Verzoeker klaagt erover dat ambtenaren van het Korps Landelijke Politiediensten hem op 16 februari 2000 op een onjuiste en gevaarlijke wijze op de A1 hebben staande gehouden.
Beoordeling
1. Verzoeker reed in zijn personenauto op 16 februari 2000 om ongeveer 14.00 uur op de A1, op de vluchtstrook. Schuin achter verzoeker, op de rechterrijstrook, reed de heer V. in een oprijwagen. Ambtenaren van het Korps Landelijke Politiediensten, de heren K. en Ko., in uniform gekleed en in een onopvallende politieauto, hielden verzoeker en de heer V. staande. De heer V. werd staande gehouden wegens het rijden in een auto waarvan de APK-keuring was vervallen, en verzoeker wegens het rijden op de vluchtstrook. De heer V. kreeg hiervoor een administratieve beschikking van f 180 en verzoeker een administratieve beschikking van f 300.
2. Vast staat dat de betrokken ambtenaren eerst V. inhaalden, en vervolgens voor verzoeker gingen rijden. De betrokken ambtenaren gaven verzoeker het teken "volgen politie" met behulp van een transparant bord aan de achterzijde van hun auto. V. bleef op de rechterrijstrook rijden. Op het moment dat verzoeker achter de betrokken ambtenaren aan afsloeg op de uitvoegstrook naar een parkeerplaats, maakte V. aanstalten om zijn weg te vervolgen. Daarom gaven de betrokken ambtenaren de heer V. met de hand een volgteken en minderden snelheid. De betrokken ambtenaren reden op dat moment half op de uitvoegstrook en half op de blokmarkering. V. moest daardoor afremmen om alsnog te kunnen uitvoegen.
3. Volgens verzoeker had hij in zijn achteruitkijkspiegel gezien dat de betrokken ambtenaren V. snel hadden ingehaald, en niet voor V. waren gaan rijden. Zij waren meteen voor hem, verzoeker, gaan rijden. Daarbij hadden de betrokken ambtenaren V. geen stopteken gegeven. Daarna hadden de betrokken ambtenaren afgeremd op het moment dat zij half op de uitvoegstrook en half op de hoofdrijbaan reden, om de heer V. ook staande te houden, V. had op dat moment met een hogere snelheid gereden dan hij, verzoeker, had, en was daardoor recht op zijn auto afgekomen, waarbij V. hard had moeten afremmen om een aanrijding met zijn auto te voorkomen, aldus verzoeker. Volgens verzoeker was hij aldus door toedoen van de betrokken ambtenaren in een gevaarlijke situatie gekomen.
V. heeft verzoekers lezing bevestigd.
4. De betrokken ambtenaren hebben naar voren gebracht dat zij eerst voor V. waren gaan rijden, alvorens zij verzoeker een stopteken hadden gegeven, en dat zij V. duidelijk een stopteken hadden gegeven, middels een transparant bord aan de achterzijde van hun auto. Verzoeker had dit niet kunnen waarnemen, omdat hij op dat moment vóór hen reed. Volgens Ko. had V. met zijn vinger naar zijn borst gewezen, en had hij daarmee kennelijk bedoeld te vragen of de betrokken ambtenaren hem bedoelden. Vervolgens hadden zij hem kenbaar gemaakt middels een gebaar met hand en vinger dat hij hen moest volgen, aldus Ko.
5. Wanneer een politieambtenaar in een niet als zodanig herkenbare surveillance-auto rijdt, dient hij in beginsel alleen burgers tot stoppen te manen, wanneer voldoende duidelijk is gemaakt dat er sprake is van een politieoptreden. Dit kan bijvoorbeeld door het duidelijk zichtbaar laten oplichten van een tekst "volgen politie" op een transparant bord. Wanneer het daarbij na het constateren van een verkeersovertreding niet direct mogelijk is om de overtreder staande te houden zonder op dat moment onnodig de veiligheid van het verkeer in gevaar te brengen, verdient het de voorkeur om de staande houding uit te stellen totdat de eerstvolgende mogelijkheid zich voordoet waarbij dit veilig kan plaatsvinden, zonder de overtreder uit het oog te verliezen.
6. Op het punt of de betrokken ambtenaren aan V. een stopteken hebben gegeven, alvorens aan verzoeker een stopteken te geven, staan de lezingen tegen over elkaar.
Verzoeker heeft niet kunnen waarnemen (via zijn achteruitkijkspiegel) of de betrokken ambtenaren aan V. al dan niet een stopteken hebben gegeven door middel van het transparante bord aan de achterkant van hun auto, omdat hij op dat moment vóór hen reed. V. heeft zelf ontkend dat hij een stopteken had gekregen.
Er zijn geen feiten of omstandigheden op grond waarvan de ene lezing meer aannemelijk moet worden geacht dan de andere. Daarom kan niet met zekerheid worden vastgesteld of de betrokken ambtenaren naast verzoeker ook V. voldoende hebben duidelijk gemaakt gemaakt dat sprake was van een stopteken, van de politie.
7. Vast staat dat de politieauto heeft geremd. Ook staat vast dat daardoor verzoeker en daardoor weer V., die achter verzoeker reed, moesten remmen. Aangezien V. zijn weg op de rechter rijbaan vervolgde, is aannemelijk dat V. door de wijze van staande houden plotseling heeft moeten remmen om te voorkomen dat hij verzoeker van achter zou aanrijden. Aannemelijk is dat daardoor de veiligheid van het verkeer en met name van verzoeker, V. en de betrokken ambtenaren in meerdere of mindere mate in gevaar is gebracht. Hieraan doet niet af dat V. het volgens de politie aan zich zelf te wijten heeft gehad dat een en ander niet vlekkeloos is verlopen, omdat hij het eerste stopteken zou hebben genegeerd.
In zoverre is de onderzochte reactie gedraging niet behoorlijk.
Conclusie
De klacht over de onderzochte gedraging van Het Korps Landelijke Politiediensten, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, is gegrond.
Onderzoek
Op 8 juni 2000 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer D. te Enschede, met een klacht over een gedraging van het Korps Landelijke Politiediensten.
Naar deze gedraging, die wordt aangemerkt als een gedraging van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, werd een onderzoek ingesteld.
In het kader van het onderzoek werd de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben.
Daarnaast werd de twee betrokken ambtenaren de gelegenheid geboden om commentaar op de klacht te geven. Eén van hen maakte van deze gelegenheid geen gebruik.
Vervolgens werd verzoeker in de gelegenheid gesteld op de verstrekte inlichtingen te reageren. Hij legde telefonisch een verklaring af.
Tevens legde de getuige V. telefonisch een verklaring af. Hij zond zijn verklaring niet ondertekend retour. Hem was in de aanbiedingsbrief meegedeeld dat wanneer hij niet binnen de daarin genoemde termijn had gereageerd, zou worden aangenomen dat hij instemde met zijn verklaring.
Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen.
De korpsbeheerder deelde mee zich met de inhoud van het verslag te kunnen verenigen.
De reacties van de betrokken ambtenaren gaven aanleiding het verslag aan te vullen.
Verzoeker gaf binnen de gestelde termijn geen reactie.
Bevindingen
De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:
A. feiten
1. Verzoeker reed in zijn personenauto op 16 februari 2000 om ongeveer 14.00 uur op de A1, op de vluchtstrook. Schuin achter verzoeker, op de rechterrijstrook, reed de heer V. in een oprijwagen. Ambtenaren van het Korps Landelijke Politiediensten, de heren K. en Ko., in uniform gekleed en in een onopvallende politieauto, hielden verzoeker en de heer V. staande. De heer V. wegens het rijden in een auto waarvan de APK-keuring was vervallen, en verzoeker wegens het rijden op de vluchtstrook. Zij reikten aan de heer V. een administratieve beschikking uit van 180,- en aan verzoeker een administratieve beschikking van f 300,-.
2. Op 26 februari 2000 diende verzoeker een klacht in bij het Korps Landelijke Politiediensten over de wijze waarop hij was staande gehouden.
Op 11 mei 2000 gaf de korpschef van genoemd korps namens de Minister van Binnenlandse Zaken een reactie op de klacht. Deze reactie hield onder meer het volgende in:
"Uit het onderzoek (dat naar aanleiding van de klacht was ingesteld; N.o.) is mij gebleken dat u van de betrokken politieambtenaren een volgteken kreeg. De aanleiding daarvan was uw langdurig op de vluchtstrook rijden. Daaraan voorafgaand was vroegtijdig al een zelfde teken vanwege een andere oorzaak gegeven aan de achter op komende bestuurder van een oprijwagen. Het in eerste instantie gegeven teken aan deze laatste bestuurder bleek uit zijn reactie niet mis te verstaan geweest. Toch maakte hij -- toen u de politieauto wilde volgen op de uitvoegstrook naar een parkeerplaats -- aanstalten om zijn weg over de Rijksweg A1 te vervolgen. Daarom werd hem op het laatste moment nogmaals -- nu met de hand -- een volgteken gegeven. Daarbij reed de politie-auto half op de uitvoegstrook en blokmarkering en moest de bestuurder van uw achterligger afremmen om alsnog te kunnen uitvoegen.
De positie die de betrokken ambtenaren al rijdend kozen, duidt er op dat hun volgteken aan u, niet de bedoeling kon hebben om het eerder gegeven volgteken aan de achterop komende bestuurder te laten vervallen. Dat deze bestuurder niettemin door zou willen rijden, viel door zijn eerdere reactie niet geheel te voorzien. Uit de verantwoording van de afzonderlijke politiefunctionarissen blijkt echter geen sprake te zijn geweest van een abnormale gevaarzetting.
Overigens is een volg/stopteken, dat gegeven wordt aan meer dan één voertuig, op zich niet uitzonderlijk.
Op basis van het onderzoek ben ik van mening, dat dit volg/stopteken niet alleen terecht aan beide voertuigen is gegeven, maar bovendien ook is kunnen worden uitgevoerd zonder onaanvaardbare risico's. Niettemin blijkt een en ander door de genoemde oorzaak niet geheel vlekkeloos te zijn verlopen."
B. Standpunt verzoeker
1. Het standpunt van verzoeker staat weergegeven onder Klacht.
2. Verder deelde verzoeker in zijn verzoekschrift nog onder meer het volgende mee:
"Op 16-2-2000 reed ik op de A-1 waar ik werd ingehaald door een stationcar. Éénmaal voor mij zag ik dat het om een politieauto ging, want voor de achterruit stond "volgen politie" wat ik ook gedaan heb. Wij hebben nog een stukje over de A-1 gereden tot aan de afslag van een tankstation waar de politieauto afging. Bij het oprijden van de afrit volgden wij de politieauto, waar deze afremde, voor de helft op de uitvoegstrook, en voor de andere helft op de autobaan reed, om de oprijwagen, die achter mij reed, ook van de weg te halen. Daar deze een hogere snelheid had dan wij, kwam deze recht op mijn auto af, en moest dus stevig in de remmen, zodat ik in een gevaarlijke situtatie kwam.
Éénmaal stilstaand op de parkeerplaats zei ik tegen de agent die reed dat dit een gevaarlijke situatie was, waar ik als antwoord kreeg dat het niks was vergeleken bij wat ik had uitgehaald "ik had op de vluchtstrook gereden".
De chauffeur van de oprijwagen vond het ook gevaarlijk en wil dit getuigen.
Maar waar het om gaat, ik krijg een boete van f 300,- voor op de vluchtstrook rijden omdat ik het overige verkeer in gevaar bracht, maar wat doen zij zelf dan, mag dat dan wel, of is het zo dat je als burger geen recht hebt, want de twee agenten worden toch geloofd, bewijst de klachtafdoening die ik kreeg (…).
Dus waar het nou op neer komt is dat ik, mijn vriendin, en de chauffeur van de oprijwagen gewoonweg niet geloofd worden.
Ik ben gewoon kwaad omdat ik een zeer ernstig auto-ongeluk heb gehad met dodelijke afloop waar ik zeer ernstig letsel aan over heb gehouden waar ik elke dag mee moet leven, allemaal door een ander zijn schuld.
Ik laat mij niet meer in gevaar brengen door geen één, zelfs geen politie, en ik dacht altijd dat de politie er was voor de veiligheid."
C. Standpunt Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
1. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reageerde op 11 oktober 2000 onder meer als volgt op de klacht:
"Het klachtincident betreft het geven van een gecombineerd volgteken aan twee motorvoertuigen op de (…) rijksweg (A1; N.o.) door een onopvallende surveillance-auto van de verkeerspolitie van de divisie Mobiliteit van het KLPD. Eén van de motorvoertuigen reed op de vluchtstrook, de heer D. (verzoeker; N.o.) was hiervan de bestuurder. Het andere voertuig (een zogenoemde oprijwagen) reed schuin daarachter op de rechterrijstrook. De snelheid waarmee gereden werd bedroeg 70 a 80 kilometer per uur. Geconstateerd werd dat beide voertuigen kennelijk bij elkaar hoorden, en dat de bestuurders (oog)contact met elkaar hadden. Tevens bleek van de oprijwagen de APK-keuring te zijn verlopen. Besloten is dan ook beide voertuigen naar een veilige stopplaats over te brengen om vervolgens de bestuurders staande te houden en proces verbaal te maken.
Met behulp van de transparant aan de achterzijde van de onopvallende surveillance-auto werd de tekst "volgen politie" getoond. Eerst werd de tekst getoond aan de bestuurder van de oprijwagen, die aangaf dat teken te hebben begrepen. Verzoeker heeft dit niet kunnen waarnemen omdat hij voor de surveillance-auto reed. Vervolgens werd de tekst vertoond aan het vooroprijdende en door de heer D. bestuurde motorvoertuig. Op dat moment reed de onopvallende surveillancewagen schuin voor dat motorvoertuig half over de blokmarkering. Die positie werd ingenomen om ervoor te zorgen dat beide bestuurders de surveillance-auto zouden volgen.
De oprijwagen dreigde evenwel op de rechterrijstrook zijn weg te vervolgen en niet achter de onopvallende surveillance-auto aan te komen. Daarop werd de bestuurder van deze oprijwagen met een handgebaar wederom aangegeven de surveillance-auto te volgen. De snelheid werd vervolgens door de surveillanten verminderd door het gas terug te nemen en kortstondig te remmen. Beide bestuurders volgden daarop de surveillance-auto naar de parkeerplaats. Het overige verkeer werd hierbij niet gehinderd.
De procedure om aan meerdere voertuigen achtereenvolgens een volgteken te geven, is niet ongewoon. In dit specifieke geval verliep een en ander minder vlot en niet geheel vlekkeloos omdat het volgteken door de bestuurder van de oprijwagen dreigde te worden genegeerd.
Door de betrokken politieambtenaren is nadrukkelijk verklaard dat er geen sprake is geweest van onaanvaardbare risico's voor de verkeersveiligheid voorzover het hun rijstijl betrof, ook niet op het moment waarop de aanwijzingen tot volgen werden gegeven. Het afremmen en bijsturen van de bestuurder van de oprijwagen is dan ook meer te wijten aan het door hem niet tijdig opvolgen van het eerste volgteken dan als zou het tweede volgteken niet (meer) verantwoord zijn gegeven."
2. Bij de reactie van de Minister bevond zich een rapport van politieambtenaar D., die naar aanleiding van de klacht bij het Korps Landelijke Politiediensten een onderzoek had ingesteld. De bevindingen van D. houden onder meer het volgende in:
"(Betrokken ambtenaar; N.o.) Ko. verzekerde mij, dat de bestuurder van de oprijwagen al vroegtijdig een duidelijk teken tot volgen had gekregen, voordat de klager gesommeerd werd hen te volgen. De klager heeft deze handeling niet kunnen constateren, omdat hij voor hen reed. Door het niet opvolgen van dit teken (bewust of onbewust) door de bestuurder van de oprijwagen, moest een tweede teken tot volgen worden gegeven waardoor het één en ander minder vlot verliep maar wel zonder onaanvaardbare risico's. Indien de bestuurder van de oprijwagen direct op het eerste teken had gereageerd, dan was ongetwijfeld deze situatie niet ontstaan.
Bovendien is het niet ongewoon om met een onopvallend surveillance-voertuig twee bestuurders tegelijk staande te houden. In het algemeen geeft dit geen problemen, mits de bestuurders alert reageren op het stopteken of het teken tot volgen, maar dit geldt uiteraard ook voor het staandehouden van één bestuurder."
3. Bij de reactie van de Minister bevond zich eveneens een schriftelijke verklaring van betrokken ambtenaar Ko. van 30 maart 2000, gericht aan politieambtenaar Do. Deze verklaring houdt onder meer het volgende in:
"Op woensdag 16 februari 2000 te 14.05 uur surveilleerde ik, Ko., (…) over de Rijksweg A1, zuidbaan. Ik was in uniform gekleed en was inzittende van een onopvallende surveillance auto.
Ik zag dat er een personenauto van het merk Opel, type Manta, (…) over de zuidbaan van de Rijksweg A1 reed. (…) Ik zag dat deze auto over een afstand van 300 meter over de vluchtstrook reed. Tevens zag ik dat deze auto werd gevolgd door een oprijauto waar eveneens een oudere Opel Manta op stond. Laatstgenoemde auto, de oprijauto, reed echter op de rechterrijstrook. Ik zag dat deze beide auto's kennelijk bij elkaar hoorden en de bestuurder van de Opel Manta middels zijn spiegels oogkontakt had met de gevolgde oprijauto. Ik zag dan ook dat beide bestuurders naar elkaar zaten te lachen en met hun handen bewegingen maakten. Men was kennelijk een "spelletje" met elkaar aan het spelen. Ik zag dat de bestuurder van de Opel Manta zijn snelheid liet zakken zodat de oprijauto op hem inliep. De snelheid waarmee op dat moment gereden werd was 70 a 80 kilometer per uur. Ik zag dan ook dat deze Opel Manta meerdere keren over de vluchtstrook reed.
Uit de gegevens van het kentekenregister van de Rijksdienst voor het wegverkeer bleek dat beide voertuigen afkomstig waren uit Enschede en dat de APK van de oprijauto verlopen was.
Besloten werd dan ook beide voertuigen naar een veilige stopplaats over te brengen om hen vervolgens staande te houden en proces-verbaal op te maken.
Middels de transparant aan de achterzijde van het onopvallende voertuig werd de tekst "Volgen Politie" getoond. Eerst werd aan de bestuurder van de oprijwagen welke achter de Opel Manta reed deze tekst getoond. Ik zag dat de bestuurder naar onze auto keek en dat hij kennelijk de tekst had gezien. Ik zag dan ook dat deze bestuurder met zijn vinger naar zijn borst wees. Hij bedoelde daarbij kennelijk of wij hem bedoelden. Hierbij werd door mij kenbaar gemaakt middels mijn hand en vinger te volgen naar de parkeerplaats.
Vervolgens gingen wij voor het voorste voertuig rijden, de eerdergenoemde Opel Manta. Wederom werd aan de achterzijde van ons voertuig de tekst "Volgen Politie" getoond. Op dat moment reden wij schuin voor (…) deze Opel Manta half over de blokmarkering.
Wij reden daar om ervoor zorg te dragen dat beide bestuurders met ons achter mee te laten komen. Wij zagen dat de oprijwagen op de hoofdrijbaan bleef rijden en gaven deze bestuurder wederom met een handgebaar aan dat ook hij ons moest volgen de parkeerplaats op. Hierdoor werd de snelheid verminderd middels gas terug te nemen en kortstondig te remmen waarna wij de parkeerplaats opreden. Het overige verkeer werd hierbij niet gehinderd."
D. STANDPUNT Betrokken ambtenaar Ko.
Betrokken ambtenaar Ko. reageerde op 25 oktober 2000 onder meer als volgt op de klacht:
"Ruim voordat de uitvoegstrook begon heeft betrokkene D. het volg/stopteken van ons te zien gekregen. Hij wist dus ruim van te voren dat hij met een onverminderde snelheid ons moest volgen. Tevens kreeg het daarachter rijdende voertuig een volg/stopteken. Beide voertuigen konden dus met onverminderde snelheid ons volgen naar de veilige staande houdingsplaats, parkeerplaats De Paal, Rijksweg A1 Zuidbaan.
Klager D. verminderde zijn snelheid zodanig dat hij juist voor gevaarzetting had kunnen zorgen. Kennelijk trachtte klager D. zich zo aan een staande houding te onttrekken en waar het hem kennelijk om ging, de boete te ontlopen.
Het overige verkeer werd bij het uit het verkeer nemen van de beide voertuigen niet gehinderd en er ontstond zeker geen gevaarlijke situatie zoals omschreven is in zijn brief."
E. Reactie verzoeker
Verzoeker deelde op 4 december 2000 telefonisch aan een medewerkster van het
Bureau Nationale ombudsman onder meer het volgende mee:
"De heer V., bestuurder van een oprijwagen, en ik reden een stukje (schuin; N.o.) naast elkaar op de snelweg. Ik reed daarbij op de vluchtstrook.
De politie kwam snel voorbij rijden. De politieauto haalde de oprijwagen in. Dat kon ik zien in mijn achteruitkijkspiegel. De politieauto ging vervolgens voor mij rijden, en gaf mij een stopteken. De bestuurder van de oprijwagen kreeg geen stopteken. De politie heeft de oprijwagen alleen ingehaald en heeft niet voor de oprijwagen gereden. De politie reed vervolgens op de uitvoegstrook en minderde plotseling vaart van ongeveer 80 km per uur naar 50 km per uur. Daardoor moest ik hard remmen. De politieauto reed ook half op de uitvoegstrook, half op de rijbaan, om de bestuurder van de oprijwagen een stopteken te geven. Die bestuurder moest toen ook een noodstop maken.
Door zo gevaarlijk te rijden heeft de politie mij in gevaar gebracht. Daar was ik erg boos over.
Toen wij waren gestopt heb ik tegen een agent gezegd: "nou, dat was een knappe stunt die jullie hebben uitgehaald." Die agent zei toen: "Nou, het was niks vergeleken met wat jullie hadden gedaan". Daarmee heeft hij volgens mij zelf bevestigd dat hij een stommiteit had uitgehaald."
F. verklaring van getuige V.
Op 4 december 2000 verklaarde de heer V. als getuige onder meer het volgende aan een medewerkster van het Bureau Nationale ombudsman:
"Op 16 februari 2000 reed ik (schuin; N.o.) naast de heer D., verzoeker, op de autobaan. Ik reed in een oprijwagen. Hij reed in een personenauto op de vluchtstrook.
Op een gegeven moment haalde een politieauto mij in, en ging voor verzoeker rijden. De politie gaf verzoeker een stopteken. De politieauto was niet voor mij gaan rijden en had mij geen stopteken gegeven. Verzoeker moest van de autobaan af. Ik reed op dat moment ongeveer 80 km per uur. De politieauto ook. De politieauto ging op de vluchtstrook rijden om de autobaan te verlaten. Ik had geen stopteken gekregen, dus ik wilde mijn weg weer vervolgen. Op dat moment minderde die politieauto snelheid, tot ongeveer 40 km per uur. De politieauto reed weer half op de rijbaan, half op de vluchtstrook, en gaf mij ook een stopteken. Daardoor moest verzoeker hard afremmen om niet tegen de politieauto aan te rijden. Ik had weer grote moeite om verzoeker te ontwijken. Gelukkig kon ik hard remmen.
Als de politie mij een stopteken had gegeven zou ik zijn gestopt. Ik deed niets verkeerd. Bovendien, als ik echt door had willen rijden had ik dat alsnog kunnen doen.
Nadat wij waren gestopt was verzoeker erg boos. Hij heeft er nog wat van gezegd. Wat hij precies heeft gezegd weet ik niet meer, maar het kwam er op neer dat hij tegen de politieagenten zei dat dat een mooie stunt was die zij hadden uitgehaald. De politie zei toen dat dat niets was vergeleken met wat wij hadden gedaan."
g. REACTIE VAN DE BETROKKEN AMBTENARen OP HET VERSLAG VAN BEVINDINGEN
In reactie op het verslag van bevindingen liet betrokken ambtenaar Ko, mede namens zijn collega K., onder meer het volgende weten:
"- Beide bestuurders/betrokken voertuigen hebben ruim voor de veilige stopplaats zijnde de parkeerplaats de Paal, Rijksweg Al Zuidbaan een duidelijk teken gehad middels de verlichte transparant met hierop de tekst: VOLGEN POLITIE .
- Er heeft voor beide betrokkenen op die veilige stopplaats een staande houding plaatsgevonden.
Doordat betrokkene in de oprijwagen het teken kennelijk niet heeft gelezen, of anders niet heeft willen lezen trachtte hij zich kennelijk aan een staande houding te onttrekken. Door het oog-contact en aanwijzingen volgde hij toch naar de veilige stopplaats.
Door het kennelijk onttrekken aan staande houding werd de snelheid enigszins teruggebracht middels gas terug te nemen en kortstondig te remmen, dit bracht de verkeersveiligheid echter niet in gevaar.
In de verklaring van verzoeker blijkt dat de politieauto niet voor de oprijwagen heeft gereden. Echter in de verklaring van getuige V. blijkt dus dat de politieauto hem heeft ingehaald en dus wel voor hem heeft gereden.
- De bestuurder van de oprijwagen reed achteraan en heeft eerst een stopteken middels de verlichte transparant gehad. (Dat heeft de verweerder dus nooit KUNNEN zien.)
De politieauto heeft niet over de vluchtstrook gereden, alleen de uitvoegstrook gebruikt en later over de blokmarkering gereden om getuige V. nogmaals middels verlichte transparant en middels aanwijzingen te bewegen ons te volgen naar de veilige stopplaats.
Betrokkene (verzoeker; N.o.) verklaarde zelf dat hij in het verleden een ernstig auto-ongeval heeft meegemaakt. Doordat hij een "spelletje" aan het spelen was met getuige V. bracht hij juist nu de verkeersveiligheid in gevaar. Niet alleen hijzelf maar ook zijn passagier en vriend getuige V. alsmede het overige verkeer.
Tevens ben ik van mening dat de objectiviteit van de getuige valt te betwijfelen daar beide betrokkenen vrienden van elkaar zijn."