Achtergrond
Zie BIJLAGE ONDERZOEK In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Daarnaast werd de betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar te geven op de klacht. In verband met zijn verantwoordelijkheid voor justitieel optreden werd ook de hoofdofficier van justitie te Zutphen over de klacht ge nformeerd en in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze kenbaar te maken, voor zover daarvoor naar zijn oordeel reden was. De hoofdofficier van justitie maakte geen gebruik van deze gelegenheid. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen over en weer de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Verzoekster, een getuige en de betrokken ambtenaren werden telefonisch gehoord door een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoekster gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:A. De feiten1. In het kader van een onderzoek naar enige roofovervallen werd verzoekster in oktober en november 1995 drie maal als getuige verhoord door ambtenaren van het regionale politiekorps Noord en Oost Gelderland (hierna ook: de politie).2. Het procesverbaal van het laatste verhoor van verzoekster op 27 november 1995 houdt onder meer in:"Toen ik D. (een verdachte; N.o.) dus voor de voeten gooide dat ik vermoedde dat hij (...) wat van plan was begon hij mij te bedreigen. Hij zei mij dat ik mijn mond moest houden en dat hij anders mijn man (...) zou inlichten over mijn werk als Escort dame en dat ik dan mijn kinderen zou kwijt raken aan de Kinderbescherming etc. Hij zou mij wel laten pakken door kampers uit Deventer. Ik moest gewoon mijn bek dicht houden over wat ik allemaal had gehoord. (...) Ik durfde niet eerder te bellen omdat ik bang ben voor D."3. Bij brief van 19 februari 1996 diende verzoeksters gemachtigde een klacht in bij de politie. In die brief staat onder meer het volgende:"Cli nte is opgeroepen te verschijnen als getuige ter terechtzitting van de meervoudige strafkamer van de Arrondissementsrechtbank te Zutphen inzake de behandeling van strafzaken tegen de verdachten D. en W. Cli nte heeft op het politiebureau te Zutphen te kennen gegeven dat zij uit angst voor represailles van verdachten geen verklaring wenste af te leggen tenzij men haar kon garanderen dat haar identiteit verborgen zou blijven. Door de verbalisanten cli nte weet alleen nog de naam van n verbalisant, te weten de heer K. is haar toegezegd dat haar identiteit geheim zou blijven. De oom van cli nte (...) – aanwezig tijdens het verhoor kan bevestigen dat deze toezegging door de verbalisanten is gedaan. Vervolgens heeft cli nte een voor de verdachten belastende verklaring afgelegd (...). Cli nte weet inmiddels dat haar identiteit niet verborgen is gehouden. Zij is door de verdachte W. reeds telefonisch bedreigd en ook de moeder van W. heeft haar gebeld met de nodige bedreigingen. Thans wordt cli nte opgeroepen teneinde een getuigenis af te leggen ter terechtzitting, terwijl cli nte met het oog op die verklaring, zich zodanig bedreigd voelt dat zij voor haar leven/ gezondheid, dan wel de ontwrichting van haar gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan vreest. Ten onrechte is dan ook tegen haar wil haar identiteit niet verborgen gehouden."
4.1. Naar aanleiding van de klacht bracht politieambtenaar H. op 22 maart 1996 een onderzoeksrapport uit. Dit rapport houdt onder meer het volgende in:"Op 13 maart 1996 hoorde ik rapporteur, de brigadier van politie K., (...). Nadat ik rapporteur, K. de inhoud van de klacht had laten lezen, verklaarde hij het volgende. Eind vorig jaar was hij werkzaam geweest in een rechercheteam in Zutphen. Onder andere had dit betrekking op een roofoverval op een inwoner van Zutphen. Samen met een collega R. had hij mevrouw A. (verzoekster; N.o.) in haar woning gehoord betreffende genoemde zaak. Zij was erg bereidwillig geweest en pas halverwege haar verklaring had zij kenbaar gemaakt dat zij anoniem wilde blijven. De reden hiervan was, dat zij angst had dat haar man te weten zou komen, dat zij bij een escortbureau werkte als escortdame. K. had haar toen uitgelegd dat dit niet mogelijk was. Er was haar niet beloofd of toegezegd dat zij anoniem zou blijven. Zij had haar verklaring voltooid en ondertekend. Ook bij het tweede verhoor op het politiebureau te Zutphen, had mevrouw A. een verklaring afgelegd en ondertekend. Ook die keer is er gesproken over het feit dat zij liever anoniem wilde blijven doch even als bij het vorige verhoor besloot ze na uitleg een verklaring af te leggen en te ondertekenen. Ook toen is haar niet gegarandeerd, dat haar anonimiteit geheim zou blijven. Zowel bij de eerste als de tweede verhoor was Di. wonende te Zutphen niet aanwezig. Op 18 maart 1996 hoorde ik rapporteur, de hoofdagent van politie R., werkzaam op de basiseenheid IJsselstreek Oost. Nadat ik rapporteur de inhoud van de klacht aan R. had laten lezen, verklaarde hij het volgende. Vanaf september tot december vorig jaar was hij werkzaam geweest in een rechercheteam te Zutphen. Het team stelde een onderzoek in naar een overval op een inwoner van Zutphen genaamd T. Tijdens dat onderzoek had hij samen met collega K. de getuige A. verhoord. Het eerste verhoor vond plaats bij haar thuis in X. Nadat zij een telefonische afspraak met haar hadden gemaakt zonder de reden te vertellen waarover zij haar wilden horen, hebben zij haar gehoord. Toen zij de deur opendeed zei ze al voordat zij daarnaar gevraagd hadden "Jullie komen zeker voor D." (...) Ook in de gang, op weg naar de kamer had ze verteld wat zij wist over de overval. Tijdens het verhoor was er zijdelings wel gesproken over haar anonimiteit, dat zij die geheim wilde houden. Als reden had ze aangegeven dat haar man niet mocht weten dat zij als escortdame werkte. Haar was door hen niets toegezegd of beloofd.
Zij heeft daarna haar verklaring verder afgelegd en zonder dwang of bezwaar heeft zij haar verklaring ook ondertekend. Tijdens dit verhoor was Di. niet aanwezig geweest. De tweede keer dat R. haar verhoord had was dat met collega E. geweest. Dit verhoor had ook thuis plaatsgevonden en Di. was daar toen wel aanwezig geweest. Di. had zich op een gegeven moment ineens met het verhoor bemoeid. Of er toen nog gesproken is over anonimiteit kon R. zich niet meer herinneren, maar kon zich dat wel voorstellen. Wel gaf hij aan dat hij wist dat er geen toezeggingen gedaan kunnen worden in zo'n geval, dan nadat het daarvoor nodige overleg met het OM is geweest. Ook hij hield zich aan de richtlijnen ten aanzien van een beschermde getuige. Wel wist hij dat onder druk van Di. getuige A. haar verklaring niet had ondertekend, terwijl zij dat aanvankelijk wel van plan was. Op 18 maart 1996 hoorde ik rapporteur, klager A., in het bijzijn van (...) en de advocaat mevrouw R.J.Th. Leijzer (...). Door mij daarnaar gevraagd verklaarde zij het volgende.. kende zij van naam omdat zij veel met hem te maken had gehad. Zij was door hem en een collega, bij haar thuis verhoord. Zij had gevraagd of zij anoniem kon blijven, doch dit hadden de rechercheurs niet beloofd. Zij had toen haar verklaring ook niet ondertekend. (Opmerking rapporteur: De verklaring is toen wel door A. ondertekend). Daarna was ze voor de tweede keer thuis verhoord. Deze rechercheurs kende ze niet. K. was daar niet bij geweest. Getuige van het verhoor was Di. geweest. Zij had toen weer gesproken of zij anoniem kon blijven. Dit was haar toen niet beloofd. Nadat door mij gevraagd was, waarom ze anoniem wilde blijven, verklaarde zij aanvankelijk dat ze dat niet wilde zeggen. De advocaat gaf haar cli nte aan dat het belangrijk was om uit te leggen wat de relatie tussen haar en D. is geweest, om de reden dat zij anoniem wilde blijven te verduidelijken. Hierna verklaarde zij dat D. wat van haar wist, wat haar man niet mocht weten. Zij werkte namelijk als escortdame. D. een exwerkgever van haar, had in zijn algemeenheid haar te verstaan gegeven dat zij over alles wat ze wist haar mond moest houden. Nu bedreigde hij haar dat haar man wordt ingelicht dat zij als escortdame werkte en dat dit feit door middel van briefjes in de buurt wordt verstuurd. Haar angst is nu dat de buurt te weten komt dat zij voor een escortbureau had gewerkt. In afwijking van haar voorgaande verklaring vertelde ze dat haar wel was beloofd dat zij anoniem kon blijven. Met woorden als: "teken nou maar, je zult geen gevaar lopen" hadden de rechercheurs getracht haar verklaring te laten tekenen. Ze had haar verklaring echter niet ondertekend.
Vervolgens werd ze voor de derde keer verhoord. Dit verhoor vond plaats op het politiebureau te Zutphen. K. en een collega hadden haar verhoord. Ze had toen weer een verklaring afgelegd, omdat de rechercheurs beloofden dat alles onder hen bleef. Dat ze niet bang behoefde te zijn. De verklaring was haar voorgelezen en op aandrang van de rechercheurs had zij die verklaring ondertekend. Nu is haar grootste angst dat als zij voor moet komen, bekend wordt dat zij voor een escortbureau werkte. Haar man weet alleen dat zij in een caf in Deventer werkte. Als hij te horen krijgt dat zij ander werk deed schopt hij haar de straat op. Ze heeft twee kleine kinderen en weet zich geen raad. Ze durft dan ook niet te verschijnen ter terechtzitting. Ze vond het niet eerlijk dat ze zo behandeld wordt. D. en W. zouden haar bedreigd hebben, om haar overhoop te schieten. Op 22 maart 1996 hoorde ik rapporteur, telefonisch de hoofdagent van politie E., werkzaam op de basiseenheid BREN. Nadat ik rapporteur de inhoud van de klacht aan E. had meegedeeld, verklaarde hij het volgende. Hij kon zich inderdaad herinneren dat hij samen met collega R. in het bijzijn van Di., mevr. A. thuis had verhoord. Tijdens het verhoor was er gesproken over het geheimhouden van de identiteit van A. Haar is toen uitgelegd dat zij dit niet konden beloven. Ze hadden beloofd dat dit besproken zou worden met de teamleider. De dag erna is er tijdens de briefing over gesproken met de teamleider Tr. Wat er toen besloten is wist hij niet precies meer, maar het kwam er op neer dat ze niet tegen haar wil een verklaring behoefde af te leggen. Op 22 maart 1996 hoorde ik rapporteur, telefonisch de inspecteur van politie Tr., toen werkzaam als teamleider in het onderzoek naar onder andere de overval op een inwoner van Zutphen. Nadat ik rapporteur de inhoud van de klacht aan Tr. had meegedeeld, verklaarde hij het volgende. Tijdens het onderzoek was er een discussie geweest over het al of niet geheim houden van de identiteit van mevr. A. In deze discussie waren zij tot de conclusie gekomen dat wanneer getuige er op stond om anoniem te blijven, dat dan haar verklaring niet gebruikt kon worden. Vervolgens was haar dit meegedeeld maar ze had tenslotte toch haar verklaring ondertekend. Er werd toen een tweede verklaring van haar opgenomen, waarin tot uitdrukking kwam de bedreiging naar haar toe. Zelf had hij haar nooit gesproken en hem was alleen bekend dat het vorenvermelde was uitgevoerd zoals overeengekomen tijdens de briefing."4.2. Bij het rapport was een schriftelijke verklaring gevoegd van de heer Di. van 27 februari 1996, die de gemachtigde van verzoekster aan
H. had overhandigd tijdens het horen van verzoekster. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:"Ondergetekende, Di. (...) verklaart hierbij dat eind september of begin oktober 1995 in zijn aanwezigheid thuis van mevr. A. (...) door 2 recherchemedewerkers op haar verzoek is toegezegd cq beloofd, dat de door haar afgelegde verklaring in de zaak van D. en W. anoniem zou worden afgehandeld. <Indien nodig, alleen door de officier van justitie gehoord zou worden.>"5. Op 1 april 1996 bracht H. een aanvullend onderzoeksrapport uit in verband met een verhoor van de heer Di. op diezelfde dag. Het rapport houdt onder meer het volgende in:"Door mij daarnaar gevraagd verklaarde Di. dat hij zijn hulp aan mevr. A. had aangeboden in verband met het onderzoek naar de roofoverval. Zij hield hem op de hoogte van de ontwikkelingen in deze zaak. Telefonisch was hij door haar benaderd met het verzoek om aanwezig te zijn bij een verhoor wat de politie bij haar thuis zou doen. De juiste datum kon hij zich niet meer herinneren. Het was het verhoor geweest waarbij ook foto's werden getoond. Tijdens dit verhoor had Di. gehoord dat de rechercheurs toezegden de anonimiteit van A. geheim te houden. Hij had A. geadviseerd om niet te tekenen omdat hij toch wel wist dat die rechercheurs niet konden waarmaken wat ze toezegden. Als justitiemedewerker had hij daar ervaring mee. Van gedetineerden had hij vaak gehoord dat de politie zich niet hield aan hun beloften om anonimiteit te garanderen. Ook nu wist hij dat er steeds andere rechercheurs bij kwamen, zodat er steeds meer mensen van de zaak afwisten. Dit was voor hem al aanleiding om te denken dat haar anonimiteit niet gewaarborgd was en daarom had hij geadviseerd de verklaring niet te ondertekenen. De reden dat A. anoniem wilde blijven was gelegen in het feit dat haar man (...) niet mocht weten dat ze als escortdame had gewerkt. Dit had hij vernomen van haar zelf. Tevens gaf hij aan dat hij wel eens gepolst had, of (...) wist of zijn vrouw als escortdame werkte, doch hij had de overtuiging dat dit niet het geval is. Een tweede reden was de angst voor represailles van de zijde van D. en W., de twee mensen waarover zij een verklaring had afgelegd. Uiteindelijk gingen de rechercheurs weg zonder dat A. haar verklaring ondertekende. Hij vond dat A. haar nek had uitgestoken en dat ze nu door justitie door de mangel wordt gehaald."
6. De beheerder van het regionale politiekorps Noord en Oost Gelderland verklaarde de klacht van verzoekster ongegrond bij besluit van september 1996. Hij nam het daartoe strekkende advies van de klachtencommissie over. In dat advies wordt het volgende overwogen:"Dat klaagster als getuige door de politie in verband met een misdrijf meermaals is gehoord. Het eerste verhoor vond plaats op 12 oktober 1995 in de woning van klaagster. Tijdens het verhoor werd door klaagster aangegeven dat zij graag anoniem wilde blijven. Een verhorende politiefunctionaris heeft haar erop gewezen, dat anonimiteit door de politie niet kan worden gegarandeerd. Klaagster heeft na be indiging van het verhoor haar verklaring ondertekend. Bij dit verhoor was de heer Di. niet aanwezig. Uit de informatie, verkregen op de zitting van 20 juli 1996, blijkt dat tijdens de verhoren de anonimiteitsvraag aan de orde is geweest doch door de verhorende politiefunctionarissen niet is gegarandeerd, noch absoluut is toegezegd, ook niet in aanwezigheid van de heer Di. "Dat de commissie daarbij betrekt dat de door een getuige gevraagde geheimhouding in het opsporingsonderzoek slechts in een uitzonderlijke situatie kan worden toegezegd; dat dit aan de orde is indien de rechtercommissaris bij zeer zware zaken van oordeel is dat geheimhouding gewenst is. Deze procedure heeft een wettelijke grondslag. Indien een getuige als informant wordt gehoord is het in bijzondere zaken mogelijk dat een zekere mate van anonimiteit aan het openbaar ministerie kan worden gevraagd. Hier wordt geen absolute garantie voor de anonimiteit geboden. Beide hierboven beschreven situaties deden zich niet voor.". Het standpunt van verzoekster Het standpunt van verzoekster staat samengevat weergegeven onder
Klacht
.. Het standpunt van de korpsbeheerder De beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland reageerde op de klacht bij brief van 15 januari 1997. Hij deelde mee dat uit het rapport van H. van 22 maart 1996 blijkt dat de anonimiteitsvraag tijdens de verhoren wel aan de orde is geweest, maar dat deze door de verhorende politiefunctionarissen niet is gegarandeerd, noch absoluut is toegezegd.. Het standpunt van de betrokken ambtenaren1. Bij brief van 15 januari 1997 deelde K. in reactie op de klacht onder meer het volgende mee. "In het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar een roofoverval welke had plaatsgevonden te Zutphen werd door mij K., (...) gehoord de getuige A. Daarbij was ook aanwezig de hoofdagent van politie R. Mw. A. was als escortdame en als telefoonhulp in dienst geweest, althans had werkzaamheden verricht in de eenmanszaak van D. te (...). Tussen haar en D. was onenigheid ontstaan over financi n en tussen beide personen was onenigheid ontstaan. Zij werd door D. beticht van mogelijke betrokkenheid bij een inbraak in diens woning. Ons bezoek was vooraf niet aangekondigd. Nadat wij ons hadden bekendgemaakt als politieambtenaren en hadden gezegd dat we een gesprek met haar wilden, meldde ze zelf al: "Het gaat zeker over D.". Zij meldde dat hij haar telefonisch lastig viel omdat zij niet meer voor hem werkte en vanwege de geldkwestie. Nagenoeg zonder gesprekssturing ging zij over tot het verklaren over hetgeen zij wist over de kluis bij de klant in Zutphen waar zij met D. was geweest en over hetgeen zij daarna aan de weet was gekomen en de rol die D. gespeeld had en de contacten die D. had met andere criminelen over de overval in Zutphen. Halverwege het afleggen van de verklaring vroeg zij of ze niet anoniem kon blijven. Door mij, K., is aan haar meegedeeld dat zulks alleen kon in uitzonderlijke gevallen en indien het ging om een levensbedreigende situatie. Daarbij gaf ze te kennen dat D. zijn verdiende loon moest hebben en ging vervolgens verder met het afleggen van een verklaring tegen D. Haar is in dat eerste gesprek door mij, noch door R. de toezegging gedaan over anonimiteit. Na het voorlezen heeft zij dan ook zonder aarzeling de handgeschreven verklaring ondertekend. Nadien heb ik haar niet meer in een verhoorsituatie meegemaakt. Mw. A. was, zoals uit haar gesprek bleek, meer bang voor het feit dat haar man en haar woonomgeving aan de weet zouden komen dat zij "dat werk" had gedaan, dan voor het feit dat haar wat zou kunnen overkomen."2. Bij brief van 30 januari 1997 reageerde E. op de klacht. Hij deelde onder meer mee dat hij voor de klachtencommissie al had verwoord wat hij zich op dat moment nog kon herinneren. Voor het overige verwees hij naar de afdoening door de korpsbeheerder.3. In reactie op de klacht deelde R. bij brief van 13 februari 1997 onder meer het volgende mee:"In de maanden oktober, november en december 1995 vond er een strafrechtelijk onderzoek plaats inzake drie roofovervallen die plaats hadden gevonden op hetzelfde adres te Zutphen. Hiervoor was een team gevormd waarvan ik deel uitmaakte. In het kader van dit onderzoek werd door ons, ondergetekende en K. (...) in haar woning als getuige gehoord mevr. A. (...) Onze komst was vooraf niet aangekondigd. Op het moment dat wij (in burger) nog buiten op de stoep stonden, ons legitimeerden als zijnde politieambtenaren doch het doel van onze komst nog niet hadden medegedeeld, zei zij: "Oh, jullie komen zeker voor D.", of woorden van gelijke strekking. Zij liet ons haar woning binnen en vertelde nagenoeg geheel uit eigen wil wat zij wist over D. Zij deelde ons mede dat ze telefonisch en middels briefjes lastiggevallen werd door D. Dit zou hij doen omdat hij kwaad was dat zij ondertussen geen werkzaamheden meer voor hem verrichtte. Een geldkwestie speelde ook een rol. In deze briefjes had D. o.a. gedreigd dat hij haar werkzaamheden als escortdame aan haar man zou vertellen. In de krant had ze een bericht gelezen over de roofovervallen. Meteen wist zij volgens haar zeggen dat D. hiervoor verantwoordelijk was omdat ze een telefoongesprek had gehoord waarin D. belde met andere criminelen waarbij de roofovervallen werden besproken. Ook verklaarde zij dat ze diverse malen op het punt had gestaan om anoniem naar het politiebureau te Zutphen te bellen teneinde te vertellen wat ze over die overvallen wist omdat ze het zo zielig vond voor die oude man; ze kende hem persoonlijk door haar werkzaamheden. Waarom ze dat toch niet gedaan heeft kan ik, rapporteur, mij niet meer herinneren. Bovenstaande verklaring behoefde onzerzijds nauwelijks enige sturing. Tijdens dit gesprek vroeg ze wel of ze eventueel anoniem kon blijven. Door mij, noch door K. is haar dit toegezegd. Hierna ging ze verder met het afleggen van haar verklaring die ze daarna in concept ondertekende. De volgende dag werd zij, na telefonische afspraak, door mij en door collega teamlid E., (...) nader gehoord. Bij dit verhoor was haar oom, de heer Di. dominant aanwezig. Di. deelde mede dat hij voorheen gevangenbewaarder was geweest en dat hij alle criminelen kende. Ook zou hij verdachte D. een keer hebben bezocht naar aanleiding van de briefjes die hij naar mevr. A. had gestuurd. Bij D. zouden toen criminelen uit Deventer op bezoek zijn geweest. Van mevr. A. werd die dag een handgeschreven verklaring opgenomen omtrent haar "relatie" met verdachte D. Zij weigerde deze verklaring te ondertekenen; deze weigering ontstond voor het overgrote deel door de aansporingen van de heer Di. Ook toen kwam de mogelijke anonimiteit van mevr. A. ter sprake. Door mij, noch door collega E. werd die anonimiteit gegarandeerd. Wel werd door ons aan haar medegedeeld dat wij dit binnen ons team zouden bespreken.Dient nog vermeld te worden dat twee collegateamleden bij mevr. A. aan de woning kwamen met het in het net uitgewerkte verhoor van de dag ervoor. Dit verhoor zouden collega E. en ik meebrengen teneinde haar dit te laten ondertekenen, doch wij hadden vergeten dit mee te nemen. Deze in het net uitgewerkte verklaring weigerde zij ook te ondertekenen. Later werd in de teambespreking besloten dat de verklaringen van mevr. A. in ons onderzoek wel werden meegenomen. Wat er tijdens die bespreking precies is gezegd kan ik mij niet meer herinneren.". De reactie van verzoekster Verzoekster handhaafde in haar reactie van 18 maart 1997 op de door de korpsbeheerder en de betrokken ambtenaren verstrekte informatie haar eerder ingenomen standpunt. Verzoeksters gemachtigde deelde onder meer het volgende mee:"Uit alle verklaringen van de betrokken agenten blijkt dat cli nte telkenmale de anonimiteit aan de orde heeft gesteld. Zij heeft uitdrukkelijk te kennen gegeven dat zij anoniem wenste te blijven uit angst voor represailles door de heren D. en W. Cli nt heeft zulks k aangegeven alvorens zij haar verklaring heeft ondertekend. Volgens cli nte werd haar bij het eerste verhoor (in de woning van cli nte door de heren K. en R.) verzekerd dat zij niet bang hoefde te zijn en dat de verdachten er niet achter zouden komen dat zij een belastende verklaring zou afleggen. Juist is dus dat bij dit verhoor niet uitdrukkelijk anonimiteit werd beloofd maar cli nte kon en mocht dit er wel uit afleiden. Cli nte heeft vervolgens het handgeschreven procesverbaal ondertekend. In het onderzoeksrapport (...) staat vermeld dat cli nte zou hebben verklaard deze verklaring niet te hebben ondertekend. Deze stelling berust op een misverstand. Cli nte heeft nimmer bedoeld te zeggen dat zij de handgeschreven versie niet zou hebben ondertekend. Ik verwijs hierbij ook naar mijn brief waarin de klacht staat geformuleerd. Cli nte heeft slechts de uitgewerkte versie van haar verklaring in eerste instantie niet ondertekend. In het onderzoeksrapport (...) wordt vervolgens gesuggereerd dat cli nte tijdens de klachtenbehandeling een tegenstrijdige verklaring heeft afgelegd over het toezeggen van de anonimiteit tijdens het tweede verhoor. Zulks is pertinent onjuist. Bij cli nte heeft nimmer onduidelijkheid bestaan over de vraag of haar bij het tweede verhoor anonimiteit is toegezegd. Zulks moge ook blijken uit de verklaring van de heer Di. die reeds was overgelegd. De hoofdinspecteur van politie die belast was met het onderzoek naar de klacht van cli nte
had bij de behandeling van de klacht duidelijk enige moeite met het volgen van de verklaring van cli nte met betrekking tot het aantal keren dat zij was verhoord, door wie en waar. Cli nte werd in totaal drie maal verhoord. (...) Blijkbaar werd door de betrokken verbalisanten uit het feit dat cli nte haar verklaring ondertekende ten onrechte de conclusie getrokken dat zij dan zeker niet anoniem wenste te blijven ondanks het herhaaldelijk verzoek daartoe door cli nte. Immers, een getuige wordt niet een anonieme getuige door enkel het niet plaatsen van een handtekening onder een afgelegde verklaring. Bovendien gaat men ervan uit dat cli nte deze onjuiste conclusie ook zou trekken op het moment dat zij haar verklaring ondertekende.". Verklaringen van betrokken ambtenaren1. Op 24 april 1997 verklaarde R. tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch het volgende:"Ik heb wel eens eerder meegemaakt dat een getuige anoniem wil blijven, maar niet vaak. Ik werk namelijk niet bij de recherche, maar bij de basispolitiezorg. Destijds was ik aan het rechercheteam toegevoegd. Als een getuige anoniem wil blijven, moet dat aan de teamleider worden voorgelegd. Die neemt dan weer contact met de officier van justitie op, die eventueel een vordering bij rechtercommissaris kan doen. Als de officier van justitie of de teamleider zegt dat een getuige niet anoniem gehoord kan worden, dan moeten wij vragen of zo'n getuige desalniettemin de verklaring wil afleggen. Als iemand het dan niet wil, dan houdt het op. Met "richtlijnen" ten aanzien van een beschermde getuige in mijn verklaring van 18 maart 1996 bedoel ik hetgeen ik hiervoor heb aangegeven over contact opnemen met teamleider. Ik weet niet of er speciale richtlijnen van het OM over deze materie zijn. Als iemand een verklaring niet wil ondertekenen in verband met beoogde anonimiteit, weet ik niet precies wat er met zo'n verklaring moet gebeuren. Dat moet de teamleider beslissen. Ik kan me herinneren dat mevrouw A. als escortdame voor de heer D. heeft gewerkt. Van het eerste verhoor bij haar thuis kan ik me herinneren dat ze bang was dat D. dit verleden aan haar man en ook in wijdere kring bekend zou maken. Zij hield hem verantwoordelijk voor briefjes die ze had gekregen, waarin haar merkwaardige sexuele voorkeuren werden toegedicht. In die briefjes was ook gedreigd dat haar verleden op straat zou komen. Zij heeft ons, voorzover ik me herinner, ook een paar van die briefjes laten zien. Wij vroegen ons wel af of haar man echt niet op de hoogte was van
haar verleden. Ze werd toch regelmatig 's avonds en 's nachts gebeld dat ze moest komen. Hij moet dan toch iets hebben gemerkt. Ik weet zeker dat we haar hebben gezegd dat we niets konden beloven, maar dat we ons best voor haar zouden doen of iets in die geest. Bij het tweede verhoor was haar oom aanwezig. Die wist zogenaamd alles van D. en diens bedreigingen. Ik herinner me niet wat er toen over de anonimiteit is gezegd. Ik was niet aanwezig bij de teambespreking waarin de verklaringen van mevrouw A. aan de orde kwamen. Wel is er nog contact met mij opgenomen. Gelet op de ernst van de zaak kan ik me voorstellen dat besloten werd de verklaringen wel voor het onderzoek te gebruiken."2. Op 28 april 1997 verklaarde K. tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch het volgende:"Ik heb als rechercheur wel vaker te maken met getuigen die anoniem willen blijven. Ik weet dat anonimiteit alleen in zeer bijzondere, levensbedreigende situaties aan de orde kan zijn. Als ik meteen weet dat er geen sprake is van zo'n situatie, deel ik dat direkt aan de desbetreffende getuige mee. Zoiets komt dan wel ter sprake in de briefing, de volgende dag. Soms kan dat aanleiding zijn om de verklaring, eventueel na overleg met justitie, toch buiten het dossier te houden. Er zou dan moeite moeten worden gedaan om op andere wijze tot bewijs te komen, zodat niet perse van deze getuige gebruik hoeft te worden gemaakt. Als de politie echt denkt dat er sprake is van te beschermen belangen, dan beslist de politie ook wel eens zelfstandig om een verklaring buiten het dossier te houden. Eventueel kan dan alsnog het CIDtraject worden ingegaan. Hoe precies wordt gehandeld hangt altijd nauw samen met de omstandigheden van het geval, waaronder ook de ernst van de zaak die in onderzoek is. Er is derhalve niet in alle gevallen contact met justitie. De zaak waarin mevrouw A. als getuige optrad was ook niet een zeer omvangrijke zaak. Het ging in wezen om een huis, tuin en keukenoverval. Als iemand niet wil ondertekenen in verband met beoogde anonimiteit, maakt dat op zichzelf niet zo veel uit. Het blijft immers een ambtsedig procesverbaal van een getuigenverhoor. Zeker als de gehoorde persoon weet dat zij als getuige wordt gehoord zoals in dit geval aan de orde was. Bij het eerste verhoor bij haar thuis zei mevrouw A. op een gegeven moment dat ze bang was dat haar man er achter zou komen dat zij niet als serveerster in het caf van D. werkte, maar dat zij de hoer had uitgehangen. Het ging dus niet zozeer om een echte dreiging voor haar leven/gezondheid van D. en W. Er waren wat schermutselingen tussen haar en D. naar aanleiding van een inbraak in de woning van D. Ze beschuldigden elkaar over en weer. D. had wel wat intimidatie
pogingen ondernomen richting mevrouw A. Hij had haar opgebeld en iets gezegd als: pas maar op dat je man er niet achter komt. U houdt mij voor dat volgens mijn collega R. mevrouw ook briefjes van volgens haar D. had gekregen. Daar herinner ik me niets meer van. Ik betwijfelde of haar man echt van niets wist. Het is toch raar als iemand zo vaak op zulke vreemde tijdstippen moet opdraven. Dan geloof je toch niet dat is om in een caf te werken? Ik heb dat ook wel laten doorschemeren aan mevrouw A. Volgens mij was zij geen bedreigde getuige. Ze was alleen maar bang dat haar verleden boven tafel zou komen. Er was geen sprake van een levensbedreigende situatie. Er was geen enkele re le represaille te verwachten. We kenden het kringetje rond D. en W. namelijk wel en wisten dat hij niet echt iets zou ondernemen, al sloten we niet uit dat hij mevrouw flink zou willen natrappen door haar verleden op straat te gooien. Ik heb een en ander aan haar uitgelegd. Ik weet zeker dat ik niet zoiets heb gezegd dat we voor haar ons best bij de teamleider zouden doen. Dat zou haar een onjuist idee hebben gegeven. Ik wist op dat moment immers zeker dat zij geen anonieme getuige kon zijn, en heb haar dat ook meegedeeld. Dat belette haar niet om gewoon verder te verklaren. Ze maakte op mij een erg chaotische indruk; ze sprong van de hak op de tak. De volgende dag heb ik tijdens de teambespreking aan de teamleider gemeld wat er was gebeurd. Overigens was het zo dat Tr. het onderzoek naar aktiviteiten van W. leidde en dat ik in feite de verantwoordelijkheid voor het onderzoek naar de overval op T. had. Ik heb meegedeeld dat we het verzoek om anonimiteit direkt hebben afgekapt. In theorie was wel mogelijk geweest dat we vervolgens in de teambespreking alsnog tot de conclusie waren gekomen dat mevrouw anoniem moest blijven, maar dat is niet gebeurd. Hoewel op het procesverbaal van het verhoor van 27 november 1995 mijn naam staat, ben ik daar alleen op het allerlaatst bij geweest. Het was wel de bedoeling dat ik er bij zou zijn en mijn naam is derhalve ook ingevoerd, maar ik was toen bezig met andere dingen. Of de anonimiteit toen nog ter sprake is gekomen, weet ik niet."3. Op 29 april 1997 verklaarde E. tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch het volgende:"Ik werk in de basis politie zorg, maar wordt regelmatig uitgeleend aan de recherche. Ik heb wel eens te maken gehad met getuigen die anoniem willen blijven. Ik werk onder de teamleiding, die in principe beslist over het al dan niet gebruiken van verklaringen van mensen die anoniem willen blijven. Als iemand aan mij te kennen geeft dat hij anoniem wil verklaren, neem ik de verklaring niet op. Als het me
belangrijke informatie lijkt, dan verwijs ik naar de CID, of ik treed zelf op als informant van de CID. Ik kan me weinig herinneren van deze zaak. Het is al zo lang geleden. Ik begreep destijds de klacht helemaal niet. Mevrouw zou onder druk zijn gezet om de verklaring die ze op het bureau had afgelegd te tekenen. Ik weet nog dat ze op een gegeven zei dat ze weg moest om de kinderen te halen. Van de teamleiding hoorde ik op een gegeven moment dat mevrouw z lf weer naar het bureau had gebeld dat ze nieuwe informatie had. Toen ze op het bureau was gearriveerd werd ik naar beneden gestuurd om haar verklaring op te nemen. Ik heb dat samen met K. gedaan. Hij stelde de vragen en ik zat te tikken. U houdt me voor dat K. heeft verklaard dat hij het grootste deel van het verhoor er niet bij was. Volgens mij was het anders. Hij stelde de vragen. Ik herinner me niet veel meer van dat verhoor. Ik weet niet meer of toen de anonimiteit aan de orde is gekomen. Ik heb in elk geval niets beloofd. Van het verhoor bij haar thuis herinner ik me iets meer. Collega R. stelde de vragen, ik zat er bij. Ik herinner me dat de oom van mevrouw A. er bij was. Er is toen wel over bedreigingen en anonimiteit gesproken. Ik heb er verder geen uitspraken over gedaan. R. heeft haar verklaring handmatig opgenomen en iets gezegd dat het aan de teamleiding zou worden voorgelegd. Dat is ook gebeurd. Wat er toen gezegd is weet ik niet meer. De teamleiding besliste erover. In elk geval heeft ze, naar mij is verteld, zelf weer naar het bureau gebeld en is gekomen om een verklaring af te leggen.". Verklaring van verzoekster Op 12 mei 1997 verklaarde verzoekster tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman telefonisch het volgende:"Er waren diverse inbraken in Zutphen geweest. In het onderzoek daarnaar kwam de politie bij mij terecht. De eerste keer kwamen ze bij mij thuis met twee man. Ik heb op een gegeven moment wel gezegd dat ik alleen verder wilde verklaren als ik anoniem zou blijven. D. en W. waren vuurwapengevaarlijk. Ik heb na mijn escortwerk nog een poosje aan de telefoon gezeten bij D. en dan vang je veel op, ik wist dus in wat voor kringen ze verkeerden. Mijn man wist niets over mijn escortwerk. Hij dacht dat ik oproepkracht in een caf was. Ik was bang dat hij er achter zou komen. Ik heb gezegd dat ik wel voor de politie wilde verklaren, maar dat ik niet wilde dat mijn naam bekend werd en ik wou ook absoluut niet voor de rechtbank verschijnen. Dat heb ik aan die agenten gezegd. U zegt mij dat volgens de verklaring van die agenten, zij niet geloofden dat mijn man van niets wist en dat zij dit ook aan
mij hebben laten merken. Mijn man wist echt van niets. Dat ik op verschillende tijdstippen moest komen, vond hij niet vreemd, omdat ik had gezegd dat ik als oproepkracht in een caf werkte. U vraagt mij of ik ook concreet ben bedreigd door D. en W. Die hadden in elk geval van rechercheurs gehoord dat ik over hen had verklaard. Ze hebben gezegd dat ik mijn mond moest houden, en dat ik anders niet lang meer zou leven. Tijdens het eerste verhoor met de agenten is ook een brief ter sprake gekomen die ik van D. had gekregen. Die heb ik ook laten zien. Het betrof de kaart die elke escortgirl heeft. Daarop staat een naam (niet je echte) en er staat op welke werkzaamheden je als escortgirl verricht. Die kaart had D. met mijn foto erop naar mijn huisadres gestuurd. Gelukkig heb ik die brief destijds opengemaakt en niet mijn man, want anders was hij er toen al achter gekomen. Die agenten hebben gezegd dat niemand er achter zou komen, ook mijn man niet. Dat was echt geen probleem, zeiden ze. Ze hebben dus beloofd dat ik anoniem zou blijven. Dat wil zeggen, ze hebben dat niet letterlijk zo gezegd; het was mijn gevolgtrekking. Ik heb de handgeschreven verklaring toen ondertekend. De tweede keer dat ze kwamen, was mijn oom erbij. Die heeft bij justitie gewerkt en heeft meer verstand van zulk soort zaken dan ik. De agenten vonden het niet leuk dat hij erbij was. Er kwamen tijdens dat verhoor weer andere politieagenten met mijn eerste verklaring, die op het bureau uitgetypt was. Toen heeft mijn oom gevraagd of die verklaring wel anoniem bleef. Ik hoefde volgens de politie niet bang te zijn. Ik heb toch niet getekend, omdat ik de zaak niet helemaal vertrouwde. Tijdens het verhoor hebben mijn oom en ik het wel een paar keer over de anonimiteit gehad. Er werd ons gezegd dat ik er echt niet bang voor hoefde te zijn dat iemand achter mijn verleden kwam. Ze beloofden ook dat ik niet voor het gerecht hoefde te komen. U zegt mij dat een van de politieambtenaren heeft verklaard dat zijn collega had gezegd dat zij een en ander aan de teamleiding zou voorleggen. Dat is gelogen. Ze hebben ook niet zoiets gezegd als dat ze hun best voor me zouden doen. Het derde verhoor vond plaats op het politiebureau. Als een agent heeft gezegd dat ik z lf naar het bureau zou hebben gebeld, omdat ik nieuwe informatie zou hebben, dan liegt hij. De politie heeft mij gevraagd naar het bureau te komen. Ik moest wel alleen, dus zonder mijn oom, komen. Bij dat verhoor was die oudere agent van de eerste keer en een jongere met een bril. Die oudere stelde de vragen en die jongere zat achter de computer. Ik zei dat ik mijn verklaring best wilde ondertekenen, als mijn naam maar niet bekend zou worden en ik maar niet voor het gerecht hoefde te komen. Weer zeiden ze dat niemand er achter zou komen. Ze hebben me toen behoorlijk onder druk gezet. Ik moest naar huis, omdat mijn kinderen uit school zouden komen en ik was bang dat ze voor een dichte deur zouden komen. Die
oudere zei tegen die jongere agent dat hij nu wel eens van de zaak afwilde. Ik moest n ondertekenen en dan kon ik naar m'n kinderen. Ik voelde mij onder druk gezet. Ik ben niet anoniem gebleven en schrok heel erg toen ik een brief kreeg dat ik voor de rechtbank moest komen. Ik kan u wel zeggen dat ik ziek geweest ben van spanning. Er wordt zo gekletst. Iedereen in Zutphen weet het nu. Mijn man weet het volgens mij ook. Mijn huwelijk gaat slecht, ik heb twee kleine kinderen die er ook last van hebben dat ik zo gespannen ben.". Verklaring van getuige Di. Op 12 mei 1997 verklaarde de heer Di. telefonisch tegenover een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman het volgende:"Mevrouw A. had haar eerste handmatig geschreven verklaring wel getekend. Omdat ze toch bang was dat het met de anonimiteit niet helemaal in orde zou komen, had ze mij gevraagd of ik bij het tweede verhoor aanwezig wilde zijn. Ik heb namelijk twintig jaar in een gevangenis gewerkt. Ik vertrouwde het niet zo. Wat je in die tijd in de kranten las en op de t.v. zag over de commissie Van Traa, gaf mij het idee dat anonimiteit niet zo makkelijk kon. Toen twee agenten tijdens dat tweede verhoor met de getypte verklaring kwamen is weer de anonimiteit aan de orde gekomen. Ik wist wel dat D. en W. gevaarlijk waren. Ook kwam uitvoerig aan de orde dat haar man niet achter haar escortverleden mocht komen. Ik ben zelf behoorlijk geschrokken van het hele verhaal over haar verleden. Daar wist ik niets van. De politie bleef volhouden dat anonimiteit mogelijk was. Er was volgens hen geen twijfel over mogelijk dat het kon. Ik bleef twijfelen. Ze gingen er allemaal veel te makkelijk over heen, vond ik. Ze hebben in elk geval niets gezegd over overleg op het bureau. Ze wekten de indruk dat mevrouw A. anoniem kon verklaren.". Nadere informatie van de beheerder van het regionale politiekorps Noord- en Oost-Gelderland Daarnaar gevraagd, deelde de korpsbeheerder bij brief van 25 juni 1997 onder meer het volgende mee:"De discussie rondom de anonieme getuigenverklaring is zeer actueel. Waar enkele jaren terug, als gevolg van het ontbreken van voldoende regelgeving en rechterlijke uitspraken, nog veel onduidelijkheid bestond ten aanzien van de vraag hoe met anonieme getuigenverklaringen omgegaan dient te worden, zijn er thans duidelijk kaders
waarbinnen de anonieme getuigenverklaring zijn werking kan hebben. Tegen de achtergrond van deze recente ontwikkeling is het moeilijk vanuit de huidige stand van zaken een situatie te toetsen die zich in 1995 heeft afgespeeld. De vraag of een verklaring van een getuige die anoniem wenst te blijven wel of niet kan worden gebruikt, kan niet zonder meer met ja of neen worden beantwoord. In de opsporingsfase is het vaak mogelijk een anonieme getuige "buiten beeld" te houden. Moeilijker is dat in een situatie waarin de verklaring van een getuige die anoniem wenst te blijven een onmisbare schakel is in de bewijsvoering. Ik sta op het standpunt dat een politiefunctionaris in het kader van integriteit en geloofwaardigheid slechts die toezeggingen mag doen die voor het nakomen daarvan binnen zijn eigen invloedssfeer liggen. In het verleden kon het dan ook voorkomen dat politiefunctionarissen op "eigen gezag" verklaringen buiten het dossier hielden. Mede dankzij de duidelijke kaders van dit moment behoort die mogelijkheid tot het verleden. In alle gevallen waarin anonimiteit aan de orde is dient de politie het O.M. te raadplegen. Voor zover hieromtrent binnen de politieorganisatie nog onduidelijkheid of onbekendheid bestaat zal ik er voor zorgdragen dat het korps hieromtrent wordt ge nstrueerd. Ik blijf echter van mening dat de heldere kaders van nu niet als toetsmogelijkheid mogen dienen voor een situatie die zich in 1995 heeft afgespeeld.". De reactie van betrokken ambtenaar K. In reactie op de verklaringen van verzoekster en Di., deelde K. bij brief van 19 augustus onder meer mee dat hij tegen verzoekster had gezegd dat haar man van hem/zijn collega niets zou horen over verzoeksters escortwerkzaamheden, maar dat hij tegelijkertijd zijn scepsis over het feit dat haar man dat al zou weten of vermoeden niet tegenover haar had verzwegen.. De nadere reactie van verzoekster In reactie op de verklaringen van de betrokken ambtenaren deelde de gemachtigde van verzoekster bij brief van 25 augustus 1997 naar aanleiding van de verklaring van K. onder meer het volgende mee. "Cli nte heeft verklaard dat de bedreiging twee rlei van aard was. Enerzijds werd door de verdachten gedreigd met bekendmaking van voor cli nte schadelijke informatie aan de echtgenoot van cli nte en buurtbewoners. Anderzijds was zij op voorhand gewaarschuwd haar mond te houden. Gelet op de wijze van bedreiging vreesde cli nte eveneens voor haar leven danwel gezondheid. Cli nte heeft de briefjes getoond. De echtgenoot van cli nte was niet op de hoogte van werkzaamheden die cli nte heeft verricht. Cli nte heeft er overigens ook geen enkel belang bij hierover in strijd met de waarheid te verklaren. De verdachten gingen er ook van uit dat de echtgenoot niet op de hoogte was. Een persoonlijke, en overigens onjuiste, inschatting hiervan door een verbalisant mag niet beslissend zijn voor de vraag of cli nte anoniem diende te blijven of niet."
Beoordeling
1. In het kader van het opsporingsonderzoek naar enige roofovervallen hoorden politieambtenaren van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland verzoekster in oktober en november 1995 drie maal als getuige.2. Verzoekster klaagt er over dat die ambtenaren hun herhaalde toezeggingen dat haar identiteit geheim zou blijven niet zijn nagekomen.3. Het staat vast dat verzoekster tijdens alle verhoren te kennen heeft gegeven dat zij anoniem wilde blijven. Zij heeft in elk geval tijdens het eerste verhoor de reden daarvoor duidelijk aangegeven, namelijk de vrees dat haar man er achter zou komen dat zij escortwerk had gedaan. Ook heeft zij zowel tijdens het eerste als het derde verhoor concrete bedreigingen in die richting van verdachte D. genoemd.4. Over de reactie van de politie op de vraag van verzoekster om anoniem te mogen blijven, lopen de lezingen van verzoekster en de desbetreffende ambtenaren echter uiteen. Volgens verzoekster is haar meerdere malen verzekerd dat zij echt niet bang behoefde te zijn dat iemand achter haar verleden zou komen, en dat de verdachten er niet achter zouden komen dat zij een belastende verklaring had afgelegd. Zij vatte dit op als een (impliciete) toezegging dat zij anoniem zou blijven.. , R. en S. hebben echter ontkend dat zij toezeggingen hebben gedaan, althans de indruk hebben gewekt dat verzoeksters anonimiteit was gewaarborgd. K. heeft verklaard dat hij verzoekster had uitgelegd dat zij geen bedreigde getuige was. R. en E. hebben verklaard dat zij verzoekster hadden gezegd dat zij een en ander aan de teamleiding zouden voorleggen, dan wel hun best voor haar zouden doen of woorden van gelijke strekking. Dit laatste is weer pertinent ontkend door verzoekster. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de ene lezing meer aannemelijk maken dan de andere. Daarom moet de Nationale ombudsman zich onthouden van het geven van een oordeel over de vraag of al dan niet (impliciet) een toezegging over anonimiteit aan verzoekster is gedaan.5. Ten overvloede wordt het volgende overwogen. Volgens de verklaringen van K. kon in dit geval geen sprake zijn van een anonieme getuigenverklaring, omdat kort gezegd het niet een uitzonderlijk geval betrof, terwijl evenmin sprake was van een levensbedreigende situatie. De regeling van artikel 226a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) houdt onder meer in dat de rechtercommissaris, op vordering van de officier van justitie dan wel op verzoek van de getuige, kan bevelen dat bij het verhoor van een getuige diens identiteit verborgen blijft als de getuige zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor de ontwrichting van het gezinsleven van die getuige moet worden gevreesd. Blijkens de desbetreffende Memorie van Toelichting (zie ACHTERGROND, onder I.2.) bestaat een re el gevaar voor ontwrichting van het gezinsleven indien de bedreiging betrekking heeft op openbaarmaking van voor andere gezinsleden schokkende gegevens, zoals incestueuze of buitenechtelijke relaties. Het voorgaande betekent dat in dit geval de bedreiging van verzoekster kan worden aangemerkt als een bedreiging in een door artikel 226a Sv. beschermd belang. Daarnaast viel het delict in kwestie, roofoverval dan wel diefstal met geweldpleging, onder de feiten als bedoeld in artikel 342 Sv. De ernst van het feit behoort overigens in beginsel pas een rol te spelen in het stadium van de bewijsbeslissing; ook bij een delict van minder ernstige aard kan immers sprake zijn van een re le bedreiging in beschermde belangen op grond waarvan een getuige anoniem dient te blijven (zie ACHTERGROND, onder I.3.). In zoverre was de mededeling die K. volgens zijn verklaringen aan verzoekster heeft gedaan, dat zij geen bedreigde getuige was dan wel niet anoniem kon blijven, niet juist.6. Overigens dient de politie in gevallen waarin een getuige in verband met nader geconcretiseerde bedreigingen, om anonimiteit verzoekt contact op te nemen met de officier van justitie. Het is immers primair aan de officier van justitie om een beslissing te nemen over de noodzaak een vordering bij de rechtercommissaris in strafzaken in te stellen tot het anoniem horen van een getuige. Indien het verzoek niet kan worden gehonoreerd, dient de politie uitdrukkelijk te vragen of de getuige niettemin (verder) wil verklaren. In zo'n geval behoort zij er op te wijzen dat daartoe geen verplichting bestaat. De politie kan hier zo nodig, ter informatie, aan toevoegen dat de officier van justitie een vordering gerechtelijke vooronderzoek kan instellen, dat een getuige die in het kader van een gerechtelijk vooronderzoek voor de rechtercommissaris wordt gedagvaard, een verschijnings en verklaringsplicht heeft en dat de kans dat de rechtercommissaris het verzoek om anonimiteit zal honoreren gering is. Het is dan aan de getuige om te beslissen om te verklaren voor de politie, waarbij zijnnaam via het procesverbaal van die verklaring mogelijk aan een verdachte bekend wordt, dan wel om eventueel het verzoek om anonimiteit aan de rechtercommissaris voor te leggen. CONCLUSIE Over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Noord en OostGelderland (de burgemeester van Apeldoorn), wordt geen oordeel gegeven. BIJLAGE
Achtergrond
Bedreigde getuige Op 1 februari 1994 traden bepalingen met betrekking tot de bedreigde getuige in werking (Stb. 1993, 603). De Memorie van Toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel houdt onder meer in:"De commissie bedreigde getuigen heeft reeds erop gewezen dat het fenomeen van de anonieme getuige samenhangt met de ontwikkeling van nieuwe ernstige vormen van georganiseerde criminaliteit, dikwijls internationaal van karakter, waarbij bedreiging van getuigen een van de manieren vormt waarop daders aan opsporing en vervolging weten te ontkomen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de grote handel in verdovende middelen, het overvallen van banken, fraudes en ontvoeringen. Daarnaast zijn er zaken waarbij van een georganiseerd verband geen sprake is, bij voorbeeld in geval van een sexueel of een levensdelict maar getuigen zich toch ernstig bedreigd kunnen achten."1. Definitie Artikel 136c van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bepaalt dat onder bedreigde getuige wordt verstaan een getuige ten aanzien van wie door de rechter bevel is gegeven dat ter gelegenheid van het verhoor zijn identiteit verborgen wordt gehouden.2. Gevallen Artikel 226a, eerste lid, Sv luidt als volgt:"De rechtercommissaris beveelt hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman of van de getuige, dat ter gelegenheid van het verhoor van die getuige diens identiteit verborgen wordt gehouden, indien:a. de getuige of een andere persoon, met het oog op de door de getuige af te leggen verklaring, zich zodanig bedreigd kan achten dat, naar redelijkerwijze moet worden aangenomen, voor het leven, de gezondheid of de veiligheid dan wel de ontwrichting van het gezinsleven of het sociaaleconomisch bestaan van die getuige of die andere persoon moet worden gevreesd, en b. de getuige te kennen heeft gegeven wegens deze bedreiging geenverklaring te willen afleggen. In het andere geval wijst hij de vordering af." De Memorie van Toelichting bij dit wetsartikel houdt onder meer het volgende in:"Ik stel mij op het standpunt dat in het licht van het bepaalde in artikel 6, derde lid onder d, EVRM (Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens; N.o.) de identiteit van een getuige alleen dan ter gelegenheid van zijn verhoor verborgen gehouden mag worden indien aan strenge voorwaarden is voldaan. Het enkele bestaan van een bedreiging lijkt mij daartoe niet voldoende. De bedreiging dient fundamentele rechten of belangen van de getuige, zoals zijn leven (zie bijv. art. 2, eerste lid EVRM), zijn gezondheid (zie bijv. art. 11 Grondwet), zijn veiligheid (zie bijv. art. 5, eerste lid, EVRM), de ontwrichting van zijn gezinsleven (zie bijv. art. 8 EVRM) of zijn sociaaleconomisch bestaan (zie bijv. art. 20, eerste lid, Grondwet), te raken. (...) Een re el gevaar voor ontwrichting van het gezinsleven bestaat ook indien de bedreiging betrekking heeft op openbaarmaking van voor andere gezinsleden schokkende gegevens, zoals homosexuele gerichtheid, biologische afstamming dan wel incestueuze of buitenechtelijke relaties.(...)"3. Anonieme getuigenverklaring en bewijs Artikel 342, lid 2 Sv luidt als volgt:"De verklaring van een getuige wiens identiteit niet blijkt, kan alleen medewerken tot het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, indien tenminste aan de volgende voorwaarden is voldaan:a. de getuige is een bedreigde getuige en is als zodanig door de rechtercommissaris op de wijze voorzien in artikelen 226c226f verhoord en, b. het telastegelegde feit, voor zover bewezen, betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, en levert gezien zijn aard, het georganiseerd verband waarin het is begaan, of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde op." De Memorie van Toelichting bij deze bepaling houdt onder meer in:"Er moet ten slotte sprake zijn van een redelijke verhouding tussen het recht van de bedreigde getuige op bescherming in geval van het
afleggen van getuigenis en de daaruit voortvloeiende inbreuk op het recht van de verdachte op een rechtstreekse en onbeperkte ondervraging van de getuige in het licht van zijn wettelijke getuigplicht. (...) Ik ben van oordeel dat de ernst van het onderwerpelijke feit pas in het stadium van de bewijsbeslissing een blokkade behoort op te leveren. Bij de beoordeling of een getuige als bedreigde getuige dient te worden aangemerkt, behoort de ernst van het strafbare feit, dat de grondslag van de vervolging vormt, buiten beschouwing te blijven, al kan deze omstandigheid voor de rechtercommissaris aanleiding geven het bevel bedoeld in artikel 226a, eerste lid, achterwege te laten. Een anonieme getuigenverklaring kan immers bij de beoordeling van de gegrondheid van dwangmiddelen, zoals de voorlopige hechtenis of inbeslagneming, een rol spelen en kan voorts als opsporingsmiddel dienst doen. De wetgever dient naar mijn oordeel aan te geven welke strafbare feiten hij als z ernstig beschouwt, dat bij de berechting van de daders van die feiten anonieme getuigenverklaringen voor het bewijs mogen worden gebruikt. (...) Het moet naar mijn oordeel voorts gaan om een feit dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. (...) Deze ernstige inbreuk op de rechtsorde kan allereerst berusten op de aard van het betreffende misdrijf. Misdrijven als moord, doodslag, gijzeling, afpersing, diefstal met geweldpleging (...) zijn, mede gelet op het daarbij behorende strafmaximum, van dien aard dat gezegd kan worden dat zij een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren."