Een advocaat vraagt namens zijn cliënten uitstel van betaling aan de Belastingdienst. Dit vraagt hij omdat zij nog naar de rechter zijn gegaan. De rechter zal toetsen of de belastingschuld terecht is opgelegd. Tot die tijd willen ze de belastingschulden nog niet betalen.
De Belastingdienst legt uit dat de cliënten geen uitstel van betaling krijgen omdat de gevraagde zekerheid niet gesteld kan worden. De directeur van de Belastingdienst legt in de beslissing uit dat hoe de belastingschuld is ontstaan en hoe hoog de belastingschuld is hierbij een rol spelen. In dit geval is er na een onderzoek een navorderingsaanslag opgelegd met een boete en gaat het om hoge bedragen. Ook betalen de cliënten op dit moment niet altijd (op tijd) de motorrijtuigenbelasting die zij moeten betalen. Onder die omstandigheden wil de Belastingdienst meer waarborg (zekerheid) dat de belastingschuld ook echt wordt betaald als voorwaarde voor uitstel van betaling. De advocaat is het hier niet mee eens.
De Nationale ombudsman onderzoekt de klacht maar vindt dat de Belastingdienst goed heeft uitgelegd waarom hij geen uitstel van betaling verleent. Deze uitleg komt ook overeen met de regels en het beleid, namelijk de Leidraad Invordering 2008. Op dit punt is de klacht ongegrond.
De advocaat verwijst naar een artikel uit de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Nationale ombudsman legt de advocaat uit dat dit artikel los staat van de vraag of de Belastingdienst om zekerheid mag vragen. Op verzoek van de ombudsman heeft de Belastingdienst dit ook nog uitgelegd. Wel had de Belastingdienst dit zelf eerder ook kunnen doen. Op dit punt, ook al verandert het niets aan de afwijzing, is de klacht gegrond.