Rapport 20050313
Verzoeker, afkomstig uit Irak, verzocht de minister om verlening van een verblijfsvergunning voor de duur van vijf jaar. Hij deed hierbij een beroep op de zogenaamde eenmalige regeling. De minister reageerde op dit verzoek met de mededeling dat indien verzoeker onder die regeling viel, hij apart bericht zou krijgen. Daarbij stelde de minister dat het hier ging om ambtshalve toetsing aan de criteria van de eenmalige regeling, en dat een aanvraag om verlening van een vergunning op grond van die regeling zinledig is.
Verzoeker klaagde erover dat hij, afgezien van bovengenoemde boodschap, geen beslissing op zijn verzoek had ontvangen.
De No overwoog dat de door de minister gestelde zinledigheid van het indienen van een aanvraag om een verblijfsvergunning op grond van de eenmalige regeling onverlet laat dat het niet onmogelijk is dit te doen. Daarnaast overwoog hij dat gelet op de inhoud en formulering van verzoekers verzoek, deze diende te worden opgevat als een aanvraag in de zin van 1:3 Awb, waarop diende te worden beslist in de vorm van een beschikking, onder vermelding van een rechtsmiddelenverwijzing. Door verzoeker enkel mee te delen dat hij bericht zou krijgen indien hij onder de regeling viel werd verzoeker de mogelijkheid ontnomen te procederen tegen het niet-verlenen van de gevraagde vergunning.
De No is van oordeel dat de minister het beginsel van fair play heeft geschonden. De onderzochte gedraging is niet behoorlijk.