Dit rapport betreft de klacht van een levenslanggestrafte, die na bijna 25 jaar detentie een beroep deed op artikel 3 EVRM in een gratieverzoek. Levenslange gevangenisstraf komt in strijd met het in artikel 3 EVRM neergelegde verbod van onmenselijke behandeling wanneer de veroordeelde geen vooruitzicht heeft op de herbeoordeling van zijn straf en op de mogelijkheid van vrijlating. Deze herbeoordeling moet uiterlijk 25 jaar na aanvang van detentie worden uitgevoerd. In Nederland kan deze beoordeling worden aangevraagd door het indienen van een gratieverzoek.
Verzoeker vindt het niet behoorlijk dat de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie pas na een procedure die meer dan 2 jaar duurde een beslissing op zijn gratieverzoek nam. Bovendien was er bij de besluitvorming geen volledig advies van de betrokken strafrechter beschikbaar.
De Nationale ombudsman komt tot de conclusie dat de staatssecretaris bij de behandeling van het gratieverzoek de mensenrechten van gedetineerden onvoldoende heeft gerespecteerd door in de procedure geen informatie over de resocialisatie van de veroordeelde te betrekken en vanwege de zeer lange behandelingsduur van ruim 2 jaar.
Behoorlijkheidsvereiste:
het behoorlijkheidsvereiste dat de overheid grondrechten respecteert – in dit geval de mensenrechten neergelegd in artikel 3 EVRM. Niet behoorlijk.
Overige klacht.
Communicatie met verzoeker gedurende de gratieprocedure
het vereiste van goede informatieverstrekking. Niet behoorlijk.
Aanbeveling
De Nationale ombudsman geeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in overweging zorg te dragen dat zijn organisatie is ingericht en voorbereid op gratieverzoeken van levenslanggestraften, zodat er snelle en adequate toets als bedoeld in het Vinter-arrest kan plaatsvinden.