Op 6 oktober 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer S. te Valkenburg met een klacht over een gedraging van het waterschap Roer en Overmaas te Sittard.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Roer en Overmaas te Sittard, werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker is tot begin 1998 samen met zijn broer en zijn drie zussen eigenaar geweest van een pand te Valkenburg. Met dagtekening 31 maart 1999 ontving verzoeker voor dit pand de aanslag waterschapslasten 1998. Verzoeker klaagt erover dat het waterschap Roer en Overmaas niet heeft voldaan aan zijn verzoek om deze aanslag te sturen naar zijn zus, die - naar hij stelt - is belast met de afhandeling van nog lopende zaken betreffende dit pand.
BEVOEGDHEID
Artikel 16, onder f, van de Wet Nationale ombudsman bepaalt dat de Nationale ombudsman niet bevoegd is een onderzoek in te stellen of voort te zetten in aangelegenheden betreffende belastingen en andere heffingen, indien ten aanzien van de gedraging een wettelijk geregelde administratiefrechtelijke voorziening heeft opengestaan. Voor zover de gedraging waarover verzoeker klaagt betrekking heeft op de tenaamstelling van de onderhavige aanslag waterschapslasten, mag de Nationale ombudsman dan ook geen oordeel geven. Verzoeker had zijn grieven ten aanzien van de tenaamstelling namelijk in het kader van een beroepsprocedure tegen de onderhavige aanslag aan de belastingrechter kunnen voorleggen.
Achtergrond
1. Waterschapswet (Wet van 6 juni 1991, Stb. 379)
Artikel 142, eerste lid:
"Indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, kan de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld."
2. Waterschapswet, Nederlandse wetgeving, editie Schuurman & Jordens, 202 , pag. 224-225:
"...- Opmerking: De memorie van toelichting op het nieuwe artikel verwijst daarvoor naar die op achtereenvolgens de nieuwe artikelen 232c van de Provinciewet en 253 van de Gemeentewet (...).
- Artikel 253 wordt op een aantal punten uitgebreid. In de eerste plaats wordt de werking niet meer beperkt tot de onroerende zaakbelastingen en de baatbelasting. Ook bij andere belastingen kan sprake zijn van meerdere belastingplichtigen, en kan de behoefte bestaan de aanslag slechts ten name van een van hen te stellen. Dit betekent dat één van de belastingplichtigen als de belastingschuldige wordt aangewezen op wie de gehele aanslag verhaald kan worden. (...)
De hier bedoelde bevoegdheid is in de wet opgenomen om een doelmatig beleid mogelijk te maken voor het opleggen en het invorderen van aanslagen. Uiteraard moet daar niet naar willekeur gebruik van gemaakt worden. In concrete gevallen moet deze wijze van opleggen van een aanslag niet onevenredig belastend zijn voor de belastingschuldige. De afweging of het voordeel dat hieruit voortvloeit voor de gemeente opweegt tegen het nadeel voor de aangeslagen belastingplichtige kan echter het beste op plaatselijk niveau worden gemaakt. Daarbij moeten ook nog de volgende punten in aanmerking worden genomen.
De beginselen van behoorlijk bestuur brengen naar ons oordeel met zich dat voor wat betreft de keuze van degene op wiens naam de aanslag zal worden gesteld door de gemeente een kenbaar beleid wordt gevoerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft een model gepubliceerd voor door gemeentebesturen op te stellen beleidsregels voor het aanwijzen van een belastingplichtige in een dergelijke situatie.
(...)..."
3. Beleid aanwijzen belastingplichtigen, advies van de Unie van Waterschappen van 6 december 1996.
"...6 Beleid aanwijzen belastingplichtigen
Bij de heffing van de omslagen heeft het waterschap in sommige gevallen de keuze uit een aantal potentiële belastingplichtigen waaraan de belastingaanslag kan worden opgelegd. Dit doet zich met name voor in situaties van mede-eigendom (zoals een echtpaar dat in gemeenschap van goederen is getrouwd).
Op grond van jurisprudentie dient in dergelijke gevallen de keuze die het waterschap maakt bij het opleggen van de aanslag gebaseerd te zijn op een consistent beleid dat voor belastingplichtigen kenbaar is. In onze ledenbrief van 23 maart 1995 (...) hebben wij aanbevelingen gedaan over de invulling van dit beleid door waterschappen.
Met betrekking tot de aanslag omslag gebouwd bestond die aanbeveling uit het opleggen van de aanslag aan degene die ook de aanslag OZB door de gemeente krijgt opgelegd.
Daarnaast is in de hiervoor genoemde brief een mogelijk beleid opgenomen voor de omslag ongebouwd en voor de omslag gebouwd indien het waterschap daarvoor zelf een bestand opbouwt.
In verband met de inwerkingtreding van de Wet WOZ per 1 januari 1997 is er aanleiding deze beleidsregels aan te passen. Dit heeft vooral te maken met het feit dat vanaf 1997 door de gemeente WOZ-beschikkingen worden verstuurd en de daarop vermelde waarde in beginsel tevens geldt voor de door het waterschap op te leggen aanslag gebouwd. Het ligt daarom voor de hand dat het waterschap de aanslag gebouwd oplegt aan dezelfde persoon die de WOZ-beschikking heeft gekregen. Verstuurt de gemeente bijvoorbeeld aan de man en legt het waterschap de aanslag op aan de vrouw, dan kan dit tot een reactie (of bezwaarschrift) richting waterschap leiden waarbij de belastingplichtige erop wijst dat hij nooit een WOZ-beschikking heeft gekregen. Dit kan weer als gevolg hebben dat de vrouw als belanghebbende ook een WOZ-beschikking vraagt aan de gemeente (op grond van artikel 28 Wet WOZ) om daarmee de mogelijkheid te krijgen om bezwaar te maken tegen de waarde. Naar onze mening pleit dit er uit een oogpunt van doelmatigheid voor de aanslagoplegging omslag gebouwd zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de WOZ-beschikking.
Het beleid voor de omslag gebouwd kan dan bestaan uit het opleggen van de aanslag aan degene die in het STUF-WOZ (Standaard Uitvoeringsformaat; N.o) is vermeld als degene die van de onroerende zaak op 1 januari van het belastingjaar genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is (...). Aankoppeling bij het STUF-WOZ in plaats van bij de WOZ-beschikking is noodzakelijk omdat het ook mogelijk is dat degene die de aanslag omslag gebouwd krijgt, geen WOZ-beschikking heeft gekregen. Dit zal zich met name voordoen in de situatie waarin een onroerende zaak na 1 januari 1997 is verkocht. De nieuwe eigenaar krijgt niet automatisch een nieuwe WOZ-beschikking maar pas op verzoek (artikel 26 Wet WOZ). Wijzigingen van eigenaar worden door de gemeente wel aangebracht in het STUF-WOZ.
(...)
Mocht onverhoopt het STUF-WOZ niet geleverd zijn of de relevante rubrieken niet gevuld zijn dan is het van belang dat het waterschap toch over beleidsregels beschikt waarop kan worden teruggevallen. Immers, artikel 120, zesde lid, Waterschapswet maakt het mogelijk om ook aanslagen omslag gebouwd op te leggen zonder dat daaraan een WOZ-beschikking vooraf is gegaan. Mogelijke beleidsregels daarvoor hebben wij opgenomen in bijlage 2 bij deze ledenbrief. (...)
Wij wijzen er nog wel op dat, anders dan in de ledenbrief van 23 maart 1995 door ons is aangekondigd, de bevoegdheid tot het vaststellen van beleidsregels een autonome bevoegdheid blijft van de gemeenten en waterschappen. Dit betekent dat er voor individuele gemeenten en waterschappen overwegingen kunnen zijn om van de aanbevelingen van de VNG en de Unie af te wijken..."
4. Besluit aanwijzing belastingplichtigen van het Waterschap Roer en Overmaas (zoals vastgesteld in de vergadering van het dagelijks bestuur van het waterschap Roer en Overmaas van 28 april 1997)
"...Algemeen
Dit besluit is van toepassing indien:
ten aanzien van ongebouwde c.q. gebouwde onroerende zaken verschillende personen gelijkwaardige rechten hebben;
ten aanzien van een woonruimte sprake is van gebruik daarvan door leden van een gezamenlijke huishouding.
Voor de toepassing van dit besluit gelden voor de verschillende categorieën belastingplichtigen de navolgende regels.
Onroerende zaken (gebouwd/ongebouwd)
Indien ten aanzien van gebouwde dan wel ongebouwde onroerende zaken meerdere personen gelijkwaardige rechten hebben, wordt de aanslag in onderstaande volgorde gesteld op naam van:
degene die het grootste aandeel in het genotsrecht heeft;
degene die woonplaats heeft of gevestigd is binnen het gebied van het waterschap boven degene die daarbuiten woonplaats heeft of gevestigd is;
een natuurlijk persoon boven een niet-natuurlijk persoon;
een meerderjarige boven een minderjarige;
degene die het pand bewoont boven degene die het pand niet bewoont (geldt alleen voor gebouwde onroerende zaken);
de man boven de vrouw;
bij gelijke aandelen de oudste in leeftijd.
Ingezetenen
Indien ten aanzien van ingezetenen sprake is van gebruik van woonruimte door leden van een gezamenlijke huishouding wordt de aanslag gesteld op naam van degene die de aanslag in de onroerende-zaak-belastingen krijgt opgelegd..."
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd het dagelijks bestuur van het waterschap Roer en Overmaas verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tevens werd een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
Het waterschap Roer en Overmaas deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reactie van verzoeker gaf aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Tot begin 1998 was verzoeker samen met zijn broer en zijn drie zussen eigenaar van een pand in Valkenburg. Met dagtekening 31 maart 1999 zond het waterschap Roer en Overmaas aan verzoeker voor dit pand de aanslag waterschapslasten over 1998. De aanslag was op naam van verzoeker gesteld.
2. Begin april 1999 stuurde verzoeker de aanslag retour. In de begeleidende brief - door het waterschap Roer en Overmaas ontvangen op 6 april 1999 - deelde verzoeker het waterschap het volgende mee:
"...Hierbij doe ik u de ontvangen bescheiden retour komen. De reden hiervoor is de volgende:
Tot en met 1997 is mijn vader (...) in het betreffende pand (...) woonachtig geweest. Vanaf januari 1998 is het pand verkocht en is een nieuwe eigenaar in het betreffende pand gaan wonen.
Voor zover dit toch nog voor (mijn vader; N.o.) van belang zou zijn, (mijn vader; N.o.) is thans woonachtig te (...).
Eventuele nog af te handelen zaken betreffende het pand te Valkenburg worden geregeld door (mijn zus; N.o.) te Schin op Geul..."
3. Het waterschap Roer en Overmaas nam de hiervoor weergegeven brief als bezwaarschrift in behandeling. Bij besluit van 16 september 1999 verklaarde het waterschap - onder handhaving van de aanslag waterschapslasten - de bezwaren van verzoeker ongegrond. Daartoe werd in de bij het besluit gevoegde specificatienota het volgende overwogen:
" Reden tot overweging:
oneens met de belastingplicht.
Overweging:
aangezien belanghebbende op 1 januari van het belastingjaar bij het Rijkskadaster als (mede) genothebbende krachtens beperkt recht was geregistreerd, is reclamant derhalve belastingplichtig. Voor een eventuele verrekening van de waterschapslasten met een nieuwe eigenaar kunt u zich op grond van de transportakte richten tot de nieuwe eigenaar dan wel de notaris."
4. Omdat verzoeker het met deze reactie op zijn brief niet eens was, wendde hij zich met een verzoekschrift tot de Nationale ombudsman.
B. Standpunt verzoeker
Voor het standpunt van verzoeker wordt verwezen naar de klachtformulering onder klacht.
Ter toelichting bracht verzoeker in zijn verzoekschrift nog het volgende naar voren:
"...Ik heb een en ander hedenmiddag ook voorgelegd aan X. en Y. van Waterschap Roer en Overmaas. Maar hun reactie was dat alles volgens de regels gedaan wordt.
Het gaat om het volgende:
Enige tijd gelden heb ik een soort van aanslag ontvangen van Waterschap Roer en Overmaas. Op deze aanslag heb ik bijgevoegde brief geschreven (zie FEITEN, onder 2.; N.o.) Blijkbaar heeft Waterschap Roer en Overmaas deze brief als een bezwaarschrift opgevat. Uit hetgeen X. mij mededeelde heb ik kunnen opmaken dat men de betreffende brief niet naar mijn zus (...) te Schin op Geul. heeft doorgezonden; alhoewel ik daar wel uitdrukkelijk om gevraagd had.
Het gaat om het volgende:
Wij (mijn drie zussen, een broer en ondergetekende) zijn met zijn vijven eigenaar van het betreffende pand geweest. En blijkbaar moet er nog een aanslag van f 88,65 worden betaald. En dus, de logica ontgaat mij volledig, (...) stuurt Waterschap Roer en Overmaas de aanslag naar mij toe (...) of ik het hele bedrag maar wil betalen. Ik heb Waterschap Roer en Overmaas hierover opgebeld, maar hun regels waren volgens X. en Y. dat de oudste zoon er wordt uitgepikt en die moet dan betalen en vervolgens maar zien dat hij viervijfde gedeelte van de aanslag van zijn broer en zussen terug krijgt.
(...)
Waarom pikt men er de oudste zoon uit die het dan maar moet betalen/opknappen en niet het oudste kind? In dit geval mijn oudste zus. Vrouwen zijn toch zeker gelijkwaardig aan mannen?
Bovendien ben ik met mijn zussen niet meer 'on speaking terms' en ik twijfel er dan ook ten zeerste aan dat ik dat geld van hen zal terug krijgen. Ik weet zelfs niet eens waar twee van mijn zussen woonachtig zijn, dus het is voor mij ook praktisch een onmogelijke zaak om dit voor elkaar te krijgen.
Kan een instantie, in dit geval Waterschap Roer en Overmaas zomaar allerlei rare dwingende regels aan een individu opleggen? Het is toch zeker het probleem van Waterschap Roer en Overmaas en niet mijn probleem?
(...)."
C. Standpunt waterschap Roer en Overmaas
1. In het kader van het onderzoek door de Nationale ombudsman werden het waterschap Roer en Overmaas de volgende vragen voorgelegd:
"...Ingevolge artikel 142, eerste lid van de Waterschapswet kan, indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de belastingaanslag ten name van een van hen worden gesteld.
1. Welke overwegingen hebben ten grondslag gelegen aan de keuze van het waterschap Roer en Overmaas om van de in genoemd artikellid neergelegde discretionaire bevoegdheid gebruik te maken?
2. Welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van de keuze van degene op wiens naam de aanslag wordt gesteld?
3. Indien dit beleid is neergelegd in een verordening of een nadere regeling ontvang ik daarvan graag een exemplaar.
4. Op welke wijze is het beleid aan belastingplichtigen kenbaar gemaakt? Indien een informatiefolder/-brochure voorhanden is, verzoek ik u mij daarvan een exemplaar toe te zenden..."
2. Naar aanleiding van de klacht van verzoeker en in antwoord op de gestelde vragen deelde het waterschap Roer en Overmaas het volgende mee:
"...Vraag 1
Op grond van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur dient het aanwijzen van belastingplichtigen niet willekeurig te geschieden, maar dient hieraan een beleid ten grondslag te liggen. Omdat gemeenten en waterschappen veelal belasting heffen terzake van dezelfde belastingobjecten wordt landelijk steeds meer onderkend dat bij de aanwijzing van belastingplichtigen tussen waterschappen en gemeenten enige uniformiteit zou dienen te bestaan.
Hierover zijn de waterschappen door de Unie van Waterschappen geadviseerd. Dit advies treft u ter informatie hierbij aan. (Zie achtergrond, onder 3.; N.o.)
Vraag 2
Het beleid dat door het Waterschap Roer en Overmaas wordt gevoerd ten aanzien van de keuze van degene op wiens naam de aanslag wordt gesteld, is vastgelegd in het Besluit aanwijzing belastingplichtigen.
Vraag 3
Het hiervoor bedoelde besluit is bijgevoegd. (Zie achtergrond, onder 4.; N.o.)
Vraag 4
De openbare bekendmaking van dit besluit is eveneens bijgevoegd..."
3. Uit de bij de reactie van het waterschap gevoegde stukken blijkt dat het Besluit aanwijzing belastingplichtigen is bekend gemaakt in het 'Limburgs Dagblad' van 29 oktober 1997, in 'De Limburger' van 29 oktober 1997 en in de 'Maas- en Roerpost' van 30 oktober 1997.
4. In een telefonische toelichting deelde het waterschap Roer en Overmaas nog mee dat in dit geval de vijf eigenaren van het betreffende pand een gelijk aandeel in het genotsrecht hadden. Verder liet het waterschap weten dat de beleidsregels, zoals neergelegd in het Besluit aanwijzing belastingplichtigen van het Waterschap Roer en Overmaas, zijn afgestemd met de betreffende gemeenten. In dit verband verwees het waterschap naar het advies van de Unie van Waterschappen van 6 december 1996, waarin wordt geadviseerd om uit doelmatigheidsoverwegingen de oplegging van de aanslag waterschapslasten zoveel mogelijk te laten aansluiten bij de WOZ-beschikking (zie achtergrond, onder 3.). Dit is ook de reden waarom het waterschap in zijn beleid de man boven de vrouw stelt. De WOZ-beschikking wordt om doelmatigheidsredenen ook gezonden aan de man. Indien het waterschap - bijvoorbeeld in het geval van een huwelijksgemeenschap - de aanslag waterschapslasten zou toezenden aan de vrouw, kan dit leiden tot een reactie richting waterschap, waarbij de belastingplichtige - de vrouw - er op wijst dat zij nooit een WOZ-beschikking heeft gekregen. De op de WOZ-beschikking vermelde waarde geldt immers in beginsel ook voor de door het waterschap op te leggen aanslag, aldus het waterschap in zijn nadere toelichting.
Tot slot wees het waterschap er nog op dat de ervaring heeft geleerd dat deze beleidsregels passend zijn, in die zin dat deze er niet toe leiden dat dubbele aanslagen worden opgelegd dan wel dat belastingplichtigen worden overgeslagen.
5. In antwoord op nadere vragen van de Nationale ombudsman, deelde het waterschap Roer en Overmaas nog het volgende mee:
"...Het waterschap wijkt op grond van bijzondere feiten en omstandigheden wel eens af van hetgeen zoals dat is neergelegd in het Besluit aanwijzing belastingplichtigen.
(...)
Afwijking van het beleid met betrekking tot de aanwijzing van belastingplichtigen vindt uitsluitend plaats indien door álle bij een op te leggen c.q. opgelegde aanslag betrokken partijen schriftelijk wordt verklaard dat zij instemmen met aanwijzing van een andere belastingplichtige dan degene die op grond van het beleid als belastingplichtige wordt aangemerkt.
In het geval van (verzoeker; N.o.) betekent dit dat de zus van (verzoeker; N.o.) uitsluitend na ontvangst van een daartoe zowel door (verzoeker; N.o.) als zijn zus ondertekende instemmende verklaring, als belastingplichtige kan/mag worden aangewezen in plaats van (verzoeker; N.o.). (Verzoeker; N.o.) is hieromtrent geïnformeerd.
(...)
Aangezien een verklaring als hiervoor (...) bedoeld niet is ontvangen, was afwijking van het beleid zoals neergelegd in het Besluit aanwijzing belastingplichtigen in casu niet aan de orde..."
D. Reactie verzoeker
In reactie op het verslag van bevindingen deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
"Punt 1:
Uit de reactie van het Waterschap Roer & Overmaas maak ik op dat zij van mening zijn dat zij conform de regels gehandeld hebben. Dit wordt door hen o.a. onderbouwd met advertenties die in 1997! in Maas- en Roerpost, in het Limburgs Dagblad en in De Limburger geplaatst zijn. De opmerking die ik hierbij zou willen maken is dat men van mij niet kan verwachten dat ik de Maas- en Roerpost lees. Dat doe ik dan ook niet. Noch lees ik regelmatig de Limburger; noch het Limburgs Dagblad. Noch heb ik ooit enig schrijven van Waterschap Roer & Overmaas ontvangen waarin het in de bedoelde advertenties gestelde aan mijn persoon bekend werd gemaakt.
Punt 2:
Ik heb mijn persoonlijk aandeel betaald en blijf de overtuiging toegedaan dat ik hiermede mijn volledige plicht gedaan heb.
Punt 3:
Om gezondheidsredenen, om moverende redenen en omdat ik met mijn drie zussen ernstig gebrouilleerd ben kan van mij redelijkerwijze niet verwacht worden dat ik met hen contact ga opnemen (ik weet niet eens waar twee van mijn zussen wonen). Dit zou tijdrovend en derhalve kostbaar onderzoek van mijn kant vergen. Indien ik deze kosten zou moeten maken dan moet ik deze kosten ook, bijvoorbeeld bij Waterschap Roer & Overmaas kunnen declareren. Deze kosten zullen hoger zijn dan het bedrag dat men via mij nog van mijn familieleden wil innen. Derhalve ben ik van mening dat in het onderhavige geval de eventueel te maken kosten niet in verhouding staan met het openstaande bedrag. Redenen waarom ik van mening ben dat alleen al om deze laatste reden voor mij de kwestie als afgehandeld zou moeten worden beschouwd. Kortom, de te maken kosten staan in geen verhouding tot het nog openstaande bedrag. Reden waarom Waterschap Roer & Overmaas van verdere pogingen het bedrag te innen dient af te zien.
Punt 4:
Betreft het antwoord van Waterschap Roer & Overmaas op vraag 2. Zie aub bijlage van 06 december 1999 (zie bevindingen, onder C.5.; N.o.). Met betrekking hiermede het volgende;
Ik ontken zeer ten stelligste dat ik door Waterschap Roer & Overmaas op een dergelijke wijze hetzij schriftelijk hetzij mondeling geïnformeerd ben (…). Althans zeer zeker niet vóórdat ik begin april mijn reactie heb doen toekomen aan Waterschap Roer & Overmaas; een reactie die, zoals mij veel later gebleken is, door Waterschap Roer & Overmaas behandeld is als een bezwaarschrift.
Derhalve:
Was het mij onmogelijk, ook indien ik dit gewild zou hebben, te handelen, c.q. hen een verklaring te doen toekomen zoals bedoeld in het antwoord (…) van 06 december 1999.
Punt 5:
Als laatste punt zou ik willen (voor zover nogmaals benadrukken) stellen dat:
Mijn gezondheidstoestand het niet toelaat dat ik zelf op onderzoek uitga en mijn drie zussen ga overhalen hun deel te betalen. Derhalve zal ik dit moeten laten doen. Dit zal hoge kosten met zich meebrengen. Kosten die ver uitstijgen boven het totaal openstaande bedrag. Indien ik deze kosten moet maken, diens mijns inziens Waterschap Roer & Overmaas deze kosten te vergoeden.
Indien 'er' uiteindelijk besloten zal worden dat, mede in aanmerking genomen dat ik mijn deel reeds aan Waterschap Roer & Overmaas betaald heb, ben ik van mening dat deze kwestie dan verder geseponeerd dient te worden. Althans dat men mij, mijn persoonlijke positie en omstandigheden in aanmerking genomen, ontslaat van de eventuele verplichting het totale bedrag te betalen."
Beoordeling
1. Tot begin 1998 was verzoeker samen met zijn broer en zijn drie zusters eigenaar van een pand in Valkenburg. Met dagtekening 31 maart 1999 zond het waterschap Roer en Overmaas (hierna: het waterschap) aan verzoeker voor dit pand de aanslag waterschapslasten over 1998. De aanslag was op naam van verzoeker gesteld.
Verzoeker zond deze aanslag begin april naar het waterschap retour. In de begeleidende brief wees verzoeker het waterschap erop dat eventueel nog af te handelen zaken betreffende het onderhavige pand werden geregeld door zijn zuster te Schin op Geul.
2. Het waterschap nam de brief van verzoeker als bezwaarschrift in behandeling en verklaarde het bij besluit van 16 september 1999 ongegrond. Het waterschap overwoog daarbij dat verzoeker op 1 januari van het belastingjaar als (mede) genothebbende krachtens beperkt recht was geregistreerd en om die reden belastingplichtig was. Het waterschap wees er nog op dat verzoeker zich voor een eventuele verrekening van de waterschapslasten met een nieuwe eigenaar op grond van de transportakte tot de nieuwe eigenaar dan wel tot de notaris kon richten.
3. Verzoeker klaagt erover dat het waterschap de aanslag waterschapslasten 1998 niet heeft doorgestuurd naar zijn zuster te Schin op Geul. Verzoeker stelt dat hij het waterschap hier nadrukkelijk om had verzocht.
4. Op grond van de Waterschapswet (zie achtergrond, onder 1. en 2.) komt het waterschap de bevoegdheid toe om in een situatie als deze, waarin er ten aanzien van een belastingobject sprake is van meer dan één belastingplichtige, de belastingaanslag slechts ten name van een van hen te stellen. Dit betekent dat in een dergelijk geval één van de belastingplichtigen als belastingschuldige wordt aangewezen op wie de hele aanslag kan worden verhaald. Deze bevoegdheid is blijkens de toelichting in de wet opgenomen om een doelmatig beleid mogelijk te maken voor het opleggen en invorderen van aanslagen.
Wat betreft de keuze van degene op wiens naam de aanslag zal worden gesteld, wordt door het waterschap het beleid gevoerd, zoals dat is neergelegd in het Besluit aanwijzing belastingplichtigen van het waterschap Roer en Overmaas (zie achtergrond, onder 4.)
5. Aangezien verzoeker op 1 januari 1998 met betrekking tot het onderhavige pand als mede-genothebbende krachtens beperkt recht stond geregistreerd, kon het waterschap, gelet op de bepalingen in de Waterschapswet, in beginsel verzoeker aanwijzen als belastingplichtige en de aanslag waterschapslasten 1998 op zijn naam stellen. De Nationale ombudsman mag echter geen oordeel geven over de vraag of de tenaamstelling juist is, met andere woorden of het waterschap op grond van zijn beleid terecht verzoeker en niet één van zijn broers of zusters als belastingplichtige heeft aangewezen (zie BEVOEGDHEID). Deze vraag had in het kader van een beroepsprocedure tegen de onderhavige aanslag aan de belastingrechter kunnen worden voorgelegd. In het verlengde hiervan is het ook niet aan de Nationale ombudsman om zich inhoudelijk uit te spreken over het beleid, zoals dat is neergelegd in het Besluit aanwijzing belastingplichtigen waterschap Roer en Overmaas.
6. Nu de aanslag waterschapslasten 1998 op naam van verzoeker is gesteld, was er voor het waterschap geen aanleiding om de aanslag door te sturen naar zijn zuster te Schin op Geul.
Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat hij met zijn zusters niet meer 'on speaking terms' is en ook niet weet waar twee van zijn drie zusters wonen, zodat het voor hem praktisch onmogelijk is om het geld van hen terug te krijgen, zijn dit omstandigheden die in dit verband geen rol kunnen spelen en overigens voor risico van verzoeker dienen te blijven. Daar komt bij dat verzoeker deze argumenten eerst in de procedure bij de Nationale ombudsman naar voren heeft gebracht, zodat het waterschap - zo daar al aanleiding toe zou zijn - daarmee geen rekening kon houden.
De onderzochte gedraging is dan ook behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het waterschap Roer en Overmaas te Sittard, die wordt aangemerkt als een gedraging van het dagelijks bestuur van het waterschap Roer en Overmaas te Sittard, is niet gegrond.