Een man heeft een al jaren durend conflict met een gemeente. Hij stuurt een brief aan de minister van Binnenlandse Zaken (BZK). Daarin schrijft hij wat er aan de hand is en vraagt hij de minister om in te grijpen. Het ministerie stuurt deze brief door naar de gemeente en stelt de man daar pas later van op de hoogte. Dat heeft vervelende gevolgen voor hem, omdat een rechter eerder heeft bepaald dat hij geen brieven meer naar de gemeente mag sturen. Wanneer de man dat toch doet, moet hij een eerder opgelegde dwangsom betalen. Het ministerie probeert nog de verzending van de brief tegen te houden, maar de brief bleek al te zijn doorgestuurd.
De man klaagt bij de ombudsman dat de minister zijn vertrouwelijk bedoelde brieven heeft doorgestuurd, terwijl dat geen wettelijke verplichting is en zij had moeten weten dat het doorsturen voor de man nadelige gevolgen had.
De ombudsman oordeelt dat het handelen van de minister niet behoorlijk was. Het was niet nodig de brief door te sturen. Daarnaast is eerder tegen de man gezegd dat brieven van hem voor kennisgeving aangenomen zouden worden. Verder heeft het ministerie de man niet van tevoren laten weten dat het van plan was de brief door te sturen en heeft het ministerie maar heel weinig moeite gedaan om de gevolgen van de gemaakte fouten te herstellen.
Daarmee heeft de minister gehandeld in strijd met het behoorlijkheidsvereiste van goede organisatie. Volgens de ombudsman had de minister meer moeite moeten doen om de schade voor de man te beperken. De ombudsman vindt de klacht van de man gegrond.