Verzoekster had een conflict met haar buren. In dat verband wilde zij weten welke informatie de politie over haar had vastgelegd. Verzoekster had inzage gekregen in deze informatie, maar de politie had geen kopieën van de stukken verstrekt. De Nationale ombudsman was van oordeel dat de politie hiermee niet in strijd met het beginsel van fair play had gehandeld. Hij overwoog dat uit de Wet Politiegegevens (WPG) geen wettelijke verplichting volgt om kopieën te verstrekken. Verder stelde de Nationale ombudsman dat uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de wetgever de politie zelf laat bepalen of de kennisneming van de politiegegevens mondeling of schriftelijk plaatsvindt.
Verzoekster klaagde er ook over dat de politie het vermoeden dat er iemand bij verzoekster inwoonde had besproken met de woningbouwvereniging. De Nationale ombudsman oordeelde dat de politie met deze informatieverstrekking het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer onvoldoende had gerespecteerd. Er was namelijk geen sprake van een zwaarwegend algemeen belang als bedoeld in artikel 20 van de WPG dat het bespreken van het vermoeden van inwoning rechtvaardigde.