Een echtpaar met forse financiële problemen is door hun zorgverzekeraar aangemeld als wanbetaler bij het Zorginstituut Nederland en moet daardoor maandelijks een bestuursrechtelijke premie betalen. Het Zorginstituut ontvangt deze premie van de vrouw door inhouding op haar uitkering en van de man door omleiding van de gezamenlijke zorgtoeslag.
Als gevolg van een wijziging van de Zorgverzekeringswet is de bestuursrechtelijke premie verlaagd. Het echtpaar ziet dit echter niet terug in zijn maandelijkse betaling. Het komt erop neer dat het Zorginstituut €21 meer ontvangt dan dat er maandelijks door het echtpaar moet worden betaald.
De sociaal raadsman van de man heeft het Zorginstituut daarom gevraagd om rekening te houden met het juiste bedrag aan bestuursrechtelijke premie. Het Zorginstituut heeft dat geweigerd vanwege een grote betalingsachterstand in de betaling van de bestuursrechtelijke premies.
De man vindt het niet behoorlijk dat hij die €21 per maand niet ontvangt en zijn raadsman meent dat de weigering haaks staat op de beslissing van de wetgever om de bestuursrechtelijke premie per 1 juli 2016 te verlagen om daarmee te bevorderen dat mensen eerder uit de wanbetalersregeling stromen.
De Nationale ombudsman is van mening dat het Zorginstituut/CAK zich niet voldoende heeft gerealiseerd dat de lagere bestuursrechtelijke premie ontstaan was uit de gedachte dat er meer financiële ruimte zou komen voor wanbetalers om hun schuld bij hun zorgverzekeraar af te lossen en zodoende uit de duurdere wanbetalersregeling te komen.
In dit geval had het Zorginstituut/CAK uit oogpunt van behoorlijkheid, in afwijking van het algemeen beleid niet meer moeten innen via omleiding zorgtoeslag, dan de maandelijkse bestuursrechtelijke premie van de man. Het Zorginstituut/CAK heeft gehandeld in strijd met het vereiste van maatwerk.
De ombudsman vond de klachtbehandeling in strijd met het vereiste van luisteren naar de burger.