1998/046

Rapport

Op 12 augustus 1997 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer T. te Bergen (Limburg), ingediend door Wesselman belastingadviseurs te Helmond, met een klacht over een gedraging van de Belastingdienst/Directie particulieren Utrecht. Nadat nadere informatie van verzoeker was verkregen, werd naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, een onderzoek ingesteld. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:         Verzoeker klaagt er over dat de Belastingdienst/Directie particulieren Utrecht blijkens diens beslissing van 25 juli 1997 de nakoming verlangt van een door de Belastingdienst/ Particulieren/Ondernemingen Venlo voorgestelde betalingsregeling ad f 854 per maand om een Belgische belastingschuld te voldoen. De invordering van deze belastingschuld is door de Belgische fiscale autoriteiten overgedragen aan de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo.

Achtergrond

zie BIJLAGE.

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de Belastingdienst/Directie particulieren Utrecht verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:1. Feiten1.1.     Bij brief van 18 september 1996 deelde de Belastingdienst/ Particulieren/Ondernemingen Venlo (hierna: de Belastingdienst) verzoeker het volgende mee:

         "...De Belastingdienst Belgi heeft geconstateerd dat u de hierna vermelde schuld niet heeft voldaan. Daarom heeft de Belastingdienst in Belgi de Nederlandse Belastingdienst verzocht uw schuld in te vorderen.         Het gaat hierbij om de volgende schuld:         Land waar de schuld is geregisteerd:     Belgi          Soort schuld:    personenbelasting          Tijdvak schuld:  Belastingjaren 1990/1991/1992                            Aanslagjaren 1991/1992/1993          (...)          Valuta waarin de schuld staat geregisteerd: Belgische francs          Bedrag van de schuld:    Belgische francs 879.124          Reeds betaald:   Belgische francs 136.816          Nog te betalen:  Belgische francs 742.308          Kosten van vervolging:   Belgische francs 4.456          Rente:   Belgische francs 161.958          Totaal schuld in Belgische francs        Belgische francs 908.722          Totaal te betalen in Nederlandse guldens:        f 50.797,00          U bent verplicht uw schuld via de Nederlandse Belastingdienst te voldoen. Uw schuld moet binnen tien dagen na dagtekening van deze brief betaald worden.          (...)          Als u niet op tijd betaalt, neem ik invorderingsmaatregelen. Dat betekent dat u, naast uw huidige schuld, ook de vervolgingskosten moet betalen. Deze kosten worden in rekening gebracht volgens het bepaalde in de Kostenwet Invordering Rijksbelastingen.          De Nederlandse Belastingdienst is gerechtigd tot het invorderen van deze schuld op grond van: De Overeenkomst, gesloten op 5 september 1952 tussen Belgi , het Groothertogdom Luxemburg en Nederland en de van toepassing zijnde Nederlandse wetten.          (...)          Het bedrag van de schuld is berekend in Nederlandse guldens. Daarbij heb ik mij gebaseerd op de huidige dagkoers. Deze koers kan fluctueren. Bepalend is de koers die geldt op de dag van betaling. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van uw schuld..."1.2. Bij brief met dagtekening 26 september 1996 deelde verzoeker de Belastingdienst het volgende mee:

         "...Hierbij verzoek ik U om uitstel van betaling van de personen-belasting in Belgi .          Zoals u zult lezen in het bijgevoegde verzoek aan de Belgische Belastingdienst heb ik sedert 1993 een accoord over een betalingsregeling teneinde de schuld geheel te voldoen.          Op 26 juni 1996 heb ik mijn verontschuldigingen aangeboden aan de Ontvanger te Neerpelt voor een korte stagnatie mijnerzijds (tengevolge van ernstige ziekte van mijn vrouw en eigen invaliditeit) waarna de overeengekomen afspraken weer worden nagekomen.          Een tweede reden op grond waarvan ik niet kan voldoen aan uw invordering binnen tien dagen het gehele bedrag te betalen is dat ik eenvoudigweg niet over de geldelijke middelen beschik..." Als bijlage bij deze brief stuurde verzoeker een afschrift mee van zijn schrijven gedateerd 27 september 1996 aan de ontvanger van de Belgische Belastingdienst waarin hij de ontvanger van de Belgische Belastingdienst verzocht om de betalingsregeling te hervatten die hij in 1994 met de ontvanger was overeengekomen om maandelijks een bedrag van Bfr. 2500 te betalen ter voldoening van de openstaande personenbelastingschuld.1.3. Op 30 september 1996 deelde de ontvanger van de Belgische Belastingdienst verzoeker schriftelijk mee dat hij niet meer gemachtigd was om betalingsfaciliteiten aan verzoeker te verlenen, omdat de invordering van de bewuste belastingschulden in handen was gegeven van de Nederlandse Belastingdienst.1.4. Op 8 november 1996 deelde de Belastingdienst verzoeker het volgende mee:         "...Ten antwoord op uw brief van 26 september 1996 bericht ik u, dat de Belgische autoriteiten de invordering hebben overgedragen aan de Nederlandse Belastingdienst.          Dat betekent dat, zolang de Belgische autoriteiten hun verzoek niet schriftelijk door tussenkomst van de terzake bevoegde instanties intrekken, ik belast en verantwoordelijk ben en blijf voor de invordering hier te lande van uw Belgische belastingschuld.          Uw brief van 26 september 1996 geeft mij geen aanleiding de invordering op te schorten.          Ook acht ik, gelet op de mij op dit moment bekend zijnde gegevens, het overnemen van de met de Belgische Belastingdienst

getroffen betalingsregeling van +/ f 125, per maand uitgesloten.          Ik stel u hierbij in de gelegenheid mij binnen 7 dagen na dagtekening van deze brief te overtuigen van de noodzaak tot het treffen van een betalingsregeling..."1.5. Op 30 december 1996 verzocht de gemachtigde van verzoeker schriftelijk aan de Belastingdienst aan te geven waarom de in Belgi lopende betalingsregeling met verzoeker was opgezegd. De gemachtigde wees er daarbij op dat deze betalingsregeling niet door de Belgische Belastingdienst was opgezegd.1.6. De Belastingdienst deelde verzoekers belastingadviseur bij brief van 6 januari 1997 het volgende mee:         "...In uw brief van 30 december 1996 stelt u mij de vraag, waarom ik de in Belgi lopende regeling heb opgezegd. Ten antwoord hierop deel ik u mede, dat door mij geen enkele regeling is opgezegd.          Van de Belgische autoriteiten heb ik opdracht gekregen om een Belgische belastingschuld van (verzoeker; N.o.) hier te lande in te vorderen.          De schuld wordt door de Belgische autoriteiten als onherroepelijk vaststaand en als invorderbaar beschouwd. Indien u de juistheid van de schuldvordering en/of de geldigheid van de in staat, waar de verzoekende autoriteit is gevestigd afgegeven executoriale titel, dan wel de rechtmatigheid van het verzoek om bijstand bij de invordering wilt betwisten, dient u zich te wenden tot de bevoegde instantie in Belgi .          Zolang mij niet blijkt, dat de Belgische autoriteiten voornemens zijn om de aan mij verstrekte opdracht in te trekken, zal ik de invordering voortzetten met de mij hier te lande ten dienste staande middelen overeenkomstig de terzake geldende wettelijke bepalingen.          Indien u van mening bent dat een betalingsregeling noodzakelijk is om tot een oplossing te komen, kunt u onder overlegging van een overzicht van de inkomsten, noodzakelijke uitgaven, bezittingen en schulden een gemotiveerd verzoek aan mij doen toekomen..."1.7. Verzoekers belastingadviseur schreef op 7 februari 1997 aan de Belastingdienst het volgende:         "...Het gaat om twee bejaarde mensen. De man heeft aan het linkerbeen artodese, het rechterbeen is geamputeerd. Bijgevolg kan hij niet lopen. De vrouw is herstellende van borstkanker. Een van de gevolgen is een verlamming aan de linkerzijde. Beide zouden aan huis gekluisterd zijn zonder auto, maar hebben om dat op te vangen ieder een oude auto. Elke auto is ongeveer 10 jaar oud. Om het zware werk in de huishouding op te vangen is er twee dagen in de week hulp.         De man ontvangt een pensioenuitkering,(...), van f 5.539 netto per maand. De vrouw heeft nog geen AOW. Daarnaast heeft de man tot 1 maart 1997 met enige regelmaat een tijdelijke functie vervuld (...). De inkomsten daaruit konden in het verleden op jaarbasis wel eens oplopen tot ca f 40.000,. Het vermogen bestaat uit de eigen woning, huisraad/kleding, en de twee auto's. Waarde huis in vrije verkoop ca f 300.000,; hypotheek f 249.000,. Hypotheeklasten ca f 1.800/maand.          Verdere lasten per maand:         ziektekosten     ca.      f 800,          (incl. premie)          autokosten       ca.      f 1.000,          energiekosten    ca.      f 300,          telefoon         ca.      f 200,          overige verzekering      ca.      f 200,          hulp in de huishouding   ca.      f 500,          Totale lasten derhalve f 3.000,. Plus de hypotheek ad f 1.800, is f 4.800,.          Blijft over een nettopriv van ca. f 740, per maand.          Ik bepleit een handhaving van de regeling, zoals die in Belgi bestond, ad ca. f 125,/maand. Gezegd moet worden, dat de behandelende Hoofdcontroleur in Belgi er steeds blijk van gaf, met deze regeling tevreden te zijn. Wij begrijpen dan ook niet goed, wat Uw motieven zijn om hiervan af te wijken..."1.8. De Belastingdienst deelde verzoeker bij brief van 8 juli 1997 het volgende mee:         "...Naar aanleiding van ons gesprek van heden, 8 juli 1997 inzake uw mondelinge toelichting op een verzoek om een betalingsregeling betreffende uw aan de Belgische belastingdienst verschuldigde aanslagen Personenbelasting over de belastingjaren 1990, 1991 en 1992 (aanslagjaren 1991, 1992, 1993) tot een bedrag van f 50.797, deel ik u mede, dat, gelet op de door u verstrekte gegevens met betrekking tot uw inkomsten, uitgaven, bezittingen en schulden een betalingsregeling getroffen kan worden onder de volgende voorwaarden:         Ingaande 15 juli 1997 wordt maandelijks een bedrag, groot f 854, afgelost.          In de maand mei 1998 wordt het bedrag van de maandelijkse aflossing verhoogd met het aan vakantiegeld ontvangen bedrag.          Uiterlijk in de eerste week van juli 1998 wordt de regeling nader bezien.          Bij de berekening van uw aflossingscapaciteit ben ik uitgegaan van de navolgende, door u verstrekte gegevens:         Uw maandelijkse uitkering bedraagt:               f 5.616,          Woonlasten: hypotheekrente 1)    f 1.596,05                   hypotheekrente 2)       f 124,78                   totaal  f 1.721,=          Ziektekostenverzekering  575,=          Normbedrag noodzakelijke kosten van          bestaan voor een echtpaar max.   f 1.798,=                                     f 4.094,          Betalingscapaciteit per maand             f 1.522,          Uitvoeringstolerantie          80% x f 1.522,=aflossingscapaciteit               f 1.217,          Aflossing aan concurrente crediteuren, aangezien          de Belgische vordering geen preferentie geniet   f 363,          Betalingscapaciteit t.b.v de Belgische fiscus    f 854,          Door de toepassing van de uitvoeringstolerantie wordt u geacht de bijzondere kosten in verband met uw invaliditeit tot een bedrag, groot f 305, per maand te kunnen bestrijden..."1.9. Verzoeker wendde zich bij brief van 14 juli 1997 tot de Belastingdienst/Directie particulieren Utrecht (hierna: de Directie). Hij schreef de Directie het volgende:         "...Hierbij neem ik de vrijheid bij U in beroep te gaan tegen de opgelegde betalingsregeling, zoals omschreven in bovengenoemde brief van de Belastingdienst/Particulieren Venlo.          Hoewel door toepassing van de uitvoeringstolerantie een bedrag van f 305 besteedbaar wordt voor bijzondere kosten in verband met mijn invaliditeit, moet ik toch vaststellen dat deze regeling geen recht doet aan de situatie waarin zich mijn echtgenote en ik bevinden.          Ondergetekende is invalide als gevolg van een verkeersongeval. (...) Hij verplaatst zich per auto, die voorzien is van een automatische transmissie en door middel van een speciale, z.g. bedrijfsrem en een stoel met aangepaste leuning geschikt is gemaakt. In de thuis-situatie brengt deze invaliditeit met zich mee dat ondergetekende zelfs geen licht huishoudelijk werk kan doen en bijzondere voorzieningen nodig heeft op sanitair gebied. Deze laatste zijn enkele jaren geleden aangebracht via aanpassing van de woning.          Mijn echtgenote is en wordt sinds 1995 behandeld door oncologen wegens een borstkanker. Driemaal is zij geopereerd en momenteel heeft zij therapie voor een hardnekkige lympheoedeem in de linkerarm, tengevolge waarvan zij een aantal huishoudelijke         verrichtingen, zoals strijken, tillen, stofzuigen e.a. niet meer kan, c.q. mag doen. Sindsdien moeten wij gebruik maken van huishoudelijke hulp voor minimaal 8 uur per week ad f 500, per mnd. Evenzo moeten wij extra kosten maken voor vervoer per auto voor bezoeken ziekenhuis, therapie en minimale sociale contacten.          Met de Belgische autoriteiten hadden wij in 1993 een regeling getroffen van een maandelijkse betaling, die wij elke maand uitvoerden via een Belgische bank (...). Door de ziekte van mijn echtgenote in 1995 is deze regeling gedurende enkele maanden in het ongerede geraakt, reden waarom de Belgische autoriteiten de zaak in handen hebben gegeven van de Nederlandse Belastingdienst.          Aanvankelijk heb ik er voor gepleit deze oude regeling te kunnen hervatten. Toen van Nederlandse zijde werd meegedeeld dat dit niet mogelijk was, heb ik mijn volle bereidheid kenbaar gemaakt om in de hypothecaire sfeer een oplossing te vinden.          (De ontvanger van de Belastingdienst; N.o.) heeft toegezegd dat onze woning zal worden getaxeerd waarbij een mogelijke meerwaarde kan worden vastgesteld. Dan is een z.g. zekerheidshypotheek mogelijk, waarbij wij een tweede hypotheek vestigen op onze woning die bij verkoop na de dood van de langstlevende of eerder, bestemd is om de betalingsverplichting tegenover de Belgische Belasting te kunnen voldoen.          Op grond van het bovenstaande meen ik mijn beroep voldoende te hebben toegelicht..."1.10. De Directie deelde op 25 juli 1997 verzoeker schriftelijk het volgende mee:         "...Ik deel u mede dat de door u aangevoerde argumenten geen aanleiding kunnen geven tot een herziening van het door de voormelde Belastingdienst ingenomen standpunt.          Met de door u vermelde kosten verbonden aan uw invaliditeit en de ziekte van uw echtgenote wordt rekening gehouden tot een bedrag van f 305 per maand (zie beslissing van genoemde eenheid van 8 juli 1997).          Gelet op het vorenstaande ben ik van mening dat u uw betalings-problemen in de priv sfeer tot een oplossing zult moeten brengen.          Ik heb dan ook geen aanleiding gevonden in te grijpen in het door genoemde Belastingdienst te uwer aanzien gevoerde invorderingsbeleid en wijs uw beroep hierbij af..."2. Standpunt van verzoekerHet standpunt van verzoeker staat verwoord in de klachtformulering onder

Klacht

.3. Standpunt van de Belastingdienst/Directie particulieren UtrechtNaar aanleiding van de klacht deelde de Belastingdienst/Directie particulieren Utrecht het volgende mee:         "...De Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo vordert vanaf september 1996 op verzoek van de Belastingdienst in Belgi een schuld van ruim f 50.000 in. De afwikkeling werd aan de Belastingdienst in Nederland overgedragen nadat belastingschuldige de afbetalingsverplichtingen niet nakwam. (Verzoeker; N.o.) klaagt erover dat de Belastingdienst in Nederland een hoger maandelijks aflossingsbedrag eist (f 854 per maand) dan de Belastingdienst in Belgi oorspronkelijk eiste (f 125 per maand).          Op de invordering van de Belgische belastingschuld is het beleid van toepassing zoals verwoord in de Invorderingswet 1990 en de Leidraad invordering 1990.(...) Een afschrift van het Benelux Invorderingsverdrag voeg ik hierbij. De Nederlandse voorschriften vormden de basis voor de berekening van de betalingscapaciteit die beschikbaar was (en is) voor aflossing van de fiscale verplichtingen. De berekening resulteerde erin dat belastingschuldige bovengenoemd bedrag moet betalen en dat f 305 per maand betalingsruimte resteerde voor bijzondere uitgaven.          Belastingschuldige is gehandicapt en zijn echtgenote kampt eveneens met gezondheidsproblemen. De eenheid Venlo in eerste instantie en ik in beroep meenden dat er desondanks geen aanleiding was voor een verdere tegemoetkoming voor met name het bestrijden van de gestelde kosten voor hulp in de huishouding van f 500 per maand. Door of namens belastingschuldige is de kostenpost hulp in de huishouding niet nader onderbouwd of aannemelijk gemaakt. In antwoord op uw vraag bericht ik u dat destijds niet is onderzocht of deze kosten via de AWBZ vergoed werden. Bij navraag naar aanleiding van uw brief is mij gebleken dat dit niet het geval is.          Belastingschuldige heeft in 1996 aan de Belastingdienst f 9.384 belasting betaald uit een netto inkomen van gemiddeld f 9.700 per maand. Daarnaast werd de motorrijtuigenbelasting betaald. In verband met de hogere preferentie zijn de betalingen afgeboekt op Nederlandse belastingverplichtingen. Zonder over de concrete gegevens te beschikken meen ik te mogen aannemen dat de aflossingen aan de Belastingdienst in Belgi in 1996 marginaal zijn geweest.          Overigens merk ik op dat inmiddels na een compromis (Nederlandse) aanslagen inkomensheffing over 1994, 1995 en 1996 zijn opgelegd (1994: f 10.857, dagtekening 30091997; 1995: f 7.909, dagtekening 31101997 en 1996: f 4.372, dagtekening 03101997). Over de jaren 1993 t/m 1996 werd een aftrekpost van telkens f 6.500 per jaar toegestaan als extra vervoerskosten in verband met invaliditeit. Voor 1996 werd door belastingschuldige overigens f 40 per week in aftrek gebracht voor extra kosten voor hulp in de huishouding.          Ik ben van mening dat er in dit geval geen aanleiding was en is de betalingscapaciteit op een lager bedrag vast te stellen tenzij belastingschuldige de gemaakte extra kosten voor huishoudelijke hulp kan aantonen..."4. Reactie van verzoekerVerzoekers gemachtigde merkte naar aanleiding van de informatie die de Belastingdienst/Directie particulieren Utrecht had verstrekt, het volgende op:         a) Hulp in de huishouding          Voor twee oudere mensen, beiden in slechte gezondheid verkerende en niet goed ter been, is een hulp in de huishouding onontbeerlijk. Deze komt tussen 2 en 4 dagdelen per week, en ontvangt dan f 50,/dagdeel (f15,/uur). De uitgave is door ons getaxeerd op gemiddeld f 500, per maand. Een nadere onderbouwing is niet te geven. Edoch:                  zonder zo'n hulp is zelfstandig wonen niet mogelijk;                   de opgegeven betaling ligt in de lijn van wat ter zake gebruikelijk is.          Anders gezegd: het is uiterst onwaarschijnlijk, dat zo'n hulp er niet zou zijn, en dat deze kostenpost er niet is.          b) autokosten          De man kan zich enkel met krukken of een rolstoel voortbewegen, de vrouw kan haar linkerarm niet gebruiken. Onder deze omstandigheden zijn de autokosten een noodzakelijk deel van de kosten van levensonderhoud.          c) Hoog inkomen          (Verzoeker; N.o.) heeft tijdelijk enige cursussen gegeven, zodat in die periode naast het pensioen een honorarium genoten is; in 1995 en 1996 heeft zulks dus geleid tot een tamelijk hoog inkomen. Op dit moment echter is die bijverdienste voorbij, en ook definitief over; alle kosten zullen uit het pensioen ad f 82.000/per jaar bestreden moeten worden.          Wij blijven bij de conclusie, dat het door de Belastingdienst gegunde bedrag ad f 2.466, per maand te laag is om alle kosten exclusief hypotheek en ziektekostenverzekering te voldoen. Alleen al de beide bovengenoemde kostenposten vergen f 1.000 per maand. Wij pleiten er opnieuw voor om het bedrag ad f 250 per maand dat de Belgische belastingdienst (N.B.: de werkelijke belanghebbende bij de invordering!) redelijk vond, ook in Nederland aan te houden..."

Beoordeling

1. Vanaf 1994 had verzoeker met de Belgische fiscale autoriteiten een betalingsregeling voor de voldoening van de aanslagen personenbelasting over de belastingjaren 1990 tot en met 1992. Deze betalingsregeling hield in dat verzoeker maandelijks 2.500 Belgische francs ( ± f 125) diende af te lossen op de Belgische belastingschuld. Verzoeker is gedurende enige tijd deze betalingsregeling niet nagekomen, wat voor de Belgische fiscale autoriteiten reden was om de invordering van de Belgische belastingschuld over te dragen aan de Nederlandse Belastingdienst. Met de overdracht is de met de Belgische fiscale autoriteiten overeengekomen betalingsregeling komen te vervallen. Vanaf het moment van de overdracht van de invordering van de Belgische belastingschuld aan de Nederlandse Belastingdienst waren, op grond van artikel 4, paragraaf 1 van het Benelux Invorderingsverdrag (zie

Achtergrond

, onder 1.), de regels van toepassing die in Nederland gelden voor het toestaan van een betalingsregeling.2. Nadat de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo op 18 september 1996 aan verzoeker had meegedeeld dat de invordering van de Belgische belastingschuld in handen was gegeven van de Nederlandse Belastingdienst, heeft verzoeker een aantal malen de Belastingdienst verzocht om met hem een betalingsregeling te treffen. Hij heeft daarbij gewezen op de extra kosten die hij moet maken in verband met zijn invaliditeit en met de ziekte van zijn echtgenote. De Belastingdienst heeft op basis van de door verzoeker verstrekte gegevens op 8 juli 1997 aan verzoeker meegedeeld dat tot een betalingsregeling kon worden gekomen waarbij verzoeker maandelijks f 854 zou voldoen op de Belgische belastingschuld. Op 14 juli 1997 is verzoeker tegen deze beslissing in beroep gegaan bij de Belastingdienst/Directie particulieren Utrecht. De Belastingdienst/Directie particulieren heeft de beslissingvan de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo omtrent de betalingsregeling gehandhaafd.3. Verzoeker is het met de beslissing van de Belastingdienst/ Directie Particulieren Utrecht niet eens. Hij voert in dat kader aan dat hij in verband met zijn invaliditeit en de ziekte van zijn echtgenote extra kosten dient te maken. Met name heeft hij daarbij gewezen op de kosten van ongeveer f 500 per maand ten behoeve van de noodzakelijke huishoudelijke hulp.4. De Directie particulieren heeft in reactie op de klacht meegedeeld dat op basis van de berekening van de betalingscapaciteit van verzoeker een bedrag van f 305 per maand overbleef voor de dekking van bijzondere uitgaven. Verzoeker kon volgens de Directie Particulieren de extra kosten van zijn invaliditeit en de ziekte van zijn echtgenote uit deze betalingsruimte voldoen. De Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht deelde verder nog mee dat er in dit geval geen aanleiding was om de betalingscapaciteit van verzoeker op een lager bedrag vast te stellen, tenzij belastingschuldige de gemaakte extra kosten voor huishoudelijke hulp zou kunnen aantonen.5.1. Uit het voorgaande volgt dat de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht van oordeel is dat indien verzoeker de door hem gestelde kosten voor huishoudelijke hulp kan aantonen, met deze kosten rekening zal worden gehouden bij de berekening van verzoekers belastingcapaciteit. Uit het onderzoek door de Nationale ombudsman is niet gebleken dat de Belastingdienst/Particulieren Utrecht aan verzoeker heeft verzocht de kosten voor huishoudelijke hulp op enigerlei wijze te onderbouwen. Gelet op het belang dat met name de Belastingdienst/ Directie Particulieren Utrecht hieraan hechtte, had dit wel van de Belastingdienst mogen worden verwacht. De Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht had dan ook niet tot afwijzing van verzoekers beroep mogen overgaan zonder hem expliciet in de gelegenheid te hebben gesteld de kosten voor huishoudelijke hulp nader te onderbouwen. De onderzochte gedraging is op dit punt niet behoorlijk. Het voorgaande geeft aanleiding aan dit rapport een aanbeveling te verbinden.5.2. Overigens dient nog te worden opgemerkt dat de reactie van verzoekers gemachtigde op het standpunt van de Belastingdienst/ Directie Particulieren Utrecht niet als voldoende onderbouwing van de door hem gestelde kosten voor huishoudelijke hulp kan worden beschouwd. Deze reactie is daarvoor immers te weinig concreet.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van de Belastingdienst/ Directie Particulieren Utrecht, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Financi n, is niet gegrond.

 

Aanbeveling

De Staatssecretaris van Financi n wordt is overweging gegeven te bevorderen dat de Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht verzoeker alsnog in de gelegenheid stelt om de door hem gestelde kosten voor huishoudelijke hulp aan te tonen, en om vervolgens zijn verzoek om herziening van de beslissing van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen Venlo opnieuw te doen bezien in het licht van de door verzoeker ingediende gegevens.                                    

BIJLAGE achtergrond1. Benelux invorderingsverdrag(Verdrag van 5 september 1952; Trb 1952, "137) Artikel 1:         "De bevoegde autoriteiten van de landen der Hoge Verdragsluitende Partijen verlenen elkander, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag en onverminderd toepassing van alle andere bijzondere verdragen, wederkerig bijstand teneinde de invordering te verzekeren van de belastingschulden, bedoeld in het hiernavolgende artikel. Artikel 4, paragraaf 1:         "De bevoegde autoriteit van het aangezochte land gaat over tot de invordering of tot het nemen van conservatoire maatregelen overeen-komstig de voorschriften, welke volgens de in dat land van kracht zijnde wetten gelden voor de invordering of de verzekering van door de bevoegde Minister van het aangezochte land als soortgelijk aangemerkte belastingen. Deze autoriteit is echter niet verplicht over te gaan tot een bij haar eigen wetgeving toegelaten onderzoek, executiemaatregel of conservatoire maatregel, indien een soortgelijke maatregel niet is voorzien in de wetgeving van het verzoekende land.2. Leidraad Invordering 1990(Resolutie van de Staatssecretaris van Financi n van 25 juni 1990, AFZ90/1990) Artikel 25, paragraaf 13, punt 3:         "Als het verzoek zich uitstrekt over een periode van meer dan drie maanden, te rekenen na afloop van de (laatste) betalingstermijn, alsmede in daartoe aanleiding gevende gevallen, zal de ontvanger overgaan tot de berekening van de betalingscapaciteit, tenzij hij van mening is dat door een andere factor of omstandigheid uitstel niet in de rede ligt..." Artikel 25, paragraaf 13, punt 5:         "De ontvanger kan, afhankelijk van de concrete situatie van de belastingschuldige en zijn gezin, bepaalde aanvaardbare uitgaven op de berekende betalingscapaciteit in mindering brengen. Deze uitgaven hangen in de regel samen met het levenspatroon en de maatschappelijke positie van de belastingschuldige en kunnen naar het oordeel van de ontvanger in redelijkheid niet bestreden worden uit het normbedrag voor levensonderhoud of de zogenaamde uitvoerings-tolerantie van 80%."

Artikel 26, paragraaf 2, punt 22:         "Premies voor ziektekostenverzekering die niet door de werkgever worden ingehouden, de nominale ziekenfondspremie en aanvullende premies mogen bij de berekening van het netto besteedbare inkomen in mindering worden gebracht. Alle overige uitgaven in verband met ziekte en/of invaliditeit worden niet in aanmerking genomen bij de berekening van het nettobesteedbare inkomen. Voor de bestrijding van de noodzakelijke (extra) kosten die de belastingschuldige maakt in verband met ziekte of invaliditeit kan hij zo nodig een beroep doen op de (Algemene bijstandswet; N.o.), voor zover geen beroep kan worden gedaan op andere voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een uitkering krachtens (de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet, de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten of de Ziekenfondswet; N.o.). Voordat de gevraagde bijstand wordt verleend, moet de aanvrager/belastingschuldige zelf in een kalenderjaar een vastgestelde maximumbedrag uit eigen middelen hebben bijgedragen. Ook met de eigen bijdrage wordt geen rekening gehouden bij de berekening van het nettobesteedbare inkomen. Omdat de belastingschuldige zijn uitgaven in verband met ziekte of invaliditeit f uit eigen middelen moet voldoen zolang het vastgestelde maximumbedrag niet wordt overschreden, f een beroep kan doen op de (Algemene bijstandswet; N.o.) of een andere voorziening wordt met die uitgaven bij de berekening van het nettobesteedbare inkomen geen rekening gehouden."

Instantie: Belastingdienst/Directie Particulieren Utrecht

Klacht:

Verlangt nakoming van een door Belastingdienst Venlo voorgestelde betalingsregeling van f 854 per maand om een Belgische belastingschuld te voldoen.

Oordeel:

Gegrond