Op 17 augustus 1999 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer O. te Vledder, met een klacht over een gedraging van het College van procureurs-generaal.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Justitie, werd een onderzoek ingesteld.
Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:
Verzoeker klaagt erover dat het College van procureurs-generaal zijn verzoek van 4 juni 1999 om vergoeding van de door hem gemaakte kosten in het kader van de procedure van administratief beroep bij de officier van justitie, tegen een op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften gegeven beschikking, heeft afgewezen.
Achtergrond
1. Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften
artikel 13a, eerste lid:
"De kantonrechter is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij het kantongerecht redelijkerwijs heeft moeten maken. (...) Het Besluit proceskosten bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing. (...)."
2. Algemene wet bestuursrecht
artikel 8:36:
"1. Aan de door de rechtbank opgeroepen getuigen (...) wordt ten laste van het Rijk een vergoeding toegekend. Het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing.
2. De partij die een getuige (...) heeft meegebracht of opgeroepen (...) is aan deze een vergoeding verschuldigd. Het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde is van overeenkomstige toepassing."
artikel 8:75, eerste lid:
"De rechtbank is bij uitsluiting bevoegd een partij te veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. (...)"
3. Besluit proceskosten bestuursrecht
artikel 1:
"Een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend betrekking hebben op:
a. kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand,
b. kosten van een getuige of deskundige die door een partij is meegebracht of opgeroepen, dan wel van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht,
c. reis- en verblijfkosten van een partij,
d. verletkosten van een partij,
e. kosten van uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telexen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken, en
f. kosten van het als gemachtigde optreden van een arts in zaken waarin enig wettelijk voorschrift verplicht tot tussenkomst van een gemachtigde die arts is."
artikel 2:
"1. Het bedrag van de kosten wordt bij de uitspraak als volgt vastgesteld:
(...)
b. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel b: op de vergoeding die ingevolge artikel 8:36, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is verschuldigd;
c. ten aanzien van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel c: overeenkomstig artikel 6, eerste lid, onderdeel III, van het Besluit tarieven in strafzaken;
(...)"
4. Besluit tarieven in strafzaken:
Artikel 6:
"1. Voor reis- en verblijfkosten als bedoeld in artikel 6 van de Wet tarieven in strafzaken zijn vergoedingen verschuldigd berekend naar de volgende tarieven:
(...)
III. (...) aan getuigen (...) de reiskosten per openbaar middel van vervoer, laagste klasse (...)."
5. In rapport 93/605 heeft de Nationale ombudsman onder meer overwogen dat het enkele feit dat de Wahv niet de mogelijkheid bood tot het vergoeden van kosten, op zich zelf onvoldoende grond was om een verzoek daartoe af te wijzen.
6. In rapport 99/74 heeft de Nationale ombudsman onder meer overwogen dat hij kon instemmen met de beoordeling door het College van procureurs-generaal van schadevergoedingsverzoeken in het kader van de Wahv analoog aan het bepaalde in artikel 13a van de Wahv, in samenhang met het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Onderzoek
In het kader van het onderzoek werd Minister van Justitie verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren.
Tevens werd de Minister van Justitie een aantal specifieke vragen gesteld.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De Minister van Justitie deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen. De reactie van verzoeker gaf geen aanleiding het verslag aan te vullen.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau zond verzoeker op 2 april 1999 een beschikking krachtens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Verzoeker stelde tegen deze beschikking beroep in bij de officier van justitie te Breda. Deze honoreerde het beroep, en vernietigde de beschikking.
2.1. Bij brief van 4 juni 1999 vroeg verzoeker de officier van justitie te Breda om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met het ingestelde beroep. In die brief deelde verzoeker onder meer het volgende mee:
"Met instemming heb ik kennisgenomen van uw beslissing om de bestreden beschikking te vernietigen.
Ik vond het in ieder geval een belastende en vervelende geschiedenis.
Bovendien heeft het opstellen van dit bezwaarschrift met de 4 bijlagen veel tijd gekost. En daarnaast noem ik hieronder de andere werkzaamheden:
- het speciaal hiervoor elders kopiëren van de verschillende bescheiden,
- het ter post bezorgen ivm. het aangetekend verzenden van het bezwaarschrift,
- het 3x naar Steenwijk rijden om eerst een fotorolletje aan te schaffen en daarna voor het laten ontwikkelen/afdrukken en later hiervan de resultaten ophalen,
- naar het Hoveniersbedrijf/Tuincentrum te Fluitenberg te gaan voor het bespreken en ondertekenen van de getuigenverklaringen.
En daarnaast heeft deze zaak mij genoodzaakt om behoorlijk was onkosten te maken, te weten een bedrag van ƒ 104,21.
(...)
Ik verzoek u nu beleefd om ervoor te willen zorgdragen, dat ik deze gemaakte kosten vergoed krijg.
Ik ben u daar bij voorbaat zeer erkentelijk voor."
2.2. In een bijlage bij deze brief specificeerde verzoeker de kosten als volgt:
"...Specificatie van de noodzakelijk gemaakte onkosten.
(bezwaarschrift d.d. 14-4-'99).
- Aantekenen M.H.R.
ƒ 14,50
- 3x Vledder-Steenwijk vv. eigen verv. totaal 63 km. à ƒ 0,50
ƒ 31,50
(t.w. voor - aanschaf fotorolletje
- wegbrengen voor ontw./afdr.
- ophalen resultaten).
- 1 x Vledder-Fluitenberg vv. eigen verv. 61 km. à ƒ 0,50
ƒ 30,50
- Aankoop van speciaal voor dit doel aangeschaft fotorolletje
ƒ 8,95
- Ontwikkelen
ƒ 4,95
- 4 afdrukken 4 x 0,89
ƒ 1,16
- Kopieën
ƒ 0,70
- Telefoonkosten met juridische afd. ANWB (2x)
ƒ 9,00
- Tel. met politie district Assen
ƒ 1,00
- Aanvraagkosten KPN tel.nr. politie District Breda
ƒ 0,95
- Telefoonkosten met politie Distr. Breda
ƒ 1,00 +
Totaal gemaakte onkosten:
ƒ 104,21
..."
3. Op 7 juni 1999 deelde de officier van justitie te Breda verzoeker mee dat hij het verzoek om (onkosten)vergoeding had doorgezonden naar het College van procureurs-generaal.
4. Het College antwoordde verzoeker bij brief van 29 juni 1999 als volgt:
"...De Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV) kent geen regeling voor schadevergoeding na een vernietigde beschikking door de officier van justitie. Deze schadeclaims worden daarom analoog aan artikel 13a WAHV (zie ACHTERGROND, onder 1.; N.o.), dat een regeling voor vergoeding van proceskosten na een vernietigde beschikking door de kantonrechter bevat, door het College van procureurs-generaal beoordeeld.
In het algemeen komen voor vergoeding in aanmerking reis-, verblijf- en verletkosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling ter zitting van de officier van justitie of rechter en derhalve niet de tijd die met de voorbereiding van de zaak is gemoeid. Voorwaarde is tevens dat deze kosten werkelijk gemaakt zijn, redelijkerwijs gemaakt moesten worden en niet onredelijk hoog zijn. Reiskosten worden in beginsel op basis van tweede klasse openbaar vervoer vergoed.
Kosten die gemoeid zijn met de voorbereiding en het opstellen van het beroepschrift komen niet voor vergoeding in aanmerking. Kosten die, gelet op hun aard en omvang, in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening komen, zoals telefoon-, porto- en kopieerkosten, komen eveneens niet voor vergoeding in aanmerking.
De door u gemaakte kosten vallen onder de voorbereiding en het opstellen van het beroepschrift. Bovendien had volstaan kunnen worden met het voeren van verweer waarbij de politie aanvullend onderzoek had kunnen verrichten. Hierop gelet ben ik van mening dat de door u gemaakte kosten op grond van bovenstaand beleid niet voor vergoeding in aanmerking komen. Derhalve wijs ik uw verzoek tot vergoeding van de gemaakte kosten van fl 104,21,- af.
Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd..."
5. Verzoeker reageerde hierop bij brief van 27 juli 1999 als volgt:
"...Bovengenoemd schrijven eindigt u met de zinsnede: "Ik vertrouw erop u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd." In tegendeel, dat heeft u helaas helemaal niet gedaan. Het is immers van de gekke, dat ik door een foutief, ten onrechte opgelegde bekeuring opgezadeld ben geworden met enkele uren arbeid om het bezwaarschrift voor te bereiden, op te stellen en te verzenden en dan zou ik nog niet eens de onkosten die dit met zich meebrengt, vergoed krijgen.
Ik maak dan ook duidelijk bezwaar tegen uw beschikking.
Overigens schrijft u in uw brief, dat volstaan had kunnen worden met het voeren van verweer bij de politie.
Hiertegen wil ik 2 argumenten aanvoeren:
a. In de genoemde beschikking staat, dat indien men het met deze beschikking niet eens is, schriftelijk beroep kan worden ingesteld bij de officier van justitie te Breda; en,
b. In mijn bezwaarschrift aan de officier van justitie te Breda van 14-4-'99 schrijft ik op pagina 3, punt 5, het volgende:
"De politie in Breda zei mij daarna op 31/3 desgevraagd ....." en "dat zelfs voor een naaste medewerker van het district Breda" schriftelijk bezwaar bij de officier van justitie moet worden ingediend.
Verder schrijft u in uw brief, begin 3e alinea: "In het algemeen ....."enz.
Ik lees hieruit, dat het in principe mogelijk is, dat voor deze kwestie enige compensatie wordt gegeven.
In feite ben ik van mening, dat mijn verzoek onvoldoende is behandeld..."
6. Vervolgens deelde het College verzoeker bij brief van 5 augustus 1999 het volgende mee:
"...De kantonrechter is tot dusverre bij een beoordeling van de kosten op grond van het bepaalde in artikel 13a van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften zeer terughoudend geweest. De Nationale ombudsman heeft reeds eerder kennisgenomen van de beleidslijn van het College (zie onder meer rapport 93/605) (zie ACHTERGROND, onder 5.; N.o.) en daarbij geoordeeld dat de beleidslijn geen onbehoorlijke gedraging oplevert. De door u aangedragen feiten en omstandigheden geven mij geen aanleiding om van deze beleidslijn af te wijken.
Overigens ben ik het met u eens dat u schriftelijk bezwaar had moeten indienen. U had echter niet zelf op onderzoek uit hoeven te gaan. Indien u enkel uw bezwaren kenbaar had gemaakt bij de officier van justitie in het kader van uw bezwaarschrift, had de officier van justitie, wanneer hij nog vragen had of uw verweer had willen verifiëren, de politie opdracht kunnen geven om het nadere onderzoek te verrichten dat u thans zelf hebt verricht. Een hernieuwde bestudering van de stukken heeft mij niet tot een ander standpunt gebracht.
Gelet op het vorenstaande kan ik u geen schadevergoeding toekennen.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, hoewel ik verwacht dat mijn beslissing niet op uw volledige begrip kan rekenen..."
B. Standpunt verzoeker
Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT.
C. Standpunt mINISTER VAN JUSTITIE
In zijn reactie op de klacht bracht de Minister van Justitie onder meer het volgende naar voren:
"De feitelijke gang van zaken is geweest dat de heer O. (verzoeker; N.o.) op 4 juni 1999 bij de officier van justitie te Breda een verzoek heeft ingediend tot vergoeding van de door hem gemaakte kosten in verband met een hem ten onrechte opgelegde beschikking in de zin van de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften (WAHV). De WAHV kent geen regeling voor schadevergoeding na een vernietigde beschikking door de officier van justitie. Deze schadeclaims worden daarom door het College van procureurs-generaal analoog beoordeeld aan artikel 13a WAHV, dat een regeling voor vergoeding van proceskosten na een vernietigde beschikking door de kantonrechter bevat. Het verzoek is door de officier van justitie te Breda dan ook aan het College doorgeleid.
Bij de beoordeling van verzoeken als dat van de heer O. wordt een beleid gehanteerd, dat is gebaseerd op artikel 13a WAHV, het Besluit proceskosten bestuursrecht, de artikelen 8:36 en 8:75 Algemene wet bestuursrecht en het Besluit tarieven in strafzaken. (zie ACHTERGROND; N.o.). Dit beleid is als volgt:
In het algemeen komen voor vergoeding in aanmerking reis-, verblijf- en verletkosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling ter zitting van de officier van justitie of rechter en derhalve niet de tijd die met de voorbereiding van de zaak is gemoeid. Voorwaarde is tevens dat deze kosten werkelijk gemaakt zijn, redelijkerwijs gemaakt moesten worden en niet onredelijk hoog zijn.
Reiskosten worden in beginsel op basis van tweede klasse openbaar vervoer vergoed. Daarop is uitzondering mogelijk in die gevallen waarin wordt gekozen om met eigen vervoer te reizen over een afstand die groter is dan 425 kilometer (retour). In dat geval hanteert de NS een maximumtarief van ƒ 73,50 (dagkaart). Bij dergelijke afstanden vindt daarom op gronden van redelijkheid en billijkheid naar analogie van het Reisbesluit binnenland vergoeding plaats van ƒ 0,19 cent per kilometer.
Kosten die gemoeid zijn met de voorbereiding en het opstellen van het beroepschrift komen niet voor vergoeding in aanmerking. Kosten die, gelet op hun aard en omvang, in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening komen, zoals telefoon-, porto- en kopieerkosten, komen eveneens niet voor vergoeding in aanmerking.
Blijkens uw rapport naar aanleiding van de klacht van L. (99/74) (zie ACHTERGROND, onder 6; N.o.) heeft het uw instemming verzoeken om schadevergoedingen als dat van de heer O. te beoordelen aan de hand van artikel 13a WAHV en het Besluit proceskosten bestuursrecht en oordeelde u in die casus dat de gedragslijn van het College 'behoorlijk' was.
De kosten die de heer O. gemaakt heeft naar aanleiding van de hem opgelegde beschikking bleken niet te vallen onder één van de hierboven omschreven categorieën kosten die voor vergoeding in aanmerking komen. Aan de heer O. is daarom door het College bij brief van 29 juni 1999 bericht dat zijn verzoek afgewezen werd, omdat zijn kosten onder de noemer 'voorbereiding en opstellen van een beroepschrift' vallen. In de brief aan de heer O. van het College van procureurs-generaal d.d. 5 augustus 1999, waarin het verzoek van de heer O. om heroverweging van het eerste standpunt wordt afgewezen, wordt ondermeer verwezen naar uw rapport 93/605. In dat rapport geeft u aan dat er, ondanks het feit dat de WAHV geen regeling kent voor vergoeding van kosten na vernietiging van een opgelegde beschikking (thans kent de WAHV die regeling enkel voor door de kantonrechter vernietigde beschikkingen), er bij een dergelijke vernietiging in beginsel reden kan zijn voor vergoeding van de gemaakte kosten. U geeft in dat rapport aan dat daarbij van het volgende uit moet worden gegaan: de kosten moeten noodzakelijkerwijs zijn gemaakt en niet onnodig hoog zijn. Dat oordeel wordt naar mijn mening ook weerspiegeld in het beleid dat het College hanteert.
Ik wil hieronder analoog aan uw rapporten 93/605 en 99/74 de afzonderlijke door de heer O. opgevoerde kostenposten in ogenschouw nemen.
1. de aangetekende verzending van het bezwaarschrift
Niet gesteld kan worden dat het noodzakelijk is een bezwaarschrift aangetekend te verzenden. Er had volstaan kunnen worden met het onder normale frankering verzenden van het bezwaarschrift. De kosten daarvan waren overigens als kosten die gelet op hun aard en omvang in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening komen, ook niet voor vergoeding in aanmerking gekomen.
2. kosten foto's
Deze kosten vallen uiteen in twee onderdelen:
a) Reiskosten voor het aanschaffen van een fotorolletje, het ter ontwikkeling aanbieden van de film en het ophalen van de foto's.
Niet valt in te zien waarom de heer O. reiskosten heeft moeten maken, nu hij ook in zijn woonplaats een fotorolletje aan had kunnen schaffen en laten ontwikkelen. Deze kosten zijn derhalve geenszins noodzakelijkerwijs gemaakt.
b) de aanschaf van een fotorolletje, het ontwikkelen van de foto's en de afdrukken
De vraag rijst of het noodzakelijk was om deze kosten te maken. Ik ben van mening dat die vraag ontkennend beantwoord moet worden nu de heer O. over getuigenverklaringen kon beschikken waaruit bleek dat het niet zijn auto geweest kon zijn, die voor een snelheidsovertreding werd gefotografeerd in Breda.
3. reiskosten Vledder-Fluitenberg
Deze kosten zijn gemaakt om getuigenverklaringen te bespreken en te laten ondertekenen. De kosten zijn in mijn optiek niet noodzakelijk gemaakt. Met betrekking tot het bespreken van de verklaringen had immers kunnen worden volstaan met het voeren van één of meerdere telefoongesprekken, terwijl het ondertekenen had kunnen geschieden door middel van een briefwisseling. De kosten van een dergelijke handelwijze zouden beduidend lager hebben gelegen (en niet voor vergoeding in aanmerking zijn gekomen, omdat ze naar hun omvang en aard in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening komen).
Met betrekking tot de kosten van de getuigenverklaringen ben ik voorts van mening dat de heer O. in zijn bezwaarschrift aan had kunnen geven dat zijn verweer (dat de geconstateerde overtreding niet met zijn auto begaan kón zijn) werd ondersteund door twee getuigen, van wie hij de namen en adressen had kunnen geven. Op de officier van justitie had dan de plicht gerust het verweer te onderzoeken, hetgeen in zou hebben gehouden dat de heer O. in het geheel geen kosten had hoeven maken.
4. de kopieerkosten
Deze kosten komen gezien hun aard en omvang in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening en daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
5. diverse telefoonkosten
Deze kosten komen gezien hun aard en omvang in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening en daarom niet voor vergoeding in aanmerking.
Ik meen dat de behandeling van het verzoek door het College heeft plaatsgevonden met inachtneming van de wettelijke kaders en in overeenstemming met uw rapporten 93/605 en 99/74 en acht de klacht van de heer O. dan ook niet gegrond."
Beoordeling
1. Het Centraal Justitieel Incasso Bureau zond verzoeker op 2 april 1999 een beschikking krachtens de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv). Verzoeker stelde tegen deze beschikking beroep in bij de officier van justitie te Breda. Deze honoreerde het beroep, en vernietigde de beschikking.
2. Bij brief van 4 juni 1999 vroeg verzoeker om vergoeding van de kosten die hij had gemaakt in verband met het ingestelde beroep. Hij deelde mee dat het ging om vergoeding van kosten voor het aangetekend verzenden van het bezwaarschrift; kosten voor de aanschaf van een fotorolletje, het ontwikkelen van de film, en het afdrukken van de foto's; reiskosten voor het aanschaffen van een fotorolletje, het ter ontwikkeling aanbieden van de film, en het ophalen van de foto's; reiskosten ten behoeve van getuigenverklaringen; kopieerkosten, en telefoonkosten.
3. Verzoeker klaagt erover dat het College van procureurs-generaal zijn verzoek van 4 juni 1999 om vergoeding van de door hem gemaakte kosten heeft afgewezen.
4. Het College van procureurs-generaal deelde verzoeker bij de afwijzing mee dat de Wahv geen regeling kent voor schadevergoeding na een vernietigde beschikking door de officier van justitie (zie BEVINDINGEN, onder A.4.) Deze schadeclaims worden daarom analoog aan artikel 13a Wahv (zie ACHTERGROND, onder 1.), dat een regeling voor vergoeding van proceskosten na een vernietigde beschikking door de kantonrechter bevat, door het College beoordeeld.
Het College deelde ten aanzien van het in dit kader gevolgde beleid het volgende mee.
In het algemeen komen voor vergoeding in aanmerking reis-, verblijf- en verletkosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling ter zitting van de officier van justitie of rechter, en derhalve niet de tijd die met de voorbereiding van de zaak is gemoeid. Voorwaarde is tevens dat deze kosten werkelijk gemaakt zijn, redelijkerwijs gemaakt moesten worden, en niet onredelijk hoog zijn.
Kosten die gemoeid zijn met de voorbereiding en het opstellen van het beroepschrift komen niet voor vergoeding in aanmerking. Kosten die, gelet op hun aard en omvang, in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening komen, zoals telefoon-, porto- en kopieerkosten, komen eveneens niet voor vergoeding in aanmerking.
De Nationale ombudsman kan instemmen met deze wijze van beoordeling door het College.
5. Zoals de Minister in zijn reactie op de klacht ook heeft gesteld (zie BEVINDINGEN, onder C.) zijn de door verzoeker opgevoerde reiskosten ten behoeve van de foto's en de getuigenverklaringen niet noodzakelijkerwijs gemaakt. Verzoeker had ook in zijn eigen woonplaats een fotorolletje kunnen kopen, laten ontwikkelen, en afdrukken. Met betrekking tot de betreffende getuigenverklaringen had verzoeker kunnen volstaan met een of meerdere telefoongesprekken, en/of een briefwisseling.
De overige kosten (te weten, kosten voor het aangetekend verzenden van het bezwaarschrift; kosten voor aanschaf, ontwikkelen, en afdrukken van het fotorolletje; kopieerkosten, en telefoonkosten) vallen naar het oordeel van de Nationale ombudsman in de categorie kosten die gelet op hun aard en omvang in het maatschappelijk verkeer voor eigen rekening komen.
Het College heeft verzoekers schadeclaim dan ook in redelijkheid kunnen afwijzen. De onderzochte gedraging is behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van het College van procureurs-generaal, die wordt aangemerkt als een gedraging van Minister van Justitie, is niet gegrond.