Verzoekster klaagde erover dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) niet was ingegaan op het schriftelijk verzoek van haar advocaat van 12 april 2005 om haar in staat te stellen asiel aan te vragen. Verzoekster verbleef op het moment van de aanvraag in het ziekenhuis. Zij was niet in staat om naar Ter Apel te reizen om aldaar een asielaanvraag in te dienen. Bij brief van 19 april 2005 liet de IND weten dat er geen mogelijkheden waren om van de voorgeschreven aanvraagprocedure af te wijken. Verzoekster kon een aanvraag op grond van artikel 64 van de Vw 2000 indienen. Zodra zij daartoe in staat was, kon zij zich tot het aanmeldcentrum in Ter Apel wenden om een asielaanvraag in te dienen, aldus de IND.
De Nationale ombudsman overwoog allereerst dat het schriftelijke verzoek van 12 april 2005 opgevat diende te worden als een aanvraag. Omdat de aanvraag echter incompleet was, had de IND verzoekster door middel van het gestelde in artikel 4:5, eerste lid, van de Awb in de gelegenheid moeten stellen de aanvraag aan te vullen. Doordat de IND dit had nagelaten, was er in strijd met de genoemde Awb-bepaling gehandeld.
De enkele constatering dat een bestuursorgaan in strijd met de wet heeft gehandeld leidt echter niet in alle gevallen tot de conclusie dat de desbetreffende gedraging van het bestuursorgaan ook moet worden aangemerkt als niet-behoorlijk. Volgens de Nationale ombudsman kan dat alleen indien door de gedraging één van de vereiste van behoorlijkheid is geschonden. Als een gedraging, hoewel in strijd met de wet, de relatie tussen het betrokken bestuursorgaan en de betrokken burger niet zodanig schaadt dat de burger daarvan daadwerkelijk nadeel ondervindt, zal doorgaans geen sprake zijn van schending van een vereiste van behoorlijkheid.
In het geval van verzoekster was met name van belang of de gestelde voorwaarde voor de indiening van een asielverzoek haar belangen daadwerkelijk heeft geschaad cq. dat het voorstel van de IND om een beroep te doen op artikel 64 van de Vw 2000 een voor haar gelijkwaardig alternatief inhield. Indien dat het geval zou zijn, zou dat een ongeoorloofde inperking zijn van het recht om de aanvraag in te dienen, en zou sprake zijn van schending van het beginsel van fair play.
In het geval van verzoekster oordeelde de Nationale ombudsman dat de gestelde voorwaarde voor het indienen van een asielaanvraag (het persoonlijk melden in Ter Apel) haar belangen niet feitelijk had geschaad, en derhalve voor verzoekster niet een zodanige inperking betekende van haar recht de aanvraag in te dienen, dat zij daardoor in een nadelige positie was komen te verkeren. De behandeling van een asielverzoek van verzoekster zou immers, ongeacht het tijdstip van indiening ervan, pas plaatsvinden nadat zij zich persoonlijk bij het aanmeldcentrum had aangemeld. Bovendien gaf de voorgestelde procedure op grond van artikel 64 Vw 2000 verzoekster toegang tot dezelfde voorzieningen als via de asielprocedure.
Geen schending van het beginsel van fair play.
Klacht ongegrond.