Een fabrikant van kunststof kentekenplaten probeert sinds 2006 toestemming te krijgen om de platen op de Nederlandse markt te brengen. Zijn vertegenwoordiger heeft hierover contact met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Hij verwacht op grond van uitlatingen van de betrokken ambtenaar en de minister dat hij toestemming zal krijgen. Uiteindelijk besluit de minister om niet tot toelating over te gaan.
Verzoeker klaagt erover dat de minister van Infrastructuur en Milieu (voorheen Verkeer en Waterstaat) de verwachting heeft gewekt dat de kunststof kentekenplaten in Nederland toegelaten zouden worden.
In mondelinge contacten, mailwisselingen en conceptbrieven wordt de eerste periode op een zeer positieve manier over de mogelijkheid van toelating gecommuniceerd. Doordat in de schriftelijke stukken vrijwel altijd stond dat voor toelating eerst nog moest worden vastgesteld of de kentekenplaten aan een aantal eisen voldeden, is slechts de verwachting gewekt dat de minister koerste op toelating, maar niet dat de minister daadwerkelijk zonder meer tot toelating over zou gaan.
De minister heeft in de schriftelijke communicatie voldoende duidelijk gemaakt het voornemen te hebben de kunststof kentekenplaten toe te laten mits zij aan een aantal eisen voldeden.
De klacht is getoetst aan het vereiste van betrouwbaarheid en is niet gegrond.