Een man ging in 2014 na een avondje uit met zijn nicht met de taxi naar huis. Tijdens de rit gaf de nicht van de man over in de taxi. Op de bestemming aangekomen ontstond onenigheid tussen de man en de taxichauffeur over de te betalen kosten van de taxirit. Daarop heeft de taxichauffeur de politie gebeld. De man werd aangehouden en meegenomen naar het politiebureau. Hij stelt dat hij niet de gelegenheid kreeg zich fatsoenlijk aan te kleden. Later die nacht is hij door de politie weer op straat gezet. Hij stelt dat hij op dat moment geen jas en nog maar één slipper aan had en dat de temperatuur op dat moment rond het vriespunt lag. Zijn huis lag buiten loopafstand en hij had ook geen portemonnee of telefoon. Verzoeker stelt bovendien dat de politie weigerde een taxi te bellen.
De man diende een klacht in bij de politie, maar deze werd niet in behandeling genomen, omdat hij ook verzet had ingesteld tegen de boete die hij had gekregen. Toen deze zaak verjaard was, diende de man opnieuw een klacht in. Na inmenging van de ombudsman werd die klacht behandeld, maar de politiechef gaf geen oordeel.
De Nationale ombudsman komt tot de conclusie dat de klachtbehandeling in deze zaak niet goed is verlopen en afgerond. Doordat de klacht in eerste instantie (2014) integraal buiten behandeling is gesteld en er kennelijk op dat moment ook geen verklaringen van de betrokken ambtenaren zijn afgenomen, in combinatie met de lange duur van de verzetsprocedure, is een situatie ontstaan waarin het verzoeker onmogelijk is gemaakt zijn klachten op een volwaardige manier voor te leggen. Het uiteindelijke oordeel van de politiechef vertoont gebreken, die voor een deel het gevolg zijn van het feit dat de klacht van verzoeker niet tijdig is onderzocht.