Op 6 maart 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer C. te Heiloo, met een klacht over een gedraging van het Examenbureau AccountantsAdministratieconsulenten te 's-Gravenhage.
Naar deze gedraging werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat de voorzitter van het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten en de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten in een gesprek op 12 januari 2000 tegen hem hebben gezegd dat de twee correctoren, die het door hem in januari 1996 afgelegde examen hebben beoordeeld, ieder op een onvoldoende waren uitgekomen, terwijl hem naderhand uit de brief van het examenbureau van 22 januari 2000 is gebleken dat dit niet het geval was geweest.
Voorts klaagt verzoeker erover dat de voorzitter van het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten tijdens dit gesprek tevens heeft gezegd dat het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten de kosten, gemaakt in verband met de door verzoeker aangespannen procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven zou trachten te verhalen indien verzoeker deze procedure niet zou intrekken.
Tenslotte klaagt verzoeker over de wijze waarop het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten heeft gereageerd op zijn faxbericht hierover van 16 februari 2000.
Achtergrond
1. Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (Wet van 13 december 1972, Stb. 748)
Artikel 80:
"Er is een accountantsexamen, dat bestaat uit een theoretisch gedeelte en een praktijkgedeelte."
Artikel 98:
"Tegen een op grond van deze wet genomen besluit kan een belanghebbende beroep instellen bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."
2. Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:75, eerste lid:
"1. De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Een natuurlijk persoon kan slechts in de kosten worden veroordeeld in geval van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld over de kosten waarop een veroordeling als bedoeld in de eerste volzin uitsluitend betrekking kan hebben en over de wijze waarop bij de uitspraak het bedrag van de kosten wordt vastgesteld."
Artikel 8:88, eerste lid:
"1. De rechtbank kan op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de rechtbank eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden."
3. Het examenreglement Accountants-Administratieconsulenten 1994 bevat onder meer de volgende bepalingen:
"5. Beoordeling en uitslag
Artikel 5
1. Per kandidaat wordt de uitwerking van een tentamen door twee correctoren onafhankelijk van elkaar beoordeeld. Zij leggen hun oordeel vast in een score uitgedrukt op een schaal van 1 tot 100.
2. De uiteindelijke uitslag van het tentamen wordt bepaald door de toegekende scores van beide correctoren op te tellen en te delen door twee.
3. Wordt de uitwerking door de ene corrector beoordeeld met een voldoende (55 punten of meer) en door de andere corrector met een onvoldoende (minder dan 55 punten) of bedraagt het verschil in waardering meer dan 15 punten en komen beide correctoren na overleg niet tot overeenstemming, dan zal het examenwerk worden voorgelegd aan een derde corrector. De voorzitter van de vakcommissie wijst een derde corrector aan.
4. Het oordeel van de derde corrector is bindend. Ingeval het verschil in waardering meer dan 15 punten bedraagt dient het oordeel van de derde corrector zich binnen de beide beoordelingen te bewegen, anders telt het oordeel van de meest nabijkomende corrector.
5. Voor de bepaling van het cijfer wordt de onder lid 2 vermelde uitslag gedeeld door 10. Cijfers van 0,50 of hoger worden hierbij afgerond naar boven; cijfers van 0,49 of lager worden hierbij afgerond naar beneden.
(…)
Artikel 9
Degene die rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen door een bij of krachtens dit reglement genomen besluit, kan daartegen binnen zes weken nadat hem dit besluit is medegedeeld bezwaar aantekenen bij het Examenbureau AA. Na het doorlopen van de bezwaarschriftprocedure staat tegen dit besluit beroep open bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Ook de betrokken leden van het Examenbureau werden verzocht op de klacht te reageren.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Het Examenbureau Accountants Administratieconsultants en de betrokken leden van dit bureau deelden mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag te wijzigen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker heeft in het kader van het theoretisch gedeelte van het accountantsexamen als bedoeld in artikel 80 van de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (zie ACHTERGROND, onder 1.) op 24 en 25 januari 1996 het tentamen Leer van de Accountantscontrole (hierna ook: LAC) afgelegd. Bij besluit van 11 maart 1996 heeft het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten (hierna ook: het Examenbureau AA) verzoeker de uitslag van het tentamen (onvoldoende) meegedeeld. Bij brief van 25 maart 1996, aangevuld bij brief van 31 maart 1996, maakte verzoeker bezwaar tegen dit besluit. Bij besluit van 8 mei 1996 besliste het Examenbureau AA afwijzend op het bezwaar. Verzoeker tekende tegen dit besluit beroep aan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 juni 1996 (zie ACHTERGROND, onder 1. en 3.). Op 8 juli 1997 verklaarde het College van Beroep voor het bedrijfsleven het beroep gegrond waarbij het bestreden besluit van 8 mei 1996 werd vernietigd en werd bepaald dat het Examenbureau AA opnieuw op het bezwaarschrift diende te beslissen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven overwoog daarbij dat het bestreden besluit op bezwaar onvoldoende was gemotiveerd. Het Examenbureau AA besliste (opnieuw) op het bezwaar op 30 juli 1997 waarbij het bezwaar werd afgewezen. Tegen dit besluit tekende verzoeker beroep aan bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 september 1997. Op 12 maart 1998 verklaarde het College van Beroep voor het bedrijfsleven het beroep ongegrond. Hierna diende verzoeker bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven een verzoek om herziening in op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (zie ACHTERGROND, onder 2.). Op het moment van het uitbrengen van dit rapport had het College van Beroep voor het bedrijfsleven nog geen uitspraak gedaan.
2. Naar aanleiding van een brief van 13 december 1999 van het College van Beroep voor het bedrijfsleven aan het Examenbureau AA in het kader van voornoemde herzieningsprocedure, in welke brief het College van Beroep voor het bedrijfsleven het Examenbureau AA verzocht te bezien of partijen het geschil zelf tot een einde konden brengen, hadden de voorzitter van het Examenbureau AA en de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA op 12 januari 2000 een gesprek met verzoeker. Van het gesprek werd verslag opgemaakt. Dit verslag werd aan verzoeker toegezonden.
Het verslag, gedateerd 2 februari 2000, luidt als volgt:
"… (De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) vraagt aan verzoeker of het juist is dat deze destijds niet op een hoorzitting is verschenen. (Verzoeker; N.o.) zegt dat dit juist is. (De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) besteedt vervolgens aandacht aan de procedure die destijds werd gevolgd bij het beoordelen van een tentamen, waarbij de uitwerking onafhankelijk van elkaar werd beoordeeld en de middeling van deze scores de uitslag van de afzonderlijke uitwerking bepaalde. Voor het vak Leer van de Accountantscontrole (LAC) betekende dit dat de middeling van de drie afzonderlijk gemiddelde scores van de uitwerkingen het eindcijfer voor het vak LAC bepaalde. Bij bezwaar werd nogmaals door een vakinhoudelijke deskundige de score beoordeeld (de zogenaamde derde corrector).
Het bezwaar is ongegrond verklaard.
(De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) gaat in op de grief dat het examenwerk niet in de vakcommissie zou zijn besproken. (De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) geeft aan dat de stukken vooraf aan de aanwezige leden zijn toegezonden om te bespreken tijdens een vergadering. (De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) benadrukt richting (verzoeker; N.o.) dat de vakcommissie derhalve geen uren nodig heeft voor het bespreken van de uitwerkingen. (De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) verwoordt verder dat (verzoeker; N.o.) na de zitting van het College van Beroep voor het bedrijfsleven 29 januari 1998 aan (de voorzitter van de vakcommissie LAC; N.o.) een brief heeft gezonden met de vraag of de vakcommissie de brief daadwerkelijk heeft behandeld. (De voorzitter van de vakcommissie LAC; N.o.) heeft toen geantwoord dat de vakcommissie zich niet bezig houdt met bezwaar- en beroepsschriften.
(De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) zegt deze mededeling te begrijpen, mede gelet op de functiescheiding tussen de vakcommissie en de commissie bezwaarschriften, hetgeen onverlet laat dat de vakcommissie zich wel degelijk heeft bezig gehouden met de uitwerkingen van de kandidaat op verzoek van de beleidsmedewerker in het kader van de lopende beroepsprocedure.
(De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) vervolgt met de stelling dat het jammer is dat (verzoeker; N.o.) niet op een hoorzitting is verschenen, met name nu achteraf bij (verzoeker; N.o.) zoveel twijfel blijft bestaan over de gevolgde gang van zaken. (De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) stelt dat het buiten elke twijfel is dat de vakcommissie daadwerkelijk heeft vergaderd over de stukken van (verzoeker; N.o.).
(De voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) vat het gezegde kort samen en verwoordt daarbij dat de uitwerkingen zijn beoordeeld door de vakcommissie en dat er een eindoordeel is uitgesproken van 163 punten. (De voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) vindt het jammer dat er richting het College van Beroep voor het bedrijfsleven gesteld wordt dat (een medewerker van het Examenbureau AA; N.o.) "glashard heeft gelogen". (De voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) zegt dat dit uit het dossier op geen enkele wijze is gebleken. (De voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) geeft aan dat een ieder zich moet laten overtuigen door de feiten. Behalve dat, mag door een accountant uit de mededeling dat een vakcommissie zich niet bezig houdt met bezwaar en beroep niet worden afgeleid dat de vakcommissie zich in een concreet geval niet heeft bezig gehouden met de vraag of wellicht toch niet aan de bezwaren van de kandidaat tegemoet gekomen kan worden.
(Verzoeker; N.o.) benadrukt dat hij reden heeft om de bespreking te betwijfelen. Alleen al het feit dat de beoordeling net onvoldoende is, geeft statistisch bezien al zodanige reden om te twijfelen aan de uitslag dat ook het bespreken naderhand onwaarschijnlijk moet worden geacht.
(De voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) geeft aan dat de beoordelingen - en vooral bij het vak LAC - vaak rond de voldoende liggen. Uitschieters naar boven en naar beneden komen bijna niet voor.
Aan (verzoeker; N.o.) wordt door (de voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) gevraagd om zich te beraden op het door hem gedane verzoek tot herziening…"
3. Naar aanleiding van verzoekers verzoek ter zake tijdens het mondeling onderhoud op 12 januari 2000, deelde de voorzitter van het Examenbureau AA verzoeker bij brief van 22 januari 2000 het volgende mee:
"… In vervolg op ons onderhoud van woensdag 12 januari 2000 berichten wij u op uw verzoek het volgende.
De door u afgelegde tentamens op 24 januari 1996 (ochtendzitting en middagzitting) en 25 januari 1996 (ochtendzitting) zijn door verschillende correctoren beoordeeld. Per zitting heeft een tweetal correctoren onafhankelijk van elkaar uw uitwerkingen beoordeeld. De van toepassing zijnde reglementen voorzagen in een middeling van deze onafhankelijk van elkaar bepaalde scores, welke de uitslag van de uitwerking bepaalde. De middeling van de drie afzonderlijk vastgestelde uitslagen levert het eindoordeel op voor het vak Leer van de Accountantscontrole. De gemiddelden per zitting zijn aan u per beslissing van 30 juli 1997 bekend gemaakt.
De afzonderlijke scores voor de ochtendzitting van 24 januari 1996 bedragen 67 en 61. Gemiddeld is dit 64 punten. De middagzitting van 24 januari 1996 levert een puntenwaardering van 44 en 54 punten op. Gemiddeld is dit 49 punten. De ochtendzitting van 25 januari 1996 geeft een score van 50 en 50 punten. Hetgeen een gemiddelde voor deze uitwerking oplevert van 50 punten. De middeling van de drie uitwerkingen geeft aan dat het eindoordeel onvoldoende is…"
4. Bij faxbericht van 16 februari 2000 stelde verzoeker het Examenbureau AA de volgende vragen:
"… Is het waar dat (de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) tijdens het gesprek van 12 januari 2000 gezegd heeft, dat de beide eerste twee correctoren ieder op een onvoldoende eindcijfer waren uitgekomen?
Is het waar dat (de voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) tijdens het gesprek van 12 januari 2000 gezegd heeft, dat de beide eerste twee correctoren ieder op een onvoldoende eindcijfer waren uitgekomen?
Is het waar dat (de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) tijdens het gesprek op 12 januari 2000 gezegd heeft dat de beide eerste twee correctoren niet met elkaar hoefden te overleggen, en dat deze regel alleen van toepassing was wanneer één van de correctoren op een voldoende eindcijfer was uitgekomen, en de andere corrector op een onvoldoende eindcijfer?
Is het waar dat (de voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) tijdens het gesprek van 12 januari 2000 gezegd heeft, dat het Examenbureau AA de door haar gemaakte kosten op ondergetekende zou trachten te verhalen indien ondergetekende de procedure niet zou intrekken?…"
5. Bij brief van 21 februari 2000 deelde het Examenbureau AA verzoeker het volgende mee:
"… Uw verzoek om herziening van een rechterlijke uitspraak heeft betrekking op de vraag of uw dossier daadwerkelijk is besproken in de vergadering van de vakcommissie Leer van de Accountantscontrole. Indien uw dossier niet zou zijn besproken, zou dit naar uw mening zijn aan te merken als een feit zoals bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht.
Zowel (de voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) als (de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) hebben tijdens de vergadering van 12 januari 2000 aangegeven dat uw dossier wel degelijk door de vakcommissie LAC is besproken. Beide heren hebben getracht u te overtuigen van het feit dat uw dossier daadwerkelijk is behandeld. Daarnaast heeft (de voorzitter van de vakcommissie LAC; N.o.) een verklaring ondertekend waarin hij te kennen geeft dat uw dossier is behandeld door de vakcommissie LAC. Dat het dossier is besproken blijkt tevens uit de eerder overgelegde notulen van 4 november 1997.
De vragen die u in uw faxbericht van 16 februari 2000 aan ons voorlegt zijn derhalve - naar onze mening - niet relevant. Nu het dossier door de vakcommissie is beoordeeld kunnen wij niet anders dan ons op het standpunt stellen dat de feiten niet voldoen aan de in artikel 8:88 Awb gestelde voorwaarden…"
6. Bij faxbericht van 22 februari 2000 deelde verzoeker het Examenbureau AA het volgende mee:
"… U stelt dat mijn vragen niet relevant zijn. Dat bestrijd ik.
In ieder geval zult u het mij met eens zijn dat de antwoorden relevant zijn in het kader van een door mij bij de Nationale ombudsman in te dienen klacht tegen het Examenbureau AA in het algemeen en tegen (de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA en de voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) in het bijzonder.
Ik verzoek u dan ook om alsnog mijn vier vragen te beantwoorden, zodat mijn klacht zeer gericht ingediend kan worden…"
7. Bij brief van 6 maart 2000 deelde het Examenbureau AA verzoeker het volgende mee:
"… Voor het indienen van een klacht bij de Nationale ombudsman verwijzen wij graag naar de voorwaarden die zijn genoemd in de Wet Nationale ombudsman…"
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtomschrijving onder KLACHT.
C. Standpunt Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten
In reactie op de klacht deelden het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten het volgende mee:
"… Graag deelt het Examenbureau AA dan ook - mede namens (de voorzitter van het Examenbureau AA en de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) persoonlijk - het volgende mee.
Vooraf
(Verzoeker; N.o.) heeft op 24 en 25 januari 1996 in een drietal zittingen het examen afgelegd voor het vak Leer van de Accountantscontrole (hierna: LAC). Aan (verzoeker; N.o.) is destijds bekend gemaakt dat het vak LAC niet met een voldoende resultaat is afgerond. De grond van deze beslissing is gelegen in de beoordeling van de uitwerkingen van een drietal zittingen voor het vak LAC. Het toepasselijke examenreglement (zie ACHTERGROND, onder 3; N.o.) kende een tweetal correcties per zitting. Deze twee correctoren bepaalden onafhankelijk van elkaar een score per zitting. Het gemiddelde van deze twee scores bepaalde de uitslag per zitting. Indien de medewerkers van het Examenbureau AA bij de twee correctoren per zitting een verschil constateerden van meer dan 15 punten (op een totaal van 100 punten per zitting) of indien er per zitting een voldoende door de een en een onvoldoende door de ander werd uitgereikt diende er overleg plaats te vinden. In het geval van (verzoeker; N.o.) leverde geen van de afzonderlijke scores per zitting een verschil op van meer dan 15 punten. Evenmin leverde de uitslagen per zitting een voldoende of onvoldoende op. De uitslag per zitting levert het beeld op van 49, 50 en 64 punten hetgeen gemiddeld als eindoordeel in een onvoldoende resulteert. De scores van de afzonderlijke zitting per corrector zijn: 67 en 61 (A), 44 en 54 (B) en 50 en 50 (C).
Conclusie
Geen van deze uitslagen per corrector laat per zitting een verschil zien van meer dan 15 punten. Tevens zijn per zitting de correctoren het eens over de uitslag, te weten voldoende, onvoldoende en onvoldoende. Overleg over deze uitslag behoefde op basis van de toepasselijke reglementen niet plaats te vinden. Het Examenbureau AA heeft zich altijd op het standpunt gesteld dat de correctoren in hun eindoordeel (dat is het gemiddelde van de uitslag per zitting) eenduidig zijn.
(…)
Overleg
In het overleg van 12 januari 2000 zijn de belangrijkste aandachtspunten van het herzieningsverzoek ter sprake gekomen. Richting (verzoeker; N.o.) is aangegeven dat het dossier op verzoek van de secretaris van het Examenbureau AA op de agenda van de vakcommissie LAC is geplaatst geworden. De leden van de commissie hebben geoordeeld dat aan de tentamenuitwerking geen voldoende kan worden toegekend. Ondergetekenden hebben (verzoeker; N.o.) getracht te overtuigen van het feit dat het dossier daadwerkelijk is besproken tijdens de vergadering.
(De voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA en de voorzitter van het examenbureau AA; N.o.) hebben tevens aangegeven dat alle verdere vragen van (verzoeker; N.o.) in de voorgaande procedures al zijn beantwoord en dat een herzieningsverzoek nieuwe feiten dient te bevatten (8:88 Awb).
Hierna heeft (de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA; N.o.) - in het algemeen - de oude en de nieuwe correctieprocedure uiteengezet en een toelichting gegeven, waarbij hij heeft gevraagd of (verzoeker; N.o.) tijdens een hoorzitting is verschenen. (Verzoeker; N.o.) heeft te kennen gegeven niet op een hoorzitting te zijn verschenen.
(De voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) heeft tijdens het overleg aangegeven dat hij een procedure over de beoordeling van een tentamenuitwerking drie jaren na data niet wenselijk acht. Te meer nu (verzoeker; N.o.) als certificeringsbevoegd accountant in het register is ingeschreven. (De voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) heeft gerefereerd aan het verzoek van appellant om geleden schade te vergoeden. (De voorzitter van het Examenbureau AA; N.o.) heeft naar de mening van het Examenbureau AA terecht benadrukt dat het Examenbureau AA zeer veel kosten maakt en heeft gemaakt om (verzoeker; N.o.) op een juiste wijze te woord te staan en heeft (verzoeker; N.o.) uitdrukkelijk in overweging gegeven zijn verzoek om herziening in te trekken met name gelet op het gebrek aan belang. Van enig dreigement of chantage is op geen enkele wijze sprake.
De door (verzoeker; N.o.) gestelde feiten blijken op geen enkele wijze uit het verslag dat aan (verzoeker; N.o.) - na goedkeuring door ondergetekenden - is toegezonden. De door (verzoeker; N.o.) gestelde feiten worden evenmin ondersteund door feiten die in het dossier naar voren komen.
Na het overleg
(verzoeker; N.o.) heeft echter in het overleg aanleiding gezien naar zijn mening nieuwe inzichten naar voren te brengen. Ondanks het feit dat:
het Examenbureau AA in de herziene beslissing van 30 juli 1997 nader inzicht heeft verschaft ten aanzien van de beoordeling;
het College van Beroep voor het bedrijfsleven het ingestelde beroep heeft verworpen waarbij de wijze van corrigeren aan de orde is geweest (…);
het verslag van het overleg van 12 januari 2000 laat zien dat geen van de aanwezigen zich heeft uitgelaten op de wijze zoals (verzoeker; N.o.) suggereert en
het feit dat het Examenbureau AA in zijn brief van 22 januari 2000 de scores per zitting heeft bekend gemaakt,
beroept (verzoeker; N.o.) zich op vermeende (mondelinge) stellingen van de zijde van het Examenbureau AA die op geen enkele wijze sporen met de aan hem bekend gemaakte stukken. Deze stellingen gaan daarbij in het geheel voorbij aan hetgeen (verzoeker; N.o.) met het - nog lopende - verzoek tot herziening bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven beoogt. De aan het Examenbureau AA gestelde vragen hebben immers geen betrekking meer op de bespreking van het dossier binnen de vakcommissie. Voor de beantwoording van de vragen van (verzoeker; N.o.) kon en kan op eenvoudige wijze worden verwezen naar hetgeen eerder is overgelegd.
Het Examenbureau AA is van mening dat (verzoeker; N.o.) correct te woord is gestaan. Er is op geen enkele wijze sprake van leugens en of chantage door (…). Het Examenbureau AA heeft zich naar zijn mening gedragen zoals het een goed bestuursorgaan betaamt…"
Beoordeling
I. Ten aanzien van de uitlatingen van de voorzitter van het Examenbureau AA en de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA in het gesprek op 12 januari 2000
1.1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat de voorzitter van het Examenbureau Accountants Administratieconsulenten (AA) en de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA in een gesprek op 12 januari 2000 tegen hem hebben gezegd dat de twee correctoren, die het door hem in januari 1996 afgelegde examen hebben beoordeeld, ieder op een onvoldoende waren uitgekomen terwijl hem naderhand uit de brief van het examenbureau van 22 januari 2000 is gebleken dat dit niet het geval was geweest.
1.2. In zijn reactie op dit onderdeel van de klacht heeft het Examenbureau AA het door verzoeker gestelde ontkend, onder verwijzing naar het van het gesprek opgemaakte verslag, gedateerd 2 februari 2000.
1.3. Verzoeker trekt uit de brief van het Examenbureau AA van 22 januari 2000 de conclusie dat niet beide correctoren op een onvoldoende zijn uitgekomen. Verzoeker komt tot deze conclusie door de per tentamenonderdeel toegekende scores van iedere corrector afzonderlijk op te tellen en te delen door drie (het aantal tentamenonderdelen). Voor de eerste corrector komt hij dan op een totaalscore van 161 punten en een gemiddelde score van 53,7 punten, dat wil zeggen een onvoldoende. Voor de tweede corrector komt hij op een totaalscore van 165 punten en een gemiddelde score van 55 punten, dat wil zeggen een voldoende.
Uit de brief van 22 januari 2000 blijkt echter dat het Examenbureau AA een andere berekeningswijze hanteert: per tentamenonderdeel worden de door beide correctoren afzonderlijk toegekende scores bij elkaar opgeteld en gedeeld door twee. Door middeling van de drie gemiddelde scores per tentamenonderdeel wordt het eindcijfer voor het tentamen bepaald. Uit de brief blijkt dat het eerste tentamenonderdeel door beide correctoren afzonderlijk als voldoende is beoordeeld (67 respectievelijk 61 punten) hetgeen een gemiddelde oplevert van 64 punten, dat het tweede tentamenonderdeel door beide correctoren afzonderlijk als onvoldoende is aangemerkt (44 en 54 punten) hetgeen een gemiddelde oplevert van 49 punten en dat het derde tentamenonderdeel eveneens door beide correctoren afzonderlijk als onvoldoende is aangemerkt (50 en 50 punten) hetgeen een gemiddelde oplevert van 50 punten (zie ook ACHTERGROND, onder 3.).
Anders dan verzoeker stelt, blijkt uit voornoemde brief van het Examenbureau AA dan ook niet dat de eerste corrector op een onvoldoende is uitgekomen en de tweede corrector op een voldoende.
1.4. Uit het op 2 februari 2000 gedateerde verslag van het gesprek op 12 januari 2000 blijkt niet dat hetgeen verzoeker stelt ook daadwerkelijk door voornoemde leden van het Examenbureau AA tijdens dit gesprek is gezegd. Volgens het verslag heeft de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften tijdens het gesprek aangegeven dat de middeling van de drie afzonderlijk gemiddelde scores van de uitwerkingen het eindcijfer voor het desbetreffende vak heeft bepaald en heeft de voorzitter van het Examenbureau gezegd dat er een eindoordeel is uitgesproken van 163 punten. Dit komt overeen met hetgeen verzoeker is meegedeeld in de brief van 22 januari 2000. Het is dan ook niet aannemelijk dat tijdens het gesprek op 12 januari 2000 iets anders is gezegd, dan wel is bedoeld te zeggen, dan hetgeen in de brief van 22 januari 2000 wordt uiteengezet.
In dit opzicht is de onderzochte gedraging behoorlijk.
2.1. Verzoeker klaagt er daarnaast over dat de voorzitter van het Examenbureau AA tijdens het gesprek op 12 januari 2000 tevens heeft gezegd dat het examenbureau de kosten, gemaakt in verband met de door verzoeker aangespannen herzieningsprocedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, zou trachten te verhalen indien verzoeker deze procedure niet zou intrekken.
2.2. In zijn reactie op dit onderdeel van de klacht heeft het Examenbureau AA het door verzoeker gestelde ook op dit punt ontkend, onder verwijzing naar het van het gesprek opgemaakte verslag, gedateerd 2 februari 2000.
2.3. Uit voornoemd verslag blijkt evenmin dat hetgeen verzoeker stelt, tijdens het gesprek op 12 januari 2000 ook daadwerkelijk is gezegd. Volgens het verslag heeft de voorzitter van het Examenbureau AA verzoeker tijdens het gesprek gevraagd om zich te beraden op het door hem gedane verzoek tot herziening. Alhoewel in het verslag geen melding is gemaakt van mogelijk te verhalen kosten, blijkt uit de reactie van Examenbureau AA op dit onderdeel van de klacht, dat het kostenaspect in het gesprek op 12 januari 2000 wel ter sprake is gekomen, maar dat dit is gebeurd naar aanleiding van een verzoek van verzoeker om schadevergoeding. Nu de rechter ingevolge artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht bij uitsluiting bevoegd is een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken (zie ACHTERGROND, onder 2.), is niet waarschijnlijk dat de voorzitter van het Examenbureau AA heeft gezegd dat het Examenbureau de kosten in verband met de door verzoeker aangespannen procedure zou trachten te verhalen op verzoeker, teneinde verzoeker te dwingen deze procedure in te trekken.
Ook in dit opzicht is de onderzochte gedraging behoorlijk.
II. Ten aanzien van de wijze waarop het Examenbureau AA heeft gereageerd op verzoekers faxbericht van 16 februari 2000
1. Bij faxbericht van 16 februari 2000 vroeg verzoeker het Examenbureau AA in het kader van een door hem aangespannen herzieningsprocedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven of het waar was dat de voorzitter van het Examenbureau AA en de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften tijdens het gesprek op 12 januari 2000 tegen hem hadden gezegd dat de beide eerste twee correctoren ieder op een onvoldoende eindcijfer waren uitgekomen. Voorts vroeg verzoeker of het waar was dat de voorzitter van de Commissie Bezwaarschriften van het Examenbureau AA tijdens voornoemd gesprek had gezegd dat de beide eerste correctoren niet met elkaar behoefden te overleggen en dat deze regel alleen van toepassing was wanneer één van de correctoren op een voldoende eindcijfer was uitgekomen en de andere corrector op een onvoldoende eindcijfer. Tenslotte vroeg verzoeker of het waar was dat de voorzitter van het Examenbureau AA in voornoemd gesprek had gezegd dat het Examenbureau de gemaakte kosten op hem zou trachten te verhalen indien ondergetekende de procedure niet zou intrekken.
Verzoeker klaagt over de wijze waarop het Examenbureau op zijn faxbericht heeft gereageerd.
2. In reactie op dit faxbericht deelde het Examenbureau AA verzoeker bij brief van 21 februari 2000 mee dat de vragen, gelet op de door hem aangevoerde gronden in de door hem aangespannen procedure bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven, niet relevant waren. Naar aanleiding van verzoekers herhaald verzoek van 22 februari 2000 om de vragen te beantwoorden, welk verzoek verzoeker motiveerde met de mededeling dat hij bij de Nationale ombudsman een klacht zou indienen, verwees het Examenbureau AA verzoeker naar de bepalingen in de Wet Nationale ombudsman.
3. Alhoewel het gesprek op 12 januari 2000 had plaatsgevonden in het kader van de door verzoeker aangespannen herzieningsprocedure en de door verzoeker gestelde vragen in het faxbericht wellicht vielen buiten dit kader, waren de vragen voldoende concreet en valt niet te ontkennen dat verzoeker - zij het wellicht dan niet in het kader van de door hem aangespannen herzieningsprocedure, maar dan toch wel in het kader van een correcte bejegening - belang had bij het beantwoorden van de vragen. Niet juist is dan ook dat de vragen niet zijn beantwoord en dat verzoeker, toen hij voor de tweede maal hierom verzocht, slechts werd verwezen naar de bepalingen in de Wet Nationale ombudsman.
In dit opzicht is de onderzochte gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het Examenbureau Accountants-Administratieconsulenten is niet gegrond, behoudens wat betreft de wijze waarop het Examenbureau Accountantsadministratieconsulenten heeft gereageerd op verzoekers faxbericht; op dit punt is de klacht gegrond.