onderzoek naar de klacht zal instellen. 3 Omstreeks 22 januari 1996 vindt er telefonisch contact plaats tussen de heer L. van de regiopolitie en klager. Door de heer L. wordt gemeld dat hij de behandeling van de klacht heeft overgenomen van de heer R., maar de klacht zelf nog niet ontvangen heeft. 4. In een door de districtschef, de heer V., ondertekende brief de dato 29 januari 1996 wordt aan klager gemeld dat de behandeling van de klacht rechtstreeks door de korpsbeheerder zal plaatsvinden. 5. Naar aanleiding van een aan de burgemeester van Nijmegen gerichte brief met onbekende datum, wordt door de burgemeester van Nijmegen in zijn brief van 2 februari 1996 uitleg gegeven over de rechtsgrond (artikel 172 Gemeentewet) van het politieoptreden 6. Bij brief van 21 december 1996 dient de heer S. (de intermediair van verzoeker; N.o.) namens een vijftal organisaties c.q. personen een klacht in bij de Nationale ombudsman over de afhandeling van klachten en verzoeken door de korpsbeheerder van GelderlandZuid. Ten aanzien van de klacht van de heer J. wordt daarin gesteld dat de heer J. na het telefonisch contact met de heer L. (zie punt 3 hierboven) niets meer van de korpsbeheerder vernomen heeft. 7. De Nationale ombudsman antwoordt in zijn brief van 13 februari 1997 inzake de klacht van de heer J. dat hij op 7 februari 1997 van de regiopolitie begrepen heeft dat er op 29 januari 1996 een geslaagde bemiddeling heeft plaatsgevonden en de regiopolitie de klacht als afgedaan beschouwt. 8. In zijn schrijven van 21 februari 1997 verzoekt de heer S. namens de heer J. om nader onderzoek naar de afhandeling van de klacht van de heer J. Hij stelt daarbij dat bemiddeling nooit heeft plaatsgevonden en van enige afhandeling nooit sprake is geweest. 9.
Op 28 mei 1997 wordt aan de Nationale ombudsman door de korpsbeheerder de voortgang gemeld inzake het interventieverzoek. Ten aanzien van de klacht van de heer J. wordt gemeld dat van een bemiddeling of afhandeling op 29 januari 1996 inderdaad geen sprake is geweest. Aangeboden wordt om alsnog de klacht in behandeling te nemen. 10. De heer J. laat in zijn brief van 17 juli 1997 (in dit onderzoek niet overgelegd; N.o.) aan de korpsbeheerder weten dat hij zijn klacht graag verder direct behandeld ziet door de korpsbeheerder. Hij laat zich hierin bijstaan door de heer S. 11. Bij brief van 6 augustus 1997 wordt de heer J. door de korpsbeheerder alsnog de gelegenheid geboden om zijn klacht nader toe te lichten. 12. Op 19 augustus 1997 licht de heer J. zijn klacht nader toe in een gesprek met de regionaal klachtenco rdinator, de heer T. De heer J. werd bij dit gesprek vergezeld door de heer S. Naast de regionaal klachtenco rdinator waren ook de heer H. en mevrouw O. van district Stad Nijmegen aanwezig. (...) IV. Beoordeling Ik acht het optreden van de politie waarover geklaagd is rechtmatig en behoorlijk en verklaar de klacht waar het gaat om het optreden ongegrond. Wat de termijn van klachtbehandeling betreft kan klager een terecht verwijt aan de politie maken: doordat de politie ten onrechte meende dat er een bevredigende bemiddeling had plaatsgevonden, heeft de beoordeling van de klacht lang geduurd.". Het standpunt van verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder
Klacht
en tevens in verzoekers brief van 21 februari 1997 (zie onderBevindingen
onder A.8.).. Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps GelderlandZuid De beheerder van het regionale politiekorps GelderlandZuid reageerde bij brief van 28 mei 1997 op de klacht. In deze brief deelde de korpsbeheerder onder meer het volgende mee:"Wat (...) is blijven liggen is het (...) aspect van de oorspronkelijke klacht van de heer J., namelijk de standpuntbepaling over het politieoptreden zelf. Dit heeft zo moet ik concluderen niet plaatsgevonden. Bovendien moet ik constateren dat u door een van mijn medewerkers verkeerd bent voorgelicht over een ander aspect van de klacht: er zou op 29 januari 1996 een geslaagde bemiddeling hebben plaatsgevonden tussen de heer J. en de politie. In uw tussenbericht aan de heer S. d.d. 13 februari 1997 wordt hiervan melding gemaakt. Terecht stelt de heer S. in zijn schrijven van 21 februari 1997 dat een dergelijke bemiddeling nimmer heeft plaatsgevonden. Al met al moet ik concluderen dat in procedureel opzicht de behandeling van de brief van de heer J. geen lichtend voorbeeld is van een goede omgang tussen politie en klager. Het spreekt voor zich dat ik bereid ben om als de heer J. dit wenst de draad op te pakken waar hij is blijven liggen. Dit betekent een formele bemiddeling door de heer V. of een directe behandeling door ondergetekende."
Beoordeling
1. Verzoeker heeft samen met een aantal andere personen op 16 november 1995 omstreeks het middaguur enkele op dat moment leegstaande panden aan de Dweg te Nijmegen in gebruik genomen. De gemeente Nijmegen was op dat moment eigenaresse van deze panden. Nog dezelfde dag, rond 17.00 uur, gingen ambtenaren van het regionale politiekorps GelderlandZuid over tot ontruiming van de panden. Verzoeker heeft bij brief van 25 november 1995 bij de beheerder van het regionale politiekorps GelderlandZuid een klacht ingediend over het politieoptreden van 16 november 1995. Bij brief van 21 december 1996 beklaagde verzoeker zich er bij de Nationale ombudsman over dat hij sinds medio januari 1996 niets meer van de korpsbeheerder had vernomen over de afhandeling van zijn klacht.2. Bij brief van 10 januari 1996 heeft het regionale politiekorps GelderlandZuid de ontvangst van verzoekers klachtbrief bevestigd. In deze brief werd verzoeker tevens meegedeeld dat het onderzoek naar aanleiding van zijn klacht zou worden verricht onder leiding van de chef van het rayon Zuid. Kort daarop hoorde verzoeker telefonisch dat een andere medewerker van het politiekorps zijn klacht zou behandelen. Bij brief van 29 januari 1996 heeft de chef van het district Stad Nijmegen verzoeker bericht dat, na overleg met de korpsbeheerder, was besloten, dat het onderzoek naar aanleiding van verzoekers klacht door de korpsbeheerder zelf zou worden verricht.Op 7 februari 1997 deelde een medewerker van de korpsbeheerder een medewerker van het Bureau Nationale ombudsman mee, dat het regionale politiekorps GelderlandZuid en verzoeker op 29 januari 1996 een bemiddelingsgesprek hadden gevoerd en dat als gevolg van het positieve verloop van dat gesprek, de regiopolitie verzoekers klacht als afgehandeld had beschouwd. Verzoeker heeft in reactie op deze informatie gesteld dat een bemiddelingsgesprek niet heeft plaatsgevonden. De korpsbeheerder heeft dit vervolgens erkend. Uiteindelijk is de korpsbeheerder pas op 1 oktober 1997 gekomen tot de beoordeling van de klacht.3. In reactie op de klacht deelde de korpsbeheerder mee, dat de afhandeling van de klacht van verzoeker, als gevolg van de onjuiste veronderstelling dat een bevredigende bemiddeling had plaatsgevonden, lang had geduurd. De korpsbeheerder achtte de klacht daarover gegrond.4. Uit het voorgaande blijkt dat de korpsbeheerder een periode van ruim 21 maanden nodig heeft gehad voor het afhandelen van verzoekers klacht; dit is veel te lang. Deze termijn is ook in strijd met de klachtenregeling van het regionale politiekorps GelderlandZuid (zie