In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is voorgeschreven hoe bezwaarschriftprocedures doorlopen moeten worden. De wetgever heeft er echter voor gekozen om in de Militaire Ambtenarenwet 1931 (MAW) af te wijken van een aantal bepalingen uit de Awb. Zo zegt artikel 3 lid 1 van de MAW dat, in afwijking van artikel 6:7 Awb, de termijn van het indienen van een bezwaarschrift dertien weken bedraagt indien de belanghebbende zich om redenen van dienst buiten Nederland bevind. Daarnaast zegt artikel 3 lid 3 MAW dat, in afwijking van artikel 7:10 lid 1 Awb, de termijn voor het nemen van een beslissing op bezwaar zes maanden bedraagt indien een of meer belanghebbenden, getuigen of deskundigen zich om redenen van dienst buiten Nederland bevinden.
Verzoeker klaagt erover dat:
Het Ministerie van Defensie zijn klacht over het feit dat het ministerie ten aanzien van militairen, die zich om dienstredenen in het buitenland bevinden, standaard vasthoudt aan de in artikel 3 lid 3 Militaire Ambtenarenwet 1931 genoemde beslistermijn van zes maanden op een bezwaarschrift, ongegrond heeft verklaard.
Wat de precieze bedoeling van de wetgever achter artikel 3 lid 3 MAW is, is niet duidelijk. Er staat hier niets over in de wetsgeschiedenis. Aangenomen wordt dat de wetgever voor een langere termijn heeft gekozen omdat het horen van een belanghebbende die zich niet in Nederland bevindt niet altijd binnen de in de Awb gestelde termijnen mogelijk is. Het gebruiken van een termijn van meer dan zes weken moet echter in elke concrete zaak afzonderlijk wel te rechtvaardigen zijn. Er zijn immers bijvoorbeeld tegenwoordig tal van nieuwe communicatiemiddelen, zeker bij Defensie. Tevens is het horen per telefoon onder voorwaarden door de wetgever ook toegestaan. En militairen die bijvoorbeeld in België of Duitsland zijn gestationeerd, kunnen ook zo in Nederland zijn. De Nationale ombudsman heeft vastgesteld dat bijna driekwart van de zaken binnen de wettelijke termijn van zes maanden wordt afgehandeld met een gemiddelde termijn van 4,4 maanden en dat het ministerie er ook naar streeft om de zaken binnen zes maanden af te doen. Wat echter wel opvalt is dat in slechts 13% van de gevallen de bezwaarmaker ook daadwerkelijk is gehoord. Indien bezwaarmaker niet in persoon wordt gehoord, omdat hij daar bijvoorbeeld van af ziet, zou een bezwaarschrift in beginsel binnen een termijn van zes weken of zelfs nog sneller moeten kunnen worden afgehandeld. Nu in het overgrote deel van de zaken de bezwaarmaker niet in persoon is gehoord en de gemiddelde afhandelingstermijn 4,4 maanden is, is in strijd gehandeld met het vereiste van voortvarendheid.
Het vereiste van voortvarendheid.
De Nationale ombudsman beveelt de minister van Defensie aan om in zaken op grond van de Militaire Ambtenarenwet 1931, waarin geen sprake is van bijzondere omstandigheden die rechtvaardigen om een termijn van meer dan zes weken voor het nemen van een beslissing op bezwaar te hanteren, binnen zes weken een beslissing op het bezwaarschrift te nemen.