Verzoeker deed in de periode 2010 tot en met 2016 bij de politie Noord-Nederland diverse meldingen van incidenten, onder meer tussen hem en zijn buren. Op 22 juni 2016 verzocht hij de politie om kennisneming van de politiegegevens die over zijn persoon waren verwerkt. Verzoeker concludeerde uit het aan hem verstrekte overzicht dat het aantal meldingen niet overeenkwam met het aantal en soort meldingen dat hij in genoemde periode had gedaan. De politie deelde verzoeker mee dat er geen andere meldingen meer van hem te vinden waren. Verzoeker klaagt erover dat de politie Noord-Nederland zijn meldingen uit de periode 2010 tot en met juni 2016 niet heeft behandeld, niet duidelijk heeft gemaakt wat er met die meldingen is gebeurd en de "nood en dood" regeling bij hem heeft toegepast, terwijl hij hier niet over was geïnformeerd en hem niet duidelijk is waar deze regeling op is gebaseerd. Volgens verzoeker is er sprake van een vooringenomen houding van politieambtenaar K. wat invloed heeft gehad op de wijze waarop zijn meldingen zijn behandeld.
Onder verwijzing naar zijn rapport 2017/113, waarin de Nationale ombudsman uitgangspunten heeft beschreven voor het opleggen van een gedragslijn, concludeert de ombudsman als volgt. Verzoeker kwam er pas tijdens de interne klachtbehandeling bij de politie achter dat voor hem de "nood en dood" regeling geldt en dat dit te maken heeft met de vele meldingen die hij heeft gedaan, met het tijdsbeslag dat dit legt op de politie en met zijn houding. De vraag of er daadwerkelijk sprake was van een buitensporig tijdsbeslag door de hoeveelheid en/of inhoud van verzoekers meldingen is geen onderwerp van onderzoek door de Nationale ombudsman en daarover wordt dan ook geen oordeel gegeven. De Nationale ombudsman begrijpt wel dat de politie een gedragslijn wil opstellen in situaties waarin een burger een dermate groot beroep op het politiecapaciteit doet, dat hierin keuzes gemaakt moeten worden, zo ook in dit geval. In deze situatie constateert de Nationale ombudsman dat de uitvoering hiervan echter niet goed is verlopen. Zo heeft de Nationale ombudsman geen informatie aangetroffen van de politie waaruit blijkt dat aan verzoeker ondubbelzinnig is verteld dat er sprake is van een onevenredige belasting door zijn gedrag of meldingen en welke gedragslijn daarom wordt opgelegd. De Nationale ombudsman acht het niet juist dat verzoeker niet schriftelijk en duidelijk op de hoogte is gebracht van de gedragslijn. Verder is voldoende vast komen te staan dat de registratie van alle meldingen van verzoeker, ongeacht of deze betrekking hadden op de buren, via een aparte werkwijze en via politieambtenaar K. verloopt. De politie hanteert hiermee een werkwijze/gedragslijn die ruimer werd toegepast dan in eerste instantie bedoeld.
Vereiste van onpartijdigheid: gegrond
De Nationale ombudsman doet de politie Noord-Nederland de aanbeveling om binnen zes weken een nieuwe individuele gedragslijn richting verzoeker vast te stellen met inachtneming van de door hem geformuleerde uitgangspunten.