Een man doet rijexamen bij het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Hij is niet geslaagd. Na het examen is hij ontevreden over het optreden van de examinator. Hij vindt dat de examinator onnodig heeft ingegrepen. Volgens de man veroorzaakte de examinator ook een botsing met de ingreep. Na de ingreep reed een meisje namelijk met haar fiets tegen de achterkant van de auto. Volgens de man gaf de examinator het meisje daarna geen aandacht. De man dient hierover een klacht in bij het CBR.
Het CBR vraagt de examinator om op de klacht te reageren. De examinator zegt dat het anders is gegaan. De examinator zegt dat de man te dicht langs het meisje met de fiets reed. En dat de auto het meisje raakte. Daarom greep de examinator in. De examinator zegt dat hij door deze ingreep juist een ongeval heeft voorkomen.
Het CBR gaat bij de behandeling van de klacht uit van het verhaal van de examinator. Het CBR doet dit omdat de examinator volgens het CBR deskundig is om een oordeel te geven over het rijgedrag van de man. Het CBR heeft verder geen reden om aan het verhaal van de examinator te twijfelen. Het CBR geeft de man dus geen gelijk. De man is het niet eens met het CBR en dient een klacht in bij de Nationale ombudsman.
Medewerker Geralt* van de Nationale ombudsman onderzoekt de klacht. Net als het CBR kan de ombudsman niet achterhalen hoe het precies bij het examen van de man is gegaan. Daarom kijkt de ombudsman of het CBR zijn reactie op de klacht van de man goed heeft uitgelegd. De ombudsman vindt dat het CBR in dit soort situaties mag uitgaan van de deskundigheid van de examinator. Hij is deskundig bij het kijken en beoordelen van de manier waarop een kandidaat rijdt. En hij is deskundig bij het kijken en beoordelen van andere verkeersituaties. Daar ging het bij de klacht van de man om. Daarom vindt de ombudsman dat de uitleg van het CBR voldoende is. De ombudsman vindt de klacht van de man dus niet terecht.
* Niet de echte naam