Verzoeker had twee boetebeschikkingen ontvangen van het CJIB. Naar aanleiding van deze boetebeschikkingen stuurde hij een beroepschrift naar de CVOM waarop hij het huisadres
vermeldde waarop hij op dat moment woonachtig was. Vanwege een verhuizing stuurde verzoeker een adreswijziging naar de CVOM en vermeldde daarin het CJIB nummer van een van de boetebeschikkingen. Hij ging er daarbij vanuit dat daarmee de adreswijziging ook voor de andere boetebeschikking in het systeem zou worden aangepast. De CVOM stuurde het beroepschrift door naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De griffie van deze rechtbank stuurde een oproep naar
het oude adres van verzoeker zonder bij het huisnummer de letter J. te vermelden. Verzoeker heeft
de oproep van de rechtbank nooit ontvangen. Nadat het beroepschrift buiten aanwezigheid van verzoeker door de kantonrechter was behandeld, stuurde de griffie van de rechtbank de uitspraak naar het oude adres van verzoeker; ook ditmaal zonder vermelding van de letter J. Verzoeker kreeg deze uitspraak uiteindelijk via zijn oude huisbaas in zijn bezit.
Verzoeker klaagde erover dat de CVOM vóór het verzenden van de brief aan verzoeker geen adresbevraging had uitgevoerd in de Basis Registratie Personen (BRP).
De CVOM had naar aanleiding van de adreswijziging van verzoeker alleen het adres dat verband hield met de eerste boetebeschikking aangepast. De Nationale ombudsman achtte het begrijpelijk dat de CVOM niet voor alle boetebeschikkingen die op dezelfde naam staan het adres wijzigt, aangezien het mogelijk is dat een of meerdere boetebeschikkingen door een advocaat, rechtsbijstandverlener of gemachtigde namens een burger worden aangevochten. Gelet op de wettelijke regels en het uitvoeringsbeleid dat door de CVOM wordt gehanteerd, had de CVOM in het geval van verzoeker naar het oordeel van de Nationale ombudsman juist gehandeld. Het vereiste van goede organisatie; behoorlijk.
Verzoeker klaagde er verder over dat de CVOM onjuiste adresgegevens van hem had verstrekt aan de rechtbank Zeeland-West-Brabant en dat de griffie van de rechtbank Zeeland-West-Brabant voorafgaand aan het versturen van de oproeping voor de rechtszitting van de kantonrechter, geen adresbevraging had uitgevoerd in de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP).
Naar achteraf is gebleken, heeft verzoeker bij het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland – West-Brabant van
9 oktober 2014. Het Hof heeft in een tussenarrest bij beslissing van 25 september 2015 de beslissing van de kantonrechter vernietigd (WAHV 200.160.162). Het Hof overweegt onder meer dat indien een partij niet behoorlijk is opgeroepen om te worden gehoord en de rechter niettemin een beslissing in de zaak van die partij neemt, er naar het oordeel van het Hof sprake kan zijn van schending van het beginsel van hoor en wederhoor.
Deze informatie heeft ertoe geleid dat de Nationale ombudsman een herzien rapport heeft uitgebracht waarbij hij zich onthoudt van een oordeel, omdat hij daartoe niet bevoegd is nu het Hof zich over de oproeping van verzoeker heeft uitgesproken.